Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871 August Snieders Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871 van August Snieders uit 1872. p. 122: in het origineel is een gedeelte van de tekst onleesbaar. In deze digitale versie is ‘[...]’ geplaatst. p. 167: in het origineel staat op deze pagina het hoofdstuknummer voor de titel, terwijl het in de andere koppen erna staat. In deze digitale versie is ook op deze pagina de titel voor het hoofdstuknummer geplaatst. snie001gede01_01 DBNL-TEI 1 2020 dbnl exemplaar Universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 2292 a 15, scans van Google Books August Snieders, Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871. J.P. van Dieren, Antwerpen / A.W. Sijthoff, Leiden / Henri Bogaerts, 's Hertogenbosch / Amsterdam 1872 Wijze van coderen: standaard Nederlands Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871 August Snieders Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871 August Snieders 2020-01-23 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: August Snieders, Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871. J.P. van Dieren, Antwerpen / A.W. Sijthoff, Leiden / Henri Bogaerts, 's Hertogenbosch / Amsterdam 1872 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} GEDENKBOEK VAN DEN OORLOG. {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} GEDENKBOEK van den OORLOG IN 1870 EN 1871. (Geïllustreerde Geschiedenis van den Fransch-Duitschen Veldtocht.) MET PORTRETTEN, OORLOGSTAFEREELEN TE LAND EN TE WATER, PLANNEN EN KAARTEN naar Teekeningen van een aantal Kunstenaars. TEKST VAN August Snieders. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} UITGEVERS: J.P. VAN DIEREN & Cie., A.W. SIJTHOFF en HENRI BOGAERTS. ANTWERPEN, LEIDEN, 'S HERTOGENBOSCH EN AMSTERDAM. 1872. {==IV==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Gedenkboek van den oorlog in 1870-1871. Geillustreerde geschiedenis van den Fransch-Duitschen veldtocht. Ems. I. Vredestoestand. - Redevoering van den heer Thiers. - Candidatuur tot den Spaanschen troon. - Diplomatische moeilijkheden tusschen Frankrijk en Pruisen. - Verschillende documenten. - Onderhandelingen met den Pruisischen gezant te Parijs. - Benedetti te Ems. - Intrekking der candidatuur. - Verklaring in het Wetgevend Korps te Parijs. - Houding der linkerzij. - Beschuldiging tegen de Belgische dynastie. - De Brunnen-promenade te Ems. - De koning weigert den Franschen gezant nog ten gehoore toe te laten. {== afbeelding Vertrek van keizer Napoleon III en den keizerlijken prins van Saint-Cloud, op 28 Juli 1870. ==} {>>afbeelding<<} Wij willen u de geschiedenis van den oorlog in 1870-1871 vertellen, niet ingewikkeld en langdradig gemaakt voor velen van u, door het aanhalen eener vracht diplomatische stukken, moeilijk te ontcijferen nota's, deze al spitsvondiger dan gene, en meer geschikt om de gebeurtenissen te verwarren dan wel op te helderen; maar zoo eenvoudig, zoo duidelijk, zoo waarheidlievend mogelijk. Hebben wij, Nederlanders, er niet een overgroot belang bij, de gebeurtenissen van dezen reuzenstrijd trouw in het geheugen te bewaren, niet alleen onder opzicht der algemeene geschiedenis; maar ook onder opzicht van ons eigen land, over hetwelk, blijkens de diplomatische kuiperijen vóór den oorlog, zoo losweg werd gehandeld? Zullen zij ons, voor het toekomende, niet menige nuttige les opleveren, tot bevestiging en handhaving van ons nationaal bestaan? Is dergelijk boek, door hetwelk wij andermaal, doch nu met een kalmer oog dan wel tijdens de gebeurtenissen zelven, over het {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} wijde slagveld zullen staren, tevens niet een krachtig middel om in ons gemoed eenen afschuw voor die bloedige razernij, die men oorlog noemt, op te wekken, in welke de bloei der jongelingschap, de stoffelijke welvaart, dikwijls de zedelijke kracht van een volk verloren gaan of geknakt worden, en dit niet zelden ten gunste van een zuiver dynastiek belang? Ons Gedenkboek moet in elken huiskring op tafel liggen, als een gedurig protest tegen den oorlog, die niet zou voortvloeien uit de verdediging der vaderlandsche haardstede; het moet ons versterken in het denkbeeld, dat het recht van oorlogsverklaring den volken, niet uitsluitend den souvereinen, mag toebehooren; dat de natiën dienen geraadpleegd te worden, dan wanneer haar goed en bloed ten offer worden geëischt, opdat de verantwoordelijkheid, in dergelijke omstandigheden, door allen worde gedragen. Laat ons eenige stappen in de geschiedenis onzer dagen terugkeeren. In de maand Juni 1870 wilde het Fransche gouvernement het voorbeeld eener legervermindering geven, ten bewijze dat het den vrede als verzekerd achtte. Maarschalk Leboeuf 1), destijds minister van oorlog, stemde er in toe het contingent voor 1870, van 100.000 op 90.000 man te brengen. In de zitting van 30 Juni zag de maarschalk echter van deze vermindering af, omdat Frankrijks voorbeeld bij de naburen geene navolging gevonden had. De heer Ollivier 2), minister van justitie, deed echter zeer luid de vredeklok klinken. Europa verkeerde, volgens hem, in een toestand van verzekerde rust. Het tractaat van 1856 bevestigde den vrede in het Oosten; het Prager tractaat dien van Duitschland. De linkerzij, bij monde van den heer Jules Favre 3), zich grondende op de woorden des ministers, drong dan ook op eene ontwapening aan, en verklaarde niet te begrijpen hoe, bij alle die vredeswaarborgen, de vroegere krijgstoestand kon behouden worden. Treffend was de redevoering, welke de grijze staatsman Thiers 4), die zich ook ditmaal van de linkerzij scheidde, te dezer gelegenheid uitsprak: ‘De vrede van Europa,’ zeide hij, ‘berustte (voor Sadowa) op de Duitsche confederatie, en ik zeg nu niet dat het oorlogsgevaar bestaat; maar de vrede is op eene gansch andere wijze ingericht; er is vandaag eene mogendheid die eene vermetelheid zou kunnen begaan, indien zij hare belangen in gevaar achtte.... Weet ge waarom hij (de heer Von Bismarck 1)) vredelievend is? Men vroeg zoo even aan wien Zuid-Duitschland behoorde. Ik antwoord: aan dengene die het wijste is. Zietdaar waarom de heer Von Bismarck vredelievend is. Indien hij dezelfde eerzucht aan den dag legde van voor drie jaren, zou het Zuiden tegen hem opstaan. Sinds het blijkbaar geworden is, dat Frankrijk den Rijn niet meer wil bemachtigen, zijn de natuurlijke oneenigheden, welke Duitschland verdeelen, andermaal wakker geschud, dewijl het zijne vaderlandsgezindheid in veiligheid gevoelt.... Laat ons dus vredelievend zijn, om het Zuiden niet aan Pruisen te geven. Zietdaar waarom de toestand van Europa, zonder onrustwekkend te zijn, een diep nadenken verdient.... Maar, zegt men, waartoe dient eene buitengewone wapening, dewijl de kabinetten wedijveren in voorzichtigheid? Omdat men nimmer afhankelijk van eens anders wijsheid zijn moet....’ In den loop zijner redevoering liet de redenaar nog de volgende waarschuwende woorden hooren: ‘Waarom heeft Sadowa aan de wereld een zoo onverwacht schouwspel opgeleverd? Omdat men te Weenen niet, te Berlijn wel voorbereid was. Zoo vergaan de rijken....’ Op het vredes-concert van den 30sten Juni, onder leiding van den heer Ollivier gegeven, moest de wanklank weldra volgen. Reeds den 15den Juli wierp men den olijftak weg en greep men naar den degen. Frankrijk had den oorlog aan Pruisen verklaard, ten gevolge der candidatuur van een Pruisischen prins tot den Spaanschen troon. Moet deze gebeurtenis als de oorzaak van den bloedigen krijg beschouwd worden? Gewis neen. Wij hebben èn officieele bescheiden èn officieele verklaringen, welke het tegendeel bewijzen. Het is hier dat wij ons in de diplomatische werking en kuiperijen zouden moeten verdiepen, van welke wij hooger gewaagden, en die niet het Fransche of het Duitsche volk, maar eigenlijk de hoofden, de Kabinetten en Souvereinen een aantal jaren bezighielden; het is hier dat wij dien doolhof zouden moeten binnentreden, in welken het niet zou ontbreken aan velerhande gissingen, aan eindelooze onderstellingen, die ons daarenboven verre buiten de ons voorgeschrevene grenzen zouden voeren. Wij zullen ons bij het aanstippen der hoofdpunten bepalen. De grieven, die Frankrijk omtrent Pruisen meende te kunnen opwerpen, dagteekenen van 1863, en wel ter oorzake van de overeenkomst met Rusland, tijdens den opstand in Polen. In 1864 was het Jutland en de verovering van Duppel; in 1865 de verheffing van den Pruisischen prins Karel, tot vorst van Rumenië; in 1866 Sadowa; in 1867 de Luxemburgsche quaestie en de tractaten met Zuid-Duitschland; in 1868 de niet-uitvoering van artikel 5 van het Prager-tractaat, door hetwelk het Deensche gedeelte der hertogdommen tot Denemarken zou terugkeeren, indien eene vrije stemming zich aan dien terugkeer gunstig verklaarde, terwijl Pruisen integendeel willekeurig de hand op die gewesten legde en ze, trots de bedenkingen van Frankrijk, inpakte; in 1869 de overeenkomst met Baden, omtrent den militairen dienst en de Belgische spoorweg-quaestie, en eindelijk, in 1870 de St.-Gothards- en de Spaansche troon-quaestie. Niettegenstaande immer nieuwe oprijzende moeilijkheden, heulden de diplomaten en kabinetten der beide landen voortdurend met elkan- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} der en legden eene ‘vriendschap’ aan den dag, die meer dan eens hoogst noodlottig voor Europa had kunnen worden. Sedert de ‘vrienden’ van gisteren met elkander in onmin gekomen zijn, worden er van beide zijden beschuldigingen in het licht geworpen, die het te recht verontwaardigd en verbaasd Europa, met het woord ‘schandelijk’ heeft gebrandmerkt, en ofschoon nu deze dan gene partij ze loochent, wijzigt of ze alleen haren tegenstrever aanwrijft, blijft het eene bewezen zaak dat beiden, brandend van heerschzucht, in het geheim hebben geknoeid - het woord is gepast - om landen en gewesten onderling te verhanselen. In alle die onderhandelingen heeft de diplomatie van keizer Napoleon voor de Pruisische, of liever voor het diplomatisch genie van den heer Von Bismarck, het onderspit moeten delven, die er daarenboven nog machtige wapens in gevonden heeft, hem met Fransche lichtzinnigheid door zijne tegenpartij ter hand gesteld, om deze later te verpletteren - echter, zonder er in te gelukken zich zelf voor de oogen der wereld te kunnen vrijpleiten. Dit mag met volle recht gezegd worden, als wij onder anderen het oog slaan op het door de Times medegedeeld ontwerp van tractaat, dat juist op tijd door den heer Von Bismarck uit zijne geheime portefeuille getrokken werd, om er het kabinet der Tuileriën, voor het aanschijn van Europa, mee te beschuldigen; dat van de andere zijde door Frankrijks afgezant te Berlijn niet geloochend, maar voorgesteld wordt als zijnde door hem, onder dictaat van den Pruisischen minister geschreven, een feit, dat echter door den heer Von Bismarck ontkend wordt. Wij kunnen ons niet weerhouden dit stuk ten minste in zijn geheel mee te deelen, omdat het al te belangrijk voor onzen Nederlandschen volksstam is, en daarenboven een zeker licht werpt in de voor ons duistere diplomatische kabinetten. Wij vertalen hier letterlijk den Franschen tekst. ‘Z.M. de koning van Pruisen en Z.M. de keizer der Franschen, noodig oordeelende de vriendschapsbanden, die hen verbinden, nauwer toe te halen en de betrekkingen van goede nabuurschap, welke gelukkiglijk tusschen de twee landen bestaan, te bevestigen; Overtuigd ten andere dat, om dit resultaat te bereiken, bovendien geschikt om het behoud van den algemeenen vrede te verzekeren, het noodig is elkander te verstaan omtrent vraagpunten, welke hunne toekomstige betrekkingen aanbelangen; Hebben besloten eene overeenkomst aan te gaan, en dientengevolge tot hunne gevolmachtigden benoemd, te weten: Z.M. enz. enz. Z.M. enz. enz. Welke gevolmachtigden, na hunne volmachten uitgewisseld en deze in behoorlijken vorm bevonden te hebben, omtrent de volgende artikels overeengekomen zijn: Art. I. Z.M. de keizer der Franschen neemt aan en erkent de uitbreiding van grondgebied, welke Pruisen heeft bekomen, ten gevolge van den laatsten oorlog tegen Oostenrijk en zijne bondgenooten gevoerd, alsmede de schikkingen, genomen of te nemen, ter vestiging eener confederatie in Noord-Duitschland, zich tevens verbindende zijnen onderstand te leenen tot behoud van dit werk. Art. II. Z.M. de koning van Pruisen belooft aan Frankrijk het verkrijgen van Luxemburg te vergemakkelijken; te dien einde zal gezegde Majesteit in onderhandeling treden met Z.M. den koning der Nederlanden, om dezen over te halen aan den keizer der Franschen afstand te doen van zijne souvereine rechten op dit hertogdom, tegen eene zoodanige schadeloosstelling, als voldoende zal worden geacht, of anderszins. Om die transactie te vergemakkelijken, verbindt zich de keizer der Franschen zijnerzijds, bijgaandelijk, den geldelijken last, welke deze zou vereischen, op zich te nemen. Art. III. Z.M. de keizer der Franschen zal zich niet verzetten tegen eene federale unie der noordelijke confederatie met de Staten van Zuid-Duitschland met uitzondering van Oostenrijk, welke unie op een gemeenschappelijk parlement zal kunnen gegrondvest zijn, in eene billijke mate echter de souvereiniteit van gezegde Staten eerbiedigende. Art. IV. Van zijne zijde zal Z.M. de koning van Pruisen, ingeval Z.M. de keizer der Franschen door de omstandigheden mocht genoopt worden, zijne troepen België te doen binnenrukken of dit land te veroveren, aan Frankrijk de hulp zijner wapenen verleenen, en hij zal het met al zijne land- en zeemacht, tegen welke Mogendheid ook, die het in deze eventualiteit den oorlog zou verklaren, ondersteunen. Art. V. Om de algeheele uitvoering der voorgaande schikkingen te verzekeren, sluiten Z.M. de koning van Pruisen en Z.M. de keizer der Franschen, door het tegenwoordige tractaat, een ofen defensief verbond, tot welks handhaving zij zich plechtig verbinden. HH. MM. verbinden zich daarenboven en bijzonderlijk, dit tractaat na te leven in elk geval, waarin hunne respectieve Staten, wier onschendbaarheid zij wederkeerig waarborgen, door eenen aanval zouden worden bedreigd, zich in dergelijken samenloop van omstandigheden als verbonden beschouwende, om, zonder vertraging en onder geen voorwendsel achteruit wijkende, die militaire schikkingen te nemen, welke, gelijkvormig de besluiten en voorzieningen, door het gemeenschappelijk belang zouden worden vereischt.’ Het stuk draagt geen handteeken, geen datum; doch op het origineel staat, gewis door de hand van den heer Von Bismarck geschreven: ‘Von Benedetti’. Volgens sommigen onderstellen, moet het stuk ter sprake zijn gekomen vóór de onzijdigverklaring van Luxemburg. Men late de talrijke brochures, artikels in officieuze bladen en tijdschriften ter zijde, dan nog worden die onderhandelingen door de brieven van generaal Türr 1) gestaafd, die, men moge hem dan ook alle diplomatische waarde ontkend hebben, niettemin als overdrager van wenschen en denkwijzen, tusschen beide partijen gebezigd werd. Toen de heer Von Bismarck, na het bekend maken van het aan den heer Benedetti 2) toegeschreven tractaat, zich trachtte vrij te pleiten van de hem aangewreven medeplichtigheid ten dezen opzichte, schreef hem de generaal uit Bern eenen brief, die in de maand Augustus in de dagbladen verscheen. Den 10den en 11den Juni 1866 sprak de generaal met den Pruisischen minister over den uitslag van den oorlog. ‘.... Gij waart,’ zoo schrijft generaal Türr, ‘zeer bekommerd omtrent den uitslag des oorlogs, die er zou ondernomen worden. Gij zeidet mij: ‘Ah, indien keizer Napoleon wilde, zou de oorlog gemakkelijk worden, en hij zou, zonder eenige moeilijkheid, België en Luxemburg kunnen nemen en zelfs nog andere veranderingen aan zijne grenzen toebrengen. Ik heb hem dit voorgesteld en hij heeft niet gewild. Zeg dat, als gij te Parijs komt, aan Z.H. prins Napoleon. .... Verder beklaagde zich Uwe Excellentie over de hevige taal der Fransche dagbladen en zeide: ‘Ik wil in goede verstandhouding met Frankrijk leven en wensch geenszins den oorlog met dat land. Wij zijn aan keizer Napoleon ons succes in 1866 verschuldigd; het is hij die zulks door zijne loyale houding en zijne onzijdigheid, voor welke Frankrijk geene vergoeding heeft gevraagd, mogelijk maakte, en daarom ben ik gereed, Frankrijk in alles te helpen. Hier te Berlijn dient men echter langzaam te werk te gaan, want men kan onzen koning niet zoo plotseling aanvatten. Indien de keizer zijne wenschen per geschrift wilde meedeelen, zou ik mij sterk maken hem binnen het tijdverloop van eenige maanden voldoening te doen erlangen. Indien hij, bij voorbeeld, Luxemburg bij Frankrijk wilde inlijven, zou hij in dit land slechts eene Franschgezinde partij moeten vormen, welke de inlijving vraagt. Ik zal zelfs niet onderzoeken, of de meerderheid der bevolking met die denkwijze instemt; ik zal het fait accompli stilzwijgend aannemen. Wat België betreft, herhaalde malen heb ik gezeid en zeg het nog luide: ‘de keizer moet het maar nemen, en indien een {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Vertrek der Beiersche landweer uit Munchen. ==} {>>afbeelding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Vertrek van de grenadiers der garde uit Parijs. ==} {>>afbeelding<<} {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} gouvernement zich daartegen mocht verzetten, nous croiserons la baionnette. Uwe Excellentie weet wel, dat ik deze woorden aan keizer Napoleon overbracht; want,’ zegt generaal Türr verder, ‘ik schreef aan den keizer onder het door den heer Von Bismarck opgegeven en door den laatste met eigen hand in mijn zakboekje opgeteekend adres.’ Den 3den Juli daaropvolgende verpletterde de Pruisische krijgsmacht, de Oostenrijksche te Königgrätz; en na Sadowa sloeg Pruisen opzichtens Frankrijk een gansch anderen toon aan. Wat het vóór dien door Napoleon niet verwachten uitslag scheen te willen toestaan, weigerde het daarna met nadruk. In de zitting des Rijksdags, gehouden den 2den Mei 1871, gaf de heer Von Bismarck een ander bewijs welke brandstichtende onderhandelingen er tusschen den kanselier en den Franschen afgezant te Berlijn, gevoerd werden. Hij zeide: ‘In de laatste tien jaren werd Frankrijk zeer dikwijls aan de bekoring blootgesteld, om dit of dat geavanceerd bolwerk te bemachtigen. Den 6den Augustus 1866 zag ik den Franschen afgezant in mijn kabinet treden, ons sommeerende òf Maintz af te staan of ons aan eene onmiddellijke oorlogsverklaring te verwachten. Ik aarzelde geen oogenblik te antwoorden: “Zeer wel, dan zullen wij oorlog voeren.” Die woorden werden naar Parijs getelegrapheerd. Daar redeneerde en beweerde men later, dat de door den Franschen afgezant ontvangen instructiën den keizer Napoleon, gedurende eene ongesteldheid, waren afgeperst....’ Eene onlangs verschenen brochure, Coup d'oeil sur la politique du second Empire, door een Fransch staatsman geschreven, deelt nopens dit feit eenige niet onbelangrijke bijzonderheden mede: ‘De Franschen hadden ten dien tijde nog machtige illusiën omtrent het doorzicht en de staatkundige bekwaamheden van hunnen keizer. Maar zijn minister van buitenlandsche zaken, de heer Drouyn De Lhuys, had hen omtrent die zaak beter kunnen inlichten. Zonder ophouden had deze herhaald, dat Frankrijk tot geen prijs hoegenaamd de reusachtige uitbreiding van Pruisens macht lijdelijk kon aanzien, en dat de oorlog eene gebiedende noodzakelijkheid was geworden. - Inderdaad, mijnheer de minister,’ zeide de keizer eindelijk, ‘gij hebt gelijk. Na rijpe overweging ben ik tot uwe inzichten gekomen. Ga naar uw hotel, redigeer eenige depêches in dien zin en toon ze mij morgenochtend.’ ‘Na deze instructie, welke niets minder dan de voorbode eener oorlogsverklaring was, ontbood Drouyn De Lhuys zijn kabinetschef, den heer Chaudordy, en beiden zetten zich, tot laat in den nacht, aan het werk. Toen Drouyn De Lhuys den volgenden morgen met de uitgewerkte stukken in den zak, op de Tuileriën kwam, werd hij door den keizer, die bleek en ontdaan was, aldus ontvangen: - “Waarde minister, ik heb een langdurig onderhoud met den minister van oorlog gehad. Doch er valt niet te denken aan 't geen wij gisteren afgesproken hebben. Ik heb geen soldaten, geen paarden en geen wapens.” Drouyn De Lhuys boog en ging heen. Een uur later diende hij zijn ontslag in, dat door den keizer werd aangenomen.... Wat ik hier mededeel is tot in de minste bijzonderheden juist.’ De hooger gezegde bedreiging had plaats den 6den Augustus 1866, en den 12den Augustus 1866 schreef de keizer aan den markies De la Valette eenen brief, in welken men onder anderen de volgende zinsnede, omtrent Duitschland, leest: ‘Het ware belang van Frankrijk is niet eene onbeduidende uitbreiding van grondgebied te bekomen; maar het bestaat in Duitschland behulpzaam te zijn, opdat het zich op die wijze constitueere welke het gunstigste is voor onze en de Europeesche belangen.’ Uitwendig kalmte, gerustheid en zelfs in zekeren zin medewerking; inwendig voortdurend kuiperijen, aan welke beiden plichtig waren, doch die blijkbaar langs de Pruisische zijde met meer behendigheid, slimheid en staatkundig doorzicht werden geleid, en welke waarschijnlijk zeer rechtvaardig en billijk aan de heeren diplomaten voorkomen; maar gewis niet aan den eenvoudigen burgerman. Om van de Pruisische zijde concessiën te erlangen, had Frankrijk dus sedert jaren lang beurtelings gedreigd, zonder iets van den scherpzichtigen en stoutmoedigen staatsman, die Pruisens lot in handen had, te kunnen bekomen. Integendeel, bij elke gelegenheid bekwam de keizerlijke mantel scheur op scheur, en er hoorde niet weinig bedrevenheid toe om het overschot van prestige nog te bewaren en den keizer, bij het Fransche volk, steeds als den oppergebieder van Europa te doen beschouwen. De zon taande echter, en Napoleon begreep het vooral na Sadowa, van welke expeditie hij reeds in 1865 door den heer Von Bismarck onderricht werd en in welke hij gehoopt had dat Pruisen zou verpletterd geworden zijn, om daarna andermaal als bemiddelaar tusschen de beide oorlogvoerenden op te treden. De verwachte belooning van de Pruisische zijde kwam niet; Von Bismarck was te machtig geworden, hij durfde den adelaar voortaan trotseeren. De vernedering van Frankrijk was volledig na zooveel toegeving, voorstellen, hoop en verlangen. ‘En wat rekening,’ vroeg een publicist, de heer Emile De Girardin, in een, onder Fransch opzicht, zeer merkwaardig artikel, ‘heeft het Pruisische gouvernement van de sympathische onzijdigheid (tijdens den oorlog tusschen Pruisen en Oostenrijk) gehouden, zonder welke het aan dit land onmogelijk ware geweest zijne grenzen te wijzigen, door zich meester te maken van het koninkrijk Hanover, het groothertogdom Nassau, Hessen enz. enz. en eindelijk van Holstein, dat krachtens het tractaat van Gastein aan Oostenrijk behoorde? Nauwelijks heeft Pruisen den vrede met Oostenrijk geteekend, of het legt in allerijl, en in het diepst geheim, den koning van Beieren, den groothertog van Baden en den koning van Wurtemberg eene overeenkomst op, door welke elk dezer souvereinen onder het militair opperbevel van den koning van Pruisen staat. Tegen wien, tenzij tegen Frankrijk, kon eene dergelijke overeenkomst gesloten worden? Het Pruisisch gouvernement zal of kan niet zeggen, dat die beschuldiging zijnerzijds jegens Frankrijk, eene gewaagde en onbewezen beschuldiging is: het bewijs hiervan moest ook weldra volgen. De vijandelijkheid van Pruisen jegens het Fransche gouvernement barst in 1867 uit, zoodra het verneemt dat Frankrijk met Holland (juister zou het zijn met den groothertog, koning der Nederlanden), omtrent den afkoop van Luxemburg onderhandelt. In 1869 laat zich die moeilijk verborgen vijandelijkheid opmerken, ter gelegenheid eener dienstquaestie tusschen de Belgische en Fransche spoorwegen. Zij komt andermaal boven in 1870 in de subventie van den St.-Gothard. Eindelijk, den sluier verscheurende en het masker afwerpende, drijft Pruisen de buitensporigheid en de uitdaging zóó verre, dat het in het donker, altijd in het donker, de intrige smeedt, die, ware zij niet krachtig en snel ontmaskerd geworden, voor uitslag zou gehad hebben, een Pruisischen luitenant den troon van Karel V te doen beklimmen. De beker was boordevol: de waterdrop doet hem overloopen.’ De chassepot had bewijs van degelijkheid gegeven, de geheimzinnige mitrailleuse had, bij proefnemingen op groepen paarden, wonderen gedaan; de chauvins, die plaag in Frankrijk vooral tijdens het tweede keizerrijk, hadden sedert lang reeds à Berlin! gehuild; Napoleon gevoelde daarenboven wel, niettegenstaande het laatste plebiscit, dat de grond onder zijne voeten wankelde; kortom, ‘men was gereed!’ zoo luidde de officieele verklaring. Aan de zijde van Frankrijk was er eene kroon te bevestigen; aan de zijde van Pruisen schitterde eene keizerlijke kroon in het verschiet - de teerling was geworpen, en de prins van Hohenzollern, het voorwendsel van zooveel bloedige gebeurtenissen, zou na het eerste kanonschot reeds vergeten zijn. Wij moeten echter het incident, opzichtens zijne candidatuur, noodzakelijk vermelden. Het ongelukkige Spanje, na jaren lang door kazerne-oproeren verscheurd en aan den partijhaat opgeofferd te zijn, had eindelijk, den 17den Juli 1868, den troon van koningin Isabella omgeworpen en {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} bedelde, na maanden lang in eenen chaos verkeerd te hebben, rechts en links in Europa eenen koning af. De zaak scheen echter den candidaten niet aanbevelenswaardig toe. Men bedankte alom maarschalk Prim voor zijn vriendelijk aanbod, maar men verkoos geene connectiën met hem en de zijnen aan te knoopen. Frankrijk had zich tegen geen enkel der candidaten verklaard, tenzij tegen den hertog van Montpensier; doch toen het plotseling ruchtbaar werd, dat Prim eindelijk een liefhebber had gevonden en dat deze de prins van Hohenzollern 1) was, geraakten de kanselarijen in beweging. Zou de Fransche diplomatie, die zooveel millioenen kost en als zoo scherpzichtig wil afgeteekend worden, dan niet eens bemerkt hebben dat Prim zijne jacht op een kroonlief hebber langs de Pruisische zijde richtte? De onbewustheid met de zaak is geenszins aan te nemen, te meer daar Frankrijk beweert dat er reeds vroeger van prins Leopold gesproken was, iets wat Pruisen later op de stelligste wijze loochende. Den 4den Juli trad de Fransche zaakgelastigde te Berlijn het Pruisische ministerie van buitenlandsche zaken binnen, om den pijnlijken indruk te doen kennen, welken de aanneming der candidatuur van prins Leopold von Hohenzollern te Parijs had teweeggebracht. Het antwoord was kort en bondig. De staats-secretaris zeide, dat die zaak het Pruisische gouvernement niet aanging en dit laatste geene inlichtingen omtrent de aangeknoopte onderhandelingen leveren kon. De Fransche minister van buitenlandsche zaken, de hertog De Grammont 2), drukte insgelijks op gemelden datum en in bijwezen van den minister Ollivier, dezelfde gevoelens uit aan den vrijheer Von Werther, afgezant van den Noord-Duitschen Bond te Parijs, en verzocht dezen laatste zelfs den koning van Pruisen, die zich op dat oogenblik te Ems aan de baden bevond, den heerschenden indruk mee te deelen. De Duitsche gezant verliet den 5den Juli Parijs. Groot was inderdaad de ontroering in de dagbladen, in het publiek. ‘Pruisen,’ riep men, ‘legt de hand op Duitschland, op Rumenië, op Spanje: is de maat eindelijk vol?’ Terwijl baron Von Werther 3) den koning te Ems verslag omtrent den toestand gaf en te Parijs de gemoederen meer en meer in gisting kwamen, betrad den 7den Juli de hertog De Grammont de tribune in het Wetgevend Korps, en beantwoordde als volgt de interpellatie van den heer Cochery: ‘Het is waar dat maarschalk Prim de kroon van Spanje prins Leopold von Hohenzollern aangeboden en dat deze haar aangenomen heeft. Maar het Spaansche volk heeft nog geen uitspraak gedaan en wij zijn nog onbekend met de ware bijzonderheden omtrent eene onderhandeling, welke men voor ons verborgen heeft gehouden. Ook zou eene beraadslaging over dit punt thans tot geen practisch resultaat leiden; wij verzoeken u dan ook, Mijne Heeren, die beraadslaging te willen verdagen. Wij hebben voortdurend onze toegenegenheid aan de Spaansche natie betoond; wij hebben alles vermeden wat den schijn mocht hebben van werkdanige inmenging, onzerzijds, in de binnenlandsche zaken eener edele en groote natie, die het volledige genot harer souvereiniteit heeft; wij hebben opzichtens de verschillende pretendenten der kroon, eene gewetensvolle onzijdigheid in acht genomen, en nooit hebben wij voorkeur of verwijdering voor een hunner doen blijken.... Wij volharden in die houding; maar wij meenen niet dat de eerbied voor de rechten van een naburig volk, ons den plicht oplegt te dulden, dat eene vreemde mogendheid, door een zijner prinsen op den troon van Karel V te plaatsen, ten onzen nadeele het thans bestaande evenwicht der Europeesche machten kan komen verstoren en de belangen en de eer van Frankrijk in gevaar brengen. Die eventualiteit zal, wij koesteren de stellige hoop, niet verwezenlijkt worden. Om deze te verhinderen, rekenen wij èn op de wijsheid van het Duitsche èn op de vriendschap van het Spaansche volk. Mocht het anders zijn, dan, Mijne Heeren, sterk door uwen onderstand en dien der natie, zullen wij, zonder aarzelen en zonder zwakheid, onzen plicht weten te doen.’ Aan bijvalsbetuigingen ontbrak het niet; men had reeds den reuk van het kruit. Uit de linkerzij stegen echter protestatiën op. De heer Garnier-Pagès zeide, dat de volken rust en vrede verlangden; de heer Crémieux dacht te moeten protesteeren tegen de verklaring des ministers; de heer Glais-Bizoin beschouwde de woorden des ministers niet als eene beraadslaging, maar als eene oorlogsverklaring; de heer Ernest Picard vroeg neerlegging der documenten betreffende het vraagpunt; eindelijk zeide de heer Emmanuel Arago, dat het ministerie in deze quaestie onvoorzichtig gehandeld, Frankrijk tegen, zijnen wil daarin betrokken, de benoeming van den koning van Spanje door zijne handelwijze bevorderd en - den oorlog verklaard had. De oppositie werd niet gehoord, en des avonds sprak men in politieke en militaire kringen, op de boulevards, in de koffiehuizen en schouwburgen, uitsluitend van de aanstaande militaire wandeling naar Berlijn. Koning Wilhelm behield opzichtens de trooncandidatuur een volledig stilzwijgen, hetgeen de Fransche regeering nog des te meer aanprikkelde; doch reeds vóór dat de hertog De Grammont de fiere verklaring op de tribune deed, had, zooals wij vroeger gezegd hebben, het kabinet van Berlijn den Franschen minister bericht, dat het ten eenenmale vreemd was aan de candidatuur van den prins van Hohenzollern. De meest invloedhebbende dagbladen van Duitschland verwierpen insgelijks alle verantwoordelijkheid omtrent deze kroonquaestie, en beschouwden ze als buiten het domein van het Duitsche volk gelegen. Waar moest dan toch de draad dezer geheime werking gezocht worden? De Fransche dagbladpers, lichtzinnig in 't beschuldigen, klom welhaast Von Bismarck en Prim voorbij, en vond of onderstelde dit ten minste, den machtigen invloed, die Leopold von Hohenzollern had doen besluiten zijn onbezorgd officiersleven tegen de kommervolle kroon van het gehavende land der hidalgo's te gaan verwisselen. - ‘Wie toch heeft de candidatuur van Hohenzollern kunnen uitvinden? vroeg een blad op dat tijdstip. - ‘Zou het Prim, zou het Von Bismarck zijn? - ‘Deze en gene misschien. - ‘Maar welken agent heeft men voor die onderhandelingen gebezigd? - ‘Eene vrouw, zoo het schijnt. - ‘Prins Leopold had eene eerste, eene tweede maal de kroon geweigerd. Men moest hem deze toch wel doen aannemen! Men riep alsdan de hulp van eene hooggeplaatste dame in, die zoo behendig tusschen de klippen doorzeilde, dat eensklaps de prins verklaarde aan te nemen. Gij vraagt me den naam dezer toovergodia?.... Zij noemt zich de prinses van Vlaanderen, de zuster van den prins van Hohenzollern. ‘Begrijpt ge nu de doodsbleekte, welke het gelaat van den heer Beyens, zaakgelastigde van België, overtoog, toen de heer De Grammont op de Fransche tribune de verklaring aflegde.’ Men betichtte zelfs koning Leopold II, de handen in die candidatuur gehad te hebben; doch noch deze, noch hooger gemelde {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} aantijging is ooit bewezen, en mocht de gravin van Vlaanderen haren invloed hebben aangewend om haren broeder eene kroon te doen aannemen, welke echter niet ongelijk kon worden aan de doornenkroon van keizer Maximiliaan, dan toch zou zij slechts als zuster gehandeld hebben. {== afbeelding Generaal Hellmuth, vrijheer Von Moltke, chef van den generalen staf van het Duitsche leger. ==} {>>afbeelding<<} Wat de inmenging van koning Leopold betreft, deze werd officieel in den Moniteur Belge gelogenstraft. Z.M. verklaarde zelfs, dat het nieuws hem slechts zoo tijdig als aan elk gewoon sterveling ter ooren was gekomen. Den 9den Juli bood graaf Benedetti den koning van Pruisen te Ems, een eigenhandigen brief van keizer Napoleon aan, in welken deze laatste bij den koning aandrong, den prins van Hohenzollern de machtiging, tot het aannemen der Spaansche kroon, te weigeren. {== afbeelding Ontvangst van den kroonprins van Pruisen te Leipzig, op 26 Juli 1870. ==} {>>afbeelding<<} Z.M. koning Wilhelm zou, volgens Duitsche opgaven, geantwoord hebben dat hij in deze omstandigheid als familie-opperhoofd, niet als koning van Pruisen gehandeld had; dat hij geen bevel tot aanneming der kroon gegeven en dus ook geen bevel tot weigering te geven had. Den 11den Juli verkreeg de Fransche afgezant eene nieuwe audientie, in welke andermaal hetzelfde vraagpunt werd besproken. - ‘De prins,’ antwoordde de koning, ‘is volkomen vrij in zijn besluit. Ik weet trouwens zelfs niet waar de prins, die eene Alpenreis maakt, zich op dit oogenblik bevindt.’ De oppositie in Frankrijk; die in Spanje, tusschen een aanzienlijk deel des volks; de ontroering en vrees voor de toekomst, welke, in ieder land, de candidatuur had doen ont- {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Overtocht van het 12de legerkorps over den Rijn bij het fort Montebello (Mainz) op 3 Augustus. ==} {>>afbeelding<<} {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} staan, hadden aan gene zijde des Rijns weerklank gevonden: den 13den Juli ontving de Spaansche afgezant te Parijs, de heer Olozaga, eene depêche van prins Antoon van Hohenzollern, vader des candidaats, waarin deze hem kennis gaf van den inhoud eener depêche aan maarschalk Prim gezonden; de vader trok, namens den zoon, en dit met het oog op de bestaande verwikkelingen, de candidatuur zijns zoons in (12 Juli). In den morgen van den 13den had te Ems de ontmoeting plaats, welke in de geschiedenis onzer dagen immer eene belangrijke plaats zal beslaan. Koning Wilhelm bevond zich op de zoogezegde ‘Brunnen-promenade’, voor de Kursaal, vergezeld door prins Albrecht van Pruisen en zijn vleugel-adjudant, prins Antoon Radziwill. Was het toeval of opzet dat graaf Benedetti zich juist op denzelfden weg bevond en den koning ontmoette? Na een vriendelijken tegengroet van de zijde des konings bekomen te hebben - altijd volgens eene Duitsche inlichting - naderde de gezant, en de koning reikte hem een extra-nummer der Kölnische Zeitung over, welk blad de tijding inhield, dat de candidatuur tot den Spaanschen troon door den prins van Hohenzollern was ingetrokken. Koning Wilhelm was van meening, dat die tijding te Parijs een voortreffelijken indruk zou maken en de keizer zich omtrent den uitslag gelukkig achten zou. De koning meende in de houding van den afgezant iets te bemerken, dat juist niet met die onderstelling strookte. - ‘Ik geloof,’ zeide Z.M., ‘dat ge reden hebt om voldaan te zijn.’ Graaf Benedetti wendde en keerde het gesprek met die hoffelijke kronkelingen, den diplomaat en vooral den Franschman eigen, en deed eindelijk den koning verstaan, dat het conflict kon terugkeeren; dat de nu bekomen intrekking der candidatuur, de heropkomst er van niet buitensloot en dus de thans begraven moeilijkheden andermaal zouden ontluiken. De koning staarde den gezant met een vragenden blik aan. - ‘Indien Uwe Majesteit,’ zoo sprak ongeveer graaf Benedetti voort, ‘eens en voor altijd....’ De gezant had zijne rede nog niet voleindigd, toen de koning twee stappen achteruit deed en hem met toornige blikken van onder tot boven opnam. Zich dan tot zijnen adjudant wendende, zeide hij luid: - ‘Zeg toch aan dien heer, dat ik hem niets verder mee te deelen heb.’ De koning verliet de wandeling en prins Radziwill naderde den gezant, die echter de woorden des konings duidelijk genoeg verstaan had, boog zich voor den adjudant en ging heen zonder zijne mededeeling af te wachten. Ook de prins boog en volgde andermaal den koning. Prins Radziwill heeft omtrent de verschillende audientiën van graaf Benedetti bij den koning, een voor de geschiedenis belangrijk document openbaar gemaakt, gedagteekend: Ems, 13 Juli. Volgens den prins was de koning, te 2 uren des namiddags, zoo genadig, aan den Franschen afgezant het bericht te doen overbrengen, dat hij uit Sigmaringen de bevestiging der tijding, des morgens den heer Benedetti medegedeeld, ontvangen had. ‘Zijne Majesteit’ zeide de boodschapper, ‘beschouwt dientengevolge de zaak als afgehandeld.’ Graaf Benedetti gaf echter den wensch te kennen, andermaal eene audientie bij den koning te erlangen, aangezien hij eene nieuwe depêche van zijn gouvernement had ontvangen, in welke op de goedkeuring van den afstand der candidatuur werd aangedrongen, en om ‘de verzekering te bekomen, dat ook in het toekomende deze candidatuur niet andermaal zou worden opgevat.’ Hierop deed Z.M. door prins Radziwill berichten, dat hij den afstand goedkeurde, zooals hij vroeger het aannemen der candidatuur had goedgekeurd; dat de schriftelijke afstand, den koning door vorst Antoon, vader des candidaats, was gezonden en deze hiertoe door den laatste gemachtigd was; doch wat het tweede punt betrof, namelijk de verzekering voor het toekomende, beriep de koning zich op de woorden, des morgens op de Brunnenpromenade uitgesproken. Het eerste gedeelte verklaarde graaf Benedetti met dankbaarheid aan te nemen en zou, zeide hij, ware hij daartoe gemachtigd, de woorden des konings aan zijn gouvernement overmaken; maar aangezien de door hem ontvangen depêche van den hertog De Grammont uitdrukkelijk was, durfde hij nogmaals om eene audientie verzoeken, te meer daar de depêche nieuwe argumenten bevatte, welke hij Z.M. wenschte voor te leggen. Te halfzes deed de koning den Franschen afgezant berichten, dat Z.M. verlangde niet verder daaromtrent in woordenwisseling te treden. Wat hij des morgens gezegd had, was zijn laatste woord in die quaestie, en hij kon zich alleen daarop beroepen: (Sagen sie diesem Herrn, das ich ihm nichts weiter mitzutheilen habe.) Den 14den Juli verliet de koning Ems, om te Coblentz aan zijne gemalin Augusta een bezoek te brengen. Graaf Benedetti bevond zich onder de personen, die het vertrek bijwoonden; de koning groette zwijgend en in het voorbijgaan den gezant, terwijl hij andere aanwezigen eenige woorden toerichtte. Parijs en Berlijn. II. Verklaring van den hertog De Grammont in het Wetgevend Korps. - Redevoering van den heer Thiers. - De oorlog zal verklaard worden. - Beweging te Parijs en in Frankrijk. - De Senaat te St.-Cloud. - Verklaring van maarschalk Leboeuf. - Het j'oublie ma gloire van Lodewijk XIV. - Terugkeer van den koning van Pruisen naar Berlijn. - Geestdrift in Duitschland. - Ontvangst der overheden van Berlijn door den koning. - De oorlogsverklaring. - De Chasseurs d'Afrique te Saarbrücken. - Troonrede van den koning van Pruisen. - Belangrijke verklaringen van den heer Von Bismarck. - Antwoord op de troonrede. - Beieren, Wurtemberg en Baden sluiten zich bij Pruisen aan. - Duitsche eenheid. - Het IJzeren Kruis van 1813. - Bededag. Graaf Benedetti was te Ems, op last van zijn gouvernement, gewis zeer indringend geweest. 't Schijnt inderdaad wat kras, eene quaestie van zoo een groot belang als de onderhavige, à brûle-pourpoint, op eene wandeling te willen beslissen. Nog krasser was het vanwege Frankrijk, eenen brief van verontschuldiging van den koning te eischen, welke eisch later door den heer Von Bismarck werd openbaar gemaakt, tijdens zijne uitleggingen in den Rijksdag. Dit alles geeft het recht te denken, dat Frankrijk de zaak tot het uiterste drijven, ditmaal zijn overschot van prestige behouden of wel den strijd aanvangen wilde. Het antwoord van den koning, aan Frankrijks gezant gegeven, was echter van dien aard, dat het gewis niet tot het handhaven des vredes kon bijdragen. Was het Fransche gouvernement buiten de grenzen der étiquette gegaan; had Frankrijk, zooals de heer Thiers later in zijne redevoering beweerde, bij het eerste punt - namelijk de intrekking der candidatuur - mogen berusten, dan toch moet men bekennen, dat het antwoord des konings wel streng en de weigering van eene audientie krenkend voor Frankrijk was. Trouwens, wij hebben het reeds gezeid, men verwachtte zich aan den oorlog. Reeds den 14den nam het Fransche gouvernement openlijk militaire maatregelen, onder anderen door in elk der honderd linie-regimenten een vierde bataljon te vormen, terwijl Pruisen van zijne zijde de gebeurtenissen evenmin doodbedaard bleef aanschouwen. Den 14den had de heer Von Werther den hertog De Grammont verwittigd, dat hij Parijs verliet en in verlof ging. Wonderlijk oogenblik om een vacantie-reisje te ondernemen, indien men niet zeker ware geweest, dat de afbreuk weldra volgen moest! Men had, zoo werd ten minste destijds gezeid, den Pruisischen afgezant met dezelfde munt betaald, als den heer Benedetti te Ems. Na hem twee uren te hebben doen wachten, zou de hertog De Grammont den heer Von Werther hebben doen berichten, dat hij hem niet kon ontvangen. De houding van Pruisen werd dagelijks duidelijker: te Berlijn {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} begon het allengs onder het volk te koken; te Parijs schuimde het reeds des avonds op de boulevards. Men vond, al zingende, dat mourir pour la Patrie het aangenaamste aller genoegens was. Met een koortsachtig ongeduld wachtte men inlichtingen af. Den 15den werden deze eindelijk door den heer Ollivier in het Wetgevend Korps, door den hertog De Grammont in den Senaat, gegeven. ‘Mijne Heeren’, zoo luidde het in de eerstgenoemde Vergadering, ‘de wijze waarop gij de verklaring van den 6den onthaald hebt, geeft ons de verzekering, dat onze staatkundige gedragslijn door u werd goedgekeurd en wij op uwe ondersteuning kunnen rekenen. Wij vingen toen de onderhandelingen met de vreemde mogendheden aan, om hunne goede diensten in te roepen, opdat Pruisen de wettigheid onzer grieven zou erkennen. Wij hadden niets aan Spanje gevraagd, wiens teêrgevoeligheid wij niet willen opwekken. Wij hebben ons niet tot den prins van Hohenzollern gewend, omdat wij dezen beschouwden als staande onder het gezag van den koning van Pruisen (comme couvert par le roi). Wij hebben in deze quaestie geen enkele tegenbeschuldiging, omtrent andere punten, in het midden willen brengen. Het meerendeel der mogendheden neemt, met min of meer warmte, het billijke onzer reclamatiën aan. De minister van buitenlandsche zaken in Pruisen wierp ons une fin de non recevoir op, voorgevende dat de zaak hem onbekend was en het Pruisische kabinet er ten eenenmale vreemd aan bleef. Dan hebben wij ons tot den koning zelven gericht. Wel is waar bekende de koning, dat hij den prins van Hohenzollern gemachtigd had, de candidatuur aan te nemen; maar hij berust in de verklaring dat hij vreemd was gebleven aan de onderhandelingen, tusschen den prins en Spanje gevoerd; dat hij zich slechts met de zaak had ingelaten als opperhoofd van het stamhuis en niet als souverein. Hij erkende echter, dat hij den heer Von Bismarck kennis van het geval had gegeven. Wij konden dat spitsvondige onderscheid tusschen het opperhoofd van het stamhuis en den souverein niet aannemen. Middelerwijl ontvingen wij van den gezant van Spanje het bericht, dat de prins van Hohenzollern van de candidatuur afzag. Wij vroegen aan den koning, dat hij zich bij die intrekking aansluiten en de verbintenis nemen zou, dat, mocht de kroon andermaal den prins van Hohenzollern aangeboden worden, hij weigeren zou hare aanneming goed te keuren. Onze gematigde vraag was insgelijks in gematigde bewoording opgevat. Wij schreven aan den heer Benedetti, duidelijk zeggende dat wij geene bijbedoeling hadden; dat wij in de zaak van den prins van Hohenzollern geen voorwendsel tot oorlog zochten. De koning weigerde de van hem gevraagde verbintenis te nemen, en eindigde zijn gesprek met den heer Benedetti met de woorden: dat hij, in dit geval gelijk in elk ander, zich het recht voorbehield de omstandigheden te raadplegen. Bezield met den wensch om den vrede te handhaven, braken wij echter de onderhandelingen niet af; groot was dan ook onze verwondering, toen wij vernamen dat de koning van Pruisen geweigerd had, den heer Benedetti te ontvangen, en officieel bericht van het gebeurde aan het kabinet van Berlijn had gegeven. Wij vernamen dat de heer Von Werther bevel had gekregen in verlof te gaan, en dat Pruisen zich wapende. In deze omstandigheden zouden wij onze waardigheid vergeten en eene onvoorzichtigheid begaan hebben, indien wij op onze beurt geene toebereidselen maakten. Wij hebben ons in staat gesteld den oorlog, dien men ons aanbiedt, te voeren, aan elk het deel der verantwoordelijkheid latende, hetwelk hem toekomt (geestdriftige en langdurige toejuichingen). Reeds gisteren hebben wij de reserve onder de wapenen geroepen. Wij zullen die maatregelen nemen, welke er noodig zijn om de belangen der veiligheid en de eer van Frankrijk te waarborgen.’ (Nieuwe bij valsbetuigingen.) En dewijl geld de spier des oorlogs is, vroeg de heer Ollivier een krediet van 50 millioen voor het departement van oorlog, hetwelk weinige dagen daarna, tot eene vraag van 500 millioen klom. De geestdrift in het Wetgevend Korps was onbeschrijfelijk. Eindelijk was dan het uur geslagen, dat men zich over het Pruisische caporalisme, zooals men reeds zoo lang, bevend van verontwaardiging, gezeid en geschreven had, ging wreken. ‘De Senaat,’ zeide een ooggetuige, ‘was van uiterlijk als veranderd. De sneeuwwitte hoofden bewogen zich driftig; de harten hadden het vuur der jeugd teruggevonden. De bravo's en toejuichingen weergalmden in de vergaderzaal. Ik weet niet welke onweers-adem de zielen deed trillen en begeesterde; die adem steeg van de zaal naar de tribunen en daalde van de tribunen in de zaal, en toen de minister zijn laatste, het uiterste woord had uitgesproken, sprong gansch de Senaat hem te gemoet om hem eene geestdriftige ovatie te brengen.’ In het Wetgevend Korps verhief zich echter andermaal de heer Thiers, en zijne woorden deden er eenen storm ontstaan, die hem als een vijand van Frankrijk wilde brandmerken. ‘De heer zegelbewaarder’, zeide de grijze staatsman, ‘heeft getracht zijne daden te rechtvaardigen, en ik, die geen gevoel van kwaadwilligheid voor het kabinet koester, ik betreur te moeten zeggen, dat wij den oorlog door den misslag van het kabinet zien ontstaan. De heer zegelbewaarder heeft deze quaestie in de plaats van gene geschoven. Met recht zeide hij, dat wij de onderneming van Pruisen omtrent Spanje niet konden dulden. Pruisen beging een overgrooten misslag; vóór dit incident wilde dit land den vrede, omdat het de gevaren, welke door nieuwe ondernemingen zouden ontstaan, duchtte. Wij, wij hebben altijd gezeid dat er voor Pruisen een moeilijke dag zou aanbreken: die, namelijk, wanneer het de hand op Duitschland leggen zou. Dien dag werd Pruisen door gansch Europa veroordeeld en Oostenrijk stond aan onze zijde. Ook heb ik gezeid: Weet te wachten, want men moet geen misslag bij een anderen misslag voegen: het ongeduld om den eersten misslag te doen vergeten (gerucht). Ja, wij zouden de gelegenheid gevonden hebben, om ons voor Sadowa schadeloos te stellen, en de wereld ware met ons geweest. Vandaag kan men geen oorlog voeren uit grilligheid, want de gansche wereld treedt als getuige op.... Indien wij de intrekking der candidatuur van den prins van Hohenzollern moesten bekomen, zou ik aan uwe zijde staan, maar wat mij pijnigt is, dat de grond der quaestie verkregen is. (Gerucht. Neen! Neen!) Men heeft u den grondslag der quaestie toegestaan en er was een overgroot zedelijk uitwerksel behaald. Maar, zegt men, de candidatuur verdween niet voor immer?... Ik doe een beroep op het gezond verstand, op de klaarblijkelijkheid. Gij zult binnen eenige dagen de denkwijze der wereld omtrent uwe staatkunde vernemen; gij zult haar in al de dagbladen lezen. (Onderbreking.) Ik spreek niet van de Fransche, zelfs niet van de Pruisische dagbladen, die belanghebbende partijen in de quaestie zijn; maar ik spreek van Europa.... Europa heeft dus partij gekozen; gij zult zien wat het thans over u denkt; gij zult het weten door de Engelsche pers, welke in gansch deze zaak eene groote gematigdheid aan den dag legde.’ De heer Dugué de la Fauconnerie onderbreekt den redenaar door hem toe te roepen: ‘zóó spreekt men te Berlijn.’ De heer Thiers laat die beleediging ter zijde, en zet zijne redevoering voort: ‘.... Indien men onderstelt dat, na de intrekking der candidatuur van den prins van Hohenzollern, Pruisen er nog aan denkt, deze andermaal op te werpen, zou men beweren dat Pruisen zinneloos was; (onderbreking) ja, het zou van zijne zinnen moeten beroofd zijn.’ Een lange en hevige storm stijgt in de vergadering op; het is een kruisvuur van kreten, verwijtingen, afkeuringen. De heer Thiers wordt gebrandmerkt als een vriend van Berlijn, een vijand van Frankrijk. In zijne lange en zoo woelige parlementaire loopbaan heeft hij echter zooveel stormen zien opstijgen, dat ook deze hem niet ontzet. Soms dringt zijne stem door het gedruis heen en men hoort hem vastberaden roepen: ‘Gij zult mij niet ver- {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} moeien; mijn gevoelen zal ik doen kennen!’ Een oogenblik later roept hij, met klimmende verontwaardiging, de woelzieken toe, die zich als een mierennest aan zijnen voet bewegen: ‘Gij wilt mij niet laten antwoorden! Weet dat het geweld, hetwelk gij mij aandoet, op u zal terugvallen!’ {== afbeelding Albrecht Von Roon, Pruisisch minister van oorlog. ==} {>>afbeelding<<} Baron Jerôme David roept den redenaar toe: ‘Ik heb de uitdrukking mijner smart niet kunnen bedwingen, bij het hooren eener taal, welke ik denk noodlottig voor mijn land te zijn.’ ‘Niet ik,’ antwoordde de heer Thiers met nadruk, ‘niet ik heb Frankrijk nadeel toegebracht (losbarsting van geroep). Nooit deed ik het kwaad. Zij die het kwaad berokkenden, zijn die welke naar mijne waarschuwingen niet wilden luisteren, toen ik hier sprak van Sadowa en de expeditie naar Mexico (gedruis). {== afbeelding Aankomst van het 17de regiment infanterie te Dusseldorf. ==} {>>afbeelding<<} ....Hadde men u de intrekking der candidatuur van den prins geweigerd, dan zou de waarheid u ter zijde hebben gestaan (gedruis). O, dan zou gansch het land, dan zou Europa slechts ééne stem hebben, om Frankrijks recht te ondersteunen. Iedereen zeide voor drie dagen, dat als men de intrekking der candidatuur verkreeg (gedruis), men zich tevreden moest verklaren. Het was klaarblijkelijk dat als men, na die intrekking bekomen te hebben, woordenvitterijen en teergevoeligheden opwierp, de oorlog daaruit ontstaan zou. Het eenvoudig gezond verstand was voldoende om te voorzien, dat, na eene concessie van den koning van Pruisen.....’ (onderbreking). {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Maarschalk Leboeuf, generaal-majoor van het Fransche leger. ==} {>>afbeelding<<} ‘Hij heeft geene enkele concessie gedaan!’ zegt de heer Ollivier. ‘Hoe!’ roept de heer Thiers uit, ‘de koning van Pruisen trekt voor het aanschijn der wereld, of doet intrekken, (gedruis) de candidatuur van den prins van Hohenzollern in, en dit zou geen concessie zijn? Kunt gij dat verdedigen? (gedruis). Ik ga verder. Volgens de zoo even voorgelezen stukken, stemde de koning van Pruisen er in toe, door het orgaan van zijn gouvernement, te verklaren dat hij de candidatuur gekend en dezer intrekking goedgekeurd had... Gij wildet eene neerlaag voor Pruisen en ik wil ze evenals gij.... (verschillende bewegingen). Noemt mij, zoo gij wilt, een vriend van Pruisen, het land zal tusschen u en mij oordeelen (gedruis). ‘Ik bepaal mij deze onweerlegbare feiten aan te halen. De candidatuur werd ingetrokken. De koning was met deze candidatuur bekend en heeft er in toegestemd, dat het gouvernement zulks zou verklaren. Wilde men eene woordenwisseling aanvangen omtrent de wijze van intrekking, dan gewis moesten er nieuwe fijngevoeligheden oprijzen; men zou de trotschheid van Pruisen prikkelen en tot den oorlog geraken. {== afbeelding Transport der cavalerie per spoor: Paardenstal van een officier der garde. ==} {>>afbeelding<<} Het is betreurenswaardig, zeg ik, dat men, Frankrijks belang gewaarborgd zijnde, door ophitsingen in de bevolking te werpen, den oorlog onvermijdelijk heeft gemaakt (gedruis). Men heeft zich in quaestiën van étiquette geworpen, waarin de trots der twee natiën met elkander in aanraking is gekomen. Ik ga deze tribune verlaten, gebukt onder de vermoeienis, welke gij mij hebt aangedaan door niet naar mij te hebben willen luisteren. Toch zal ik bewezen hebben dat Frankrijks belangen gered zijn, en dat gij fijngevoeligheden hebt doen ontstaan, uit welke de oorlog is voortgekomen. Dat is uwe schuld (geruchten in verschillenden zin). Wat moest men doen, toen de misslag begaan was? Dewijl Europa zooveel goeden wil jegens u toonde, moest gij het ook den tijd geven, opnieuw tusschen beiden te treden (onderbreking) en geene verklaringen op de tribune brengen, welke den oorlog onvermijdelijk maken. Wij hebben geen oorlog voor de wezenlijke belangen van Frankrijk, maar door een misslag van het kabinet.....’ De heeren Ernest Picard, Arago, Glais-Bizoin, Jules Simon, Girault, Jules Favre, Pelletan en Gambetta voerden òf over de {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} rechtvaardigheid, òf over de tijdigheid van eenen oorlog met Duitschland, vrij driftig het woord; doch geen sprak op treffender wijze dan de heer Thiers. Alle waarschuwing kwam echter te laat: de partij des oorlogs ijlde vooruit en de redevoering van den heer Thiers was op dat oogenblik weinig meer dan een zandkorrel, welke de locomotief in volle vaart niet kon doen stilstaan. Reeds voor de oorlogsverklaring leverden de boulevards van Parijs, des avonds, een schouwspel op, hetwelk den oorlogzuchtigen, maar ook tevens den lichtzinnigen geest der Fransche natie andermaal bewees. Het volk woelde, huilde, manifesteerde soms als ware het dolzinnig geworden. Leve de oorlog! Weg met Pruisen! was aller kreet. De Marseillaise dreunde alom en de keizer was blijkbaar de lieveling van het volk geworden, zelfs in dat woelzieke centrum, dat hem in de laatste verkiezingen en tijdens het pebliscit juist niet veel verkleefdheid had getoond. Vrouwen, straatjongens en chauvins van allen rang huilden: à Berlin! en zwaaiden de driekleurvlag. Alsof de oorlog, dien men ging ondernemen, niets meer was dan een wandeltochtje in het Boulogne-bosch!... Wel is waar liet zich hier en daar, in die onbeschrijfelijke woeling, een afkeurend, doch slechts bloohartig gefluit hooren, doch wee hem! die zich vermeette het feest te storen. Eene dreigende, tierende en schreeuwende menigte sprong op den fluiter toe en deze was zeer gelukkig, indien hij er met een paar oorvegen of eenige beleedigingen afkwam. ‘Gij zijt geene Franschen! Gij zijt ellendigen, aan den vreemdeling verkocht!’ brulde men. De politie had blijkbaar bevel het volk ditmaal in alles toe te geven; zij liet zelfs haar gekend circulez, messieurs! niet hooren. In de schouwburgen zong de baryton Faure de Marseillaise, of verscheen de zangeres der gemeene straatliederen, Theresa, als Charlotte Corday gekleed, met eene driekleurige kokarde op de muts en een driekleurig vaandel in de hand op het tooneel, en deed er door het schrikwekkende lied van vroeger dagen eene wezenlijke razernij ontstaan. Zelfs te St.-Cloud, in bijwezen der keizerlijke familie, speelde men de Marseillaise. Drie maanden vroeger had men dengene, die het revolutionaire lied durfde aanheffen, zonder genade achter de traliën gebracht; nu echter vond men er een hefboom in. Bij afwisseling declameerden duizenden boulevards-helden, uitdagend, met Alfred de Musset: Nous l'avons eu, votre Rhin allemand: Il a tenu dans notre verre! ....en zij beweerden nogmaals den ouden Rijn in een champagne-glas te zullen overgieten en Pruisen in hunne vuist, als een stuk Neurenbergsch speelgoed, stuk te nijpen. Wie had niet liever, in stede der uitdagende regelen van Musset, geschreven in 1840 ten antwoord op het niet minder uitdagende lied van Becker, sie sollen ihn nicht haben, den ook destijds geschreven zang van Lamartine gehoord, die den Duitschen dichter zijne Marseillaise de la Paix toerichtte? ‘Ja,’ zong Lamartine, ‘wij zullen naar den Rijn gaan, maar niet meer om te strijden! De dagen van bloedigen krijg zijn voorbij. De Rijn zal er niet meer door bezoedeld worden!’ Il ne tachera plus le cristal de ton onde Le sang rouge du Franc, le sang bleu du Germain; Ils ne crouleront plus sous le caisson qui gronde Ces ponts qu'un peuple à l'autre étend comme une main! Les bombes et l'obus, arc-en-ciel des batailles, Ne viendront plus s'éteindre en soufflant sur tes bords, l'Enfant ne verra plus, du haut de tes murailles, Flotter ces poitrails blonds qui perdent leurs entrailles, Ni sortir des flots ces bras morts! De dichter heeft de gave der profetie niet gehad; maar ook in 1840 zat er nog geen andere Bonaparte op den troon van Frankrijk. Beter ook dan wel de eerstgenoemde uitdrukkingen van het volksgevoel, klonk den bezadigden Franschman de oproep in de ooren, ter vestiging van comité's voor het verplegen der gewonden, aan welke de helden der boulevards gewis niet eens dachten. Het leger was even opgewonden als de volksmenigte. 't Zou kort, verwonderlijk kort duren. Men zou naar Berlijn trekken en op den weg eenige mechanische soldaten neerwerpen, evenals kinderen die juichend de bloemknoppen, langs het schoolpad groeiend, afslaan. De chassepot overtrof het zundnadelgeweer, en de geheimzinnige mitrailleuse sloeg immers gansche gelederen neer, zooals de maaier koornhalmen. A Berlin, à Berlin! In de steden der departementen heerschte dezelfde opgewondenheid. De nijverheids-districten verlangden echter geenszins den oorlog, en de landbouwer dan? Ja, wij hebben in de geschiedenis den vreedzamen boer soms het wapen zien opnemen, zooals in de zuidelijke Nederlanden, tijdens de eerste Fransche omwenteling, toen het Schrikbewind zijne haardsteden, zijn godsdienstig gevoel, zijne heiligste en innigste rechten schond; wij hebben hem in de Vendée naar het geweer zien grijpen, om de orde, de rust en het gezag te verdedigen; maar de boer is niet chauvin en omhelst niet geestdriftig eene voor hem vreemde zaak, zooals de oorlogen, die de souvereinen elkander verklaren, meest alle zijn. Trouwens zijn grootvader zal hem verteld hebben wat de oorlog is, welks eerste offers gewoonlijk de dorpelingen zijn; hij zal hem wellicht van den vroegeren inval gesproken hebben, welks spoor nog nauwelijks is uitgewischt. Daarenboven, lagen er niet vele dierbaren op de slagvelden van de Krim, in Italië, in Mexico, in China, die heengingen om het vaderlijke huis, den voorouderlijken akker nimmermeer terug te zien, - arme jongens, wier naam men zich zelfs aan hoogerhand niet meer herinnert, doch die, met immer bloedende letteren, in het hart der moeders gegrift bleef! Neen, in de departementen, ten plattelande, was de oorlog niet populair; doch Parijs en met die hoofdstad de groote steden, gaven het sein van den doodendans en allen, zelfs de vredelievendsten, werden eindelijk er in meegesleept. De Senaat had zich den 16den Juli naar St.-Cloud begeven, waar deze vergadering door den keizer, bij wien zich de keizerin en de keizerlijke prins bevonden, ontvangen werd. ‘Prins Leopold,’ zeide de president, ‘heeft zonder twijfel zijne aanneming ingetrokken; Spanje, die natie welke ons kent en ons wederkeerig de vriendschap bewijst, welke wij voor haar koesteren, heeft van eene ons kwetsende candidatuur afgezien. ‘Gewis het onmiddellijk gevaar werd ter zijde geschoven, maar bleef onze rechtmatige reclamatie niet in haar geheel bestaan? Was het niet klaarblijkelijk dat eene vreemde mogendheid, ten gunste van haren invloed en hare heerschzucht, ten nadeele onzer eer en onzer belangen, andermaal het evenwicht van Europa had willen storen? ‘Hadden wij het recht niet aan die mogendheid waarborgen tegen den mogelijken terugkeer van dergelijke pogingen te vragen? Die waarborgen worden geweigerd. Frankrijks waardigheid is miskend. Uwe Majesteit trekt den degen. Het vaderland is met u, trillend van verontwaardiging en fierheid (frémissante d'indignation et de fierté). De uitspattingen eener eerzucht, door een dag van groot geluk in overspanning gebracht, moesten zich vroeg of laat wel openbaren. De keizer heeft weten te wachten, weigerende aan een al te driftig ongeduld toe te geven, bezield met eene kalme volharding, waarin de ware kracht gelegen is. Maar sedert vier jaren heeft hij de wapening onzer soldaten tot de grootste volmaaktheid gebracht; hij heeft onze militaire macht door hare inrichting tot op het hoogste punt gevoerd.’ Die woorden zeggen alles; de heer Rouher 1) is hier zoo dui- {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} delijk als wenschelijk is; hij bevestigt in den vollen zin des woords ons gezegde, dat de oorlog moest uitbarsten, al zou Frankrijk te Ems minder indringend, al zou koning Wilhelm beleefder zijn geweest: - ‘het stond geschreven!’ Het doel van dien oorlog was voor den koning van Pruisen eene keizerskroon; voor keizer Napoleon de bevestiging van de zijne op het hoofd zijns zoons. ‘Generaal,’ zou de keizerin tot maarschalk Leboeuf gezegd hebben aan een diner, te St.-Cloud gegeven, en hetwelk door de ministers werd bijgewoond, ‘generaal, gij hebt het heil van Frankrijk en de kroon mijns zoons in handen.’ Op de redevoering van den heer Rouher had de keizer geantwoord: ‘Wij vangen eene ernstige worsteling aan. Frankrijk heeft de hulp van al zijne kinderen noodig.’ Ook werden de troepen met den noodigen spoed opgeroepen. De dagbladen telden de soldaten met honderdduizenden. Eén trap met den voet - en gansch Frankrijk moest als met soldaten overdekt staan, de vrucht van vier jaren voorbereiding, van millioenen opoffering aan land- en zeeleger besteed. ‘Dank aan uwe zorg, Sire,’ had de heer Rouher gezegd, ‘is Frankrijk tot den oorlog gereed.’ In de commissie, benoemd om het ontwerp van oorlogsverklaring te onderzoeken, vóórdat het in de Wetgevende Vergadering gebracht werd, zou, volgens de dagbladen van dien tijd, het volgende gesprek hebben plaats gehad: De heer De Kératry. - Maarschalk, zijn wij gereed? Maarschalk Leboeuf. - Volkomen gereed. De heer De Kératry. - Geeft gij ons daarop uw woord van eer? Bedenk het wel, het zou eene misdaad zijn, Frankrijk in eene worsteling te stooten, zonder alles voorzien, aan alles gedacht te hebben. Maarschalk Leboeuf. - Ik geef u mijn woord van eer dat wij volkomen gereed zijn (teekens van voldoening). De heer De Cassagnac. - Nog een woord: wat verstaat ge door die twee woorden: gereed zijn? Maarschalk Leboeuf. - Ik versta hierdoor, dat, zoo de oorlog een jaar lang aanhield, wij zelfs geen knoop aan eene slobkous zouden moeten koopen.’ Wij zullen welhaast zien of woorden daden zijn.... Nog eene herinnering alvorens wij voor het oogenblik het opgewonden Frankrijk verlaten, om een kijkje in het leven onzer buren, aan gene zij van den Rijn, te gaan geven. Zonder juist bijgeloovig te zijn, had Frankrijk wel eens een oogenblikje aan het verledene mogen denken, voordat het den oorlog voor de Spaansche kroon aanving. Die toch, zegt een schrijver, is immer voor Frankrijk eene doornenkroon geweest. Wat neerlagen had Frankrijk op te teekenen, toen Lodewijk XIV de Spaansche kroon voor zijnen kleinzoon den hertog van Anjou bestemde! Door de verbondenen, die door dit feit Europa's evenwicht geschonden achtteden, verslagen, teekende de machtige Lodewijk vernederende vredesvoorwaarden en morde onder het teekenen: ‘j'oublie ma gloire.’ Napoleon I vergat de geschiedenis van zijnen voorganger en wilde insgelijks eene Spaansche monarchie onder zijnen invloed doen ontstaan. J'oublie ma gloire, riep de geest van Lodewijk XIV hem toe, in de bloedige neerlagen die hij onderging, en ook de keizer moest die woorden murmelen, toen hij, gedwongen, den vrede onderteekende. In dezen oorlog, zooals men uiterlijk beweerde, voor de Spaansche kroon ondernomen - wij mogen dan ook beter ingelicht zijn - mag Frankrijk, bloedige tranen weenend, met meer reden dan de twee vorsten zeggen: ‘j'oublie ma gloire’; want alles - alles is in die verschrikkelijke kolk verdwenen, en Frankrijk is van natie van den eersten, tot die van den derden of vierden rang afgedaald. Laat ons echter de gebeurtenissen niet vooruitloopen, en den Rijn oversteken. Koning Wilhelm had, na het gebeurde met den heer Benedetti, Ems verlaten en kwam den 15den Juli des avonds te Berlijn. Duizenden en duizenden menschen bevonden zich aan het station, aan de Brandenburgerpoort en aan het paleis. De reis van den koning was een ware triomftocht geweest; overal was de bevolking, reeds heinde en ver van het gebeurde te Ems onderricht, toegesneld en begroette den vorst met hoezees en bloemen. De kroonprins, graaf Von Bismarck en generaal Von Moltke waren den koning tot Brandenburg te gemoet gereden en vergezelden hem ook bij zijnen intocht in de stad. Het volk verdrong zich rond den koning, ‘den wreker van Duitschlands eer’; men zong het nationale lied en het jaartal 1813 lag op ieders lippen. Unter den Linden waren de huizen sierlijk gevlagd en prachtig verlicht, en toen de koning eindelijk in zijn paleis getreden was, moest hij zich herhaalde malen voor een der vensters vertoonen, opdat het hem wel duidelijk zijn zou, dat de natie in zijne denkbeelden deelde, en eene machtige partij in Duitschland den oorlog tegen Frankrijk als een nationalen oorlog beschouwde. Droeg de geestdrift aan gene zijde van den Rijn een inderdaad mannelijker karakter dan wel in Parijs, toch was zij vaak niet vrij te pleiten van chauvinisme. De Kölnische Zeitung heeft er menig staaltje voor, en gedurende den oorlog, van geleverd. Evenals men te Parijs à Berlin! huilde, schreeuwde men te Berlijn nach Paris! Vijfhonderd thaler voor het Duitsche korps, dat het eerste Fransche kanon zal bemachtigen! Tweehonderd thaler voor dengene, welke het eerst vooruitsnelt bij de overrompeling van het eerste kanon! Vijfhonderd thaler voor de divisie cavalerie, welke het eerst een Fransch carré uiteenslaat! Honderd thaler voor de dertig eerste vrijwilligers! - dergelijke premiën vulden de dagbladen op en hebben sommigen een oogenblik doen vragen, of de klinkende specie dan eene betere aandrijving voor den Duitscher was dan wel de nationale oorlog zelf. Den 17den Juli werd generaal Von Moltke 1), Duitschlands groote strategist, als het ware door het volk op de armen gedragen, toen hij zich, te 11 uren des avonds, naar het paleis des konings begaf. Het volk wist wel, dat niet alleen de bajonetten de zegepraal konden geven, maar vooral de geest van dien kalmen, eenvoudigen man, die in de stilte des kabinets reeds voorlang de legers op het papier had doen manoeuvreeren. In de dagbladen vond, onder anderen, de volgende oproep plaats: ‘Sie sollen ihn nicht haben, den freien deutschen Rhein!’ Op, gij wakkere Pruisen, die in 1813 vooraan stondt in de rij der vrijheidsmannen! Op, gij dappere Zwaben, die weleer de stormvaan voor het rijk ontrold en den eersten strijd aanvaard hebt! Op, gij Sileziërs, die de Katzbach met het bloed der Franschen hebt gekleurd! Op, gij Hanoveranen, die op het Spaansche schiereiland den vroegeren despoot hebt bestreden, en thans aan een nieuwen kunt toonen, hoe dwaas en erg hij zich heeft misrekend, met te gelooven, dat gij uw vaandel zult verlaten, als er tegen den erfvijand des lands wordt opgerukt! ‘Komt uit uwe bergen te voorschijn, gij Beiersche oorlogsmannen! Komt voorwaarts uit uwe bosschen, gij Thuringers en Hessen! Toont dat gij uwer vaderen waardig zijt, gij trouwe Saksers, die het smadelijk juk der Fransche dienstbaarheid hebt afgeschud, om jubelend tot de Duitsche vanen over te gaan! Op, gij allen die Duitschers heet, op, naar den Rijn, naar den geheiligden Rijn; voort op de vleugelen van den stormwind! Hier zullen wij doen wat wij kunnen. Rijk en arm, oud en jong, stroomt naar de gelederen. Laat de hoogere klassen der gymnasiën ontbonden worden, want zelfs de knapen, gloeiend van toorn, willen mede om de eer des konings en den naam van Duitschland te verdedigen.... ....Geen oorlog is ooit zoo roekeloos met alle list en leugen in het leven geroepen als deze. Napoleons afstammeling wil zijn wankelenden troon door het bloed staande houden. Hij heeft gezien {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de weldenkende Franschen zijn wanbestuur moede zijn. {== afbeelding Vertrek van het regiment grenadiers ‘Keizer Alexander’ uit Berlijn. ==} {>>afbeelding<<} ....Wij zullen niet antwoorden op de pralerij van het Fransche oorlogsgeschreeuw. Sinds de dagen van het keizerrijk weten de Duitschers den weg naar Parijs te vinden. Al zijn wij met onze weerbare mannen minder sterk in aantal dan de Franschen, wij zijn toch niet zoo ontaard hun in dapperheid iets toe te geven. Zij strijden alleen voor den glans van een despoot; maar wij voor huis en erf, voor de rechtvaardige zaak, welke door al de mogendheden van Europa wordt gebillijkt, al durven de Fransche ministers de kolossale leugen verkondigen, dat alle mogendheden de rechtvaardigheid van Frankrijks eischen bewonderen.’ Ook de Duitsche en Pruisische vrouwen werden op geestdriftigen toon toegesproken: ‘Het vaderland is in gevaar! Duitschlands erfvijand stort zich op onze landouwen, om huis en erf, familie en volk, geluk en eer te verwoesten, te vernietigen. Duitsche vrouwen! Een volksoorlog in den edelsten zin is uitgebroken. De geestdrift van 1813 breekt uit in heilige verrukking. De vader rukt zich los van zijne vrouw, de zoon rukt zich los van vader, moeder en zuster, de bruidegom van zijne bruid. Alwie een wapen kan dragen, volgt het opgeheven vaandel in den bloedigen kamp met God voor koning en vaderland. Duitsche vrouwen! vreugdevol zien wij onze legers en onze landweer te velde {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} trekken. Zij weten waarvoor zij gaan vechten. Maar zij moeten ook weten’ - en dit klinkt ons beter in de ooren - ‘dat de liefde hen geleidt, dat millioenen handen gereed zijn om hunne wonden te verbinden en met de hulpeloos achterblijvenden, het laatste brood en den laatsten penning te deelen.’ De landweerman was evenmin geestdriftig voor den strijd, als het kalme en bezadigde deel van Frankrijk. Men verlaat vrouw en kind, huis en akker niet vreugdevol, om ongekende gevaren, misschien den dood te gemoet te snellen, als men kalm en tevreden in den dierbaren familiekring leeft. De grootste en klinkendste woorden wegen bij den eerlijken burger, tegen dien schat, niet in de schaal. Dat ‘vreugdevol’, waarvan de proclamatie spreekt, bestond eigenlijk niet. Wij hebben het menigen Duitscher hooren verklaren, die echter, eens in den grooten stroom weggesleept, moedig en hardnekkig gevochten heeft, des te hardnekkiger misschien, opdat het bloedig spel des te sneller zou gedaan zijn, en hij weer naar zijn rustig daheim, naar vrouw en kind, zou kunnen terugkeeren. 't Moest echter alom ‘vreugdevol’ heeten. Waren den 15den de troepen uit het kamp van Châlons en der oostelijke garnizoenssteden, ongeveer 100.000 man, in allerijl naar de Duitsche grenzen vertrokken, dan ook had de mobiliseering van het noorder-bondsleger aanvang genomen, en deed Pruisen den 16den de troepen der Duitsche garnizoenssteden de grenzen naderen om, zoo merkt men aan: ‘te doen onderstellen, dat men reeds eene aanzienlijke krijgsmacht vereenigd heeft, ten einde den vijand het hoofd te bieden, terwijl deze detachementen inderdaad slechts zeer zwak zijn en men niet voornemens is het leger in beweging te brengen, alvorens het volledig georganiseerd zij.’ Toen den 18den Juli de koning de Berlijnsche overheden in zijn paleis ontving, bood de burgemeester Sydel den vorst een adres aan, dat men vrij algemeen als de ware uitdrukking van den Duitschen volksgeest beschouwde. {== afbeelding Zwitsersch kamp te Bruderholz bij Bazel. ==} {>>afbeelding<<} 't Moge smartelijk zijn, zoo zeide de burgemeester, voor een arbeidzaam volk, uit het werk des vredes tot het bloedige werk des oorlogs geroepen te worden, doch geen offer is te groot, wanneer het den roover-aanval geldt, op de onafhankelijkheid des volks en de onschendbaarheid van zijnen grond. Wanneer op dit oogenblik twee volkeren, die gelukkig en vrij naast elkander konden leven, in het harnas gejaagd worden, dan is het, zeide de heer Sydel, omdat eene dezer natiën niet dulden kon, dat er naast de Fransche, ook eene Duitsche eenheid bestaan zou, en onschuldig aan de verwikkelingen, die den bloedigen krijg in het leven riepen, ‘kan Uwe Majesteit en het Duitsche volk, met een onbevlekt geweten, de handen ten hemel heffen. Zij hebben geen schuld aan dien ontzaglijken twist.’ De eenheid van Duitschland, de keizerskroon voor de Pruisische dynastie schemert in gansch die toespraak door. De koning was bewogen. Het adres had hem, zoo zeide hij, om deszelfs waarheid getroffen. ‘Gij hebt gelijk,’ sprak de vorst, ‘ik ben niet verantwoordelijk voor dezen oorlog.... God weet het, ik heb er geen schuld aan. Er werd mij eene vordering gedaan. Ik moest deze terugwijzen. Dat antwoord deed de oorlogsfakkel ontbranden. Er zullen zware opofferingen van mijn volk geëischt worden. Wij mogen ons geene begoocheling maken; onder Godes bijstand zijn wij, door de overwinningen van twee gelukkig ten eind gebrachte oorlogen, verwend geworden. Ditmaal zullen wij zoo gemakkelijk niet zegepralen; maar ik weet wat ik van mijn leger, van hen, die onder de vaandels snellen, verwachten mag. Het werktuig dat zal gebezigd worden, is scherpsnijdend. De uitslag hangt van God af.’ Den 19den Juli werd door den Franschen gezantschapssecretaris, bij afwezigheid van den heer Benedetti, de volgende oorlogsverklaring aan den rijkskanselier overhandigd: ‘De ondergeteekende, gezant van Frankrijk, heeft, in uitvoering der bevelen zijner regeering, de eer, de volgende mededeeling ter {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} kennis te brengen van Zijne Excellentie den heer minister van buitenlandsche zaken Zijner Majesteit den koning van Pruisen. De regeering van Zijne Majesteit den keizer der Franschen heeft zich, daar zij het plan om een Pruisischen prins op den troon van Spanje te verheffen, slechts kan beschouwen als een aanslag tegen de veiligheid van het Fransche grondgebied, genoodzaakt gezien van Zijne Majesteit den koning van Pruisen, de verzekering te erlangen, dat eene zoodanige combinatie zich, met zijne toestemming, niet zou kunnen verwezenlijken. Dewijl Zijne Majesteit geweigerd heeft deze verzekering te geven en integendeel den Franschen gezant verklaard heeft, dat hij zich in deze eventualiteit, gelijk in elke andere, de mogelijkheid wenschte voor te behouden, om de omstandigheden te rade te gaan, zoo heeft de keizerlijke regeering in deze verklaring des konings, eene zoowel Frankrijk als het algemeene Europeesche evenwicht bedreigende bedoeling moeten zien. Deze verklaring is nog verslimmerd door het bericht, dat de Pruisische regeering aan de kabinetten van Europa heeft doen toekomen, van de weigering om den gezant des keizers te ontvangen en nieuwe onderhandelingen met hem te openen. Dientengevolge heeft de Fransche regeering gemeend verplicht te zijn, onmiddellijk voor de verdediging harer eer en harer gekrenkte belangen te zorgen, en besloten tot dit doel alle voor den huidigen toestand noodzakelijk geachte maatregelen te nemen, zich van nu af in oorlogstoestand met Pruisen beschouwende. De ondergeteekende heeft de eer, enz. Berlijn, 19 Juli 1870. (get.) le sourd.’ Reeds op dienzelfden avond had te Saarbrucken de eerste schermutseling plaats. Eenige chasseurs d'Afrique waagden zich tot op den Duitschen bodem, doch werden door de Pruisische ulanen gedwongen terug te keeren - en dit feit is nog al vrij opmerkelijk, hoe nietig ook in zich zelf, ten gevolge der dagteekening. Het verried gewis het ongeduld der Franschen om het fête militaire, zooals de Moniteur universel den ‘tocht naar Berlijn’ genoemd had, aan te vangen. De troonrede des konings, welke de zittingen van den Rijksdag opende en de hooger gemelde verklaringen was voorgegaan, is een te belangrijk stuk, om hier geene plaats te vinden. Zij luidde in haar hoofdgedeelte als volgt: ‘De candidatuur van een Duitschen prins tot den Spaanschen troon, waarin noch in hare opwerping, noch in hare intrekking de geconfedereerde staten iets te zien hadden, en die voor den Noord-duitschen Bond alleen in zooverre belangrijk was, dat eene bevriende en veelbeproefde natie daarop de hoop vestigde om een orde- en vredelievend bewind te bekomen, heeft den keizer der Franschen tot voorwendsel gediend, ons op eene sedert lang in het diplomatisch verkeer ongekende wijze, een casus belli te stellen en daaraan te blijven vasthouden, zelfs nadat het voorwendsel verdwenen was, met die verachting van het recht der volkeren op de weldaden des vredes waarvan de geschiedenis der vroegere vorsten van Frankrijk gelijkslachtige voorbeelden oplevert. Heeft Duitschland dergelijke verkrachting van zijn eer en recht in vroegere eeuwen zwijgend verdragen, zoo was dit slechts omdat het in zijne verdeeldheid niet bewust was van zijne sterkte. Thans, nu een band van verstandelijke en rechtseenheid, eerst door den vrijheidsoorlog geknoopt, den Duitschen stam samenhecht, en Duitschland toegerust is om zijnen vijanden het hoofd te bieden - thans gevoelt het in zich zelf den wil en de kracht tot het afweren van hernieuwde Fransche gewelddadigheden. Geen overdreven dunk is het, die mij deze woorden in den mond legt. Zoowel de verbondene regeeringen als ik zelf, handelen in het volle bewustzijn, dat overwinning en neerlaag berusten in de hand van den Heer der legerscharen. Met onbevangen blik hebben wij de verantwoordelijkheid gemeten, welke voor God en de menschen dengene treft, die twee groote, vreedzaam levende volkeren, in het hart van Europa, tot een vernielenden oorlog dwingt. Het Duitsche, zoowel als het Fransche volk, genieten en wenschen beiden in gelijke mate de zegeningen der Christelijke beschaving en aangroeiende welvaart; zij zijn tot een heilzamer wedstrijd geroepen dan tot een wedstrijd der wapenen: doch Frankrijks beheerscher heeft het rechtmatig, prikkelend zelfgevoel van een naburig groot volk, door eene berekende misleiding weten dienstbaar te maken aan persoonlijk belang en driften. Hoe meer de verbondene regeeringen overtuigd zijn alles te hebben aangewend wat de eer en de waardigheid haar toelieten te doen, ten einde de weldaden des vredes te waarborgen; hoe klaarblijkelijker het is, dat men ons gedwongen heeft de wapens op te nemen - des te grooter is het vertrouwen met hetwelk wij, steunende op den eensgezinden wil der gouvernementen van Zuid-Duitschland, zoowel als op het Noorden, een beroep doen op de vaderlandsche geestdrift van het Duitsche volk, ter verdediging zijner eer en onafhankelijkheid. Naar het voorbeeld der vaderen, zullen wij voor onze vrijheid, voor ons recht, tegen het geweld van den vreemden veroveraar strijden. In dien kamp, die den vrede van Europa duurzaam moet bevestigen, zal God met ons zijn, gelijk Hij was met onze vaderen.’ Tot elfmaal toe onderbraken de levendigste bijvalsbetuigingen deze rede. De heer Von Friesen stelde een viervoudig hoezee aan den koning voor. De Rijksraad stemde 150 millioen thaler, waarvan 120 millioen voor oorlogskosten. Reeds den volgenden dag beantwoordde de Rijksraad de troonrede des konings: ‘De verheven woorden Uwer Majesteit vinden bij het Duitsche volk een machtigen weerklank. Eéne gedachte bezielt de Duitsche harten. De waardigheid, met welke Uwe Majesteit op de ongehoorde beleedigende eischen heeft geantwoord, vervult de natie met innige fierheid. ‘Het Duitsche volk wil in vrede en vriendschap leven met de volkeren, die zijne onafhankelijkheid eerbiedigen. Evenals ten tijde des bevrijdingsoorlogs is het een Napoleon, die ons tot den heiligen oorlog dwingt. Evenals toen zullen de berekeningen, op boosheid en ontrouw gegrond, door de zedelijke kracht van het Duitsche volk te schande worden gemaakt. Het Fransche volk, door eerzucht misleid, zal het booze zaaisel leeren kennen. Het bezadigde gedeelte van de Fransche natie heeft de misdaad niet kunnen verhinderen. Een verschrikkelijke en zware strijd vangt aan. Wij hebben vertrouwen in de dapperheid onzer wapenbroeders, welke niet zullen dulden, dat de vreemde overweldiger den Duitscher vernedere. Wij hebben vertrouwen in onzen grijzen, heldhaftigen koning, die door de Voorzienigheid geroepen is om den grooten strijd, in zijne jongelingsjaren begonnen, in den avond zijns levens te eindigen. Wij hebben vertrouwen in God, die de bloedige misdaden straft. Het volk is als één man opgestaan. De stem der beschaafde wereld erkent de billijkheid onzer zaak. De bevriende natiën zien in onze overwinning de bevrijding van de Bonapartische heerschzucht, en zij zal haar wreken over het onrecht ook harer gepleegd. Het Duitsche volk zal op het slagveld de vestiging zijner eenheid vinden. Het geldt de eer, de vrijheid, de rust en de welvaart der volkeren.’ Dit adres werd, bij de lezing, door de leden rechtstaande aangehoord en met algemeene stemmen aangenomen. De Rijksdag had een mannelijk, een krachtvol aanzien. Het antwoord op de troonrede had voorwaar tot de Duitsche harten gesproken. In deze zitting bracht de heer Von Bismarck ter kennis, dat de hooger gemelde oorlogsverklaring hem den vorigen dag was ter hand gesteld; hij deed verder verslag over documenten, op den toestand toepasselijk. Hij legde onder anderen een telegram voor, dat door de Fransche regeering als eene nota beschouwd werd en echter slechts aan de dagbladen was ontleend, welk telegram des te beleedigender voor Frankrijk was, dewijl het door den heer Von Bismarck aan de kabinetten van Europa zou medegedeeld zijn. Begrijpelijk was het dan ook, dat de heer Ollivier, niettegenstaande den aandrang der oppositie, volstandig geweigerd had deze nota te vertoonen. Verder, na den loop der moeilijkheden ontwikkeld te hebben, wees de kanselier op het gesprek, dat de Pruisische gezant, de vrij- {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} heer Von Werther, den 12den Juli met den Franschen minister De Grammont had gevoerd en waarin deze laatste verklaard had, dat de intrekking der candidatuur van den prins van Hohenzollern slechts eene bijgaandelijke quaestie - une question secondaire - was; dat de hoofdzaak bestond in de verontschuldigingen, welke de koning van Pruisen, bij eigenhandigen brief, den keizer moest toerichten en welke brief bestemd was om openbaar te worden gemaakt. Dat laatste kwam den kanselier te belachelijk voor en hij deelde het feit den koning ook niet mede. Een ander punt was een aanbod van bemiddeling, door den Engelschen gezant, den 18den Juli, namens de Britsche regeering aangeboden, welk aanbod door Pruisen beleefdelijk werd afgewezen en tevens geen ingang bij de Fransche regeering vond. De zaken waren inderdaad te verre gekomen opdat dit aanbod van bemiddeling, hetwelk nadien Engeland zelf bekennen moest, al te lauw te zijn geweest, nog vruchten dragen kon. De geestdrift kende geene palen meer. Evenals men te Parijs à Berlin! riep, hief men te Berlijn het nach Paris! aan. Zelfs de vroeger ingepalmde landen, zelfs Frankfort, de vrijstad van gisteren, bleven niet bevrijd. Beieren, Wurtemberg en Baden sloten zich bij Pruisen aan, terwijl Hanover, de miskende en ontkroonde, zijnen wrok vergat en niet in oproer kwam, zooals men in Frankrijk verwacht had. Beieren deed de verklaring van bondgenootschap den 20sten Juli, als hebbende Frankrijk eenen aanval tegen het Duitsch grondgebied gericht. Reeds den 17den Juli, toen de koning van Beieren het casus, foederis had aangenomen, werden aan den vorst, niettegenstaande de regenvlagen, des avonds geestdriftige hoch's gebracht. Men zong voor het paleis heil, unserm König, heil! alsook het eenheidslied van den dichter Arndt, dat meer tot de eenheid van Duitschland bijdroeg, dan de lijvige boekdeelen der geleerden: was ist des Deutschen Vaterland. Die eenheid beoogde ook de koning van Pruisen, toen hij den 19den Juli, bij koninklijke ordonnancie het IJzeren Kruis herinrichtte, dat den 10den Maart 1813 door zijnen voorzaat Frederik Wilhelm III, ter belooning van betoonden heldenmoed in den bevrijdingsoorlog, gesticht werd: destijds alleen voor Pruisische onderdanen, doch ditmaal ook voor de Zuid-Duitsche legers, die onder het opperbevel stonden van den koninklijken prins van Pruisen en de benaming van 2de legerkorps voerden. Duitschland, Oostenrijk uitgezonderd, was dus eensgezind. ‘Alles is nu eene bijzaak en verdwenen en vergeten,’ zeide de nog al anti-Pruisische Alg. Augsb. Zeitung. ‘Slechts één feit staat vast: het is een ernstige plicht met Pruisen en met elken Duitschen volksstam vereenigd, voor Duitschland op te trekken. Aan dezen plicht mag niemand van ons zich onttrekken, van den geringsten burger tot den kroondrager, niemand, behalve lafaards en verraders.’ Uit dien kamp, zeide men - en men herinnere zich hoe de heer Thiers op dit punt gewezen had - moest eindelijk de Duitsche eenheid ontstaan, zoo lang gedroomd door de dichters, gedroomd door het volk, gewikt en gewogen door de staatslieden; die eenheid, aan den knaap op de schoolbanken reeds geleerd, verheerlijkt in het volkslied en op het tooneel, doch die maar moeielijk eene wezenlijkheid worden kon. Voor het Duitsche volk was de zaak rechtvaardig, want Frankrijk was andermaal de aanvaller; en ook daarom, alvorens ten strijde te gaan, bad men in vertrouwen - de koning had een bededag uitgeschreven - dat de God der heirscharen Germania mocht doen zegepralen. Die bededag, welke den 27sten Juli plaats had, werd in alle kerken gevierd, en deed den ouden Voltaire, wiens geest in Frankrijk voortleeft, grimlachen. Mocht deze of gene daar de knieën buigen, het gouvernement en het leger baden niet: zij hadden immers god-chassepot en godin-mitrailleuse! De storm ging losbarsten: een wezenlijke reuzenstrijd zou aanvangen, een strijd, zooals de geschiedenis er nog geen opgeteekend had. Nog nimmer zouden er een zoo groot getal soldaten op het slagveld tegenover elkander staan. De slachting zou vreeselijk zijn, want de haat was groot; de legers waren dapper, de wapens met een helsch genie tot het hoogste punt van volmaking gebracht. Alzoo zwijgt de gezonde rede: la parole est au canon Houding van Europa. III. Duitsche Staten. - Oostenrijk. - Rusland. - Italië. - Engeland. - België. - Nederland. - Luxemburg. - Denemarken. - Zweden en Noorwegen, enz. enz. Laat ons, in een paar woorden, de houding der verschillende landen, in den oorlog van 1870-1871, aanstippen. Frankrijk had wel gehoopt dat er eene scheuring in Duitschland zelf zou ontstaan zijn en de verdeeldheid zijne zaak zou hebben bevoordeeld. Wij deden reeds zien hoe Wurtemberg, Beieren en Baden die verwachting, indien zij ook omtrent hen bestond, beantwoord hebben. Wat andere gewesten betreft, Pruisen had, door zijne annexatiën, den oppervlakkigen beschouwer wel reden gegeven eene dergelijke oneenigheid te onderstellen; doch gewis niet den grondigen onderzoeker. Hierin, gelijk in menig ander geval vóór den oorlog, heeft de Fransche diplomatie het bewijs eener ongeloofelijke oppervlakkigheid doen blijken. Het gemis van kennis der volkstaal was hieraan gewis niet vreemd. Duitschland mocht op vele quaestiën verdeeld zijn; doch voor den inval eener vreemde legermacht, voor het schenden van de Duitsche gouwen, den Duitschen haard, moest alle twist, alle oneenigheid verdwijnen: zóó dacht men, zóó handelde men. De Duitscher, ten minste vrij algemeen, blijft immer de aloude Franzosenfresser. Op de schoolbanken heeft de knaap den vrijheidsoorlog leeren bewonderen; ‘op de openbare pleinen in de steden,’ zeide zeer te recht de Wiener Presse, prijken de standbeelden der veldheeren tijdens 1813 en 1815; in de dorpskerken vindt men, op marmeren tafelen, de namen der soldaten geschreven, die in den oorlog tegen de Fransche overheerschers gesneuveld zijn.’ Wel is waar verhieven zich eenige Hanoversche en Poolsche stemmen, ten gunste van Frankrijk; doch het waren stemmen in de woestijn, van welke welhaast geene de minste rekening gehouden werd. Oostenrijk was evenmin genegen de hand te reiken aan hem, die, ten gevolge zijner onzijdigheid, Sadowa had helpen voltrekken, die zelfs in 1866 aangeboden had, Pruisen met gewapende hand bij te staan. Was het daarenboven niet te vreezen, dat Oostenrijk, door partij te kiezen tegen Frankrijk en nu de oorlog een nationaal karakter aannam, zich alle Duitsche sympathieën, in de toekomst zou hebben vervreemd? Rusland was, zooals later wel gebleken is, hoe dikwijls ook en formeel tegengesproken, in verstandhouding met Pruisen. De bewijzen van innige sympathie tusschen den keizer van Rusland en den koning van Pruisen, tijdens den oorlog, hebben niet ontbroken, zelfs daargelaten de door Pruisen ondersteunde eisch van wijziging der tractaten betreffende de Zwarte Zee. Omtrent de houding van Italië was men het in den aanvang niet eens. Nu scheen het gouvernement naar de Fransche, dan naar de Pruisische zijde over te hellen, totdat het zich eindelijk door eene officieele nota aan de zijde der neutralen plaatste. Was de ontruiming van Rome, waardoor Frankrijk de zwakke Pauselijke Staten aan den inval van den koning van Italië overleverde, de prijs dezer onzijdigheid? De heer Visconti-Venosta loochende in de Kamer der Afgevaardigden alle drukking op het Fransche gouvernement; doch het gouvernement van Victor Emmanuel had een aanzienlijk gedeelte der openbare denkwijze niet zóó ten zijnen gunste gestemd, om elke verklaring van dien aard gereedelijk aan te nemen. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Fransche legeraanvoerders. ==} {>>afbeelding<<} {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook Engeland had reeds, onder dagteekening van den 19den Juli, officieel eene onzijdige houding aangenomen. Het liet na eene, zooals men later zelf bekende, wel wat zwakke poging tot bemiddeling te hebben aangewend, zijnen bondgenoot aan zijn lot over. Hadde het destijds gedaan, wat het later voor België deed, dan ware de oorlog nog niet uitgebarsten. {== afbeelding Belgische voorposten aan het spoorwegviaduct bij de Roode Hoeve aan de Belgisch-Fransche grenzen. ==} {>>afbeelding<<} Engeland ijverde lofwaardig voor de onschendbaarheid van België. Op zijne bemiddeling gaven Pruisen en Frankrijk de stellige verzekering, dat het Belgische grondgebied in den oorlog zou geëerbiedigd worden. Reeds den 15den Juli gaf de hertog De Grammont aan den Engelschen gezant, lord Lyons, de verzekering dat Frankrijk ‘in ieder geval’, de Belgische onzijdigheid voor onschendbaar hield, terwijl lord Loftus, gezant te Berlijn, de verklaring overmaakte, dat Pruisen gewetensvol de overeenkomst, welke de neutraliteit van België en Luxemburg bekrachtigde, zou naleven. Een nieuw tractaat, door Engeland voorgesteld en door Pruisen en Frankrijk aangenomen, en dat als ter bekrachtiging diende van het tractaat van 1839, bepaalde, dat het gouvernement van koningin Victoria de neutrale houding, tot dan toe aangenomen, zou verlaten, wanneer de Belgische neutraliteit door eene der twee partijen mocht geschonden worden. In die eventualiteit zou Engeland zich met de tegenpartij van den schender vereenigen. Dit tractaat bleef geldig niet alleen gedurende den Fransch-Duitschen oorlog, maar nog twaalf maanden na de dagteekening van het te sluiten vredesverdrag. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Na dit tijdsverloop zou de Belgische onzijdigheid, evenals vroeger, berusten op het eerste artikel van het tractaat van 19 April 1839. Nederland had zich voor de stipte onzijdigheid verklaard, bij monde van graaf Van Bylandt, 's konings gezant bij het hof van Berlijn. In eene depêche daaromtrent door lord Loftus aan graaf De Granville gezonden, meldt de Engelsche ambassadeur, dat ‘Nederland waarschijnlijk eene poging zou aanwenden, ten einde met België tot eene gemeenschappelijke bescherming der onzijdigheid van de beide landen overeen te komen’ - een voortreffelijk denkbeeld, dat echter niet tot stand gekomen is; waarschijnlijk omdat de noodwendigheid niet erkend werd. België had aan zijne zuidelijke, Nederland aan zijne oostelijke grenzen en Zwitserland in de nabijheid van Bazel, een observatieleger bijeengetrokken, ten einde, in elke eventualiteit, hunne grenzen te bewaken. Denemarken scheen in den aanvang partij willen kiezen en Frankrijk had er wel op gerekend. Het kleine Denemarken was geen te verwerpen bondgenoot geweest. Gewis dat land had den aanval van 1864 nog in het geheugen. Gepraamd door het kabinet van Berlijn om zijne houding af te teekenen, verkoos het de wijste partij: het plaatste zich bij de toeschouwers. Zweden en Noorwegen was niet geneigd eene helpende hand uit te steken. Spanje was machteloos. Griekenland, Portugal en Turkije konden niets bij den oorlog winnen - met één woord, alom onzijdigheid. De oorlog zou gelocaliseerd worden. Pruisen had zich bondgenooten, en dit reeds voor geruimen tijd, weten te maken; Frankrijk stond alleen en op verre na niet stoffelijk en zedelijk uitgerust als zijne tegenpartij. De oorlogvoerende Mogendheden. IV. Getalsterkte. - Brochure van keizer Napoleon. - Verdeeling der Duitsche, verdeeling der Fransche troepen. - De chassepot, het naaldgeweer en de mitrailleuse. - De Fransche grenzen en hare verdediging. - Concentratie der Duitsche troepen. - Het plan des keizers. Alvorens den lezer naar het slagveld te geleiden, denken wij hem te moeten bekend maken met de getalsterkte der twee legers. De opgaven der verschillende schrijvers komen niet altijd overeen. In ronde cijfers mag men echter aannemen, dat de Duitsche oorlogsmacht meer dan een millioen soldaten beliep, van welke er 600,000 onmiddellijk te velde konden trekken, terwijl Frankrijk, daarin begrepen de genie, de pontonniers, de trein en eenige regimenten Afrikaansche troepen, een totaal van 500,000, en 100,000 man mobiele gardes,- vrijschutters en andere korpsen van dien aard, dus 600,000 man telde. In de brochure Campagne de 1870. Des causes qui ont amené la capitulation de Sédan, par un officier attaché à l'état major général, eene brochure die aan den keizer zelven wordt tóegeschreven, worden dezelfde cijfers ongeveer opgegeven. Napoleon wist, zoo wordt in dit schrift verklaard, dat Pruisen, binnen korten tijd, 900,000 man onder de vaandels kon scharen; dat, wanneer de Zuid-Duitsche Staten zich met dat land vereenigden, Pruisen op 1,100,000 soldaten kon rekenen. Frankrijk kon slechts 600,000 man onder de wapens brengen, en dewijl het getal soldaten, die in het vuur komen, nooit meer dan de helft van het effectieve getal beloopt, stelde Duitschland in elk geval 500,000 man tegen 300,000 man Fransche troepen. Hoe wilde de keizer die minderheid van troepen in den oorlog vergoeden? Op dit punt komen wij, bij het slot van dit hoofdstuk, terug. Het Noord-Duitsche leger was als volgt verdeeld: Het opperbevel over het vereenigd Duitsche leger werd gevoerd door Z.M. Wilhelm I, koning van Pruisen; de chef van den staf was de infanterie-generaal Von Moltke; de generaal-kwartiermeester, luitenant-generaal Von Podbielsky. De eerste armee stond onder het bevel van den infanterie-generaal Von Steinmetz 1); het eerste armeekorps onder dat van den cavalerie-generaal Von Manteuffel; het zevende onder dat van den infanterie-generaal Von Zastrow; het achtste onder dat van den infanterie-generaal Von Goeben 2). Bij de verschillende divisiën en brigades kommandeerden de luitenants-generaal Von Bentheim, Von Hartmann, Von Glümer, Von Kamecke, Von Weltziehn, Von Barnekow, Von der Groeben; de generaal-majoors Von Wedell, Von Strubberg, graaf Gneisenau, Von Mirus, graaf Zu Dohna, de overste Von Rex. De tweede armee stond onder het bevel van den cavalerie-generaal prins Frederik Karel van Pruisen 3); het tweede armeekorps onder dat van den infanterie-generaal Von Fransecky (lees Franski); het derde onder dat van den luitenant-generaal Constantijn Von Alvensleben; het negende onder dat van den infanterie-generaal Von Manstein; het tiende onder dat van den infanterie-generaal Von Voigts-Rhetz. Bij de verschillende divisiën en brigades kommandeerden de generaal-majoors Von Hartmann, Von Koblinski, de overste Von der Decken, luitenant-generaal Hann Von Meyhern; generaal-majoor Du Trossel, generaal-majoor Von Kettler, luitenant-generaal Von Stülpnagel, de generaal-majoors Von Döring en Von Schwerin, luitenant-generaal baron Von Buddenbrock, de generaal-majoors Von Rothmaler en Von Bismarck, luitenant-generaal Von Wrangel, de generaal-majoors Von Blumenthal en Von Below, prins Lodewijk van Hessen, generaal-majoor Von Wittich, luitenant-generaal Von Schwartzkoppen, de generaal-majoors Von Wedell, Kraatz-Koschlau, Von Moyna, Von Diringshofen en luitenant-generaal graaf Von der Stoltz. De derde armee stond onder het bevel van den kroonprins van Pruisen 4); het vijfde armeekorps onder dat van den infanterie-generaal Von Kirchbach; het zesde onder dat van den cavalerie-generaal Von Tumpling; het elfde onder dat van den luitenant-generaal Von Bose. Bij de verschillende divisiën en brigades kommandeerden luitenant-generaal baron Von Rheinhaben, generaal-majoor Von Voigts-Retz, luitenant-generaal Von Schmidt, generaal-majoor Walter Von Montbary, luitenant-generaal Von Gordon, generaal-majoor Von Eckartsberg, de luitenants-generaal Von Hoffmann en Von Schachtmeyer, generaal-majoor Von Thile, luitenant-generaal Von Gersdorf, de cavalerie-generaal prins Albrecht (vader) van Pruisen. De vierde armee stond onder het bevel van prins Albert van Saksen 5); het gardekorps onder dat van prins August van Wurtemberg. Het twaalfde armeekorps onder dat van prins George van {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Saksen, het vierde onder dat van den infanterie-generaal Von Alvensleben. Bij de verschillende divisiën en brigades kommandeerden prins Kraft Von Hohenlohe-Ingelfingen, overste-luitenant Bogum Von Wangenheim, de generaal-majoors Von Pape, Von Kessel, Von Medem, luitenant-generaal Von Budritzki, overste Knappe Von Knappstädt, generaal-majoor Von Berger, de generaal-majoors Von Montbé en Von Craushaar, overste Garten, luitenant-generaal Nehrhoff Von Holderberg, de generaal-majoors Von Leonhardi en Von Schulz, de luitenants-generaal graaf Zur Lippe, Von Gross, Von Schöler, Von Reinhaben en hertog Wilhelm van Mecklenburg-Schwerin. De beschikbare cavalerie-divisiën stonden onder het kommando van de luitenants-generaal Von Hartmann en graaf Zu Stolberg-Wernigerode. Generaal Von Werder kommandeerde het belegeringskorps van Straatsburg. De kustverdediging werd den groothertog van Mecklenburg-Schwerin 1) opgedragen, doch deze werd later tot de eerste reserve-armee beroepen. Er was verder eene tweede reserve-armee bij Berlijn, eene derde in Silezië. Tot de generaal-gouvernementen, tijdens den oorlog, werden aangewezen: voor de kustlanden, generaal Vogel Von Falkenstein 2) in Hanover; aan den Rijn, de infanterie-generaal Herwarth Von Bittenfeld 3), te Coblentz; te Berlijn, in den aanvang de infanterie-generaal Von Bonin, later de infanterie-generaal Von Ganstein; in Posen, luitenant-generaal Von Löwenfeld, later generaal Von Steinmetz; in Dresden (koninklijke Saksische armee) de koninklijke Saksische minister van oorlog luitenant-generaal Von Fabrice. Alzoo telde dit leger, en wij beschouwen deze cijfers als juist, 394,000 man infanterie, 35,500 man cavalerie, 52,000 man artillerie met 1212 kanonnen, te zamen 498,500, welk cijfer, met de reserven, tot 944,321 man kon opklimmen. Het eerste koninklijke Beiersche armeekorps werd gekommandeerd door den infanterie-generaal Lodewijk Von und Zu der Thann-Rathsamhausen, het tweede door den infanterie-generaal ridder Von Hartmann. Bij de verschillende divisiën en brigades kommandeerden de luitenant-generaal Sapt Von Stephan, de generaal-majoors Dietl, Von Orff, Karel graaf Zu Pappenheim, Schuhmacher, Von Multzer, Von Tausch, Von Mayer en Von Heinletz, de luitenant-generaal Von Walther, de generaal-majoor Von Schleich, de luitenant-generaal graaf Bothmer, de generaal-majoors Von Thierick, Maillinger, Von Diez en Multzer, de luitenant-generaal Von Brodesser, de generaal-majoors Von Malaise en Lutz. De koninklijke Wurtembergsche divisie werd gekommandeerd door den Pruisischen luitenant-generaal Von Obernitz; de groothertogelijke Badensche divisie door den luitenant-generaal Von Beyer. De Beiersche armee telde 69,064 man, 14,832 paarden en 192 kanonnen. De reserve bevatte 25,757 man met 2404 paarden en 48 kanonnen. De bezettingstroepen 22,614 man. De gezamenlijke legersterkte van Wurtemberg beliep 34,953 man en die van het groothertogdom Baden 25,843 man, verder 8937 reserve en 8913 bezettingstroepen. Alzoo telden de Noord- en Zuid-Duitsche legers, de latere reserven niet meegerekend, 628,380 man. Het Fransche leger bevatte op voet van oorlog: 350 bataljons infanterie, uitmakende ongeveer 250,000 m. De depot-bataljons 75,000 m. 250 eskadrons cavalerie 40,000 m. De depots 15,000 m. 208 batterijen artillerie met ongeveer 1000 kanonnen 30,000 m. Hierbij voegende, zooals wij hooger zeiden, de mobielen, vrijschutters en andere korpsen, bekwam men het cijfer 600,000, waarvan er echter slechts 300,000 onmiddellijk te velde konden komen, volgens de verklaring van de keizerlijke brochure zelve. Ziehier de verdeeling dezer legermacht: Het opperbevel was Z.M. den keizer Napoleon III voorbehouden; de functiën van majoor-generaal werden vervuld door maarschalk Leboeuf, minister van oorlog. De keizerlijke garde, welke in den aanvang haar hoofdkwartier te Nancy had, werd gekommandeerd door generaal Bourbaki 1); zij vormde het achtste legerkorps. De eerste divisie stond onder het bevel van generaal Deligny, de tweede onder dat van generaal Picard, en de divisie cavalerie onder dat van generaal Desvaux. De verschillende regimenten en bataljons werden gekommandeerd door de bevelhebbers Brincourt, Garnier, Jeanningros, De Poitevin, Halma De Fretay, De France en Du Preuil. Het eerste legerkorps stond onder het kommando van maarschalk Mac-Mahon 2), wiens hoofdkwartier Straatsburg was. De eerste divisie werd gekommandeerd door den generaal Ducrot, de tweede door generaal Abel Douay, de derde door generaal Raoult, de vierde door generaal Latigue; de cavalerie door generaal Duhesm. De verschillende regimenten en bataljons hadden voor aanvoerders Moreno, De Portis de Houldec, Peltier De Montmartre, Pellé, Lhérillier, Lefebvre, Fraboulet De Kerleadec, La Cretelle, De Septeuil, Nausouty en Michel. Het tweede legerkorps stond onder het bevel van generaal Frossard 3) en had zijn hoofdkwartier te St.-Avold. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Bergé, de tweede door generaal Bataille, de derde door generaal Laveaucoupet; de cavalerie door generaal Lichtlin. De verschillende regimenten en bataljons werden aangevoerd door de generaals Letellier-Valaze, Jollivet, Pouget, Fauvart-Bastoul, Doens, Micheler, Valabrègue en Bachelier. Het derde legerkorps had tot kommandant maarschalk Bazaine 4) (later generaal Decaen); het hoofdkwartier was te Metz gevestigd. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Montaudon, de tweede door generaal Castagny, de derde door generaal Metman, de vierde door generaal Decaen; de cavalerie door generaal De Cleramblault. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} De verschillende regimenten en bataljons werden aangevoerd door de kommandanten Aymard, Clinchant, Cambriels, Duplessis, De Potier, Arneaudeau, Joseph De Bauer, Sanglé De Ferrières, Bruchard, De Maubranches, De Juinac. Het vierde legerkorps, dat zijn hoofdkwartier te Diedenhoven (Thionville) had, stond onder het bevel van generaal De Ladmirault. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal De Cissey, de tweede door generaal Rose, de derde door generaal De Lorencez; de cavalerie door generaal Legrand. De verschillende regimenten en bataljons hadden tot kommandanten Brayer, De Golbert, Bellecourt, Pardien, Pasol, Berger, De Montsaigne en De Gondrecourt. {== afbeelding Naar de grenzen. ==} {>>afbeelding<<} Het vijfde legerkorps stond onder het kommando van generaal De Failly 1) en had zijn hoofdkwartier te Bitche. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Goze, de tweede door generaal l'Abadie d'Aydrien, de derde door generaal Guyot De Lespars, de cavalerie door generaal Brahault. De verschillende regimenten en bataljons werden aangevoerd door Grenier, Nicolas, Lapenet, De Maussion, Abbatucci, De Fontanges, De Bernis en De la Morlière. Het zesde legerkorps, dat zijn hoofdkwartier te Châlons had, stond onder het kommando van maarschalk Canrobert 2). De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Texier, de tweede door generaal Bisson, de derde door generaal Lafond de Villiers, de vierde door generaal Martimprey; de cavalerie door generaal De Salignac-Fénélon. De verschillende regimenten en bataljons werden gekommandeerd door de generaals Pechet, Le Roy de Dan, Noel, Maurice, Buguet De Saunay, Colin, De Marquenat, Chanaleilles, Tillard, Savaresse, De Beville. Het zevende legerkorps stond onder het kommando van generaal Félix Douay; het moest zijn hoofdkwartier te Belfort hebben. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Corneil-Dumesnil, de tweede door generaal Liebert, de derde door generaal Dumont. Het kommando der cavalerie vinden wij niet aangeduid. De verschillende regimenten en bataljons hadden tot bevelhebbers Nicolaï, Maire, Guiomar, De la Bastide, Bordes, Cassivol De Precharsant, Ameil, Cambriel en Joly Ducolombier. Wij moeten, tot goed begrip der latere gebeurtenissen, nog eene vergelijkende opgave doen der zeemacht in de beide partijen, hoe weinig de zeemacht dan ook van zich heeft doen spreken. Op 1 Januari 1869, volgens als officieel aangenomen opgaven 1), {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} telde Frankrijk 55 gepantserde oorlogschepen; met 1032 kanonnen en 23920 paardekracht; 8 dergelijke schepen, met 68 kanonnen en 5840 paardekracht waren op dat tijdstip in aanbouw. Het telde 233 niet-gepantserde schepen, met 2618 kanonnen en 50648 paardekracht, en 23 dergelijke schepen met 144 kanonnen en 6565 paardekracht in aanbouw. Verder 51 stoomkorvetten, aviso's en transportschepen met 116 kanonnen en 10295 paardekracht en 100 zeilschepen met 914 kanonnen. {== afbeelding Gezicht op de vesting Metz bij vogelvlucht. ==} {>>afbeelding<<} De Noord-Duitsche Bond telde 38 stoomschepen met 320 kanonnen, 8616 paardekracht en 36552 tonnen; 7 zeilschepen met 160 kanonnen en 5863 tonnen; 36 roeivaartuigen met 68 kanonnen, te zamen 81 oorlogschepen met 548 kanonnen. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat de vervoermiddelen voor de concentratie der troepen betreft, deze stonden aan beide zijden gelijk. De spoorwegen zijn te groote en machtige bondgenooten voor de oorlogvoerders, dan dat zij het oog op deze niet vestigen zouden, bij het ontwerpen der verschillende lijnen. De handel, de nijverheid, het plaatselijk verkeer erlangen aan de grenzen vooral, slechts datgene wat er voor hunnen bloei vereischt wordt, wanneer de lijn met de strategische belangen strookt, ofschoon deze eigenlijk, nimmer op den voorgrond treden. Voert de spoorweg in vredestijd den voorspoed en den rijkdom der volken aan, in oorlogstijd is hij de baan langs welke de verpletterende lawine bliksemsnel aanrolt om den vreedzamen bewoner te doen gedenken, dat zijn moeilijk gewonnen fortuin altijd de speelbal is der onverbiddelijke oorlogsmacht. Het oorlogsveld langs den Rijn en noordwaarts, op den Franschen bodem opklimmende, hebben wij ook slechts deze landstreek in oogenschouw te nemen en laten dus het strategisch terrein aan den Duitschen kant onaangeroerd. Daar waar de Rijn Frankrijk van het groothertogdom Baden scheidt, bestaat er eene natuurlijke grensscheiding, doch aan de samenvloeiing der Lauter heeft de strategie in de verdediging moeten voorzien. Op dat punt grenst Frankrijk aan Rijn-Beieren, hooger op aan Pruisen zelf, eindelijk met een strookje aan het groothertogdom Luxemburg en ten noorden aan België, beide laatsten neutrale landen. De frontrier aan de zijde van Beieren en Pruisen, door welke Frankrijk van de natuurlijke grenzen des Rijns verwijderd werd, heeft dit land, sedert 1815, door eene aanzienlijke rij vestingen in staat van verdediging trachten te stellen; doch hoe machtig deze ook zijn, wegen zij niet op tegen die welke de stroom zou opleveren. Vandaar dat de Bourbons zelven de hoop niet lieten varen, andermaal in bezit van de Rijngrenzen terug te keeren, en dat die droom, hoe vaak ook om staatkundige redenen geloochend, de Fransche politiek immer bleef bezighouden. Tijdens de regeering van Louis-Philippe, die de vreedzame geheeten wordt, werd er echter met eene onverzetbare volharding aan het opwerpen, vergrooten en verbeteren van forten, langs de grenzen gearbeid. De Vaubans van dien tijd moesten door menschelijk werk vergoeden wat 1815 aan Frankrijk ontnomen had. Het is echter op te merken, dat, ten gevolge der versnelde gemeenschap, sedert dit tijdstip, de rol van menige vesting, hier meer daar minder, gewijzigd werd en zij dus niet altijd die plaats, in de strategische combinatiën, bekleedde welke de bouwers in andere omstandigheden, eens voor oogen hadden. Trouwens de vestingen hebben den inval niet kunnen verhinderen, en reeds waren de Duitschers tot in het hart van Frankrijk doorgedrongen, toen verscheidene versterkte plaatsen nog in het bezit der Franschen waren: - machtelooze protestatie tegen de overweldiging. Stenay, Sierck, Bapaume, Ardres en andere oude versterkingen werden, tijdens gemelde regeering, afgebroken en men bouwde Soissons en Langres; Parijs werd, evenals Lyons, geducht versterkt. Philippeville en Marienburg waren Frankrijk ontnomen en het was den vreemdeling niet moeilijk, bij eenen aanval, langs de Aisne binnen te dringen: Soissons moest die opening stoppen. Eene tweede defensie-linie werd door Guise en La Fère, Soissons zelf en Laon beschermd. Marsal en Toul sloten de opening in de Ardennen, welke door den afstand van Saarlouis gemaakt werd. Bitche en Weisenburg moesten de uiterste schildwacht tegen den Rheinpfalz worden, bij welken de voormalige Fransche vesting Landau werd ingelijfd. Belfort moest Huningen vervangen, en gewis die vesting heeft wel getoond dat zij geducht was. De fortificatiën van Langres, als tweede defensie-linie; de bergen der Faucilles, de Vogezen, de Argonne en de Ardennen beschermden Frankrijks hoofdstad langs de oostzijde, ofschoon, wij herhalen het, de strategische kunst niet al datgene mocht vergoeden, wat, door het verlies der voormalige linie, aan Frankrijk was ontnomen. Tusschen Moezel en Maas, langs de Belgische grenzen ontmoeten wij Verdun, Longwy, Montmedy, Sedan, Mezières en Givet. Longwy is eene bergvesting in de Ardennen; Mezières, op een schiereiland der Maas gelegen, is een sterk nest, met eene voortreffelijk ingerichte citadel. De natuur is, in dat gedeelte des lands, zeer bergachtig en tusschen Givet en Sedan, door het Ardennenwoud bezet. Afdalende ontmoeten wij op de Moezel-linie, de vesting Diedenhoven (Thionville), eene kleine stad, doch die de spoorwegen naar Duitschland, Luxemburg en België bestrijkt. Metz, dat geroepen was eene zoo groote rol in de gebeurtenissen van 1870-1871 te spelen, is voorzeker eene der sterkste, zoo niet de sterkste vesting van gansch Frankrijk. Zij was het groot arsenaal en krijgsdepot van het land, het middelpunt der vestingen tusschen Maas en Rijn gelegen, en heeft in dezen oorlog, ten gevolge van een overgroot geretrancheerd kamp, tot schuilplaats aan de terugtrekkende troepen kunnen dienen. Verder ontmoet men de vesting van minder aanbelang, Toul. In de Vogezen ligt Bitche en dieper landwaarts in, Pfalzburg; het eerste bestrijkt den spoorweg van Hagenau. Beiden zijn militaire stellingen, die schier alleen door uithongering kunnen worden genomen. Verder Lauterburg, Schlettstadt, Nieuw-Breisach en Straatsburg, met Metz de geduchtste vesting van Frankrijk. Eindelijk Weisenburg, Hagenau, Lichtenberg, Petite-Pierre (Lützelstein) en het reeds meer genoemde Belfort, dat met Montbeliard en Besançon op den weg ligt van Bazel naar Parijs. Achter hooger gemelde vestingen strekken zich de Vogezen uit, eene berg-, boschachtige streek, met steile hoogten, diepe kloven, enge bergwegen; en die met Maas en Moezel, eene voortreffelijke dekking uitmaken. Te Bazel bekomt de Rijn eene zekere breedte; op zekere gedeelten, en wat meer noordwaarts, heeft de bedding zelfs eene aanzienlijke breedte. Bij Kehl beloopt deze, wat betreft den kleinen tak 120 en den grooten 430 passen. De waterstand wordt gerekend, tusschen Bazel en Straatsburg van 3 tot 12 voet; van 5 tot 24 voet tusschen Straatsburg en Maintz. Schipbruggen en vaste bruggen stellen het verkeer over den stroom daar. De vaste brug van Kehl, een prachtig werk en dat aanzienlijke sommen en tijd had geëischt, werd in den aanvang van den krijg reeds vernield. Rechts en links van den Rijnoever strekken zich de heerlijkste gouwen uit, welke denkbaar zijn. Niet alleen in natuurtafereelen, maar ook in vruchtbaarheid is de bodem rijk. De afwisseling, welke zich gedurig voor het oog ontrolt, treft den reiziger: hier ontmoet men hoogten en grondgolvingen, daar diepten en dalen, mild met water dooraderd; verder ziet men vlakke velden, met een vruchtbaren oogst overdekt, prachtige bosschen, dichterlijk gelegen, dorpen en stadjes. Het Zwarte- en het Odenwoud begrenzen die vlakte aan de rechter-, de Vogezen - de schilderachtige landstreek, met hare recht kenmerkende zeden, ons zoo levendig voorgesteld in eenige van Erckmann-Chatrian's verhalen - sluiten haar aan de linker. De Duitsche en Fransche talen betwisten elkander in sommige plaatsen den voorrang; ten plattelande ontmoet men zelfs menschen, die de Fransche taal in 't geheel niet verstaan; doch het Duitsch is over het algemeen sterk doorregen met Fransche woorden. De geest echter van dit volk is Franschgezind. Het heeft ook reeds zoo lang Frankrijks lief en leed helpen dragen, en zelfs in vroeger dagen goed en bloed ter verdediging zijner Vogezen, ter verdediging van Frankrijk, ten offer gebracht! Dat volk haat zelfs de Duitschers en de drift waarmee de Elzasser boer, bij den inval der Duitsche troepen, naar het geweer greep en zich in dorp, bosch en bergpas, in hinderlaag legde, heeft die aanhaling meer dan genoeg bewezen. In Lotharingen is de Duitsche spraak oneindig minder in voege; geen zesde deel van deze landstreek is met deze taal bekend. Wat betreft eene korte beschrijving der overige departementen, waar de oorlog zoo verwoestend geheerscht heeft, deze zal noodzakelijk ter plaatse komen, naar gelang de krijgstooneelen zich, dieper in, op het Fransche grondgebied uitbreiden. Wij laten alzoo de departementen der Moezel, Maas, Meurthe enz. voor het oogenblik ter zijde, en keeren voor een oogenblik tot de beide legermachten terug. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Zooals wij gezien hebben, was de landmacht van Frankrijk gewis in getalsterkte niet opgegroeid tegen die van Duitschland. Hoe, vroegen wij, wilde Napoleon die getalminderheid vergoeden? In hooger gemelde brochure verklaart de keizer wel geweten te hebben, dat Pruisen in korten tijd 900,000 man onder de wapens kon brengen, welk cijfer, met medehulp van de Zuid-Duitsche staten, tot op 1,100,000 man klimmen kon, terwijl Frankrijk slechts het cijfer 600,000 kon bereiken. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Loodrechte doorsnede. a Patroonhouder. b Beweegbare stootbodem. c Zekerheidsschuiver. d Kruk met schroef. De mitrailleuse. ==} {>>afbeelding<<} De helft der wezenlijke sterkte slechts in het veld kunnende komen, stond Frankrijk in verhouding tot Duitschland van 300,000 man tegen 500,000. De vergoeding moest in eene snelle beweging over den Rijn gevonden worden: - Zuid-Duitschland van Noord-Duitschland scheiden en, ten gevolge dezer glansrijke manoeuvre, het bondgenootschap van Italië en Oostenrijk winnen - ziedaar het stoute plan dat Napoleon hoopte in uitvoering te brengen. Ware dit plan zoo spoedig uitgewerkt als gezegd geworden, dan zou de keizer, natuurlijk, aan Pruisen eenen vleugel hebben afgesneden - wij willen zeggen, hij zou het Duitsche leger met een paar honderd duizend man verminderd, het evenwicht tusschen zijn en het Pruisische leger hersteld hebben en, mocht het gedachte bondgenootschap gelukt zijn, door toevoeging van de Italiaansche en Oostenrijksche troepen, tot het overwicht in getalsterkte gekomen zijn. De maarschalken Mac-Mahon en Leboeuf waren alleen de vertrouwelingen van dit ontwerp, hetwelk zeker wel beantwoordde aan den stouten ondernemingsgeest, welken de Franschen zoo vaak aan den dag legden. Te Metz moesten 150,000, te Straatsburg 100,000 en 50,000 man in het kamp van Châlons bijeenrukken. De vorming der twee legers aan den Rijn en de Saar verklaarde eigenlijk aan den vijand niet, of de inval langs de Rijnprovincie of wel langs Baden zou plaats hebben. Doch zoohaast de 150,000 man te Metz en de 100,000 man te Straatsburg zouden geconcentreerd zijn, moest de keizer met die 250,000 den Rijn bij Maxau overtrekken, Rastatt links, Germersheim rechts laten liggen, de Zuid-Duitsche Staten verlammen, en snel tegen de Pruisen oprukken. Maarschalk Canrobert, naar Metz gezonden, had in last de achterhoede van het invallende leger en de grenzen ten noorden te beschermen, terwijl de Fransche vloot, in de Oostzee, de Pruisische kusten moest aanvallen en alzoo nogmaals een deel van het Duitsche leger van het groote brandpunt afzonderen. Veel hoopte de keizer van zijne nieuwe wapens, niet alleen van het chassepot-geweer, een verbeterd naaldgeweer, maar vooral van de verschrikkelijke mitrailleuse, welker uitwerksel tot op het oogenblik van het uitbarsten des oorlogs, als geheim gehouden was. Van 1815 tot 1870 heeft het geweer aanzienlijke veranderingen ondergaan. Van het eerste jaar tot 1835 had men het slot met vuursteen, van 1835 tot 1855 het percussie-geweer, van 1855 tot 1865 den achterlader met papieren patronen en eindelijk van dit laatste jaar tot 1870, met metalen patronen. Ter uitlegging der drie door ons medegedeelde gravuren van het naaldgeweer van Dreyse, het Chassepot- en het Werder-geweer, laten wij het woord aan de Kriegs-chronik: De mitrailleuse gelijkt, wanneer men de monding niet ziet, volkomen op een stuk geschut. Het mondstuk is van brons en bevat 25 geweerloopen, waarachter zich eene stalen plaat a met handvat bevindt, die voorzien is van vijfentwintig doorboringen ter opname van een even groot aantal patronen. Onmiddellijk tegen deze plaat sluit de beweegbare stootbodem b, waarin de vijfentwintig toestellen ter ontsteking (sloten) en de zekerheidsschuif c, de laatste voorzien van vijfentwintig gaten. Elk slot bestaat uit: de slagpin, de stift en de spiraalveer. De stootbodem kan door middel van de schroef d voor- en achterwaarts gebogen worden. Door middel eener tweede, aan de rechterzijde {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Constantijn Von Alvensleben, 3de korps. Julius Von Bose, 11de korps. August Von Goeben, 8ste korps. Heinrich Adolf Von Zastrow, 7de korps. Wilhelm Von Tumpling, 6de korps. Gustaaf Von Alvensleben, 4de korps. Prins August van Wurtemberg, gardekorps. Albert, kroonprins van Saksen, 12de korps. Constantijn Bernhard Von Voigts-Rhetz, 10de korps. Hugo Ewald Von Kirchbach, 5de korps. Eduard Friedrich Von Fransecky, 2de korps. Edwin vrijheer Von Manteuffel, 1ste korps. Albrecht Ehrenreich Gustaaf Von Manstein, 9de korps. De bevelhebbers van het Noord-Duitsche bondsleger. ==} {>>afbeelding<<} {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Kaart van den Elzas en Lotharingen met aanwijzing der taalgrenzen. ==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} aangebrachte kruk erlangt de zekerheidsschuif eene zijwaartsche beweging. {== afbeelding Fig. 1. Naaldgeweer van Dreyse. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Fig. 2. Chassepot-geweer. ==} {>>afbeelding<<} De werking van dit blijkbaar vrij ingewikkeld mechanismus is in 't kort de volgende: Om te laden schuift men door middel der kruk d den stootbodem achteruit, zet de van vijfentwintig patronen voorziene plaat a langs de bovenzijde op hare plaats, brengt den stootbodem weder naar voren en beweegt ten slotte om te vuren, de zekerheidsschuif door middel der tweede kruk zijwaarts. {== afbeelding Fig. 3. Werder-geweer. ==} {>>afbeelding<<} Bij het vooruitschuiven van den stootbodem drukt men de gezamenlijke spiraalveeren samen, doordien de gaten der zekerheidsschuif zich nog niet tegenover de slagpinnen bevinden, zoodat deze niet kunnen toegeven aan den druk der veer. Bij het zijwaarts bewegen der schuif komen die gaten op een gegeven oogenblik tegenover de slagpinnen en worden deze door de werking der zich ontspannende spiraalveeren voorwaarts en tegen het ontstekingsmiddel gedreven, dat zich in den bodem der patroon bevindt. Om na het schot de ledige hulzen zoo snel mogelijk uit de plaat (elke mitrailleuse voert er eenige mede, ten einde bij het vuren geene vertraging door het vullen te doen ontstaan) te verwijderen, heeft men achter aan het affuit den toestel f, in de gedaante eener met de punten bovenwaarts gekeerde egge, waarvan de vijfentwintig tanden moeten dienen om de vijfentwintig ledige hulzen te gelijk uit de gaten der plaat te drukken. Het is duidelijk dat de bediening der mitrailleuse veel sneller gaat dan zij zich laat beschrijven; geoefende manschappen kunnen gemakkelijk acht schoten in de minuut doen en dus bij onafgebroken vuur, in tien minuten, tweeduizend geweerkogels naar den vijand slingeren. In weerwil hiervan is de uitwerking lang niet zoo groot als men, naar deze getallen te oordeelen, zou verwachten. Noch in snelheid van vuren, noch in dracht en trefkans overtreft de mitrailleuse een goeden achterlader; vijfentwintig schutters met naald- of Werder-geweren gewapend staan, op zijn minst genomen, met haar gelijk. De uitwerking der mitrailleuse kan dan ook geenszins het artillerievuur vervangen, behalve misschien het kartetsvuur op korte afstanden; maar zelfs in dit geval zal de uitwerking nog niet gelijkstaan, doordien de spreiding te gering is om daarmede een krachtig vuur op een doel van eenige breedte te geven. Bovendien vereischt het samengestelde werktuig eene zorgvuldige behandeling en bij het vuren veel opmerkzaamheid en de grootste bedaardheid der bedieningsmanschappen. In het vrije veld, te midden der afwisselende kansen van den strijd, zal zij daarom nimmer met voordeel te gebruiken zijn, te minder daar zij aan het vijandelijk geschut een groot doel biedt. Bij de verdediging van stellingen, waarbij men tijd genoeg heeft om zich op het afweren van den aanval voor te bereiden, kan zij daarentegen van veel nut zijn. Ziehier verder de noodige uitlegging over het naaldgeweer van Dreyse, het Chassepot-geweer en het Werder-geweer. De hoofddeelen van het naaldgeweer wat de sluiting en ontsteking betreft, zijn: (Fig. 1) de naald 1, die in den naaldkoker 2 bevestigd en door den naaldleider 6 in de verlangde richting gehouden wordt. De naaldkoker wordt vooruitgedreven door de spiraalveer 3 en te gelijk met deze in den spiraalveerkoker geplaatst, welks bodem tot steunpunt der veer dient; om de veer in gespannen toestand te houden, steunt de achterste borst van den naaldkoker met hare voorzijde tegen den achterkant van het haakvormig gedeelte 10 des trekkers 11. De spiraalveerkoker wordt op zijne beurt in het sluitstuk 5 geschoven, hetwelk met de voorzijde om den achterkant van den loop grijpt en waarop een knop is geplaatst om het sluitstuk in beweging te brengen. De spiraalveerkoker wordt in het sluitstuk gehouden door de sluitveer 9, doch kan worden teruggetrokken wanneer men deze veer omlaag drukt. Het sluitstuk heeft aan de onderzijde in de lengte eene insnijding tot het doorlaten van het haakvormig gedeelte 10, bij het achteruitbrengen. De loop 8 is in het cilindervormig vooreinde 7 van den bak geschroefd, die in de bovenzijde eene knievormige insnijding heeft ter doorlating van den knop bij het vooruit- en achteruitbrengen van het sluitstuk. Onder den bak ligt de trekker 12 met de trekkerveer 11. De in den loop voorgestelde patroon bevat het kruit a, den spiegel c, waarin het schuifje slagsas b en den kogel d. In de figuur (tot vuren gereed) behoeft men slechts op den trekker 12 te drukken om het haakvormig gedeelte 10 te doen zakken; de naaldkoker wordt alsdan vrij, zoodat door de werking der veer 3 de naald op de patroon tot tegen het fulminaat b wordt gedreven en de ontsteking daarstelt. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} De papieren spiegel c wordt uit den loop gedreven en brengt de door den trekker ontvangen rotatie op den kogel over. Om opnieuw te laden drukt men de sluitveer omlaag en trekt te gelijk den spiraalveerkoker 4 tot aan de tweede verhooging der veer achteruit; vervolgens wordt het sluitstuk 5 door middel van den knop links gedraaid en achteruitgebracht, de patroon in den loop geschoven en het sluitstuk weder naar voren bewogen. Hierbij blijft de spieraalveerkoker op zijne plaats; schuift men vervolgens ook dezen vooruit, dan wordt de spiraalveer 3 gespannen en de sluitveer 9 plaatst zich in den stand, door de figuur aangegeven. Door den spiraalveerkoker opnieuw terug te trekken kan de spiraalveer zich naar achteren ontspannen en staat het wapen in de rust. Aan het vooreinde van den naaldkoker 2 bevindt zich een lederen schijfje, dat tot afsluiting van den naaldleider moet dienen. Aan het Chassepot-geweer (Fig. 2) onderscheidt men: de naald 1, den naaldleider 2 met los vooreinde, de spiraalveer 3, den cilinder 4, die de slotdeelen bevat en waarvan het vooreinde 7 de sluiting van den loop daarstelt en te gelijk de naald in de gewilde richting voert. In het midden van dien cilinder bevindt zich de stootbodem 6 en aan de achterzijde de schroef 5, die tot steunpunt voor de spiraalveer dient. Het achterste gedeelte van den naaldleider is bevestigd in het stuk 13, dat bij het vooruitbrengen van het sluitstuk, na het inbrengen der patroon, door het haakvormig gedeelte 14 wordt tegengehouden; aan de achterzijde eindigt 13 in eene stift 8 met graveering om den naaldleider te kunnen terugtrekken, waardoor de spiraalveer gespannen wordt; aan de onderzijde bevindt zich eene rol 9 om bij het terughalen de wrijving over het staartvormig gedeelte, in hetwelk de bak van achteren uitloopt, te verminderen. De loop 12 is in de voorzijde van den bak geschroefd. Door op den trekker 17 te werken wordt de hefboom 11 tegen de veer 16 gedrukt. In de figuur is het geweer in gesloten toestand, na het vuren voorgesteld; om te laden wordt door middel der stift de naaldleider teruggetrokken en daarna met den knop 10 het sluitstuk 4 links gedraaid en vervolgens zoover achteruitgebracht dat het vooreinde 7 plaats heeft gemaakt tot het inbrengen der patroon. Er bevindt zich aan het geweer eene inrichting om het in de rust te plaatsen, als wanneer de spiraalveer half ontspannen is. Het Werder-geweer (Fig. 3) bevat: de slagpin 1 met veer 2 tot het achteruitbrengen der pin bij het spannen van den haan, het sluitstuk 3 dat om eene as naar beneden beweegbaar is. De haan 4, die om de as 6 draait, is ter plaatse waar hij boven het sluitstuk uitsteekt, rechts (voor den beschouwer naar de voorzijde van het vlak van teekening) en vervolgens weder opwaartsgebogen. De rol 5 is in een vorkvormig gedeelte van den haan bevestigd en brengt bij het spannen het sluitstuk 3 omhoog; te gelijker tijd plaatst de trekker 11 zich in de insnijding van den haan, die tevens tot tuimelaar dient. De veer 7 drukt het sluitstuk met de voorzijde omlaag, 8 werkt als slagveer en doet den haan neerslaan; beide hebben haar steunpunt in de verhooging 9. Het steunstuk 10 dient tot het omhoog houden van het sluitstuk en wordt door de veer 12 daartegen gedrukt. Dezelfde veer houdt ook den patroontrekker 13 op zijne plaats; het bovenste gedeelte van de laatste sluit achter den patroonrand in de ijzerdikte van den loop. De loop is geschroefd in het cilindervormige gedeelte 14, dat één stuk vormt met de stalen kast, die in de lade is ingelaten en in welke men het slot in zijn geheel kan plaatsen of er uitnemen. Aan den geheelen sluittoestel bevindt zich slechts ééne schroef 16 en wel aan de trekkerplaat; voor het overige kan men het slot met de hand uit elkander nemen. De figuur stelt het geweer voor in geladen toestand; drukt men op den trekker 11, dan slaat de haan op de slagpin 1 en ontsteekt alsdan de patroon, die in het midden van den bodem van een slaghoedje is voorzien. Door 10 vooruit te brengen ontneemt men aan het sluitstuk den steun en zal dit door de werking der veer 7 omlaag worden gebracht, waarbij tevens de ledige huls wordt uitgeworpen. Vergelijkt men de bewegingen voor de lading, dan heeft men: Dreyse. Chassepot. Werder. 1. Spiraalveerkoker achteruitbrengen. 1. Naaldleider achteruitbrengen. 1. Steun wegnemen. 2. Inbrengen der patroon. 2. Sluitstuk achteruit. 2. Sluitstuk achteruit. 3. Haan spannen (waardoor het sluitstuk omhoog gaat). 3. Inbrengen der patroon. 3. Inbrengen der patroon. 4. Sluitstuk vooruitbrengen. 4. Sluitstuk vooruit. 5. Vuren. 4. Vuren. 5. Slag op den knop tot het goed op den loop brengen der voorzijde van het sluitstuk. 6. Spiraalveerkoker vooruit. 7. Vuren. Dus om te laden: 6 bewegingen. 4 bewegingen. 3 bewegingen. Het Werder-geweer is zeker datgene hetwelk het kleinst aantal bewegingen vereischt en waarbij de eischen der theorie zeer gelukkig in practijk zijn gebracht. De chassepot had eene kleine proef van zijne vernielkracht in Italië gegeven; de mitrailleuse had in een besloten veld te Parijs eenige groepen paarden neergebliksemd; doch men was wel overtuigd, zooals reeds gezeid is, dat dit wapen niet in elke gelegenheid kon gebezigd en door een enkelen kanonskogel kon gedemonteerd worden, terwijl het behandelen van dit vuurtuig aan daartoe speciaal opgeleide personen moest worden toevertrouwd. De ontplofbare kogels waren als onmenschelijk - verwonderlijk genoeg, dat dit woord in de woordenboeken der oorlogvoerders plaats vindt! - ter zijde gesteld. Wij zeggen dan dat, bij minder getalsterkte, keizer Napoleon hoopte op eene snelle en stoute manoeuvre, op de voortreffelijkheid van het Chassepot-geweer en al het verschrikkelijke der mitrailleuse. De berekening beantwoordde geenszins aan de verwachting. In de hooger gemelde brochure erkent de keizer dat het kabinetsplan, hetwelk een offensief karakter had, schipbreuk leed, ten gevolge der vertraging van allen aard aan de Fransche zijde. Op het oogenblik dat het krijgsplan moest verwezenlijkt worden, ontbraken inderdaad de noodige bestanddeelen. Men wist wel hoe men het huis bouwen zou, doch de bouwstoffen voor de grondslagen waren niet aangevoerd. In stede van 150,000 man te Metz, had men er slechts 100,000 geconcentreerd; in stede van 100,000 man te Straatsburg telde men er slechts 40,000. Canroberts divisie, welke te Metz tot dekking der achterhoede moest opereeren, was deels te Soissons, deels te Parijs. Zoowel in de cavalerie als de artillerie, merkte men leemten op, en zelfs was er geen enkel armeekorps, hetwelk zóódanig was uitgerust, dat men er in vol vertrouwen mede te velde kon trekken. Ziedaar dan wat maarschalk Leboeuf ‘gereed zijn’ noemde! Ziedaar hoe hij verstond ‘dat men een gansch jaar oorlog zou kunnen voeren, zonder een enkelen knoop aan eene slobkous te zullen moeten koopen.’ Zooals wij gezien hebben, was ook het Pruisische leger niet voldoende geconcentreerd, doch de vertraging aan de Fransche zijde werkte de Pruisen in de hand, en met zooveel geheim werden de manoeuvres aan gene zijde van den Rijn bestuurd, dat Napoleon in de bedoelde brochure erkent, nooit juist te hebben geweten op welke punten de Duitsche legers zich neersloegen. Het grootste gedeelte van het Duitsche leger werd te Mainz, onder het kommando van prins Karel geconcentreerd; het legerkorps van generaal Steinmetz bevond zich te Trier en dat van den kroonprins van Pruisen, bij Landau. Mocht de keizer nu uit Metz of door de Vogezen, in Duitschland vallen, dan zou hij voor of in den omtrek van Mainz, altijd het leger van prins Karel ontmoeten, dat in getalsterkte met het zijne kon worden gelijk gesteld. Wij herinneren ons de verbazing van Europa, het ongeduld der Franschgezinden omtrent de vertraging, die er, na de oorlogsverklaring, plaats had. De keizer vertrekt, vertrekt niet, vertrekt wel - dit was het thema der Fransche dagbladen. Den 19den Juli had Frankrijk de oorlogsverklaring aan graaf Von Bismarck doen overhandigen; den 29sten Juli nam de keizer {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aankomst van keizer Napoleon III en den keizerlijken prins te Metz, op 28 Juli 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het gevecht bij Niederbronn, op 26 Juli 1870. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Gezicht op de vesting Weisenburg in den Elzas. ==} {>>afbeelding<<} {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} het opperbevel des legers op zich en slechts den 2den Augustus had de aanval van generaal Frossard, op de Pruisische troepen bij Saarbrucken plaats, dien men wel is waar hoog deed klinken, maar die eigenlijk niets anders was dan een spel, gericht tegen een schier onbeduidenden Pruisischen voorpost, en het gevolg eener soort van verkenning, voorafgaandelijk in de richting van Forbach gedaan. Het Fransche volk had reeds een victoriegekraai noodig; de haan had, volgens meening van velen, te lang gezwegen. De Vuurdoop. V. Voorstel van bemiddeling van paus Pius IX. - Proclamatie van keizer Napoleon aan landen zeeleger. - Schermutselingen. - De keizer te Metz. - Proclamatie van koning Wilhelm. - Saarbrucken. - Aanval der Franschen. - Aftocht der Pruisen. - Napoleon en de mitrailleuse. - Beweging der troepen. - De vuurdoop. - Het victoriegeroep. - Gemis aan krijgstucht te Châlons. - Hekeldicht. Terwijl de grond rechts en links van den Rijn, onder de raderen der kanonnen en legerwagens daverde; terwijl honderdduizenden in blinkende wapenrusting, hier bliksemsnel langs de spoorwegen vlogen, daar als het ware kruipend langs de lijnrechte steenwegen trokken - allen naar hetzelfde punt, dezen onder den kreet nach Paris! de anderen onder dien van à Berlin! terwijl het oogenblik naderde waarop de onmetelijke menschenmassa, die elkander niet kende en gisteren nog broederlijk onderling zou verkeerd hebben, op elkander zou botsen, om een sleep van bloed en brand achter zich te laten, steeg er nogmaals eene stem van leven en broederliefde op. Pius IX, de opperpriester van Rome, had den koning van Pruisen zijne bemiddeling tusschen beide partijen aangeboden, die echter welwillend werd afgewezen. Het woord van leven en liefde, hoe belangeloos ook uitgesproken, werd niet meer gehoord: het wee en jammer moest voltrokken worden. Ziehier de brieven, welke tusschen de beide souvereinen gewisseld werden en die eene geschiedkundige waarde hebben: ‘Majesteit! In de gewichtige omstandigheden, in welke wij ons bevinden, zal het u misschien vreemd voorkomen, eenen brief van mij te ontvangen; doch stedehouder van den God des vredes op aarde, vermag ik niets anders te doen dan u mijne bemiddeling aanbieden. Het is mijn wensch de toebereidselen des oorlogs te zien verdwijnen en de rampen te beletten, welke zij onvermijdelijk ten gevolge zullen hebben. Mijne bemiddeling is die van eenen souverein, die, in zijne hoedanigheid van koning, geen naijver kan doen ontstaan, ter oorzake der kleine uitgestrektheid van zijn grondgebied; maar die toch vertrouwen zal inboezemen door den zedelijken en godsdienstigen invloed dien hij vertegenwoordigt. Dat God mijne wenschen verhoore en dus Hij ook die verhoore welke ik uitspreek voor Uwe Majesteit, met welke ik door de banden eener en dezelfde liefde verlang vereenigd te zijn. Uit het Vatikaan 22 Juli 1870. pius, P.P. IX. P.S. Ik heb insgelijks aan Z.M. den keizer der Franschen geschreven.’ Het antwoord gedagteekend uit Berlijn, 30 Juli 1870, luidt als volgt: ‘Zeer doorluchtige Paus! Ik ben niet verwonderd, maar diep bewogen geweest, toen ik de treffende woorden las, door uwe hand geschreven, om de stem van den God des vredes te doen hooren. Hoe zou mijn hart naar een zoo machtig beroep niet luisteren! God is mijn getuige, dat noch ik, noch mijn volk den oorlog hebben doen ontstaan. Gehoorzamende aan den geheiligden plicht, dien God aan de souvereinen en volken oplegt, nemen wij den degen op, om de onafhankelijkheid en de eer des vaderlands te verdedigen en wij zullen altijd bereid zijn hem te laten rusten, zoodra dit bezit zal gewaarborgd zijn. Indien Uwe Heiligheid mij van de zijde van hem, die zoo onverwachts den oorlog verklaard heeft, de verzekering van oprecht vredelievende gevoelens geven kan, alsmede waarborgen tegen den terugkeer van zoodanige aanranding des vredes en der rust van Europa, dan gewis zal ik het niet zijn, die weigeren zal deze uit de eerbiedwaardige handen Uwer Heiligheid aan te nemen, vereenigd als ik ben met Haar door de banden der Christelijke liefde en eener oprechte vriendschap. wilhelm.’ Dienzelfden dag deden de Duitschers, langs hunne zijde, de prachtige brug van Kehl, te Straatsburg, die zoo broederlijk de twee landen vereenigde, springen. De slag verspreidde de brokkelen tot op den tegenovergestelden oever. Dienzelfden dag verklaarde Baden zich in oorlog met Frankrijk en dreef zijne legermacht insgelijks naar den Rijn. Aan deze zij van den alouden stroom klonk de driftige, kokende, brandende Marseillaise, het lied van Rouget De Lisle, dat als een spook van vroeger dagen uit zijn graf was opgestaan: Aux armes citoyens, formez vos bataillons! ..... terwijl aan de overzij het fiere, krachtvolle en vertrouwen-inboezemende Wacht am Rhein weergalmde: Lieb Vaterland magst ruhig sein, Fest steht und treu die Wacht am Rhein! 1) Den 23sten kondigde het Fransche officieele dagblad de proclamatiën des keizers aan de land- en zeemacht af. Zij luidden als volgt: ‘Aan het Fransche Volk. Franschen! In het leven der volkeren zijn er plechtige oogenblikken, in welke de nationale eer, hevig aangeprikkeld, zich als eene onverzettelijke macht opdringt, alle belangen overheerscht en, {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} zij alleen, de richting van de lotbestemming des vaderlands in handen neemt. Een zoo beslissend uur is nu voor Frankrijk geslagen. Pruisen, aan hetwelk wij tijdens en na den oorlog van 1866 de meest verzoenende schikkingen betoonden, heeft niet de minste rekening van onze welwillendheid, van onze lankmoedigheid gehouden. In den weg der overweldiging getreden, heeft dit land alle wantrouwen opgewekt, alom eene buitensporige wapening teweeggebracht en van Europa een kamp gemaakt, waar de onzekerheid en de vrees voor morgen de bovenhand hebben. Een onlangs plaats gehad hebbend voorval heeft de onvastheid der internationale belangen, en al het gewicht van den toestand, doen blijken. In tegenwoordigheid der nieuwe pretensiën van Pruisen, hebben wij de stem verheven om onze reclamatiën te doen gelden; zij werden ontweken en door eene minachtende handelwijze opgevolgd. Ons land heeft daarover eene diepe verbittering gevoeld en onmiddellijk weerklonk door geheel Frankrijk een oorlogskreet. Er blijft ons niets over dan onze bestemming aan het lot der wapens toe te vertrouwen. Wij voeren geen oorlog tegen Duitschland, welks onafhankelijkheid wij eerbiedigen. Wij wenschen dat de volken, die de groote Germaansche nationaliteit vormen, vrij over hun bestaan beschikken. Wat ons betreft, wij vragen eenen toestand, die onze veiligheid waarborgen en ons gerustheid voor het toekomende geven zal. Wij willen een duurzamen vrede veroveren, op de ware belangen des volks gegrond; wij willen dien wankelenden toestand doen eindigen, in welken alle natiën hare rijkdommen besteden, om zich tegen elkander te wapenen. De roemvolle vlag, welke wij andermaal, voor het aanschijn van diegenen welke ons uitdagen, ontrollen, is dezelfde welke de beschavende denkbeelden onzer groote omwenteling, door gansch Europa droeg. Zij stelt dezelfde grondbeginselen voor; zij zal dezelfde opoffering teweegbrengen. Franschen! Ik ga plaats nemen aan het hoofd van dat dapper leger, door de liefde tot plicht en vaderland bezield. Dat leger weet zich zelf te waardeeren, want het heeft in de vier werelddeelen de overwinning getrouw zijne voetstappen zien opvolgen. Ik neem mijn zoon, hoe jong hij dan ook zij, met mij mede. Hij kent de verplichting, welke hem door zijnen naam wordt opgelegd, en hij is er trotsch op de gevaren van diegenen te deelen, welke voor het vaderland strijden. God zegene onze pogingen. Een groot volk, dat eene rechtvaardige zaak verdedigt, is onverwinnelijk. napoleon.’ Denzelfden dag had de keizer het Wetgevend Korps, wiens zittingen gesloten waren, in het paleis der Tuileriën ontvangen en in andere bewoordingen, dezelfde denkbeelden uitgedrukt, en vooral de woorden van Montesquieu doen klinken: ‘De ware schuldige in den oorlog is niet degene, die dezen verklaart; maar wel hij, die hem noodwendig maakt.’ Tot de vloot richtte de keizer de volgende proclamatie: ‘Officiers en zeetroepen! Ofschoon ik mij niet in uw midden bevind, zal mijne gedachte u volgen op die zeeën, waar gij blijken van uwe dapperheid zult geven. De Fransche marine heeft roemvolle herinneringen; zij zal zich haar verleden waardig toonen. Als gij u, verre van den vaderlandschen grond verwijderd, tegenover den vijand zult bevinden, denkt dan dat Frankrijk met u is, dat zijn hart eenstemmig klopt met het uwe en den zegen des hemels over uwe wapenen inroept. Terwijl gij op de zeeën strijden zult, zullen uwe broeders van het landleger, met dezelfde geestdrift en voor dezelfde zaak worstelen. Ondersteunt wederkeerig uwe pogingen, welke door de overwinning zullen bekroond worden. Gaat; toont met fierheid onze nationale kleuren. Wanneer de vijand onze driekleurvlag op onze schepen zal zien wapperen, zal hij weten dat zij alom de eer en het genie van Frankrijk in hare plooien omvoert. napoleon.’ Die proclamatie werd, aan boord van het admiraalschip de Surveillante, te Cherbourg, door keizerin Eugenie voorgelezen en maakte onder het scheepsvolk den gewenschten indruk. De vloot was voortreffelijk gestemd, ofschoon hare werking in de algemeene operatiën schier onbeduidend is geweest. Wij zullen verder in ons Gedenkboek een afzonderlijk hoofdstuk aan de operatiën van het zeeleger toewijden. De ongeduldigen beproefden middelerwijl aan den Saar- en Rijnoever het chassepot- en het naaldgeweer. Den 24sten had er eene schermutseling nabij het dorp Gersweiler, ten westen van Saarbrucken, plaats. Een detachement van het 8ste infanterie-regiment no. 70 bemachtigde de douane van Schrecklingen. Deze post was in een gebouwtje van allergeringst uiterlijk, op zestig meters afstand van gemeld gehucht, gevestigd. Het huisje had eene deur, een paar kleine venstertjes, een oud pannen dak, en vóór hetzelve stond eene ruwe houten bank, waar bij schoon weer een paar douaniers de wacht hielden. Toen de ulanen, die onvermoeide, stoute en scherpzichtige patrouilleerders, den post overvielen, bevonden er zich twee douaniers, zekere Monty, die juist zijne laatste, en zekere Lejuste, die integendeel zijne eerste wacht deed. Monty zou den volgenden dag zijn pensioen bekomen. Met opgereten buik en verbrijzelden hoofdschedel lieten de ulanen den ongelukkige achter, dien zij ten onrechte beschuldigden, bij eene vroeger plaats gehad hebbende patrouille, een hunner officiers te hebben gewond. Hoe het zij, de oude Monty had zijn geweer gegrepen en zonder zijne vijanden te tellen, wilde hij den hem toevertrouwden post verdedigen. Eene ronde douaniers, door de boschrijke heuvelklingen patrouilleerende, had de Duitschers op de vlucht gedreven; deze hadden echter den twintigjarigen Lejuste, op eene gerequireerde boerenkar en op welke vier Pruisische gekwetsten zaten, meegevoerd. Terwijl de hotsende kar, in draf, voortschokte, onderstelde men dat Lejuste dood was en men stiet hem op den weg neer. Kruipend bereikte de jonge douanier, hoe zwaar ook gewond, de met kreupelhout bezette klingen en eindelijk, uitgeput en afgebeuld, de bewoonde streek. Waarom vermelden wij dit feit min of meer uitvoerig? Omdat het tooneel ons nog zoo helder voor den geest staat. 't Was het eerste feit, dat eenigszins getint en gekleurd, in de dagbladen verscheen, en het publiek was zoo gretig naar een dramatisch tooneel! Tot dan toe hadden de dagbladen niets opgeleverd dan verkenningen rechts en links, wederkeerige uitdagingen, kogels die op verren afstand gevlogen waren, spotternijen over de chassepots en de pinhelmen, deserteurs en eenige krijgsgevangenen, Fransche dronkaards, die zich, zeer behendig! lieten gevangennemen en alzoo aan de oorlogskans ontsnapten. En inderdaad! wat beteekende Schrecklingen, bij hetgeen welhaast zou volgen, wanneer ieder slagveld een wijd uitgestrekt kerkhof zou zijn en de meest dramatische gebeurtenis den lezer zelfs niet meer zou ontroeren? Men gewent zich aan alles. Een ander wapenfeit had den 26sten Juli plaats. Een Wurtembergsch officier, graaf Zeppelin, vergezeld door een drietal officiers der Badensche dragonders en acht ruiters, waagde eene stoute verkenning door Lauterberg, tot gene zij van Sulz. De bewoners hadden echter hunnen tocht aan den Franschen generaal De Bernis doen kennen en deze zond een escadron jagers te paard op hen af. De Franschen verrasten de stoute verkenners, in eene hoeve tusschen Niederbronn en Woerth, waar zij, ten gevolge der vermoeienis hunner paarden, waren afgestapt. Een gevecht op leven en dood ving aan. Overmand moesten de Duitschers zich overgeven. Al de officiers en ruiters werden gedood, gekwetst of krijgsgevangen naar Metz gevoerd. Alleen graaf Zeppelin ontsnapte, maar hij bracht ook voortreffelijke inlichtingen over de positie van het Fransche leger over. Wij laten verder de kleine gebeurtenissen ter zijde: het springen van bruggen, opbreken van spoorwegen, aanhouden van spions, uitdagingen van allen aard. Wij melden slechts terloops de schermutseling te Volklingen, westwaarts van Saarbrucken, in welke de {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Franschen teruggedreven werden (27 Juli), de verkenningen der Pruisen bij Saarbrucken (28 Juli); het kleine gevecht tusschen de Beiersche jagers en de Fransche cavalerie te Schweyen, in het Palatinaat (29 Juli); de verkenning der Beiersche lichte cavalerie en der Pruisische huzaren, in de richting van Sturzelbrunn, een Fransch dorp, westelijk van Bitche gelegen. {== afbeelding Luitenant-generaal Von Blumenthal, Chef van den generalen staf van het derde Duitsche leger. ==} {>>afbeelding<<} Wij houden stil bij de aanvallen der Franschen op Saarbrucken, welke den 29sten Juli aanvingen. Na den 26sten keizerin Eugenie tot regentes te hebben benoemd, verliet Napoleon met zijn zoon, al te jong om de oorlogsafschuwelijkheden bij te wonen, den 28sten Juli St.-Cloud en kwam den 29sten te Metz aan, waar hij - de langverwachte - door leger en bewoners met geestdrift begroet werd. Immers, nu zou die bliksemsnelle inval, die promenade militaire, zoo lang reeds door de Franschen gedroomd, aanvangen. {== afbeelding Patrouille van Beiersche chevauxlégers. ==} {>>afbeelding<<} De kroonprins van Pruisen begaf zich den 26sten Juli insgelijks op weg, om het opperbevel over het Zuid-Duitsche leger op zich te nemen; prins Frederik Karel kwam te Mainz en nam de leiding van het 2de legerkorps in handen; eenige dagen later verscheen ook koning Wilhelm, vergezeld door graaf Von Bismarck, de generaals Von Moltke en Von Roon, den laatste minister van oorlog. De groote aanleiders waren daar: de doodendans zou dus aanvangen. Te Metz richtte keizer Napoleon een laatste woord tot het Rijnleger: ‘Ik kom aan het hoofd des legers plaats nemen om de eer en den grond des vaderlands te verdedigen. Gij zult een der beste legers van Europa bestrijden, maar anderen, die dit leger waardig waren, hebben uwer dapperheid niet kunnen weerstaan. Ook zóó zal het nu zijn. De oorlog, welke aanvang neemt, zal langdurig en moeilijk zijn; want hij wordt gevoerd op een tooneel, rijk aan hinderpalen en forteressen; maar niets is te groot voor de volhardende pogingen der soldaten van Afrika, de Krim, China, Italië {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Gevecht van het 10de bataljon Beiersche jagers met turco's in de wijnbergen bij Weisenburg, op 4 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} en Mexico. En te meer zult gij bewijzen wat het Fransche leger vermag, bezield als het is door het plichtgevoel, beteugeld door de krijgstucht, ontvlamd door de liefde des vaderlands. Welke ook de weg zij, dien wij buiten onze grenzen inslaan, overal zullen wij het roemrijke spoor onzer vaderen vinden. Wij zullen ons hunner waardig toonen. De vurigste wenschen van Frankrijk vergezellen u en het heelal heeft het oog op u gevestigd. Het lot der vrijheid en beschaving hangt van onzen goeden uitslag af. Soldaten, dat ieder zijn plicht doe en de God der heirscharen zal met u zijn. napoleon.’ Ook aan de Duitsche zijde regende het proclamatiën. Reeds had koning Wilhelm, in een dergelijk document, alle Duitschers, zelfs die van gene zijde des oceaans, dank gezeid voor de eenstemmigheid, die vorsten en volken bezielde. Uit het bloedig zaad, zoo hoopte de koning, zou een door God gezegende oogst van Duitsche vrijheid en eenheid ontspruiten. In eene andere proclamatie aan het Pruisische volk gericht, verleende de koning, op den dag zelf van zijn vertrek naar het leger, kwijtschelding van alle politieke misdrijven en overtredingen - wel gedeeltelijk misschien om contrast te maken met het staatkundige proces, dat schier op hetzelfde oogenblik te Blois, in Frankrijk, gevoerd werd. Tot het leger richtte koning Wilhelm, den 2den Augustus, de volgende woorden: ‘Gansch Duitschland bevindt zich, eensgezind, onder de wapens tegen een naburigen staat, die ons met eene ongegronde oorlogsverklaring heeft overvallen. Thans geldt het de verdediging van het bedreigde vaderland, van onze eer, van onze haardsteden. Ik heb heden het bevel over de vereenigde Bondslegers op mij genomen en begeef mij getroost in een strijd, dien onze vaderen eenmaal onder dezelfde omstandigheden, roemrijk hebben doorgestaan. Met mij ziet het geheele vaderland vol vertrouwen op u. God de Heer zal met onze rechtvaardige zaak zijn. wilhelm.’ De operatiën tegen Saarbrucken hadden, doch zonder goed gevolg, aanvang genomen, toen de keizer, vergezeld van zijn zoon, den 2den Augustus uit Metz naar Forbach vertrok en vervolgens naar Saarbrucken - een Pruisisch grensstadje, met ongeveer 10.000 inwoners, nijverig en welvarend, bloeiend, op den linkeroever der Saar gelegen en met eene brug aan de voorstad St.-Johann verbonden. Het prachtige bosch van Forbach; eene reeks van groene bergruggen; welige tuinen, die zich, van de hoogten gezien, als groote bloemtuilen voordoen; schaduwrijke wandelingen; de groepen huizen en monumenten der stad, door het daar bevaarbaar wordende water als omslingerd; de kolenmijnen en wijngaarden; de spoorweglijnen die in de verte verdwijnen - gansch die mengeling van natuur en menschenhand levert de meest schilderachtige vergezichten op. Drie spoorweglijnen kruisen elkander te Saarbrucken. Deze lijnen verbinden haar met Trier, het hertogdom Luxemburg, Maintz en Metz. Het was dit opene stadje, zoo dikwijls reeds door den oorlog geteisterd; zoo dikwijls reeds van meester veranderd, dat het eerste tooneel van het gevecht worden moest. Saarbrucken had slechts eene betrekkelijk geringe bezetting. Over de cijfers is men het juist niet eens. Van de Pruisische zijde is zij immer als zeer onbeduidend opgegeven. Volgens eene vrij onpartijdige opgaaf telde de bezetting een bataljon van het 40ste regiment Pruisische infanterie, drie eskadrons cavalerie en eenige kanonnen. Wij moeten echter opmerken dat, bij de tijding dat de Fransche troepen naderden, de bezetting door een bataljon versterkt werd en op twee uren afstands, andere troepen geposteerd waren, om den aftocht te dekken. De Pruisische patrouilles hadden in den avond van den 1sten Augustus reeds eene buitengewone beweging in het Fransche kamp opgemerkt, en reeds vroeg in den ochtend van den 2den Augustus had men de overtuiging dat de vijand ditmaal zich niet vergenoegen zou met een paar houwitsers in de stad te werpen. Den 2den Augustus klonk het door de straten van Saarbrucken: ‘de Franschen komen! de Franschen komen!’ De winkels, de huizen werden gesloten; vrouwen en kinderen liepen huilend en gillend rechts en links; het gejammer werd versmacht in het gedommel der optrekkende troepen, welke snel naar de hoogten, ten westen der stad, marcheerden. Die hoogte werd door drie kompagnieën bezet, terwijl de vierde in de stad, als reserve, stand nam. De twee nieuwe bataljons plaatsten zich buiten de stad, op den rechteroever der Saar, in slagorde. Weldra ontwikkelden de Franschen eene ontzaglijke krijgsmacht, en deed het eerste kanonschot den omtrek daveren, terwijl de echo den doffen slag weergaf en herhaalde en nog herhaalde, als wilde zij het nieuws tot in het hartje van Duitschland overplanten, dat de oorlog eindelijk aanvang genomen had. De kommandant Von Pestel hield de worsteling voor onmogelijk, zoo de machtsontwikkeling inderdaad zou plaats grijpen. Het was 11 uren toen de Franschen de hoogten afdaalden en op tamelijk verren afstand van de stad een hevig vuur openden. De Pruisen ontwikkelden de drie kompagnieën als tirailleurs, maar werden gedwongen voor eene nieuwe Fransche krijgsmacht, die langs den rechtervleugel opdaagde, eindelijk in de stad terug te trekken, beschermd door hunne cavalerie. Het vuur der Franschen was hevig; de granaten en kartetsen knetterden aanhoudend, zegt een ooggetuige; de kogels suisden nijdig over ons heen en een hagelslag van chassepot-kogels veegde gedurig de brug tot aan den spoorweg zuiver. De bevolking, sidderend van schrik, hoorde dat akelig en verwoestend onweder boven haar hoofd, want zij had de wijk in de kelders genomen. Ook dáár was het gevaar groot. De bommen vielen op de huizen en de rookkolom, die uit dezelve opsteeg, toonde weldra dat zij brand hadden gesticht. Sommigen hadden den moed uit hunnen schuilhoek te komen, om te pogen hun eigendom, hun vaderhuis misschien te blusschen of te beschermen. ‘Ik telde later,’ zegt de dagbladcorrespondent Hans Wachenhusen, ‘ten minste dertig huizen, in welke er bommen waren gevallen, en onder deze het hotel Hagen, waar het projectiel eene gansche kamer vernield had..... Te midden van het gedonder der kanonnen en het geknetter der granaten, in de stad geworpen, hoorde ik plotseling een snel geratel, als dat van een ontzaglijk grooten ankerketting die afgelaten wordt.... ‘Geen twijfel, dit waren de befaamde mitrailleuses.’ Hans spreekt over deze zeer koel en onverschillig en zelfs met eene soort van ironie op de lippen, die hem nimmer ontbreekt als het zijner tegenpartij geldt; doch dat ‘draaiorgel,’ die ‘koffiemolen’, die ‘kogelbraker’ bewees nadien wel dat hij soms een vreeselijk wapen was. De keizer en zijn zoon waren op het slagveld verschenen en 't was wel ter hunner eere, dat voor de eerste maal de mitrailleuse gespeeld had. De kleine Louis werd tot een wezenlijken ‘Bonaparte’ gedoopt: dat was de vuurdoop. Over het uitwerksel der mitrailleuses, door de Pruisen in den aanvang geloochend, schreef een onzer vrienden, (onpartijdiger dan wel de genoemde Duitscher): ‘'t Is de maaier die de halmen, 't is de hagelslag die het koren neerslaat. Gij ziet in de verte een vijandelijk peloton marcheeren.... Daar ratelt de molen, een molen die een akelig, onderaardsch - neen! ik weet geen woord voor dat gedruis te vinden - gekraak laat hooren.... De damp wordt door den wind weggedreven, en gij ziet niets meer - tenzij met uwen verrekijker, iets dat zich hier en daar beweegt langs den grond.... Het zijn gekwetsten....’ Het rapport van generaal Frossard meldt omtrent het gevecht van Saarbrucken dat de divisie van generaal Bataille de eerste aanvallings-linie uitmaakte; rechts werd deze divisie gesteund door de divisie Laveaucoupet en eene batterij van 12 der reserve; links door de 1ste brigade der divisie Vergé en door de tweede batterij van 12. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Generaal Bastoul, te Spicheren gekampeerd en wien de beweging rechts was toevertrouwd, moest twee bataljons detacheeren om het dorp St.-Arnual en de hoogten die het bestrijken, te bemachtigen, terwijl het overige der brigade, in de vallei voor Spicheren gelegen, afdalend, de stellingen, rechts van den weg van Forbach naar Saarbrucken, in 't front moest aanvallen. Eindelijk moest kolonel Du Ferron, van het 4de jagers, met een eskadron van zijn regiment en twee bataljons der 1ste brigade van de divisie-Vergé eene verkenning doen tot Gersweiler, om de beweging van het 2de korps met die van maarschalk Bazaine te verbinden. De verschillende operatiën werden volgens het rapport met geestdrift voltrokken. Het dorp St.-Arnual, ofschoon sterk bezet en verdedigd door positie-batterijen op den rechteroever der Saar, werd door luitenant-kolonel Thibaudin ingenomen, die zich op de hoogten tegenover Saarbrucken, vestigde. Het 66ste maakte zich meester van de hoogten tot aan het manoeuvre-veld, den vijand achtereenvolgens uit zijne stellingen verjagende. Op hetzelfde oogenblik verscheen generaal Bataille met zijne 1ste brigade op de linkerhellingen van den weg van Saarbrücken, de beweging van zijne 2de brigade door een bataljon van het 23ste verbindende. Gedekt door talrijke tirailleurs overmeesterden de bataljons van het 23ste en 8ste linie-regiment de verschillende ravijnen, welke dit zeer heuvelachtig en met bosschen overdekt land doorsnijden. Een bataljon van het 8ste linie-regiment, dwars door het bosch sluipende, volgde den spoorweg tot het dorp Trotrany (?), waar het zich met de bataljons van het regiment vereenigde, en te zamen bereikten zij de rechterzij van het exercitie-veld. Toen generaal Bataille op de hoogten kwam, deed hij door eene zijner batterijen het station beschieten en het artillerie-vuur uitdooven, dat ter linkerzij van Saarbrucken had post gevat. De vijandelijke artillerie moest achteruitgaan; de reserve-batterij van 12 kwam het vuur der batterij van het exercitie-veld ondersteunen, en eindelijk bracht de batterij mitrailleuses van de 2de divisie, de volledige wanorde in de kolonnes infanterie des vijands, welke de stad verliet. Volgens het rapport van generaal Frossard, was het wel een gevecht in vollen regel, opgevolgd door eene glansrijke overwinning. Volgens de Pruisische opgaven, was het hier enkel te doen om het ongeduld en de misnoegdheid der troepen te doen verdwijnen, en ook wel wat om den kroonprins eene vertooning met de mitrailleuse te geven. De keizer was in persoon aanwezig en van dat oogenblik mocht de zaak niet onbeduidend zijn; maar of zij nu juist wel zoo onbeduidend was als van Duitsche zijde werd opgegeven, mogen wij ook zoo gereedelijk niet aannemen, dewijl het ons niet duidelijk is, of 4- a 5000 man troepen bij Walstadt geposteerd, ten eenenmale vreemd aan het gevecht gebleven zijn. Dat er echter iets theatraals in het gevecht te vinden is, zou men bijna opmaken uit de woorden van verschillende correspondenten, die eenstemmig zijn om te zeggen, dat men juist de eerste mitrailleuse pointeerde, toen de keizer stapvoets het slagveld kwam oprijden. Hoe het zij, aanzienlijk was de aangerichte verwoesting. Verscheidene huizen in de voorstad stonden in brand. Een aantal waren doorboord. Alom was het spoor van een wezenlijken kogelregen zichtbaar. In de stad zelve werden een aantal huizen de prooi der vlammen. Het schoone stationsgebouw had veel geleden. Wat al verwoesting in een paar uren tijds! ‘Saarbrucken,’ zoo schreef men ons, na de inneming door de Franschen, ‘Saarbrucken is doodsch en droevig. Geen levend wezen in de straten of aan de vensters. Alles is hier rouw. Wij treden een openstaand en verlaten huis binnen. Welk een schouwspel! De kasten zijn ledig, het beddegoed ligt op den grond. Op eene tafel in eikenhout, bij eene uitgebrande kaars, ligt een bijbel open.... ‘Wij willen verder gaan, maar een officier roept ons terug. Gisteren (2 Augustus) werden twee Franschen, die zich in de stad waagden, doodgeschoten.... Op ieder oogenblik stoot onze voet tegen een overblijfsel van het gevecht. Hier ligt eene lange streep bloed, daar een plas bloed, een kepi, aan welken nog brokken van een menschenhoofd vastzitten. Overal vindt men geweren, pistolen en sabels....’ Dat de Franschen te Saarbrucken in overmacht van getalsterkte waren, lijdt geen twijfel; doch zulks was, in de verdere veldslagen, ook telkens het geval aan de zijde der Pruisen. Het getal dooden en gekwetsten werd langs beide zijden als gering zijnde opgegeven. De Pruisen vonden het schier niet de moeite waard om er van te spreken. Te 11 uren begonnen, was alles te 2 uren afgeloopen en keerde de keizer naar Metz terug, waar men hem en zijn zoon als het ware met bloemen overdekte. De keizer zond de volgende depêche aan de keizerin: ‘Louis heeft den vuurdoop ontvangen; hij is bewonderenswaardig koelbloedig gebleven en niets heeft indruk op hem gemaakt. Eene divisie van generaal Frossard heeft de hoogten, welke den linkeroever van Saarbrucken bestrijken, overmeesterd. De Pruisen hebben slechts korten tegenstand geboden. Wij bevonden ons in de eerste linie, doch de geweer- en kanonkogels vielen voor onze voeten neer. Louis heeft een kogel bewaard, welke in zijne nabijheid gevallen is. Er waren soldaten die weenden, omdat zij zagen dat hij zoo kalm was. Wij hebben slechts een officier en tien soldaten verloren. napoleon.’ Zoo'n koelbloedig kind! - inderdaad, dat zou iets voor de toekomst beloven! Men heeft gezegd dat de keizerin Eugenie zeer misnoegd was om het openbaar maken van dat telegram. Is dit zoo, dan heeft ze getoond eene zeer verstandige vrouw te zijn. Volgens den Moniteur officiel zond de kleine prins den opgeraapten kogel, waarvan zijn vader met een gevoel van trotschheid gewaagde, aan zijnen speelmakker, den zoon van baron Lambert. Het kind voegde er eene teekening met de pen bij, welke verschillende punten van het slagveld voorstelde. Onder dit werk eener kinderhand, had de knaap geschreven: à mon ami Tristan Lambert, le premier jour où j'ai vu le feu; (aan mijn vriend Tristan Lambert, den eersten dag dat ik het vuur heb gezien). Mocht het ook de laatste maal zijn! De Pruisen waren onder een kogelregen, die zoo dicht op de brug viel, als zaaide een landman er erwten, in goede orde afgetrokken en niettemin, beweren de Duitschers hield dat ‘zaaien’ nog altijd aan. Saarbrucken brandde, zooals wij reeds zeiden, op verscheidene punten, en de brug was gesprongen. Nog viel er soms een schot van de Pruisische zijde: het werd gelost door één enkel man, die, zonder zich te bekreunen om 't geen er rond hem voorviel, immer laadde en immer schoot. Dat was een dappere, die, hij alléén, den toegang tot den Duitschen grond aan de Franschen scheen te willen betwisten. Twintig kogels sloegen hem eindelijk neer: hij stierf bij het kanon, dat den vijand als het ware ‘tot hiertoe en niet verder’ toeriep. De Franschen trokken te 4 uren de stad binnen; zij hadden sinds den vorigen dag, 5 uren, geen voedsel genoten, doch betaalden wat zij namen. Den 3den reed generaal Frossard met zijnen staf door het stadje. - ‘Hoeveel troepen waren er in Saarbrucken?’ vroeg hij aan den burgemeester. - ‘Drie of vier kompagnieën, generaal,’ luidde het antwoord. - ‘Dan waren het leeuwen!’ zeide de generaal en reed, de wenkbrauwen fronsend, verder, na twee of drie soldaten te hebben doen fusilleeren die zich aan buitensporigheden, omtrent de inwoners, hadden schuldig gemaakt. Eenige uren nadien staken de Pruisische voorposten hunne helmpinnen reeds weer in de hoogte. Het doel was dus niet door de Franschen bereikt. De spoorweg was onbeschadigd en de Pruisen, die de bosschen achter Saarbrucken opvulden, waren niet verontrust geworden. In den nacht van den 4den op den 5den Augustus werd uit de Fransche verschansingen de voorstad St.-Johann andermaal be- {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Koning Wilhelm van Pruisen, tweede zoon van koning Frederik Wilhelm III; werd geboren den 22sten Maart 1797; nam deel aan den oorlog van 1813 en 1814; huwde in 1829 prinses Augusta van Saksen-Weimar; werd den 7den Juni 1840 als vermoedelijke erfgenaam des troons aangeduid; trad den 9den October 1858 op als regent en besteeg den 2den Januari 1861 den troon van Pruisen. ==} {>>afbeelding<<} {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} schoten: het station en een molen werden vernield. Op dat oogenblik, zeggen de Pruisische berichten, waren er echter geene Duitsche troepen in de stad. {== afbeelding Bij den ingang van het slot Geisberg bij Weisenburg, op 4 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Gevecht tusschen Beiersche infanterie, turco's en zouaven in de hopvelden bij Weisenburg. ==} {>>afbeelding<<} Het gevecht bij Saarbrucken moge geweest zijn wat het wil, het wakkerde de opgewondenheid in Frankrijk aan; maar het wekte ook de zucht naar weerwraak op in het hart der Duitschers. In Parijs bevorderde de uitslag de nationale dienstneming; de vrijwilligers kwamen met des te meer kracht opzetten; de nationale mobiele garde kreeg meer lust in den kruitreuk; de franc-tireurs of vrijschutters kwamen uit de Vogezen opdagen; Frankrijk toonde zich dagelijksmeer en meer bereid tot opofferingen van allen aard; doch dat de krijgstucht, die zoo onmisbare macht in een leger, juistaangroeide, werd niet zelden betwijfeld. In het kamp van Châlons, waar de mobile garde, onder het opper-kommando van maar- {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} schalk Canrobert, tot bruikbaar ‘kanonvleesch’ werd opgeleid; waar men den pochenden en kwetterenden boulevardier in troupier moest herscheppen, werd er den 2den, op den dag van Saarbrucken, een groot bewijs van tuchteloosheid gegeven. Het kampleven verveelde de Parijsche drentelaars en toen bij de revue de kommandant van het 6de legerkorps den heeren mobiles vroeg of zij iets te kort hadden, schreeuwden een dertigtal aanleiders: ‘naar Parijs, naar Parijs!’ De maarschalk werd rood van verontwaardiging en gramschap. ‘Gij zijt den naam van Franschen onwaardig!’ sprak hij met nadruk en reed verder. Terwijl de officieren de ontevredenen tot bedaren poogden te brengen, werd een hunner zelfs door de gardes aan het hoofd gewond. Het geval had wel is waar geene ernstige gevolgen; doch het was niettemin het voorteeken van de weinige krijgstucht, die deze Fransche landweer aan den dag zou leggen, terwijl de Duitsche integendeel een toonbeeld was van volharding, in al de moeilijkheden en gevaren welke de oorlog opleverde, een toonbeeld van geduld, gelatenheid en ontzag voor hare overheden. Hard mocht het den landweerman zijn geweest, huis en haard te verlaten; maar eens onder de wapens, kende hij alleen zijn plicht. De vuurdoop van den kleinen Louis heeft menige hekeling doen ontstaan. Een der bloedigste regelen, welke op die wereldberoemd geworden gebeurtenis geschreven werden, circuleerde destijds in onze dagbladen, door eenen ongenoemde uit The Spectator vertaald: Louis heeft den vuurdoop ontvangen. Telegram van den keizer. - ‘Hoe aardig, papa, en hoe pleizierig! Hoe tuimlen die blauwjassen rond! Zie! daar schiet men een Turco het hoofd af - Hoe aardig spuit 't bloed uit de wond. ‘En zie, welk een schitterend vreugdevuur! Maar in 't donker zou 't winnen in pracht. o, Papa, verbrand nog heel veel steden, Maar doe het toch liever bij nacht.’ - ‘Ja, kind, het heeft iets van een opera-scène. Maar hoor, vergeet nooit wie gij zijt: Slechts om u wordt het stuk hier gegeven, Opdat ge mij waard zijt op tijd. Voorheen doopte men met heilig water, Zooals men een Christen-kind doet; Maar gij zijt van 't geslacht van de Cesars, En die doopt men met vuur en met bloed. Gedoopt zijt ge nu als een Cesar; Dit is 't wat u bijblijven moet; Een brandende stad was uw doopvont En het water was: tranen en bloed!’ Weisenburg en de Geisberg. VI. Het Roode Kruis. - Tactiek der Duitschers. - Weisenburg en zijn omtrek. - Aanval der Duitschers. - Gevecht voor en in de stad. - De Geisberg. - Dood van generaal Abel Douay. - Verdere bijzonderheden omtrent het gevecht. - De generaal qui ne salue pas. - Telegram des konings aan koningin Augusta. - De inval. - Tafereelen uit het stadje Haguenau. - De openbare geest in Frankrijk en Duitschland. - Aankomst der eerste krijgsgevangenen. - Noord-Duitsche leening. Den 22sten April 1864 werd de zoogezegde internationale conventie van Geneve, ter hulpverleening aan gekwetsten, geteekend en door de verschillende landen aangenomen. Voorzeker, die conventie ontstond uit een menschlievend gevoel. Het was eene bewezen zaak, dat, hoe sterk en uitgebreid de geneeskundige hulp ook mocht ingericht zijn, deze nimmer volledig aan de behoeften, op het slagveld, kon voldoen. Hoevele ongelukkigen bezweken daar, in de ijselijkste pijnen, voordat hun eenige hulp werd toegebracht! Gewis er bestonden particuliere en vooral godsdienstige vereenigingen; gewis de liefdezuster was eene heerlijke, prachtige en bewonderenswaardige figuur op het slagveld; maar de legers groeiden aan, de wapenen werden vernielender - ook de menschlievendheid moest zich, ja, tot in het onmetelijke uitbreiden. De vereeniging, waarvan wij hooger spraken, nam den naam van het Roode Kruis, tot kenteeken een witten armband en eene witte vlag, beiden met dergelijk kruis aan. De vorsten erkenden die menschlievende vereeniging, plaatsten haar onder hunne bescherming en verklaarden de hospitalen, lazaretten, ambulancen, alle zieken en gekwetsten, geneesheeren, officieren van gezondheid, verplegers en verpleegsters neutraal. Zij reikten deze hand aan de menschenvernieling, gene aan de redding! Geene gewapende macht mocht zich aan de ambulancen, hospitalen, enz. bevinden; de wereldlijke of geestelijke verzorger, van welke natie ook, zou in volle vrijheid zijn liefdadig werk in elk leger uitoefenen; de bewoners des lands, die den gekwetste hulp verleenden, zouden geëerbiedigd en vrij blijven; elk huis, waar een gekwetste opgenomen werd, zou door beide partijen als beveiligd beschouwd worden; dat huis was vrij van inkwartiering en de bewoner werd van een deel der krijgsbelasting ontslagen, enz. Dit waren eenige der liefdadige schikkingen, en ofschoon zij, in den loop dezes oorlogs, èn door deze, èn door gene partij meer dan eens geschonden werden; ofschoon er vele misbruiken onder het schild van het Roode Kruis binnenslopen, vele onwaardige schurken zich met dit teeken van liefdadigheid versierden; ofschoon kortom, het doel dezer instelling vaak miskend werd, blijft het eene waarheid dat de instelling veel - eindeloos veel opoffering deed ontstaan. Van de steden breidde die instelling zich uit tot op de dorpen. Ieder bracht zijn penning, dikwijls den penning der weduwe bij, en uit alle landen togen ambulances, door moedige mannen en vrouwen vergezeld, naar het slagveld om de wonden van den ongelukkigen evenmensch te heelen. Nederland en België brachten schatten bij. Voorwaar, 't is grootscher en roemrijker wonden te gaan heelen, dan wonden te slaan! Wij zullen meer dan ééne gelegenheid hebben de duizendhandige liefdadigheid op het slagveld en in de ambulances na te gaan. In een vroeger artikel hebben wij gezien, dat de Duitsche tactiek hierin bestond, den vijand door verschillende bewegingen te misleiden en de troepen, voor een oogenblik, dáár te doen verschijnen waar zij de Franschen in den waan moesten brengen dat er eene groote getalsterkte geconcentreerd was. Hierdoor moest het offensief van de zijde der Franschen belet worden, 't geen overigens - indien wij den keizer moeten gelooven in de vroeger gemelde brochure - niet kon genomen worden, uit hoofde der onvolledigheid van het leger. Zoo werden de Duitsche troepen te Rastadt verzameld, doch al wat beschikbaar was, werd rechts en links verspreid; zij trokken wel is waar 's avonds de bosschen in, doch verschenen op andere punten en deden onderstellen dat gansch de streek met soldaten overstroomd was en de bosschen krielden van pinhelmen. De spionnendienst was aan de zijde der Franschen minder goed ingericht dan wel aan de Duitsche zijde; de Duitsche officier kende daarenboven beter en nauwkeuriger de landstreek door de Franschen bezet, dan wel de dikwijls zorgelooze Fransche officier met den Duitschen kant bekend stond. Het Zuid-Duitsche leger, waarover de kroonprins van Pruisen het bevel voerde, had zich reeds tusschen Landau en Zabern neergeslagen, toen men dacht dat het nog in het Zwarte Woud gelegerd was. Dit leger bleef immer in verband met het hoogerop liggende Main-leger, onder kommando van prins Karel en het korps van generaal Steinmetz, dat ten Noorden moest opereeren. Aan de Fransche zijde steunde maarschalk Mac-Mahon met den {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} rechtervleugel zijns legers op Straatsburg; die stelling werd echter eenigszins gewijzigd: hij ontving bevel het 5de legerkorps van generaal De Failly, in den omtrek van Bitche gelegerd, te benaderen. De divisie van generaal Abel Douay bleef te Weisenburg achter tot dekking dezer beweging, en dit wordt als een misslag van de Fransche zijde beschouwd. Maarschalk Mac-Mahon bevond zich den 4den Augustus te Metz, ter bijwoning van eenen krijgsraad, toen de Duitsche troepen plotseling vooruitrukten en uitvoerden wat onmiddellijk bij de aankomst des konings te Mainz beslist was - namelijk het offensief te nemen. De Duitscher had met zijn kalm en scherp oog den toestand doorpeild; in de voorposten-gevechten hadden de soldaten elkander reeds genoegzaam gewikt en gewogen; men wist wat te denken van de behandeling der chassepots; men begreep dat de mitrailleuse eigenlijk slechts in de vlakte geducht was; men zag, kortom, de aarzeling der Fransche bevelhebbers - en voorwaarts! klonk het. Den 3den Augustus verliet de kroonprins Spire, den 4den Landau. De slag van Weisenburg, dien wij nu gaan bijwonen, vernietigde al de plannen, welke men in tusschentijd te Metz aan 't smeden was.... In het noordelijk punt van den Elzas op een kilometer der grenzen ligt de Fransche ‘gedeclasseerde’ vesting Weisenburg, een stadje met ruim 5300 zielen, dat in de geschiedenis der oorlogen reeds meer dan ééne droevige plaats beslaat. Thans is het enkel met eenen muur en eene breede gracht omgeven, die echter in het warme jaargetij niet zelden zonder water is. Weisenburg ligt op den weg van Landau; het is daar dat zich, op het Fransche grondgebied, een belangrijk spoorwegnet ontwikkelt, waardoor de stad met andere punten van den Elzas en Frankrijk in betrekking staat. De stad beheerscht de wegen op Niederbron en Bitche en het spoor dat naar Hagenau en Straatsburg leidt. Zij is, kortom, de keel langs welke men toegang bekomt ten Zuiden tot de pleinen van den Rijn, ten Westen tot de Vogeezen. In de XIIIde eeuw was Weisenburg eene vrijstad; in 1673 lijfde Lodewijk XIV haar bij Frankrijk in; in de daarop volgende eeuw werd zij beurtelings door Duitschers en Franschen hernomen. Beiden dus toonden wel dat zij op het bezit van die plaats prijsstelden, en niet zonder reden! In 1793, toen in den Elzas, in zijne bosschen en bergpassen, zooveel woedende gevechten geleverd werden, was de kommandeerende generaal De Beauharnais gedwongen, de stad over te leveren. De Duitschers, onder het bevel van generaal Würmser, rukten er binnen - en de Conventie was zóó woedend om die overgaaf, dat zij den Franschen bevelhebber van verraad beschuldigde en ter dood veroordeelde. Het verraad is dus traditionneel in het Fransche leger?.... De stad ligt in eene vlakte, welke door hare hopvelden, wijnbergen, eene schoone landbouwteelt en geboomte zeer schilderachtig is. Achter haar ligt eene rij hoogten, welke het dal bestrijken en juist die hoogten maken eene voortreffelijke verdediging uit. Het voornaamste punt is de Geisberg, reeds zoo dikwijls gedrenkt met Duitsch en Fransch bloed. Op dezen top liggen eenige huizen, een molen en het met muren omgeven slot Schafenburg, hetwelk de Franschen op eene geduchte wijze benuttigd hadden. Beneden aan den voet dier hoogte ligt het dorpje Altstadt. Op vier kilometers ten Westen, op den weg van Bitche, vindt men den bergpas de Pigeonnier, een punt dat 800 meters boven de oppervlakte der zee en 600 boven het dal der Lauter, op welker boord Weisenburg gebouwd is, ligt. Het terrein van Weisenburg naar de Pigeonnier leidt, op een kilometer afstand, in zachte glooiing opwaarts, waarna het plotseling zóó steil wordt, dat de weg een kronkelenden loop moet aannemen. De weg slingert door een boschachtige streek, door het woud van Mundat en dat van Katzenthal, om eindelijk op Bitche uit te komen, dat op 40 kilometers afstand van Weisenburg ligt. De Duitschers trokken, ten einde de overzijde van de Lauter te bereiken, op vier verschillende punten door het Bienwald. De divisie Bothmer, welke de voorhoede uitmaakte, moest Weisenburg aanvallen en deze plaats overmeesteren; te 6 uren moest zij haar bivak opbreken. Een deel der divisie Hartmann, in vereeniging met de divisie Walther, te 4 uren opbrekende, moest Landau omtrekken en volgens aangewezen richting op Ober-Otterbach marcheeren. De divisie cavalerie zou te 6 uren den tocht aanvangen, eene linie beschrijvende, welke over Insheim, Barbelroth, enz. ten westen van Ober-Otterbach moest uitkomen. Het 5de korps zou te 4 uren Billigheim verlaten en over Barbelroth en Nieder-Otterbach op Grosz-Steinfeld en Kapswyer marcheeren; het zou de voorhoede zijn, die bij St.-Remy en Waghaüsel over de Lauter zou trekken en aan de overzij der rivier voorposten uitzetten. Het 11de korps zou Rohrbach te 4 uren verlaten en zich door het Bienwald naar Bienwaldshütte wenden; het zou de voorhoede zijn die de Lauter moest passeeren. Langs den straatweg naar Lauterburg zou het korps van generaal Werder opdagen en die plaats trachten te bemeesteren. Het korps van generaal Von der Tann, te 4 uren opbrekende, moest den straatweg over Rülsheim naar Langenkaudel volgende, zich ten westen van die plaats neerslaan. Het hoofdkwartier zou zich te Nieder-Otterbach vestigen. Het was den 4den Augustus een bewolkte lucht, een regenachtig weder. Toen de kroonprins omtrent halftien op de hoogten van Schwergen plaats nam, vielen reeds de eerste schoten op Weisenburg; het was de 4de Beiersche divisie, onder kommando van generaal Bothmer, welke het vuur opende. Twee regimenten linietroepen, een bataljon jagers te voet, een regiment turco's en een regiment jagers te paard kampeerden des nachts buiten Weisenburg en het dorpje Altstadt. De patrouilles en éclaireurs waren van hunne verkenningstochten teruggekeerd en hadden geen spoor van den vijand ontdekt. Is iets dergelijks wel verstaanbaar, dewijl het Pruisische leger zoo talrijk en de aanvallingslinie zoo ver uitgespreid was? Zorgeloos was men dan ook in het Fransche kamp bezig met de soep te koken, toen plotseling, bij het krieken van den dag, een hevig vuur zich hooren liet. Als bij tooverslag verscheen de Duitsche infanterie, cavalerie en artillerie op de hoogte van Schweigen, het eerste Beiersche grensdorp. Onbeschrijfbaar was de opschudding, welke die plotselinge verschijning in het kamp teweegbracht. Zoo snel als de bliksem neerschiet, zoo snel doorliep het alarm gansch de legerplaats. De soldaten wierpen neer wat zij in de hand hadden, stieten om wat hun den weg versperde, grepen naar het geweer en sprongen als wanhopig vooruit om het vuur aan te vangen. Reeds waren er Duitsche bommen op het stadje gevallen en de rook- en vlammenzuilen, welke boven de daken opstegen, bewezen dat de brand daar reeds uitgebarsten was. De Duitsche artillerie zaaide om dus te spreken, bommen en houwitsers in de Fransche gelederen, die als razend weerstand boden. De turco's, die wilde kinderen der woestijn, vochten als leeuwen en met eene ongelooflijke verachting des doods. Heldhaftig was voorwaar de verdediging; doch machteloos waren alle pogingen tegen de vaste en krachtvolle houding der Duitsche troepen. De Beieren vooral waren onverschrokken; zij wilden den Pruisen toonen wat hun Werder-geweer vermocht, en voorwaar! zij bewezen niet alleen dat het geweer voortreffelijk, maar nog dat het aan kundige handen toevertrouwd was. ‘Er op los, Beieren!’ weerklonk het gedurig. Dwars door de wijnbergen heen, waar de turco's hun een razenden tegenstand boden, bereikten zij den muur van Weisenburg en wilden stoutweg de beklimming wagen; doch de Franschen openden een zoo hevig vuur, dat zij voor het oogenblik van die onderneming moesten afzien. Men kon den wal zelfs niet benaderen. Een half dozijn Beiersche jagers drongen echter voorwaarts, doch werden welhaast, voor het oog hunner kameraden, letterlijk in stukken gehakt. Het artillerie-vuur op Weisenburg hield aan. De kommandant van het 5de Pruisische legerkorps had nauwelijks vernomen dat de Beiersche divisie voor Weisenburg in gevecht was, of hij zond den wakkeren generaal Von Kirchbach met een aanzienlijk getal hulptroepen af. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het slot Schafenburg na de bestorming op 4 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} Te 12 uren grepen de Pruisische en Beiersche bataljons de stad aan; de gebarricadeerde poorten waren neergeschoten. Het was 1 uur toen onder een luid hoezee, dat een oogenblik als een donder opsteeg, de Duitschers de stad binnendrongen. Daar, in de straten, ving een allerhevigst gevecht aan. Vensters en deuren braakten vuur op de invallende troepen. De bewoners grepen het geweer en verdedigden hunne haardstede, hun vaderland. De vrouwen en kinderen mengden zich tusschen de vechtenden. De turco's toonden ook dáár met welke verwoedheid die Afrikanen weten te strijden. Alle pogingen waren echter tevergeefs. Weisenburg, dat op verschillende plaatsen in brand stond, welks straten met bloed waren bemorst, welks huizen als doorkerfd waren - Weisenburg viel, de moedige bezetting werd gevangen genomen en de Duitschers hadden den eersten voet grond, de eerste stelling op Frankrijks bodem overmeesterd. {== afbeelding Legerplaats der zwaargewonden te Sulz. ==} {>>afbeelding<<} Na de inneming der stad hadden de Franschen in de richting der hoogten de vlucht genomen. Sommigen zochten nu eene schuilplaats hier in een huis, daar in eene kerk, ginds achter muren. De turco's waren in de hopvelden getogen en daar, in die soort van hinderlaag, door de Beiersche infanterie vervolgd, verkochten zij hun leven aan den hoogsten prijs. De hopstaken en ranken hinderden hen soms in het aanleggen; velen wierpen dan ook de geweren weg, grepen het dolkmes en als tijgers, met vlammend oog en onder een onverstaanbaar gebrul, sprongen zij op de Beieren toe en vochten lijf om lijf; doch evenals vóór de bestorming der stad hielden de Beieren stand. Het zwaarste werk moest nog volbracht worden. De hooger gemelde kommandant van het Pruisische legerkorps {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aankomst van Fransche krijgsgevangenen te Berlijn, op 9 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} had, bij het bericht van het gevecht der Beieren, generaal Von Voigts-Rhetz tegen Altstadt en van deze plaats tegen den Geisberg doen optrekken, welke hoogte op eene geduchte wijze door de Franschen versterkt was. Daar stonden het 1ste regiment turco's, het 5de en 10de regiment linietroepen, drie batterijen en eene batterij mitrailleuses. Beneden geslagen, niettegenstaande een waarlijk heldhaftigen kamp, maar overmand, waren de Franschen, zooals wij zeiden, naar de hoogten getrokken en hadden zelfs hunne kanonnen kunnen meevoeren. Het was ruim 12 uren toen verschillende Duitsche korpsen, langs verschillende zijden, tegen die geduchte stelling oprukten. De Duitschers vingen de opklimming der hoogten met eene ongelooflijke vastberadenheid aan, welke door hun eerste voordeel gewis nog aanzienlijk vergroot werd. Het 7de regiment koninklijke Pruisische grenadiers en het 58ste regiment infanterie maakten de stormkolonne uit. De grenadiers togen voorop. Het was een plechtig, een ontzagwekkend oogenblik. De trommels klonken, de oude Pruisische kreet Hoch lebe der König! werd aangeheven, en voorwaarts! ging het door den kogelregen heen, om de zwart-witte vaan op den trotschen, in vlammen en rook gehulden, Geisberg te planten. Hevig donderde het kanon van dit standpunt. De mitrailleuse, die ‘lieve demoiselles’ zooals de Fransche spotgeest ze noemt, openden op reeds aanzienlijken afstand het vuur; doch, zij ten minste, brachten niet veel nadeel toe. Gelukkig had een granaat de mitrailleuse-batterij in wanorde geslagen; de helsche machine had slechts drie schoten gelost. Trouwens wat viel, mocht vallen: de overblijvenden gunden den gevallen strijder geen oogopslag. Vast, hardnekkig, onverzettelijk marcheerden zij vooruit en losten geen schot voordat zij boven op de hoogte gekomen waren. De helling des bergs was met dooden bezaaid; de slachting onder de officieren was aanzienlijk. De grenadiers telden onder dezen tien dooden en twaalf gewonden; het 58ste vijf dooden en tien gewonden. Te halfeen nam het 7de regiment grenadiers den eersten hof en een half uur later het daarachter gelegen slot Schafenburg stormenderhand in. Te halfeen veroverde het 5de bataljon van het 1ste reg. jagers een Fransch kanon, dat op de helling des bergs stond. De Fransche troepen waren wanhopig. Generaal Douay was bij de bestorming van den berg gesneuveld; de dooden waren ontelbaar; de stelling was verloren - de vreemdeling toog, over die bloedige verwoesting heen, het vaderland binnen..... Nog waagden de troepen een aanvallenden terugkeer. Het was halftwee. De poging was nutteloos en de aftocht ving aan, onder het voortdurend artillerie-vuur en eindelijk onder de vervolging eener, door de overwinning nog meer aangewakkerde, cavalerie. Te halftwee reed de kroonprins van Pruisen door het veroverde Altstadt, om het gevecht op den Geisberg van naderbij gade te slaan. Met een stormachtigen jubel werd hij door de troepen ontvangen. Het hoofdkwartier vestigde zich voor dien nacht in de nabijheid der veroverde stad, te Schweighofen. Het Fransche rapport over de neerlaag te Weisenburg was kort; maar het was niettemin zeer welsprekend, en wat niet altijd met legerrapporten het geval is - het was waar. Volgens het rapport meldde, waren de troepen, na het verlies hunner stelling, naar den hooger beschreven bergpas, de Pigeonnier, die de linie van Bitche bestrijkt, teruggetrokken. Zij hadden slechts één stuk geschut verloren. Le Courrier du Bas-Rhin deelde, onder dagteekening van 5 Augustus, eenige bijzonderheden over het gevecht mede, dat onder een voor den Franschen soldaat nadeeligen indruk - de verrassing - begonnen was. Het eindigde met eene neerlaag ten gevolge der Duitsche overmacht. Beide punten kunnen niet betwist worden. Bij voldoend getal zouden de Duitsche troepen waarschijnlijk, in aanmerking genomen de Fransche stelling, op geen zoo gunstig resultaat geboogd hebben. Laat een oogenblik het woord aan het dagblad: ‘Onze soldaten verscholen zich achter de hoeven bij Weisenburg, maar welhaast verjoeg hen het kanon uit die positiën. Zij werden door het immer aangroeiend getal Duitschers verpletterd, die wel 80- a 100,000 man sterk waren. De turco's vochten als leeuwen; zij chargeerden den vijand met de bajonet; doch zij werden - gemitrailleerd. De beide linie-regimenten legden ook wonderen van dapperheid aan den dag; officiers en soldaten werden wreed beproefd. Nog werden onze soldaten door eene verschrikkelijke tijding getroffen; generaal Douay werd door eenen houwitser gedood en generaal Montmartre was gewond.... De Duitschers richtten voortdurend hunne talrijke kanonnen op onze troepen. Alles wat onder bereik van hun geschut viel, werd in brand geschoten..... Gedurende het gevecht arriveerde langs den spoorweg een Fransch detachement linietroepen, dat zich met zijn regiment moest vereenigen. Het wist niet wat er plaats had. De trein houdt te Hunspach stil. Onze soldaten stijgen af, laden hunne geweren en werpen zich in den strijd.... (Dat was de eenige hulp die generaal Douay ontving.) Twee uren heeft die worsteling van een tegen tien geduurd. De Franschen trokken door het woud en de wijngaarden af, eene laatste maal door het vijandelijk schrootvuur vervolgd. De turco's hadden reeds acht kanonnen bemachtigd, welke hun echter later weer, na een verbitterd en vernielend gevecht, werden ontnomen, maar in hetwelk zij een Pruisisch regiment tot op de helft uitroeiden. Men heeft den tijd niet gehad de wapens en tenten op te ruimen. De gekwetsten zijn grootendeels op het slagveld blijven liggen.....’ Tusschen al de berichten van den oorlog, zijn die der landweermannen niet zelden de belangwekkendste. Een dezer doet ons als volgt den gang van het gevecht te Weisenburg kennen. Na verteld te hebben, hoe het voorpostengevecht, dat de Beieren, onder kommando van generaal Bothmer, aanvingen, tot onder den muur der stad werd voortgezet, haalt hij vrij trotsch aan dat de Beieren hun dapperen krijgsmakker, den Pruis wilden toonen, dat zij óók wisten te overwinnen of te sterven, en welhaast met doodsverachting de verdedigers der stad tot in de straten terugdreven. Reeds dachten zij dat het dagwerk voleindigd was, toen nieuwe Fransche troepen opdaagden, en de slachting, die reeds zoo bloedig voor de Beieren was geweest, opnieuw aanving. De kans bleef twijfelachtig; doch gelukkig naderde er hulp. Het kanongedonder had de aandacht van het 5de Pruisische legerkorps opgewekt en ‘Er op los!’ schreeuwden de Sileziërs: ‘er op los! de Beieren moeten geholpen worden; zij moeten weten dat zij op ons kunnen vertrouwen?’ Onder het bulderen van het kanon snelden zij vooruit. Generaal Von Kirchbach viel met veel onstuimigheid op de rechterflank des vijands en deze hierdoor afgeleid wordende, kregen de Beieren ruimte. De Pruisen moesten tot aan de borst door het water waden, om tot het aangeduide punt te geraken; maar welhaast ook bestormden de Sileziërs, het 2de regiment, de Zuiderpoort. Op de sommatie van majoor Middelstadt zich over te geven, wuifde een officier met een witten doek en het bataljon legde de wapens neer. Doch de stad was nog niet overmeesterd. Alle openingen, huizen en schuilhoeken braakten vuur. Vooral de turco's vuurden onvermoeid. ‘De laatsten,’ schrijft de landweerman, ‘toonden wat verraderlijk volk zij zijn. Bij ieder salvo vielen zij op den grond en hielden zich dood. Rukten onze dappere soldaten voort, dan sprongen zij achter hunne hielen weer recht, plunderden en doodden de gekwetsten en schoten verraderlijk onze troepen in den rug. Nauwelijks hadden de Pruisen en Beieren dit bemerkt, of de gekwetsten en schijnbaar gekwetsten werden zonder genade afgemaakt, ten einde alzoo hunne eigen gewonden in veiligheid te stellen.’ De stad was van vijanden gezuiverd, doch ginds verhief zich haar meester, de Geisberg. Daar hielden de Franschen stand. In de {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} tuinen, langs die hoogte, stonden de turco's en zouaven. Verschansingen werden er met spoed opgeworpen. Onder den kreet van: ‘Er op los, Pruisen! hoezee voor koning Wilhelm!’ ging het 7de grenadier-regiment en het 58ste Silezische tegen de steile hoogte op. Het 5de jager-regiment deed de Afrikanen wijken. Ook de Beieren waren weer daar. Boven op den Geisberg staat een slot, met steenen muren, Schafenburg geheeten, dat de Franschen met kanonnen hadden voorzien en kloekmoedig verdedigden. Het kartetsen-vuur, dat zij op de aanrukkende Duitschers richtten, was buitengewoon hevig; maar toch werd de stelling bemachtigd en een stuk kanon bemeesterd. En als gekruid toemaatje voegt de landweerman er bij: ‘De verbittering der Duitschers was, ten gevolge der verraderlijke handelwijs van de turco's en de vijandelijke stemming der Weisenburgers, die uit hunne vensters op hen hadden geschoten, ten top gestegen. Alles wat de wapens droeg, werd ongenadig neergehakt.’ De verliezen der grenadiers waren ontzettend groot. ‘Van mijn bataljon alleen,’ zegt een bevelhebber, ‘werden drie kapiteins gedood en de drie bataljons-opperhoofden alle, deze meer gene minder, gewond.’ Hoe het zij, de kalme en vaste beklimming van den Geisberg door de Duitsche troepen, hoe hevig ook beschoten, was een wapenfeit, dat zelfs bij de Franschen de bewondering in hooge mate gaande maakte. ‘Zij zongen zelfs en schreeuwden hoezee! onder het moorddadig opwaartsklimmen!’ zoo schreef een Fransch soldaat. De Fransche officieren bewonderden niet alleen de koelbloedigheid der Duitschers; maar hunne orde, hunne krijgstucht - en de doorzichtigsten verborgen nu reeds hunne vrees niet, wat zij van dergelijke keurbenden te duchten hadden. Het was op de hoogten dat generaal Douay sneuvelde; een houwitser sloeg zijn been stuk en de dood volgde schier onmiddellijk. Douay was een der jongste divisie-generaals; hij telde slechts twee en vijftig jaren. Als eenvoudig soldaat begon hij zijne loopbaan; eene dergelijke opklimming wordt door den soldaat nimmer vergeten. Ook werd Douay door de zijnen vergood. Hem zou men tot het uiterste punt der wereld gevolgd zijn. Hij was voor den soldaat niet alleen een degen - hij was eene vlag. Ook het uiterlijk van dien generaal nam gunstig in. Zijne gelaatstrekken waren regelmatig, vol uitdrukking; het voorhoofd was glad en verheven. Geheel dat wezen kenmerkte openhartigheid, geest en iets welwillends, gemengd met een glimp van ironie in het oog en om de lippen. In het gevecht werd dit gelaat als bezield, doch inwendig heerschte altijd de kalmte, de koelbloedigheid. Deze was oppermachtig in hem. De soldaat vertelde immer eene bijzonderheid opzichtens generaal Douay; hij is een der weinige officieren, qui ne saluent pas; zoo noemt men die onwillekeurige, die zenuwachtige beweging met het hoofd, welke de dapperste niet ten eenenmale bedwingen kan, als een kogel hem langs het oor schuifelt. Pelissier, zegt de soldaat, groette verticalement en Bugeaud horizontalement; maar Douay groette in 't geheel niet. De kogel, dien hij in de Krim, waar hij een der eersten den Malakoff besteeg, in Italië en Mexico, geweigerd had te groeten, deed hem op den Geisberg zelfs knielen.... Generaal Abel Douay had als een voorgevoel dat de veldtocht hem noodlottig zijn zou. ‘Deze veldtocht,’ zeide hij aan zijne vrienden, ‘zal de laatste zijn.’ Hij gaf eenige wapens tot aandenken aan zijne kameraden, en toen hij te Haguenau was aangekomen, deed hij zijn laatsten wil kennen en stelde zijne vrouw en kinderen onder de bescherming van kardinaal Mathieu. Zijn voorgevoel had hem niet misleid. De laatste oogenblikken van generaal Douay zijn op gansch verschillende wijze verhaald. Hierin is men het echter eens, en een ooggetuige, een officier, verklaart het verder in dit hoofdstuk, dat de generaal in persoon, de blanke sabel in de vuist, den vijand te keer ging. Een Fransch blad vertelt deze episode wel wat.... theatraal, dat is, zoo wat volgens de Fransche mode. De meeste der opgaven schijnen ons toe met een zeker schouwburg-effect geschreven te zijn. Hier reed de generaal stapvoets den heuvel af, schoot aan den voet van de hoogte zijn paard dood en ging alléén een anderen heuvel op, waar het schroot en de houwitsers woedden. Toen zijne wijkende soldaten hem vroegen, waar hij heenging, zou hij geantwoord hebben: ‘naar den vijand!’ Een houwitserscherf sloeg hem neer. Volgens een ander verhaal had men reeds vijf- of zesmaal den aftocht geblazen en de turco's (waarvan er zich reeds vroeger verscheidenen op in den aanvang veroverde kanonnen hadden laten doodslaan), wilden niet retireeren. Generaal Douay wilde in persoon eene laatste poging aanwenden en beproeven of zij beter naar de stem des generaals dan wel naar het signaal der trompet zouden luisteren. Onder een hagelslag kogels en mitraille snelde hij ter plaatse en riep: ‘Achteruit, beste jongens, achteruit!’ De Afrikanen wendden zelfs het hoofd niet om en de generaal viel op het slagveld. De tafereelen verschillen hemelsbreed; nog andere beschrijvingen werden ons meegedeeld. De geschiedschrijver zal later tusschen de verschillende opgaven kunnen kiezen, indien de stellige waarheid niet aan het licht komt, hoedanig hij generaal Douay op de hoogten van den Geisberg wil doen sneuvelen, en het welwillend nageslacht zal, in elk geval, altijd.... gelooven. De Duitschers erkenden algemeen, dat de Franschen met een onbeschrijflijken moed hadden gestreden. Een Fransch correspondent verhaalt daaromtrent den volgenden trek, die, waar of niet, zeer kenmerkend is en in allen gevalle zeer wel passen zou op het als zoo ridderlijk voorgesteld karakter van den kroonprins van Pruisen: ‘Ik zag,’ zegt de briefschrijver, ‘ongeveer tweehonderd man (krijgsgevangenen), bijna alle gewond; zij defileerden met opgeheven hoofd. Men zag dat die soldaten zich niets te verwijten hadden, en zij beschouwden met spijt en razernij die Pruisische uniformen, welke op dit oogenblik door gansch Duitschland gedragen worden.... Generaal Von Bittenfeld, drie stafofficieren en een kolonel, die aan zijne zijde plaats genomen hadden, beschouwden die soldaten met kouden blik. Plotseling werden de gelederen geopend: de prins van Pruisen kwam ter plaatse. Hij ontdekte het hoofd en zich tot generaal Von Bittenfeld wendende, zeide hij: - Heeren, begroet den moed. Nooit heb ik meer dapperheid aan den dag zien leggen, dan door deze soldaten.’ Des avonds was het nieuws der neerlaag door gansch den omtrek verspreid; de telegraaf had het overigens aan een groot deel van Europa verkondigd. Koning Wilhelm zond het volgende telegram aan koningin Augusta: ‘Onder de oogen van Fritz hebben wij vandaag eene schitterende, maar bloedige overwinning behaald, door stormenderhand Weisenburg en den achter deze stelling gelegen Geisberg in te nemen. Ons 5de en 11de korps en het 2de Beiersche legerkorps hebben deel aan het gevecht genomen; 500 niet gekwetste gevangenen, een kanon en de kampementsbenoodigdheden vielen in onze handen. De divisie-generaal Douay is gedood. Onze generaal Von Kirchbach is licht gekwetst. Mijn regiment en het 58ste hebben veel geleden. God zij geprezen voor dit eerste en roemrijke wapenfeit. Dat Hij ons in het toekomende bijsta. Mainz, 4 Augustus. wilhelm.’ De verliezen der Duitschers werden op 76 officieren en ongeveer 1300 soldaten geschat; die der Franschen zijn nooit juist gekend geweest, dewijl zij een gedeelte hunner gekwetsten bij hunnen aftocht konden wegvoeren. De overwinning van Weisenburg opende voor het Duitsche leger den Elzas, den spoorweg van Landau door Haguenau op Straatsburg en Bale, met vertakking door Saarguemines en Metz. Verder twee wegen van Landau op Straatsburg, een weg, dwars door de Vogeezen, op Luneville en Nancy, een vierden naar de bergengte van Zabern leidende - kortom, Frankrijk lag voor de Duitsche legers open. Nauwelijks donderde het kanon, of landlieden in den omtrek verlieten huis en erf, om datgene te redden wat er te redden viel. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Sommigen namen de wijk naar de Zwitsersche grenzen, anderen gingen landwaarts in; doch toen de tijding der neerlaag zich verspreidde, werd die vlucht schier algemeen. Haguenau was voor velen eene eerste schuilplaats. In den vooravond zag men daar lange treinen, met meubels en voorraad beladen wagens, bespannen met ossen en paarden, aankomen. Weenende vrouwen en kinderen, mannen en grijsaards van beider geslacht, vergezelden het dikwijls armoedige huisraad en het geredde vee. Die arme menschen hebben hunne vreedzame huizen verlaten; zij hebben hunne dorpen, waar zij rustig en ongestoord, naast de graven hunner dierbaren - het verledene - en met het hoopvolle oog op hunne kinderen - het toekomende - leefden, beiden vaarwel gezeid, wel vreezende dat zij hun eigendom nimmermeer zouden begroeten; want, voegden zij er bij, gansch de landstreek staat in brand. De mannen omknelden hier en ginds het geweer en zwoeren haat aan den Duitscher. Neen, het kon niet lang duren of dezelfde Elzasser boer zou, gewapend met zijn fusiek, de bergen ingaan en zich wreken over het verstoren zijner rust en zijns eigendoms, op elken pinhelm dien hij ontmoeten zou! Welhaast kwamen de vluchtende soldaten te Haguenau aan. Zij waren afgebeuld, gebroken. In vier en twintig uren hadden die ongelukkigen niet gegeten. Velen waren in den omtrek van Haguenau gevallen en hunne kameraden hadden de kracht niet meer hen op te nemen en met zich te voeren. {== afbeelding Fransche krijgsgevangenen aan het spoorwegstation te Munchen, op 10 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} Het gezicht van die verhakkelde, uitgeputte en mismoedige groepen bracht een smartelijken indruk op de bewoners teweeg. Hier ging er een blootshoofds, of met een met bloed doorweekten doek om het hoofd gebonden - het was een oude soldaat, met een aantal militaire medailles op de borst; daar liep er een blootsvoets met verscheurde uniform, met tot franjes afhangende galon; ginds strompelde er een voort, leunend op zijn geweer. Allen waren beslijkt, bemorst, bebloed, gehavend - deerniswaardig inderdaad! Een turco klemt de sabel van zijnen kapitein aan het hart en kust hem somtijds; een andere Afrikaan stapt met doorstoken arm zwijgend voort. Verder in de groepen weent een jonge turco, omdat al zijne vrienden, zijne broeders, die verre uit de woestijn geroepen waren, om hier voor eene vreemde, door hen niet begrepen zaak te sterven - omdat allen, snikte hij, dood waren..... Te elf uren kwamen de wagens met gekwetsten aan. Het schouwspel van zooveel ongelukkigen werd nog smartelijker, nog zielroerender door den nacht, het roode licht der lantaarns, het heen en weer snellen der bewoners die hulp zochten of aanbrachten, door de geneesheeren die lichamelijke, door de priesters die geestelijke zorg verleenden. ‘Te middernacht,’ zegt de correspondent van een Fransch blad, ‘zie ik in de straten nog Zusters van Liefde rondloopen, overal hulp zoekende en zich met eenen ijver, die boven allen lof verheven is, aan het lot der ongelukkigen toewijdende....’ Te 1 uur des nachts trommelde men alarm in Haguenau. Men riep de pompiers op; zij moesten den weg volgen, langs waar de vluchtenden gekomen waren, de gekwetsten en afgebeulden opzoeken en de dooden begraven. Te Parijs verwekte de neerlaag te Weisenburg een onbeschrijfelijken indruk. Men wilde, men kon geen geloof aan de tijding hechten. Hoe! het Fransche leger, dat voor onverwinnelijk gehouden werd, dat enkel eene promenade militaire zou doen, zou daarin door de Duitschers verhinderd zijn! Meer dan dat, de Duitschers hadden den voet op Franschen grond gezet en dezen alzoo ontheiligd! Wel is waar had men, tot zelfs in de hooge kringen, als vas- {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het 11de Noord-Duitsche bataljon jagers bij Wörth, op 6 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Gevangenneming van turco's door Noord-Duitsche jagers bij Wörth, op 6 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} ten stelregel aangenomen dat één Franschman tien Duitschers waard was; doch Weisenburg scheen dit tot eene onwaarheid te maken, tenzij er geene andere redenen voor de neerlaag werden aangegeven. Moeilijk was iets dergelijks te vinden, want de stelling der Franschen was voorzeker allergunstigst. Men vond dus niets natuurlijker dan de cijfers langs de Pruisische zijde immer te vergrooten, en welhaast had men op de boulevards, in die dicht saamgepakte, woelige en koortsachtige menigte, de verhouding op dertig en vijftig tegen één gebracht. Tegenover dertig zelfs is voorwaar geen sterveling ter wereld gehouden te kunnen vechten.... Daarbij het woord revanche, zoo spoedig op de lippen van het Fransche volk brandend, werd uitgesproken. Weisenburg was een gering voordeel geweest door de Duitschers behaald, ja, maar de weerwraak zou komen! Maarschalk Mac-Mahon, le chevalier sans peur, de ridder zonder vrees, zou ditmaal dáár zijn, en de aloude Fransche roem zou op eene geduchte wijze worden gehandhaafd! Voorwaar, het volk had zijnen wreker voortreffelijk gekozen. Middelerwijl moest de menigte wel iets vinden, om eene onmiddellijke weerwraak tegen de Duitschers uit te oefenen; men viel, sterk door de verklaring van getuigen, dat een bediende van het wisselkantoor Leon en Dreher, op den hoek der Rue Richelieu gevestigd, buiten getreden was en met een dagblad wuivend zou geroepen hebben: ‘leve Pruisen, de Franschen zijn afgeklopt!’ dit kantoor met steenen aan. Werden die woorden later dan ook door den beschuldigde geloochend, toch gaven zij aanleiding tot eene manifestatie, die minstens dertig a veertig duizend personen ter plaatse deed bijeenstroomen. - ‘Weg met den Pruis! Wij moeten hem geeselen!’ huilden duizenden monden. De politie trad het kantoor binnen en op dezer verzoek werden de vensters met de ijzeren blinden gesloten. Een tamelijk kinderachtig geval gaf den woelgeesten eene voor het kantoor zeer gelukkige afleiding. Er is zoo weinig noodig om den zoo beweegbaren en spelenden geest van het Parijsche volk, altijd driftig naar iets nieuws, van dit naar dat punt te doen overslaan. Juist reed een char-à-bancs, met drie graatmagere paarden bespannen, in de richting der Madeleine. Het rijtuig was als met woelige mobiele gardes overladen. Op den bok zat een dezer gardes met een pop in de hand, en die pop met een ketting vastgemaakt, droeg de uniform van Pruisisch generaal en was het min of meer gelijkend afbeeldsel van koning Wilhelm. Wat had men nog te vreezen van dien, als zoo geducht voorgestelden veldheer, die reeds door een moblot als een aap geketend, op een kreupel rijtuig, door nog kreupeler paarden bespannen, over de boulevards van Parijs werd gevoerd?.... - ‘Bravo! bravo!’ riep men alom en het volk zou juichend het rijtuig zijn opgevolgd, ware het niet dat de stokmagere rossen, ten gevolge van een aanval van schrik, wat meer veerkracht in de pooten hadden gekregen. Men keerde nog een oogenblik naar het wisselkantoor terug, wierp nog eenige steenen tegen den gevel en juichte over den geestigen inval van een der aanwezigen, die het volgende volksdecreet op de gesloten vensters schreef: Gesloten om reden van beleediging, Frankrijk aangedaan. Bevel des volks. Zal eerst na de inneming van Berlijn heropend worden. Dan stormde het volk naar het huis no. 97, in de rue Richelieu, waar een Duitscher, de heer Hirsch, gevestigd was. Ook daar schreef men neer: Gesloten tot na de inneming van Berlijn. Ter zijde las men: Artikel 77: Dood aan de verraders! Bij gemis van straatsteenen, bombardeerde men den gevel met koperstukken, en men eischte de aanhouding van die Duitschers, die men als verspieders en verraders beschouwde. De politie kweet zich echter van haren plicht en beschermde ten minste daar onschuldigen, die, misschien meer dan wie ook, de uitbarsting van den oorlog hadden betreurd. De taal der dagbladen was echt vaderlandlievend; zij vergaten hun pennestrijd tegen het opper-commandement, hetwelk geweigerd had hunne correspondenten in het leger toe te laten, en boezemden der natie de verzekering in dat Frankrijks eer zou gewroken worden. La France zeide met veel kalmte en helderheid van doorzicht: ‘Wij hebben nooit in den waan verkeerd, enkel en alleen overwinningen te zullen moeten opteekenen; doch wij vragen hoe het komt dat eene enkele divisie, op een zoo geringen afstand van Straatsburg zoolang op een afgezonderd standpunt en van hulp beroofd, is kunnen blijven?’ In Duitschland had de overwinning van Weisenburg de geestdrift ten top gevoerd. In de verschillende steden volgden de manifestatiën elkander, deze al schitterender dan gene. Het nawee, de rouw in honderden huisgezinnen, zou later komen; immers in de plooien van den mantel der zegepraal waren de namen der dierbare gesneuvelden nog verborgen! De eerste krijgsgevangenen werden den 5den Augustus te Frankfort aangevoerd. Duizenden toeschouwers waren aan het station van den Main- en Neckar-spoorweg saamgestroomd om die als zoo verschrikkelijk, zoo duivelachtig afgeschilderde turco's in hun schilderachtig costuum en met hunne gebronsde aangezichten te zien. Het overgroot getal der krijgsgevangenen waren echter slechts linie-infanteristen, ‘roôbroeken’ en eenige huzaren, in blauwe uniform met witte brandebourgs. Ook Berlijn, ook Munchen zagen welhaast de eerste levende tropeeën van den oorlog aanvoeren; doch zij zagen de begravers der dooden niet - dien, zwaren prijs tegen welken dit alles gekocht werd. Den 3den en 4den Augustus had men in Duitschland ongeveer 63,300,000 thaler ingeschreven voor de leening van den Noord-Duitschen Bond, een feit dat voorzeker in de omstandigheden, welke men beleefde, niet van belang ontbloot mag geacht worden. Wörth of Reichshofen. VII. Mac-Mahon. - De maarschalk te Wörth. - Stellingen der twee legers. - De slag van Wörth. - De stad driemaal ingenomen. - De charges der kurassiers en jagers. - De slag verloren. - De laatste kurassiers. - De Beieren, Wurtembergers en Badeners. - Beschrijving van Wörth en het slagveld na het gevecht. - De Elzasser boeren. - De wegen op Haguenau en Zabern. - Brief van kolonel Bocher. - De kroonprins van Pruisen en de Fransche correspondenten. Marie Patrice Maurice De Mac-Mahon, op wien Frankrijk zijne hoop vestigde, heeft uitwendig dat kenmerkende niet, hetwelk bij den eersten oogopslag de aandacht trekt. Zijne gestalte is van middelmatige lengte; zijn gelaat zegt den oppervlakkigen beschouwer niets; doch onder het stilzwijgen, onder de nederigheid verbergt zich een kloeke, stoute, heldere geest; een rechtschapen karakter, een edel hart. Gewis, de heer Thiers mocht hem den Bayard van het Fransche leger, den ridder zonder vrees en zonder vlek noemen, en welke ook de rampen zijn, die hem in dezen oorlog getroffen hebben, hij bezat krijgsroem genoeg uit vroegere dagen, om zijnen naam geen oogenblik door de laatste nederlagen beschaduwd of verdonkerd te zien. Uit vorstelijken bloede der oude koningen van Ierland gesproten, had zijne familie zich innig met de Stuarts verbonden en verplaatste zich, na den val van dit vorstenhuis, naar Frankrijk om zich daar bepaald te vestigen. Ten gevolge van hun ouden adel, versmolten zich de Mac-Mahons met de eerste adellijke familiën van Frankrijk {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} en bezaten weldra eene aanzienlijke fortuin, het kasteel Sully en zijne prachtige domeinen. De militaire loopbaan ingetreden zijnde, deed Mac-Mahon zich slechts, in zekeren kring, door zijnen oorsprong en adellijk wapen opmerken; voor het algemeen was hij onbekend en scheen ook niet naar uitschittering boven anderen te dingen. Evenals zoovelen vertrok hij naar Afrika. Te Constantine dreigde een kogel in de borst hem voor eeuwig te doen vergeten. Eerst in den veldtocht van de Krim werd Mac-Mahons naam wereldbekend. Het was aan hem dat men de inneming van Malakoff te danken had. Zijn naam werd in het leger vereerd, vergood zelfs, en waar Mac-Mahon het bevel voerde, was de soldaat vol vertrouwen in den uitslag. De expeditie in Italië gaf hem, zooals wij reeds zeiden, den titel van maarschalk en hertog van Magenta, en mocht hij in zijn bestuur over Algerië, onder administratief oogpunt, juist niet veel bijval genoten hebben, dan is zulks te wijten aan inmengingen, die buiten zijn domein lagen en moesten blijven. Trouwens als oorlogsman is en blijft Mac-Mahon wat wij hooger van hem neerschreven, en die faam als zoodanig moest wel sterk gevestigd zijn, wij herhalen het, om na de groote nederlaag van Sedan, nog het prestige te behouden dat hem omringt. De Duitsche traagheid, die zoo lang de spotzieke Franschen had beziggehouden, werd in den oorlog van 1866 krachtig gelogenstraft, en zou in dien van 1870 tot eene wezenlijke ongerijmdheid vervallen. Inderdaad te Weisenburg hadden de Duitschers eene vlugheid en eene vastberadenheid getoond, welke wonderlijk afstak tegen de weifeling der Franschen, welke vroeger het monopolie der bliksemsnelle bewegingen bezaten. Thans ook had de Duitscher geen tijd laten verloren gaan en dieper landwaarts zijne positiën genomen. Toen maarschalk Mac-Mahon te Metz de neerlaag der divisie van generaal Douay vernam, verliet hij in allerijl die stad om, aan het hoofd zijner andere divisiën, in den omtrek van Haguenau, het verdere indringen op den Franschen bodem te verhinderen. Bij de drie nog ongeschonden divisiën van den maarschalk, hadden zich eenige versche divisiën gevoegd, verder het overschot van Douays divisie, te Weisenburg verslagen. Mac-Mahon nam eene sterke stelling in, dezerzijds Wörth. Het terrein, waar welhaast de slag zou geleverd worden, was eene met hout begroeide engte. Gansch de streek is heuvelig, doorsneden met talrijke hoven, hoeven, gehuchten, riviertjes, wijnbergen en verdere punten, gunstig tot verdediging. Wörth zelf ligt aan den voet van eene rij heuvelen, die zich in halven cirkel tot aan den straatweg van Sulz uitbreidt. Laat ons volgens officieele opgaven, de positiën der twee legers nagaan: Den 6den Augustus, zegt maarschalk Mac-Mahon, na de ontruiming van Weisenburg, bezette het 1ste korps - met het doel den spoorweg van Straatsburg naar Bitche, alsmede de voornaamste gemeenschappen welke het oostelijke en westelijke der Vogeezen verbonden, te dekken - de volgende positiën: de 1ste divisie stond, haar rechtervleugel voor Fröschweiler, haar linker- in de richting van Reichshofen; zij steunde op een bosch dat het dorp beschermde, en detacheerde twee kompagnieën te Neuweiler en eene te Jägerthal. De 3de divisie bezette met de 1ste brigade een tegengebergte, dat van Fröschweiler uitloopt en in helling te Goersdorf eindigt; de 2de brigade steunde met haar linkervleugel op Fröschweiler en met haar rechter op het dorp Elsashausen. De 4de divisie vormde eene gebroken linie rechts van de 3de divisie; hare 1ste brigade stond tegenover Günstett en hare 2de tegenover het dorp Morsbronn, dat zij niet had kunnen bezetten bij gemis van voldoende krijgsmacht. De divisie van generaal Dumesnil, welke zich den 6den 's morgens bij het legerkorps van maarschalk Mac-Mahon gevoegd had, had achter de 4de divisie plaats genomen. In de reserve bevond zich de 2de divisie achter de 2de brigade der 3de divisie, en de 1ste brigade van de 4de divisie. Nog verder achterwaarts stond de brigade lichte cavalerie, onder het kommando van generaal Septeuil, en de divisie kurassiers van generaal Bonnemain. Achter den rechtervleugel der 4de divisie had de brigade cavalerie Michel, onder de orders van generaal Duhesmes, post gevat. Dewijl, zoo zegt het Duitsch verslag, het Fransche leger den schok der Duitsche legers in eerste linie niet weerstaan en den aanval der Badensche troepen ontweken had, deed alles onderstellen dat het zijnen vijand in eene meer achteruit gelegen stelling en welke met zorg gekozen was, zou afwachten. Men dacht in den aanvang dat het legerkorps van Mac-Mahon de richting van Haguenau insloeg; men kreeg echter den 5den Aug. bericht dat het eene stelling had ingenomen achter het stadje Wörth, in eene zeer heuvelachtige landstreek en zeer gunstig voor de verdediging geschikt. De stad was reeds bezet door de Duitschers; zij ligt aan den voet van eene reeks heuvels, die zich in halven cirkel over den weg van Sulz uitbreidt. Het Fransche leger vond een aantal steunpunten in de verspreid liggende hoeven, gehuchten en in een bosch. Tegenover het Fransche leger had het Duitsche de volgende stellingen ingenomen: Het 2de legerkorps Beieren en het 5de korps Pruisen stonden te Lembach en te Preuschdorf, rechts van den weg van Sulz naar Wörth. Het 11de Pruisische korps was, in zijn marsch vooruit op Haguenau, rechts gekeerd en had te Holsloch, links van den weg eene stelling ingenomen. Het 1ste korps Beieren naderde van Lopsau naar Lampertsloch en had zijne voorposten geplaatst in het bosch, dat ten westen van gezeide plaats gelegen is. Achter deze troepen, nabij Schönenberg, en achter Sulz stond de cavalerie. Het 5de legerkorps der Pruisen had in den avond voor het gevecht zijne voorhoede tot op de hoogten, ten oosten van Wörth, doen vooruitgaan. Bij het aanbreken van den dag vingen langs dien kant eenige voorposten-schermutselingen aan en omtrent 8 uren liet zich aan den rechtervleugel, waar de Beieren lagen, een vrij hevig vuur hooren. Dewijl de Franschen terzelfder tijd hun vuur tegen Wörth openden, deed men op de hoogten ten oosten van Wörth, de artillerie van het 5de Pruisische legerkorps vooruitgaan, ten einde hierdoor ten gunste der Beieren eene afleiding teweeg te brengen. Toen er den kroonprins bericht werd gegeven van hetgeen er plaats had, gaf hij bevel het gevecht te staken, totdat al de troepen, bestemd tot den aanval, in linie zouden getreden zijn; want volgens de eerste schikkingen door den Duitschen staf genomen, was het gevecht op den 7den Augustus bepaald. Ook Mac-Mahon verwachtte zich eerst op dien dag aan eene definitieve beweging. Vóórdat echter het bevel van den koninklijken prins aan de verschillende korpsen op het slagveld gegeven was, had de 4de divisie van het 2de korps Beieren, onder kommando van generaal Bothmer - dezelfde dien wij reeds te Weisenburg zagen aanvallen - het gevecht te Lembach voortgezet, en zij had omtrent Langensulzbach, in de richting van Wörth, veld gewonnen. Het was halfelf des voormiddags toen het 5de Pruisische legerkorps den Beieren het bevel, uit het hoofdkwartier ontvangen, meedeelde, waarop de divisie op Langensulzbach terugtrok. Het gevolg van dit retireeren was dat de linkervleugel der Franschen vrijer werd en het Fransche leger al zijne macht op Wörth bijeentrekken kon. Gedurende den ganschen voormiddag werden er, langs den spoorweg, troepen aangevoerd. Het brandend oogenblik was daar. Het 5de Pruisische legerkorps trachtte tevergeefs eenig terrein aan gene zijde van Wörth te winnen. Tot driemaal toe werd de aanval gewaagd. In het heetste van het gevecht, omtrent 1 uur, verscheen de kroonprins, omringd van zijn staf, op het slagveld. Op dat oogenblik bemerkte men het hoofd van het 11de korps, dat van Holschloch naar Günstett kwam, waardoor het 5de korps den aanval kon hernemen. Te 2 uren vocht men op gansch de linie, welke eene uitgestrektheid van anderhalve mijl had. {==52-53==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Kroonprins Friedrich Wilhelm van Pruisen en zijn staf in den slag bij Wörth, op 6 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Op dat oogenblik waren de positiën als volgt: Het 1ste korps Beieren was van Langensulzbach aangekomen, om de hand te leenen aan het 2de korps en was spoediger te Wörth dan de Pruisen; het 11de Pruisische korps viel Fröschweiler aan, ondersteund door eene Wurtembergsche divisie van het korps Werder als reserve. Het Fransche leger bood een hardnekkigen weerstand, zoowel te Fröschweiler als op de omliggende hoogten. Zelfs tusschen 2 en 3 uren hervatte het een oogenblik den aanval, deels met versch aangekomen troepen; doch de krachtige ondersteuning, welke het 1ste Beiersche korps aan den linkervleugel van het 5de Pruisische en aan de 1ste Wurtembergsche brigade bracht, besliste den veldslag ten voordeele der Duitschers. Het was 4 uren toen de Franschen Fröschweiler verlieten; zij trokken op hunne aftochtslinie terug. Nu echter daagde de Duitsche cavalerie op, die met zooveel kracht te werk ging, dat de aftocht eene vlucht werd en deze laatste duurde tot op zes uren afstands van Wörth, tot Zabern voort. Men nam 8000 Franschen, waarvan 2500 gekwetsten, krijgsgevangen. Mac-Mahon verloor zijn staf-fourgon, bevattende zijne correspondentie en de krijgskas met 360,000 franken, 100 paarden, zijne kleederen, wapens, dertig kanonnen, zes mitrailleuses en twee arenden. Voortaan konden zij de bergpassen der Vogeezen niet meer verdedigen. Mac-Mahon beschrijft in zijn rapport het gevecht in de volgende bewoordingen: Te 7 uren des morgens vertoonde zich de vijand op de hoogten van Goersdorf. Hij ving het gevecht door een kanonvuur aan, opgevolgd door een vrij hevig tirailleurvuur, tegen de 1ste en 3de divisie. De aanval was sterk genoeg om de 1ste divisie tot eene frontverandering op zijn rechtervleugel te dwingen, wilde zij beletten dat de vijand de algemeene positie omtrok. Een oogenblik later vermeerderde de vijand aanzienlijk het getal batterijen en opende het vuur tegen onze andere stelling op den rechteroever der Sauerbach. Ofschoon ernstiger en heviger dan de eerste, welke elders werd voortgezet, was deze tweede aanval slechts geveinsd; hij werd krachtdadig afgeslagen. Omtrent den middag kenmerkte zich de aanval op onzen rechtervleugel ten sterkste. Door eene aanzienlijke massa infanterie ondersteund en meer dan zestig kanonnen beschermd, op de hoogte van Günstett geplaatst, viel nu eene ontelbare menigte tirailleurs (des nuées de tirailleurs) op de 2de divisie en op de 2de brigade van de 3de divisie, welke het dorp Elsashausen bezetteden. Niettegenstaande den dikwijls hervatten aanval, het welgerichte artillerievuur der Franschen, en verscheidene schitterende charges der kurassiers, werd Mac-Mahons rechtervleugel, na verscheidene uren hardnekkig weerstand te hebben geboden, overweldigd. Het was vier uren, de aftocht werd bevolen. Deze werd gedekt door de 1ste en 2de divisie die flink stand hielden en aan de overige troepen toelieten af te trekken, zonder te hevig verontrust te worden. De aftocht geschiedde op Saverne door Niederbronn, waar de divisie Guyot De Lespart van het 5de korps, die juist aankwam, positie nam en zich eerst in den avond verwijderde. Het verlies der Fransche armee werd op 10,000 man, dooden en gekwetsten, geschat; onder dit getal bevonden zich vele officieren; verder 8000 gevangenen. Het Duitsche leger telde ongeveer 11,000 dooden, gekwetsten en verdwenen soldaten. De twee leger-rapporten stemmen vrij wel overeen; zij verschillen enkel in wat den aftocht betreft. Inderdaad, het Duitsche verslag spreekt van eene vlucht, Mac-Mahon van een geregelden en door twee divisiën gedekten aftocht. Doch de eerste opgaaf schijnt ons meer in de waarheid te zijn, dan wel de tweede: het achterlaten van bagage-wagens en krijgskas pleit niet ten gunste van het Fransch verslag. Hoe het zij, het Duitsche verslag erkent dat de Franschen op eene dappere wijze hebben gestreden. Het 5de Pruisische korps was reeds tot driemaal toe aan gene zijde van Wörth achteruitgegaan en slechts toen het 11de korps van Holschloch kwam opdagen, toen er dus versche hulptroepen waren, kon het Pruisische korps den aanval hernemen. Ook te Fröschweiler was de weerstand schitterend. - Kortom, de uitslag van het gevecht was geruimen tijd zeer twijfelachtig geweest. Echter waren de Franschen oneindig minder in getal dan wel de Duitschers. Des morgens telde Mac-Mahons leger ongeveer 50,000 man, dat van den kroonprins van Pruisen 130,000; andere opgaven, vooral Fransche, brengen het eerste cijfer nog lager. De maarschalk had echter voortreffelijke stellingen voor zich, ofschoon deze niet ten eenenmale de geringere strijdmacht konden vergoeden. Hardnekkiger gevecht dan dat bij Wörth werd er zelden geleverd. Toen de Beieren op last van het hoofdkwartier op Langensulzbach waren teruggetrokken en de Fransche armee al hare macht op het Pruisische centrum bij Wörth richtte, hadden die bloedige gevechten plaats, waarvan de prins van Pruisen in zijn legerrapport spreekt - namelijk het verliezen en hernemen der stelling van Wörth. Met eene onbeschrijfelijke hardnekkigheid hadden zij de Franschen naar de achter Wörth gelegen hoogten gedreven, toen plotseling een donderend geschut op de hoogten losbarstte en dood en vernieling in de Duitsche gelederen zaaide. Ook de mitrailleuses kraakten en knetterden en maakten ijselijke openingen in de rangen. Gansch het veld was vuur en bloed. Toch stormden de Duitschers vooruit en hadden den voet der hoogten bereikt, toen eensklaps wijngaarden, kreupelhout, heuvels, steenhoopen, kortom, alles wat een schutsel mocht aanbieden, gloeiende kogels braakten. Daar vooral zaten de Afrikaansche troepen verscholen en richtten eene ontzaglijke verwoesting onder de Duitschers aan. Er was aan voortgaan niet te denken. Achteruitgeslagen, viel de positie van Wörth weer in de handen der Franschen en deze vervolgden den vijand zoo verre mogelijk. De grond tusschen den voet der hoogten en het stadje was met dooden en stervenden overdekt; maar toch keerden de hardnekkige Duitschers terug; toch wilden zij den aanval nogmaals wagen, overtuigd dat achter hen versche hulptroepen zouden opdagen. Nogmaals moesten de Franschen voor den tweeden aanval wijken; nogmaals gelukte het den Duitscher, onder een hagelslag van kogels tot aan den voet der hoogten te geraken. Vruchteloos! Door den vuurgloed kon hij niet dringen. Al wat naderde tuimelde neer, en over eene nieuwe laag lijken namen de Duitsche kolonnes den terugtocht aan, met het voorgevoel dat ditmaal de kans tegen hen keerde en Weisenburg op eene verschrikkelijke wijze zou gewroken worden. Wörth was voor de tweede maal in de macht der Franschen; voor de tweede maal grepen de inwoners van het stadje naar het geweer om den invallenden Duitscher een kogel te meer in den rug te zenden. Zal de Duitsche soldaat wankelen? De Franschen hielden de overwinning als verzekerd; zij bedrogen zich. Daar daagden de straks gedunde en gehavende Pruisen andermaal op. Hun hoch, hoch! klonk als een donder over het slagveld. Overwinnen of sterven! dat was de leus. De aanval op Wörth was zoo onstuimig, zoo hardnekkig, zoo verwoed, zoo razend, dat de Fransche troepen voor de derde maal achteruitgingen en nogmaals stond de Pruisische infanterie voor de vuurbrakende helling, voor den gloeienden muur aan den voet der hoogten, door wijngaarden, hopvelden en andere hinderpalen bezet, geduchter geworden dan de sterkste steenen borstwering. Nogmaals moesten de Duitschers razend van wanhoop wijken. Zesmaal waren zij nu op en neer, naar en van de hoogten getrokken; zesmaal hadden zij een langen sleep van dooden en gekwetsten achtergelaten. Mac-Mahon had den derden aftocht gadegeslagen en dacht het oogenblik gekomen om den vijand met een dier geduchte cavalerie-charges, tegen welke de infanterist op een gegeven oogenblik niet meer bestand is, af te maken. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Plotseling verschenen de Fransche kurassiers; zij stormden, onder het bulderen van het geschut, als eene onmetelijke sneeuwlawine naar beneden. Hunne wuivende helmstaarten, hunne lange sabels, flikkerende als bliksemflitsen, hunne blinkende kurassen, het vive l'empereur! dat luider klonk dan het wegstervende hoch! de doffe hoefslag der paarden, tot een donder aangegroeid - dat alles vormde voor oog en oor iets schrikwekkend grootsch, iets dat den voetganger aan eene onvermijdelijke en stellige verplettering deed denken, als schokte een onmetelijk rotsblok van de hoogte op hem aan. Ruiters mochten uit de rangen tuimelen, aan wijken of stilstaan werd niet gedacht. Paarden zinken neer, ruiters verdwijnen in die menigte. Enkelen werden niet geteld. Nog een oogenblik en de Duitsche infanteristen zullen onder den hoef der paarden vertrapt, door de sabelhouwen neergeworpen worden. De hulp kwam echter in dit benarde oogenblik opdagen; de Duitsche artillerie, wier vreeselijke uitwerksels de Franschman reeds had leeren beseffen, barstte plotseling los en braakte het mitrailleuse- en kartetsvuur. Onbeschrijfelijk oogenblik! Onder en boven, ten allen kante vuur. Een dikke rookwolk omvatte de vlakte, en hij scheen een wijd uitgespreid doodskleed te zijn, dat gansch die legermacht in zijne breede kronkels verborg. Rechts en links uit die rookgolven zag men plotseling de verstrooide kurassiers te voorschijn schieten. Paarden zonder ruiters snelden in gestrekten galop het slagveld op. Verhakkeld, gehavend, geschonden, deze zonder helm, gene zonder wapens, uiteengeslagen door het hevig geschut, spatten die regimenten, zoo trotsch, zoo geducht een oogenblik te voren, uit het middelpunt weg als gloeiende vonken onder den hamerslag op het aambeeld. Op andere punten vielen zij weer aan, zaaiden dood en vernieling rondom zich en Wörth werd als het ware een graf voor die schitterende en trotsche regimenten, wier verschijning op het slagveld zooveel harten van hoop had doen kloppen. Zij waren met honderden in het vuur gegaan, zij keerden met een handvol terug. Trouwens de kurassiers toonden zich te Wörth den ouden Franschen naam waardig. Amedée Achard beschrijft in den Moniteur als volgt de laatste aanvallen der cavalerie: ‘De maarschalk besluit het slagveld te verlaten, reeds door dooden bezaaid en waar de getalsterkte de overwinning heeft behaald; maar om het overschot zijner divisiën te kunnen wegvoeren, minder talrijk geworden dan brigades, zendt hij een regiment kurassiers op de Duitsche voorhoede af. Die ijzeren mannen weten dat zij naar den dood gaan. 't Was de eerste maal dat zij in het vuur kwamen. Sedert Waterloo had men geen ruiters van hun wapen op de slagvelden meer gezien; maar zij gedenken wat hunne vaderen deden en van den beginne af hernieuwen zij de bij overlevering gekende charges van den hollen weg van Honain. In weerwil der batterijen, in weerwil der mitrailleuses, in weerwil der verwarring, teweeggebracht door vallende manschappen en paarden, bereiken de kurassiers het front der Pruisische regimenten; zij breken, verpletteren ze, dringen vooruit en de voorhoede, waggelend onder de hevigheid des aanvals, wijkt. Maar andere en talrijker bataljons snellen de Pruisen, die niet meer marcheeren, te hulp en wat er van onze kurassiers overbleef, werd in een wolk van vijanden verzwolgen. Het 1ste korps heeft den weg gedurende een uur voor zich open gezien; er is nog een uur noodig om zijnen aftocht te voltrekken. De maarschalk heeft nog een regiment jagers onder de hand. Het heil van het leger staat op het spel. Mac-Mahon doet een teeken. Het regiment valt aan en de jagers hernieuwen den dapperen aanval der kurassiers. Zij ook maken eene verschrikkelijke opening. Als de Fransche armee meesteresse is van den weg, die op het overige des legers uitloopt, is zij gered.... De jagers zijn dood....’ Een ander treffend voorval vinden wij nog in de schriften van die dagen opgeteekend, en dat blijkbaar in betrekking staat met het door den heer Achard hooger gemeld: Toen Mac-Mahon overtuigd was dat hij het slagveld moest verlaten en zijne laatste voorzorgen nam om den aftocht van zijn leger zoo gunstig mogelijk te doen plaats hebben, moest zijne cavalerie andermaal optreden. Eene vijandelijke stelling, welke een moorddadig vuur op de aftrekkende Franschen braakte, moest voor een oogenblik tot zwijgen gebracht worden. De maarschalk toonde met den vinger die verschrikkelijke stelling aan den kolonel der kurassiers. Zijn naam vinden wij nergens opgeteekend. - ‘Kolonel,’ zeide de maarschalk, ‘gij moet die positie overweldigen.’ - ‘Dat is ons aller dood, maarschalk; gij weet het.’ - ‘Ik weet het. Kolonel, omhels mij en God zij met u.’ De kolonel wendde zich tot zijne soldaten en riep: - ‘En avant!’ En het regiment volgde hem naar den dood, zonder zelfs het hoofd om te wenden. Mac-Mahon zelf was immer in het heetste van het gevecht. Schier gansch zijn staf werd rondom hem gedood, onder anderen generaal Colson. De maarschalk had meer dan vijftien uren in het zadel gezeten. Een oogenblik meende hij, uitgeput van vermoeienis, te zullen bezwijken; hij scheen zelfs te zullen vallen. Een soldaat reikte den maarschalk zijne veldflesch toe en een slok brandewijn wekte hem andermaal op. In den loop van het gevecht werd een paard onder hem doodgeschoten. Geen oogenblik logenstrafte hij zijne koelbloedigheid, zijne tegenwoordigheid van geest. Hoe het zij, Mac-Mahon heeft bij Wörth, niettegenstaande de neerlaag, zijne faam van onverschrokken veldheer gehandhaafd. Veel werd er daarenboven tot zijne verontschuldiging aangehaald: niet alleen de minderheid in getal, maar nog de vergissing. De Moniteur immers meldde dat de maarschalk op het einde van het gevecht een telegram aan generaal De Failly zond, om twee divisiën in de richting van Lambach te zenden en het Pruisische leger in den rug aan te vallen. De oorlogskans ware ongetwijfeld gekeerd. De telegrafist schrijft Hansbach, dat in eene tegenovergestelde richting ligt. Toen de divisiën ter plaatse kwamen, vonden zij niemand te bestrijden. Een punt was echter, in schier elken veldslag dien de Franschen leverden, noodlottig: het gebrek aan krijgstucht. ‘Het ongeluk in ons leger,’ zoo schreef een Fransch officier, ‘is het gemis van krijgstucht. Te Weisenburg luisterden de soldaten naar geen bevelen; blindelings, schier zinneloos dapper, maar in verschrikkelijke wanorde, vielen zij op den vijand, en zelfs generaal Douay, toen hij alles verloren zag, wierp als het ware de teugels weg en stortte met verachting van den dood te midden van het krijgsgewoel. Zijn dood was een zelfmoord. Bij Wörth was dit juist hetzelfde. Naast mijne zijde vochten kurassiers, die in hunne woede en niettegenstaande het uitdrukkelijk verbod hunner officieren, van hun paard sprongen, helm en kuras wegwierpen en zich hals over kop in het gevecht stortten, waar zij welhaast ongenadig den dood vonden. De vijand integendeel stond pal als een muur, die langzamerhand met afgemeten stap naderde, doch zonder genade alles neerwerpende wat zich op zijnen weg aanbood.’ De Beieren hadden andermaal dapper naast de Pruisen gestreden; doch ook de Wurtembergers namen, hoe laat ook, deel aan het gevecht. Zij opereerden langs Elsashausen, op den rechter Franschen vleugel. Het was reeds 4 uren, toen de Wurtembergers in gemeld dorp aankwamen, dat reeds volop in brand stond. Na door een hevig tirailleurvuur bestookt te zijn, dat hun echter weinig schade deed, omdat het met gemis van overleg en al te haastig plaats had, vielen de Wurtembergers moedig de vijandelijke stelling aan. Daar barstte het mitrailleusevuur van zes stukken los en bracht den Wurtembergers en den Pruisen, welke laatsten zich bij de eerstgenoemden als tirailleurs gevoegd hadden, een aanzienlijk nadeel. De vlakte, welke men onder dat vuur overschrijden moest, was meer dan 1500 voet breed. Onder een luid hoezee! togen de Duitschers voorwaarts en die aantocht was zoo vastberaden, dat de Franschen op ongeveer tachtig schreden afstand, de stelling verlieten en de wijk naar het bosch namen. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Wurtembergers en Pruisen stormden nu het brandende dorp Fröschweiler binnen. De vlammen sloegen hoog uit de huizen, de kerktoren stortte welhaast met een donderend gekraak naar beneden; de schuren en stallen waren door bulderende vlammen omgeven; op den grond, rechts en links, lagen dooden en gekwetsten. De Franschen hadden zich nog in de huizen verscholen, en hier en daar vuurden zij op de Duitsche troepen. Eenige huizen werden bestormd; men sloeg de deuren met de geweerkolven neer; men randde den vijand in zijne laatste schuilplaats aan. Ook de Beieren drongen nu het ongelukkige Fröschweiler binnen. De Wurtembergers door de Pruisen bijgestaan, namen 5- a 600 manschappen, onder welke een dertigtal officieren van de turco's en zouaven, krijgsgevangen. Het leger van Mac-Mahon was reeds in vollen aftocht. {== afbeelding Napoleon III, ex-keizer van Frankrijk. ==} {>>afbeelding<<} Minder dan de Wurtembergsche, namen hier de Badensche troepen deel aan het gevecht; zij kwamen te laat. De overwinning was reeds beslist. Zij mochten het jubelen der Duitsche soldaten hooren, die den kroonprins met lange hochs! begroetten, al strompelden zij dan ook over de lijken van duizenden hunner wapenbroeders heen. Vooral de Beieren waren luidruchtig, want niet alleen hadden zij aan het gevecht deelgenomen, maar bij het einde, door eene voortreffelijk uitgevoerde beweging, den Franschen deels den aftocht weten af te snijden en alzoo een aanzienlijk getal krijgsgevangen gemaakt. Het zuidelijk legerkorps had groote verliezen op te teekenen. Het 11de korps had veel geleden, vooral in officieren. Het 95ste regiment (Coburg-Gotha) telde slechts 14 ongekwetste officieren. De 80ste, 82ste en 85ste regimenten, alsmede die van Hessen en Nassau, het Silezische regiment van het 6de legerkorps ondergingen zware verliezen. Van het Wurtembergsche korps sneuvelden 10 officieren en 23 man; een gelijk getal officieren en 225 soldaten werden gewond en 118 manschappen werden vermist. Wörth was schier ten eenenmale verwoest; zijne rookende muren, de gebroken deuren en vensters der huizen welke nog recht stonden, en de uitgeplunderde winkels, de dooden welke rechts en links hunne gapende wonden toonden, het gekerm der gekwetsten buiten en in de huizen, de bloedplassen op den grond - alles duidde aan dat het driemaal innemen en verliezen der stad aldaar tot een allerhardnekkigsten strijd aanleiding had gegeven. Op de hoogten in den omtrek lekte het bloed van hop- en wijngaardblaêren - overal was de verwoesting volledig, en zoo talrijk waren de gekwetsten, die des nachts tusschen de dooden op het slagveld waren blijven liggen, dat men den volgenden dag nog baar op baar ontmoette. De Franckforter Zeitung deelde omtrent den dag na den slag {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Mac-Mahons veroverde tentenleger bij Reichshofen als lazaret. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Verovering van eene mitrailleuse bij Wörth, op 6 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} eene correspondentie daaromtrent mede, welke destijds door vele dagbladen werd vertaald en opgenomen 1). ‘De dorpen, door welke onze weg liep, waren door het meerendeel der bewoners verlaten. Rechts en links van den straatweg bemerkten wij het spoor van uitgestrekte bivaks. De boomen langs de baan waren van hunne takken beroofd en op de platgetrappelde velden had men van die takken hutten gebouwd. Niet verre van Sulz ontmoetten wij talrijke groepen vluchtelingen, grootendeels vrouwen en kinderen, die naar de dorpen, welke wij reeds achter ons hadden, terugkeerden.... Veel zullen zij bij hunnen terugkeer verwoest gevonden hebben.... Naarmate wij Wörth naderden, zagen wij des te duidelijker het spoor van het gevecht. De straatweg was door de projectielen omgewoeld.... Welhaast zagen wij de eerste dooden; het waren drie Pruisen, welke naast elkander, in eene gracht, langs de baan waren neergelegd. Wat zou ik vandaag nog vele dezer bloedige slachtoffers zien! Ik bereikte eerst het leger der Beieren, die voor de stad bivak hielden. Alles verkeerde hier in opgewondene stemming. Zij toch hadden het recht vroolijk te zijn! Hadden zij niet een voornaam deel in de roemrijke overwinning van den vorigen dag? Waren zij het niet, die alleen het 2/3 der krijgsgevangenen hadden bemachtigd?.... De straten en huizen van Wörth leverden een treurig bewijs der verwoesting op. In de voornaamste straten waren de meeste deuren en vensters der huizen vernield; de winkels waren geplunderd. Driemalen overmeesterden de Duitschers de stad en tweemalen werden zij er door de Franschen weer uitgedreven. Het gevecht werd tot in de huizen voortgezet. Toen de Duitschers teruggeslagen werden, hadden de burgers aan den strijd deelgenomen; doch zoo min als men het den burger euvel kon opnemen, dat hij op den aftrekkenden soldaat vuurde, zoo min kon men het den overwinnaar kwalijk nemen dat hij, ten derden male de stad binnengedrongen zijnde, geene genade wilde geven. In de huizen, die tot schuilhoeken der Franschen gediend hadden, uit welker vensters hunnen vluchtenden broeders dood en vernieling achternagezonden werd - in de huizen werd alles doorkerfd, vernield en verwoest. En echter werd iedereen bewogen die dat frissche twintigjarige meisje hoorde jammeren bij het lijk haars vaders - hem, die weinige uren te voren aan de wonden, bij de bestorming ontvangen, gestorven was. Onder luid snikken en bij alles wat haar heilig was, verzekerde het meisje, dat haar vader onschuldig gevallen was. Op het oogenblik dat de Duitschers het huis binnendrongen, gaf hij aan een licht gekwetsten Franschman, die in zijne woning een schuilplaats gezocht had, een glas water. De Franschman, de Duitschers ziende komen, wilde zich ver dedigen; doch voor hij zijn schot lossen kon, zonk hij levenloos neer aan de zijde van den man, die hem met een laatste teug water verkwikt had. Wanneer ik in de huizen blikte, zag ik schier overal gekwetsten op het stroo uitgestrekt. De dooden, die na veel lijden aan hunne wonden bezweken waren, werden op draagbaren door de straten gevoerd. Op een plein schoolde eene talrijke menigte saam. Ik hoorde woeste bedreigingen: ‘Slaat dood, de honden! Zij verdienen niet langer te leven! Naar de galg met hen!’ zoo klonk het in wilde mengeling. Het rijtuig moest stilhouden. Ik stapte af en baande mij een weg door de menigte. Ik zag een troep havelooze kerels, met de handen op den rug gebonden, bedreigd door de hen omsingelende soldaten. Het waren lijkenbestelers - ‘in het Fransch noemt men die schavuiten zeer eigenaardig corbeaux, raven’ - ‘die men op dat schandelijk werk betrapt had en waarvan eenigen beschuldigd werden, dat zij de gewonden mishandeld, de nog levenden vermoord hadden. Zij hadden inderdaad ook een afschuwelijk en verdierlijkt uiterlijk. Op eene kar lag een knaap, dien men beschuldigde van eenen gewonde de oogen te hebben uitgestoken.... Een zware sabelhouw had zijn voorhoofd doorkliefd. Hij reutelde als een stervende, doch zijn oog wierp nog haatvolle blikken rond. Ik verliet snel dat gruwzaam tooneel, hetwelk iemand deed schaamrood worden ook mensch te zijn.......’ Verder op, omtrent vijf minuten van de stad, naderde het rijtuig een bivak, en de ooggetuige bereikte den voet der hoogte, die zoo hevig bestormd, zoo hevig verdedigd werd. Om de drie of vier stappen lag een doode. ‘Men had nog geen tijd gehad om aan de dooden te denken. Het eerste werk is gewis voor de gekwetsten zorg te dragen. Snel volgden de draagbaren elkander op. Daarop lagen de zwaar gewonden, die men onder de gesneuvelden vond en naast welke zij den ganschen nacht in het bosch gelegen hadden. Zoo geweldig was de ontroering, welke die tooneelen op mij maakten, dat ik een oogenblik mijne wandeling staken moest, en ik zette mij in de schaduw van eenen boom neer, onder welken misschien den dag te voren menig dapper soldaat den geest gegeven had. Meer dan een uur bleef ik daar in gedachten verzonken zitten, en nooit heb ik een stichtelijker Zondagmorgen beleefd dan onder dien door de kogels verwoesten noteboom op het slagveld. Toen het middag werd ontrolde zich voor mijn oog een eigenaardig en door rijk gevariëerde contrasten afgewisseld tafereel. Duizenden soldaten gingen heen en weer op het slagveld en zochten onder de lijken die hunner vrienden. Men ging begraven.... Groote wijde putten, soms voor honderd en meer lijken bestemd, gaapten hier en daar. Aan die graven hadden vele tooneelen van smart en vreugde plaats. Daar vielen elkander vrienden in den arm, die wederkeerig dachten den vriend onder de dooden te zullen vinden; ginds viel het oog op de pijnlijk verwrongen gelaatstrekken van eenen doode en ontnam den wapenbroeder de laatste sprankel hoop.’ Vroolijker zijn de tafereelen, die de schrijver verder ontrolt, al ontspringen zij als het ware vlak naast de plaats waar hij eene ramp, een zwaar verlies op te teekenen had. Inderdaad naast die putten, welke zoovele dierbare dooden bevatteden, brandde vroolijk het bivakvuur, hetwelk gedurig door de hopstaken, vensters, deuren, houtwerk van allen aard werd aangewakkerd. Nu ving eene andere slachting aan; de soldaat stak runderen en schapen de keel af en zijne gezellen stonden te wachten naar een lillend brok. De proviandwagens leverden rijst en spek; de velden aardappels, die door den krijger gerooid werden. Had men wijn of slechts goed drinkwater gehad, de maaltijd ware volkomen geweest, doch de bronnen van Wörth konden voor zooveel duizenden dorstigen geen water leveren, en velen moesten het drabbige nat uit de grachten, langs de weilanden drinken. Verder schildert hij den veldpost, ‘die onder den open hemel was opgeslagen. Daar werd geen oogenblik verloren. Dien dag werden er meer dan honderdduizend brieven afgegeven. Langs allen kante zag men soldaten, die zich haastten om een groet te zenden aan diegenen, welke zij thuis hadden achtergelaten. Gewis, zelden zullen er brieven verzonden zijn, die met zooveel verlangen werden verwacht als die welke op dien dag en op het slagveld geschreven werden.’ In de naburige bosschen vond men nog vele gekwetsten. Vriend en vijand lagen daar naast elkander. Vier en twintig uren dus na den slag waren er ongelukkigen, die nog geen hulp, nog geen lafenis hadden bekomen. Wat nacht voor die lijders! Wat eeuwige eeuwigheid moet hij voor hen zijn geweest! Op het gedommel van den veldslag was de doodsche rust gevolgd, op de beweging van duizenden de grafstilte! In die akelige woestijn kon de gekwetste dus sterven, alleen, verlaten, verre van allen die hem liefhebben op de wereld - alleen met God.... Hoevelen moeten daar, op dat slagveld, den oorlog en hen die hem doen ontbranden, vervloekt hebben! Zij leefden gelukkig en tevreden; zij kenden niets van al die diplomatische kuiperijen; zij bekommerden zich niet om de heerschzucht der grooten - en eensklaps worden zij gedwongen zich voor iets dat zij niet kennen, te laten vermoorden en waarbij men hun door holklinkende woor- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} den van ‘vaderlandsche eer’ en anderszins, wil overtuigen dat zij er het grootste en meest rechtstreeksche belang bij hebben! Doch laat ons nogmaals het woord geven aan den gemelden correspondent: ‘Toen ik uit het bosch kwam, naderde ik het dorp Fröschweiler, waar de Franschen hun hoofdkwartier hadden en dat het meeste van ons kanonvuur geleden had. De kerktoren was neergeschoten; van de meeste huizen stond niets meer recht dan de naakte muren. Overal lagen stervenden, het grootste gedeelte Franschen.... Het was een schrikkelijk tooneel van wee en ellende. Langs welke zijde ik mij ook wendde, overal hoorde ik kermen en zuchten, nu eens onderbroken door een luiden pijnkreet, dan door een stamelend uitgesproken gebed of door eene krampachtige vermaledijding.... Wanneer ik, het dorp verlatende, door het bosch en de wijnbergen in een hollen weg kwam, langs welken de aftocht van het Fransche leger had plaats gehad, bemerkte ik hoe verschrikkelijk ook daar de dood had gewoed. Onze troepen moeten de vluchtelingen dicht op de hielen hebben gezeten, want men zag ook dáar het spoor van een gevecht. Tot in de zijwegen was dit voortgezet. Ik keerde terug. Ik had van al dien jammer genoeg gezien....’ En ten slotte lezen wij het volgende omtrent het levendige vergezicht, dat, van eene der hoogten gezien, het Duitsche kamp opleverde: ‘Overal, op de tegenover ons gelegen heuvelen, in de vallei en op de bemeesterde hoogten rondom ons, legerden nu de dappere veroveraars. Er kampeerden daar wel vijftig regimenten. Prachtig, grootsch was het tooneel, op hetwelk het oog onvermoeid bleef staren. Wachtvuur op wachtvuur ontbrandde; de vlammende hopstaken, tot hooge pyramieden opgeworpen, verspreidden een levendigen gloed. Achter ons stegen nu vroolijke tonen op; twee Beiersche regimenten trokken, onder het uitvoeren van een vroolijken marsch, langs den boschrand voort; zij vertrokken naar de voorposten. Doch nauwelijks stierf de klank der horens in de verte weg, of er steeg nu de aan elken Duitscher bekende wijze van het lied ‘nun danket alle Gott’, door wel vijfhonderd instrumenten uitgevoerd, machtig en statig op.... ‘....In de vallei heerschte een vroolijk gewoel. De hoezees! en het hij leve verdrongen elkander als het ware; want men had zooeven de tijding ontvangen, dat ons leger gisteren (zelfden dag als de slag van Wörth) nabij Saarbrucken eene schitterende overwinning had behaald.’ Volgens de Duitsche berichten was de Elzasser vooral woedend tegen den Duitscher. Hij voerde uit hinderlaag en gebouw een onverbiddelijken oorlog tegen de afgezonderde soldaten en zelfs tegen vrij aanzienlijke groepen; hij bespiedde, hij verraadde den overweldiger waar hij vermocht - en gewis daartoe moest hij niet door zijne geestelijkheid opgehitst worden: eene beschuldiging welke deze of gene, uit een misplaatst oogwit, in de Duitsche dagbladen schreef en welke door geene degelijke bewijzen bevestigd is. Het aanranden van land en haardstede was den Elzasser boer voorwaar genoeg, en de wraak was vrij natuurlijk. Onverbiddelijk strafte de Duitscher. Na den slag van Wörth fusilleerde men zes en twintig boeren, door den krijgsraad veroordeeld, behalve die waarover in zekere gevallen, de soldaat zelf onmiddellijk recht deed. Proclamatiën in de Fransche en Duitsche talen verwittigden overigens alom dat alle beschadiging, toegebracht aan de telegraaf of bruggen, het vuur geven op de troepen, het tot gids dienen aan de Franschen onverbiddelijk met den dood zou gestraft worden. Wij hebben hier eene portefeuille vol feiten voor ons liggen: gruweldaden den Duitscher door de dagbladen ten laste gelegd; wij hebben er niet minder, door den Duitscher aan den Franschman verweten. Vooral aan de turco's schrijft men ongehoorde wreedheden toe; men vond Duitsche dooden vreeselijk verminkt - met uitgestoken oogen en afgesneden tong - op het slagveld. Het zijn overigens slechts deze troepen en de zouaven, welke men eigenlijk van lafheden, op gekwetsten gepleegd, beschuldigde. Hoe het zij, gruwelen zijn er te Wörth, en ook later van beide zijden gepleegd. Wat kan de oorlog, die de gruwel zelf is, anders voortbrengen? 't Is echter aannemelijk dat, door de samenstelling van het Duitsche leger zelve, in hetwelk de hooge en beschaafde stand zich mengt met den minderen en onbeschaafden, de zedelijkheid en de menschelijkheid minder spoedig moeten te loor gaan dan wel in een leger, ten gevolge der loting en plaatsvervanging gevormd. Wij begeven ons nu in de richting van Haguenau en Saverne, om daar het aftrekkende of, zoo gij wilt, vluchtende leger der Franschen in oogenschouw te nemen. Volgens eene opgave in de Daily News, en de correspondent vernam dit van een ooggetuige, had Mac-Mahon reeds in het begin van den veldslag om hulp uit Bitche gevraagd. Die hulp kwam niet tijdig genoeg opdagen ‘en het eene Fransche korps was vernietigd,’ zegt de correspondent, ‘vóordat het andere ter hulp snelde.’ Terwijl Mac-Mahons leger westwaarts vluchtte, daagden eerst die nieuwe troepen op, welke geen geloof aan de neerlaag konden hechten. Het was te laat om den slag opnieuw te beginnen. De regimenten lagen grootendeels te Wörth op het slagveld en het overschot liep, holde, stormde landwaarts in, alsof de pinhelmen hun nog altijd op de hielen zaten. Te Saverne, zegt de heer Edmond About, was de wanorde onbeschrijfelijk; men zag er kurassiers zonder kurassen, scherpschutters zonder geweren, cavaleristen te voet en infanteristen te paard. Alles liep vooruit, zonder omzien, zonder zich in den aanvang eenige rust te gunnen. De heer Ed. Texier, die de terugtrekkende troepen op een ander punt zag, verzekerde dat een overgroot getal geen wapens, geen randsels, niet het minste equipement meer had. Zoo droevig was het op alle wegen en richtingen gesteld. Kortom, wat het leger van Mac-Mahon was na den slag van Wörth, wordt treffend weergegeven in den brief, door Alfred Bocher, kolonel van het 3de regiment zouaven, uit Saverne geschreven: ‘Laat ons God dank zeggen, want gisteren heeft hij mij uit de grootste gevaren gered, die een soldaat kan onderstaan. 't Is een wonder dat ik nog levend, zonder eene enkele schram en nog volkomen gezond ben. Maar diep bedroefd is mijn hart, 't is gebroken..... Arme officieren! arme soldaten! Ik durf niet zeggen hoeveel er mij ontvallen zijn.... Dat grieft mij te veel. Later zult gij de namen weten van die welke gij gekend hebt en niet meer zult weerzien. Dappere kinderen!.... 't Waren leeuwen, 't waren helden. Van de 67 officieren zijn er 47 dood, gekwetst of verdwenen. 's Morgens te halfacht waren zij nog vol leven, vol kracht, vol moed; te 2 uren waren zij meest allen dood.... De ongelukkige luitenant-kolonel Deshorties werd aan mijne zijde schier met de tromp op het lijf getroffen. Ik mocht hem nog de hand drukken en vaarwel zeggen; dezen avond zal hij, denk ik, dood zijn. De twee kommandanten Charnies en Pariset zijn gesneuveld. Morland, 3de bataljonschef, is dood, indien hij niet krijgsgevangen is gemaakt. Saint-Sauveur is zwaar gewond. Na veel moeite is het mij gelukt hem in de ambulance te doen brengen. De kogel is dwars door zijne borst gevlogen. Het was schoon zijne kalmte te zien! Pierron is plotseling dood neergezakt. Helaas, helaas! beter is het nog u de overlevenden te doen kennen....’ (volgt eene optelling der aan de slachting ontkomenen, waarna de briefschrijver voortgaat:) ‘....De overigen zijn allen in Gods hand. Ik moet hetzelfde zeggen van mijne onderofficieren, de drie adjudanten en schier al mijne sergeant-majoors zijn gesneuveld. Van mijne arme sappeurs, zoo goedhartig, zoo vol verkleefdheid, blijven er vijf over.... Mijn zwart paard werd onder Saint-Marc, wien ik het geleend had, gedood. Het zijne was reeds onder hem doodgeschoten. Van alles wat ik bezat, schiet er mij niets over dan hetgeen ik op het lijf draag en eene som van 70 franken in den zak. Al mijn bagage, die van den maarschalk zelf, schier alles wat het legerkorps bezat, is des avonds in de handen der Pruisen gevallen.... Ik bezit niets meer.... Maar wat geeft dat ook! Met een hart vol tranen denk ik aan die welke mij ontvallen zijn. Als leeuwen hebben wij gevochten. Wij stonden 35,000 tegen 100,000 (en meer) man, die ons aan alle kanten omsingelden. Gene- {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De slag bij Wörth. ==} {>>afbeelding<<} {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Mac-Mahon in den slag bij Wörth. ==} {>>afbeelding<<} {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} raal Colson is dood, Robert De Vogué is dood, aan Alfred De Grammont, den broeder des hertogs, werd de linkerarm afgeschoten. De andere korpsen hebben zooveel niet geleden als het mijne; maar toch omtrent zooveel. Maarschalk Mac-Mahon is bewonderenswaardig geweest. Hij toch deed wat er in het menschelijk vermogen ligt te doen; maar tegen 100,000 man was hij niet bij machte, welke daarenboven driemaal meer kanonnen hadden dan wij. Veel nadeel hebben wij echter den vijand toegebracht, en dit is waarschijnlijk de reden waarom hij ons niet krachtiger heeft vervolgd. Hadde hij dit gedaan, onze ramp ware nog grooter geweest. De veldslag ving te halfacht des morgens aan, na een hevigen slagregen; wij hadden geen tenten, geen vuur en stonden in het slijk. Den vorigen dag hadden wij een afstand van 70 kilometers in 24 uren afgelegd. De afstand van het slagveld naar Saverne beloopt 36 kilom. Wij legden dien af bij nacht, in wilde mengeling marcheerend, zonder slapen, zonder rusten. Sinds ik uit Afrika ben aangekomen, heb ik niet van linnen verwisseld, noch van kleeding veranderd. Gij zoudt mij niet kennen, indien ge mij zaagt. Sedert vijf dagen heb ik mij niet meer gewasschen of geschoren. Ik ben door de zon gebronsd.... Maar wat beduiden al die kleinigheden! Ik dank God dat ik leef en nog inniger zou ik Hem danken, indien Hij mijne arme vrienden gespaard had. Ach! wat is de oorlog eene verschrikkelijke ramp.... ....Ik heb nog 5- a 600 zouaven rondom mij; zij hebben geen randsels, geen krijgsvoorraad, geen levensmiddelen; maar zij hebben nog wapens en klagen niet. Dewijl zij geene officieren of Onderofficieren meer hebben, kunnen zij ook niet meer in gevecht komen. Het korps moet opnieuw worden ingericht. De maarschalk heeft mij veel welwillendheid betoond. Hij klemde mijne hand in de zijne en betuigde mij zijne dankbaarheid. Diep ongelukkig moet hij zijn; maar ontmoedigd is hij niet. Wat al bloed, wat al tranen, wat al rouw - en dat alles vangt pas aan....’ Die brief zegt alles: hij is de weergalm van een diep geschokt, diep gewond gemoed; van een moedig man, wien het hart op de rechte plaats klopt. Zeer belangrijk is een gesprek, dat de prins van Pruisen, na den slag van Wörth, met eenige correspondenten van Fransche dagbladen, door de Duitschers gevangen genomen, voerde. Ofschoon niet in het Fransche leger toegelaten, hetgeen maarschalk Leboeuf hardnekkig geweigerd had, terwijl het Duitsche kamp voor de Duitsche, Engelsche en andere dagbladschrijvers welwillend geopend werd, waren de redacteurs van le Gaulois en le Figaro het slagveld zooveel mogelijk genaderd en bevonden zich te Fröschweiler op een ouden toren, die van de XIIde eeuw dagteekent, van welke hoogte zij den strijd, in de vlakte geleverd, konden nagaan. Toen Fröschweiler overweldigd werd, vielen de heeren dagbladschrijvers in de handen der Duitschers, die juist niet veel ontzag hadden voor de koningen van den dag, zooals eene geestige Fransche schrijfster de dagbladschrijvers betitelt, of waarschijnlijk verstonden zij hunne gevangenen niet. Wat barbaren, zelfs de langue universelle niet verstaan! Door den hertog van Coburg naar het hoofdkwartier gezonden en den kroonprins van Pruisen aanbevolen, knoopte deze een gesprek met de heeren schrijvers aan, hetwelk de heer Chabrillat als volgt weergeeft: ‘Toen wij over het binnenplein gingen - van het gebouw waar het hoofdkwartier gevestigd was - zeide de officier welke ons tot geleide diende: Indien gij den prins van Hohenzollern wilt zien, dat is hij.’ ‘Terwijl wij het oog op hem vestigden, werden wij door den prins van Pruisen bemerkt, die ons deed roepen. Ik beken dat ik geducht in verlegenheid zat. Indien ik van den prins een gunstig portret maak, zal men zeggen dat ik aan de Pruisen verkocht ben; portretteer ik hem met overdreven kleuren, om dezen of genen slechten hartstocht te vleien, dan zal ik eene onrechtvaardigheid, eene leugen begaan. Ik ben reporter, zoo iets als een photograaf. Ik zal dus dood eenvoudig zeggen wat ik in waarheid gezien heb en wat mij gezeid werd. Zij, die niet tevreden zijn, zullen het den prins moeten wijten. 't Is mijne schuld niet dat hij humaan is. Mochten alle Duitschers hem gelijken.... Jammer dat het zoo niet is. Prins Frederik Wilhelm, kroonprins van Pruisen, is een man van hooge gestalte, niet gezet, met rustige, welwillende gelaatstrekken; in de kromte van zijnen arendsneus, wiens vleugelen zeer beweeglijk zijn, bemerkt men de krachtdadigheid, zijn levendig oog spreekt van vastberadenheid. Een lange blonde baard verzacht de wel wat harde trekken van zijn gelaat. Hij legt in zijne manieren veel eenvoud, iets burgerlijks in houding, in spreken en denken aan den dag en is gekleed in eene zwarte uniform, met rooden kraag en rooden opslag. Geen loofwerk, geen goud. De schouder is versierd met eenen epaulet-troetel, welke zijn graad in het leger aanduidt; niets anders. Zijne muts is zwart met rooden band. Geheel die uniform is eenvoudig streng. De prins spreekt zeer zuiver Fransch zonder tongval, alleen met eene min of meer Duitsche tint in den toon en wat weifelend bij sommige woorden. - Spreekt ge Duitsch, mijnheer?’ vroeg hij mij. - ‘Neen, prins, niet voldoende.’ - ‘Ik betreur het; gij zoudt alsdan gehoord hebben hoe onze troepen over de uwe spreken en hoe hoog zij hen schatten.’ - ‘Ik dank u voor dat welwillend oordeel.’ - ‘O, het is verdiend.... wij hebben gisteren allen de hardnekkigheid en den moed bewonderd, die tot zelfs de minste uwer soldaten betoonde.’ Met veel kieschheid en schier zich verontschuldigende, zegt Chabrillat, dat hij ons die tijding bracht, sprak de prins over het getal krijgsgevangenen, het bemachtigen der arenden, mitrailleuses en kanonnen; hij berichtte tevens, dat hij 's morgens te Reichshofen een bezoek had afgelegd bij generaal Raoult, wien de bil en de eekenis stuk geschoten was, en die waarschijnlijk voor den avond sterven zou. - ‘'t Was een dapper officier’, zeide de prins. ‘Hij heeft mij de adressen te Parijs opgegeven, aan welke hij verlangde dat er zou geschreven worden.’ - ‘Maar prins,’ zeide ik, ‘ook de andere gevangenen hebben familie.’ - ‘Ik heb er aan gedacht; aan allen heb ik schrijfgerief doen bezorgen; de brieven zullen open aan onzen consul van Geneve worden gezonden en deze zal ze naar Frankrijk overmaken.’ - ‘Prins, wij danken u in naam aller moeders, welker lijden gij zult verzacht hebben.’ - ‘Ik ben geen vriend van den oorlog, mijne heeren; indien ik regeer, zal ik nimmer oorlog voeren. Dit is, niettegenstaande mijne voorliefde tot den vrede, de derde veldtocht dien men mij doet maken. Ik heb gisterenavond het slagveld bezocht.... 't Is verschrikkelijk.... Niet wij, maar wel uwe ministers en de keizer wilden den oorlog.... Toch is de keizer zeer goed voor mij, zeer welwillend voor mijne vrouw (est très bon pour moi, très bienveillant pour ma femme. Letterlijk). De laatste maal zag ik hem in de Tuileriën, den 12den Januari. Hij zeide mij: “Ge weet dat ik een nieuwen minister gevonden heb.” Het was die mijnheer Ollivier, die ons vandaag den oorlog aandoet.’ - ‘Ja, die oorlog is verschrikkelijk, en ik geloof dat uwe artillerie geducht is.’ - ‘Neen, mijnheer, zij is niet beter dan de uwe; maar wij maken er een ander gebruik van en brengen haar gewilliger naar de voorposten. Uw schot is juist, al te juist; want ik denk dat wij meer volk verloren hebben dan gij. Ik heb regimenten waar 29 of 30 officieren gemist worden. Maar wij hebben gevangenen en dit doet het voordeel naar onze zijde overhellen.’ - ‘Overgroot voordeel; want gij weet wel wat gisteren voor u stond?’ - ‘Ongeveer 40,000 man, het korps van maarschalk Mac-Mahon en eene divisie van het 7de korps. Ik was overigens niet voornemens aan te vallen; ik wilde mij bij eene sterke ver- {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} kenning bepalen; maar men is niet altijd meester een aangevangen gevecht te doen staken. Trouwens was het gelukkig voor ons; want zonder twijfel had hij versterking bekomen en wij zouden den dag na dien meer werk gehad hebben.’ - ‘Mij dunkt, prins, dat gij voortreffelijk omtrent ons leger ingelicht zijt.’ - ‘'t Is wel noodig,’ gaf hij glimlachend ten antwoord. - ‘Maar,’ voegde ik er bij en beging moedwillig een misslag, ‘gansch uw leger, 250,000 man was gisteren in het gevecht opgetreden.’ - ‘Niet zooveel, 180,000 man.... Zij hebben goed gevochten; maar als de Beieren zoo snel hadden gemarcheerd als de onzen, zou alles te 5 uren afgeloopen zijn, terwijl men nu tot 6 uren strijd leverde. Ik zal slechts slag leveren aan de uwen, wanneer ik in meerderheid van getal ben; zoo niet, trek ik liever achteruit.’ - ‘Prins, gij hebt een groot voordeel, namelijk de juistheid der beweging uwer troepen. Van den toren van Wörth hebben wij, met spijt deze te zien gelukken, de twee omwendende manoeuvres tegen onze stellingen gezien.’ - ‘De heuvels van Fröschweiler zijn inderdaad forteressen, en ik heb ze niet rechtstreeks willen aantasten; door achter hen om te trekken, waren mijne verliezen minder groot.’ - ‘Wij zijn gelukkig, prins, dat gij u eenige stonden met ons hebt willen bezighouden; maar wij zien den hertog van Coburg niet en wij zouden hem willen dank zeggen; want hij is het die ons gisteren gered heeft, en niettegenstaande zijne bezigheden heeft hij de ons gedane belofte niet vergeten.’ - ‘Ik belast mij met uwe boodschap.’ Indien die samenspraak juist is in zin en toon, dan stelt zij eene zeer duidelijke photographie van den prins voor. Zij zegt meer dan eene lange en ronkende lofspraak. De prins van Pruisen moet een man zijn die een flink hoofd, maar ook, wat zelfs in menig opzicht beter is, een flink hart heeft. Mocht het waarheid zijn, wat hij zeide: ‘indien ik regeer zal ik nimmer oorlog voeren.’ Hij wilde gewis zeggen, zal ik nimmer de uitdager zijn.... Eene opmerking moeten wij echter maken opzichtens de hier opgegeven cijfers. Volgens den Franschen schrijver zou de prins 40,000 man langs de Fransche, 180,000 langs zijne zijde hebben opgegeven. Dit strookt niet met andere zeer geloofwaardige opgaven, en de heer Chabrillat heeft misschien slecht verstaan. De prins van Pruisen meldde kort en bondig zijne overwinning aan den koning, in een telegram, gedagteekend: ‘Slagveld van Wörth, halfvijf des namiddags: Bij Wörth hebben de Pruisen eene groote overwinning behaald. Het grootste gedeelte van het leger onder kommando van maarschalk Mac-Mahon is volkomen verslagen. De Franschen werden op Bitche teruggeworpen. frederik wilhelm, kroonprins van Pruisen.’ Keizer Napoleon was nog veel bondiger in zijn telegram, aan keizerin Eugenie gezonden - en dat liet zich begrijpen. Mac-Mahon richtte zijnen soldaten de volgende dagorder toe: Soldaten! Den 6den Augustus heeft de fortuin uwen moed bedrogen; doch gij hebt uwe stellingen slechts verloren na een heldhaftigen tegenstand, die niet minder dan 9 uren aanhield. Gij stondt met 35,000 strijders tegen 140,000; gij moest voor de overmacht bukken. In deze omstandigheden is eene neerlaag roemrijk en de geschiedenis zal het vermelden, dat de Franschen, in den slag van Fröschweiler, de grootste dapperheid aan den dag legden. Gij hebt gevoelige verliezen geleden; doch die van den vijand zijn veel aanzienlijker. Indien hij u niet vervolgde, zoekt dan de oorzaak hiervan in het nadeel dat gij hem hebt toegebracht. De keizer is over u tevreden en het gansche land is u erkentelijk, omdat gij op zoo waardige wijze, de eer van het vaandel gehandhaafd hebt. Wij werden aan eene zware beproeving onderworpen, welke men moet vergeten. Het 1ste korps wordt opnieuw ingericht; met Gods hulp zullen wij welhaast eene schitterende weerwraak nemen. De maarschalk het bevel voerende over het 1ste legerkorps mac-mahon.’ Nog eene laatste aanhaling van een hooggeplaatst getuige in den slag van Wörth, en wel van den hertog van Coburg, die als volgt aan de hertogin over al het ijselijke van dat gevecht schreef en wiens brief wij eene voortreffelijke heksluiting van dit kapittel mogen noemen: ‘Wij mochten den ganschen veldslag van nabij beschouwen en van ons standpunt uit, kon de kroonprins zijne bevelen geven. Toen het laatste hoezee weerklonk, snelden wij naar de hoogten, door den vijand bezet, nadat wij uren lang granaten rondom ons hadden zien regenen. Maar welk tooneel moesten wij om ons heen beschouwen! Het is niet af te malen.... Een schoone, stille zomeravond, voor ons dorpen en hoeven in brand, stapels van dooden en stervenden en dan het jubelen onzer zegevierende soldaten. De vaandels wapperden, de militaire muziek speelde de nationale aria. Allen omarmden elkander van vreugde en aan menigen dapperen, stervenden kameraad werd de hand gedrukt; toch heb ik geen der vreeselijk verminkten hooren klagen. Tusschen dat alles duizenden Fransche gevangenen, de bemachtigde stukken geschut, rond welke de artilleristen met hoopen lagen neergeveld, zwaar gewond of wel dood. Toen bleef geen oog zonder tranen. 't Was het meest grootsch verschrikkelijk tooneel dat men ooit voor oogen hebben kan. Langzaam hulde de nacht het ijselijke tooneel in zijn sluier en deed ons het tegenwoordige vergeten. Hoe zou ik u mijne vreugde en tevens mijne smart beschrijven, toen ik ons deels weggemaaid regiment bezocht, dat een roemrijk aandeel in de behaalde lauweren had. Omtrent de vreeselijke verliezen hebben wij nog geene stellige berichten. De overste Beckedorff en majoor Von Eckartsberg zijn zwaar gewond. Wij namen beiden in onze ambulance op; zij bevinden zich nu redelijk wel. Omtrent de gevallen officieren wil ik zwijgen, dewijl ik niets bepaalds opzichtens hen weet. Alle dorpen en ook Sulz, waar wij ons hoofdkwartier hebben, zijn met duizenden gewonden opgevuld, zoodat een overzicht tot dusverre onmogelijk is. De verpleging staat gelijk met zero. Er is gebrek aan alles - zelfs aan water. Wat mij persoonlijk betreft, dit kan ik zeggen, dat het gemoed diep geschokt is. In drie dagen tijds twee veldslagen van zoo groot aanbelang, daarbij gevoegd al de andere vermoeienissen; dertien uren te paard, zonder een slok wijn, zonder een bete broods, aangezien onze reservepaarden ons niet in het gevecht mochten volgen, en men zich dus moest behelpen met hetgeen men bij zich droeg. Gisteren, laat in den nacht, kreeg ik mijn eersten lepel soep. Met slapen gaat het ook niet te best, dewijl het gedruis in de nauwe hokken, waar men ingekwartierd is, ontzettend is. Morgen rukken wij verder. Naar alles te oordeelen zal dit eerste ijselijke oorlogsfeit door nieuwe andere worden opgevolgd. Moge God ons beschermen en bijstaan!’ Spicheren en Forbach. VIII. De Franschen op den Winterberg te Saarbrucken. - Het Fransche kamp. - De Goldene Bremme. - Het Duitsche kamp. - Aftocht der Franschen naar den Spicherer-berg. - Aanval der Duitschers. - Beklimming van den steilen Spicherer-berg. - De Franschen achteruitgeslagen. - Terugtocht op Forbach. - Versche Duitsche troepen komen aan. - Aanval der Duitschers uit de bosschen. - Hardnekkig gevecht. - Aanval op den Franschen linkervleugel. - Nederlaag. - Forbach en Styring in brand. - Dagbladschrijvers in gevaar. - Het slagveld. - Twee episoden. - De verpleging. - Dagorders. - Oorzaken der nederlagen. Denzelfden dag dat het leger van Mac-Mahon te Wörth verslagen werd, wreekten de Duitschers zich over de zoogezeide overwinning {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} te Saarbrucken, in tegenwoordigheid van den keizer en diens zoon behaald; het was daarenboven de naamdag des konings, en zij wilden hem op dien dag een lauwertuil van overwinningen aanbieden. Na het gevecht van Saarbrucken, dat den 2den Augustus plaats had, kampeerden de Franschen op den Winterberg en ook van Styring tot Saarbrucken, langs den weg dien men naar de stad volgen moet. 't Was, voorwaar, een heerlijk, levendig tafereel, dit kampement te zien! {== afbeelding Relief kaart van het oorlogstooneel van den Rijn tot aan den Moezel. ==} {>>afbeelding<<} Men had den paal, die de Pruisische grenzen aanwees, neergeworpen en beschouwde zich reeds op Fransch grondgebied. Op den weg staat eene herberg, de Goldene Bremme geheeten, eene groote steenen huizing, zeer aangenaam gelegen en door bewoners van weerszijden der grenzen bezocht. Daar had generaal Frossard na den 2den Augustus zijn hoofdkwartier opgeslagen. Verderop ligt het tolhuis, waar de troepen van generaal Bataille geposteerd liggen. Altijd verder bevindt zich de slachterij, waar meer dan zeshonderd stuks vee in de weiden graast, terwijl rechts en links soldaten met opgestroopte mouwen en met eenen hamer gewapend, de vreedzame dieren neerslaan om ze welhaast, in stukken gehakt, in het kampement rond te deelen. Nog verderop ligt de herberg Belle Vue, waar de keizer het eerste mitrailleusen-spel bijwoonde. Rechts en links, zoover het oog draagt en achter in de heuvelen en houtrijke hoogten verloren loopende, ziet men legertenten, geweren in rotten, legerwagens op- en neerrollen, kanonnen vervoeren, soldaten in de bontste uniformen marcheeren, gaan en verdwijnen, ordonnans officieren heen- en weerrijden - kortom eene beweging, welke men te recht schilderachtig mag noemen. Des avonds schitteren de wachtvuren en overgieten het geboomte met een donkerrooden gloed, en flikkeren helsch op het staal van bajonetten en lansen. De soldaat is zorgeloos, hij lacht, drinkt, danst, zingt alsof er geen Pruisen in de wereld waren en versterkt in zijn denk- {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} beeld, dat al de toekomstige gevechten zoo kinderachtig zullen afloopen als de eerste aanval op Saarbrucken. Geen vensterblind, geen stal- of schuurdeur, geen plank of zij wordt door dezen of genen soldaat-kunstenaar met karikaturen op den Pruis bemaald, dien men den Franschen soldaat immer voorstelt als bevend voor de mitrailleuse, als gedwongen van huis en haard weggesleept, als in opstand tegen de willekeurigheid des gouvernements, terwijl de Franschman, integendeel, hadde zijn oog van de hoogten tot in het hart van Duitschland kunnen dringen, ten allen kante, eene onbeschrijfelijke en immer klimmende geestdrift hebben ontwaard. {== afbeelding Frederik Wilhelm, kroonprins van Pruisen, opperbevelhebber der 3de legerafdeeling van het Duitsche leger. ==} {>>afbeelding<<} Uit alle Duitsche gouwen, door het spoorwegnet verbonden, stoomden voortdurend lange treinen, met soldaten opgevuld, aan; treinen met laurier- en eiketakken versierd, met krijtteekeningen bemaald, met karikaturen tegen den keizer, onder welke men nooit vergat te schrijven: ‘naar 't eiland Elba of St.-Helena.’ Men zou de geestdrift der bevolking hebben gezien, welke de Duitsche soldaten aanwakkerde, hun de overwinning en een spoedig wederkeeren toewenschte, en, eens in het bivak aangekomen, was die, als zoo weerbarstig en onwillig voorgestelde landweerman, integendeel de vroolijk gestemde krijger. Hier, zegt een hunner omtrent een Duitsch bivak, hier wordt gegeten, gedronken, gedanst, muziek gemaakt, de brief naar huis geschreven, gewasschen, gebraden; hier worden zelfs kousen gestopt. Aan de takken der heesters waait wit linnengoed, de vuren gloeien, de veldkeukens dampen, de soldaten zitten er in négligé omheen en wachten op den maaltijd. Looverhutten, half met stroo, half met takken gedekt, dienen den officier tot verblijf. Des avonds dansen de soldaten in den rooden schijn der legervuren, terwijl de hoornmuziek lustige fanfares laat weerklinken en ten slotte het koraal van het avondgebed speelt. Dit kermisachtig uiterlijk mocht niet lang duren. Het centrum {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} van het Duitsche leger, onder kommando van prins Karel, en de rechtervleugel, onder dat van generaal Von Steinmetz, gaven elkander de hand en de brand van Saarbrucken en St.-Johann zou welhaast gewroken worden. Zooals wij gezien hebben, had generaal Frossard Saarbrucken niet bezet, was niet voorwaarts gemarcheerd; maar integendeel op de hoogten teruggetrokken, na eene weerlooze stad, en waar zich volgens Pruisische verklaring geen garnizoen bevond, duchtig te hebben beschoten. Den 5den Augustus had er eene, uit Saarbrucken algemeen opgemerkte beweging op de hoogten geheerscht, welke aanduidde dat er iets beslissends zou plaats hebben. Ging men de Duitschers, welke in den omtrek van Gersweiler stonden, opzoeken? Integendeel, de Duitsche patrouilles, die in den omtrek dwaalden en Saarbrucken meer en meer naderden, kondigden den tocht eener aanzienlijke macht langs den kant van laatstgenoemde stad aan, en de Franschen verlieten de hoogten, om eene geduchte stelling tusschen Saarbrucken en Forbach, de Spicherer-hoogten te gaan bezetten. De aftocht was buitengewoon snel geweest; de hoogte voor Saarbrucken lag wijd en zijd bezaaid met allerlei snuisterijen, militaire voorwerpen van allen aard, en waar den 5den Augustus nog een dichtgepakt leger stond, was den 6den 's morgens niets meer te zien. De Pruisische patrouilles verschenen welhaast, tot groote voldoening dezer grensbewoners, in de stad. Den 6den Augustus 's morgens, zegt het Duitsch officiëel rapport, stond de voorhoede van het 7de legerkorps bij Herchenbach, op anderhalve mijl noordwestelijk van Saarbrucken en de voorposten bij de Saar. De Franschen hadden in den nacht van 5 op 6 Augustus hunne stellingen aan het exercitieveld van Saarbrucken verlaten. Des middags omtrent 12 uren reed de cavalerie-divisie-Rheinhaben door de stad, doch zoodra hare voorhoede, uit twee eskadrons bestaande, op de hoogte van het exercitieveld verschenen was, werd zij door een hevig geweervuur beschoten, dat uitging van het Spicherer-gebergte. Die hoogten, deels met bosschen bezet, zijn tamelijk steil en vormen als het ware eene natuurlijke vesting; zij reiken eenige honderden voeten hoog boven het dal, dat zich tusschen de stad Saarbrucken en haren voet uitstrekt. De steile hellingen zijn als zoovele bastions. Zoo moeilijk was de positie, zoo onneembaar scheen zij den Franschen officieren toe, dat zij bekenden geglimlacht te hebben, toen men hun aankondigde dat de Pruisen de hoogten wilden aanvallen. De uitslag van dien aanval gaf hun de verzekering, dat het Duitsche leger eene stellige en volledige neerlaag te gemoet liep. Het was tusschen den middag en één uur, wanneer de 14de Pruisische divisie te Saarbrucken aankwam en zich in het dal ontwikkelde, dat, zooals wij gezeid hebben, zich van het Saarbrucker exercitieveld tot aan den voet der geduchte hoogten uitstrekte. Het gevecht ving aan. Generaal Frossard reeds met een gedeelte zijner troepen aftrekkende, deed hen rechtsomkeert maken en betrok met gansch zijn korps de pas verlaten stellingen. Bij die troepen voegde zich welhaast eene divisie van het 3de korps van Bazaine. De Pruisische divisie stond dus beneden in het dal tegen eene oneindig sterkere krijgsmacht en voor eene zoo geduchte stelling, dat het als eene dwaasheid zou aangemerkt zijn geworden, haar in 't front aan te vallen; ook trachtte generaal Von Kamecke den vijand van ter zijde aan te tasten en zond te dien einde vijf zijner bataljons door Styring, links van de Fransche stelling. Die beweging botste af en het gevecht nam eene ernstige wending. Het was 3 uren, zoo meldt het rapport, toen al de troepen van de 14de divisie in het vuur waren. Im Feldzuge marchirt Alles nach dem Kanonendonner, zegt de oude Pruisische soldatenregel; te velde marcheert alles naar het kanongedonder, en toen ook hier de divisie Barnekow het gedonder hoorde, ging zij op het gedruis af en gelukte er in, niet zonder veel moeite, twee harer batterijen op het slagveld te doen plaats nemen. Nu verscheen ook weldra kolonel Rex, met het 40ste regiment en drie eskadrons van het 9de huzaren-regiment, terwijl schier op hetzelfde oogenblik op den Winterberg het hoofd der kolonnes van generaal Von Stülpnagel opdaagde, wiens voorhoede zich des morgens nog te Sulzbach bevond. Alweer volgens den oud-Pruisischen stelregel, dien wij hooger inlaschten, was hij met gansch zijne divisie op marsch gegaan. In geforceerden marsch trokken twee batterijen langs den grooten straatweg; doch de infanterie werd deels langs den spoorweg van Neukirchen tot nabij Saarbrucken vervoerd. Men ziet in welke voortreffelijke gemeenschap de Duitsche troepen zich bevonden en elkanders positiën handhaafden, terwijl wij integendeel tot tweemaal toe - te Weisenburg en te Wörth - gezien hebben hoe afgezonderd de Fransche legerkorpsen stonden en handelden. Te halfvier had generaal Von Kamecke, die den strijd moedig volhield, een voldoende getal troepen onder zijn kommando om den aanval te wagen, die dan ook door generaal Von Göben, welke inmiddels op het slagveld was aangekomen, bevolen werd. De aanval was vooral gericht tegen dat gedeelte der hoogten hetwelk met bosschen bezet is; het 40ste regiment ving de beklimming aan; rechts werd het ondersteund door de troepen der 14de divisie en links door vier bataljons der 5de divisie. Uit de beurtelings aankomende troepen der 5de en 16de divisie werd de reserve gevormd. De aanval gelukte; het bosch werd ingenomen en de vijand moest wijken. Gedurig klommen de troepen op en bereikten den zuidelijken boschrand, waar het gevecht vrij lang stand hield. Met de drie wapens: infanterie, cavalerie en artillerie, trachtten de Franschen de verloren positie te hernemen; maar de Pruisische infanterie, die reeds zooveel gevaren getrotseerd had bij het beklimmen der steile hoogte, weerstond den schok. De Pruisische artillerie voerde op dat oogenblik eene stoute beweging uit: langs de steile hoogte, langs smalle bergpaden woelde en worstelde zij twee batterijen geschut op de Spicherer-hoogten. Een tweede tegenaanval van de Fransche zijde mislukte, evenals de eerste; men deed daarna eene wending tegen den Duitschen linkervleugel, in de richting van Alslingen; doch daar ontmoette men eenige bataljons der 5de divisie, die achteruit in reserve stond. Van beide zijden was het gevecht verbitterend. Nogmaals keerden de Franschen terug; dat was de derde maal; zij verzamelden hunne altijd sterkere krijgsmacht, doch ook deze aanval mislukte en stiet af tegen de krachtdadigheid en de kalmte der Pruisische infanterie en het voortreffelijk vuur hunner artillerie. De nacht viel; de vijand ving zijnen aftocht aan, dien hij beschermde door al zijne artillerie op de naburige hoogten te vereenigen en te doen spreken; doch zonder eenig uitwerksel van aanbelang. Wat de cavalerie betreft, dezer rol was nietig, uithoofde der gesteltenis van het terrein. De 13de divisie was inmiddels de Saar bij Werden overgetrokken, had Forbach ingenomen, waar zij een aanzienlijken voorraad vond en dwong, door die beweging, het korps van generaal Frossard zijnen aftocht in zuidwestelijke richting voort te zetten. Men verliet alzoo den weg op St.-Avold. Twee divisiën van het korps Bazaine namen het verslagen korps Frossard op. De verliezen waren ontzettend, zoo aan de Fransche als aan de Duitsche zijde. De Franschen verloren verscheidene duizend gevangenen, een overgrooten voorraad kampementsvoorwerpen - kortom, het korps Frossard was verstrooid en ontmoedigd. De bosschen zaten vol soldaten; de weg, welke door de troepen was gevolgd, was als bezaaid met legerwagens, wapens en achtergelaten voorwerpen. Het Duitsche leger had eene zoo doorslaande overwinning niet durven hopen. Generaal Von François sneuvelde. In de 5de divisie {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} der Pruisen telde men 2039 man buiten gevecht, waarvan 239 dooden; het 12de regiment telde 32 officieren en 800 man dood en gewond. De andere regimenten hadden niet minder geleden. Ook de batterijen waren verschrikkelijk gehavend. Van de zijde der Franschen was het verlies niet minder groot, daargelaten een paarduizend krijgsgevangenen. Hoe het zij, te Spicheren stonden zeven en twintig bataljons Duitschers tegen twee en vijftig bataljons Franschen. Dit cijfer heeft men wel hoog doen klinken; doch men moet in aanmerking nemen dat de Fransche bataljons van minder getalsterkte zijn dan de Duitsche. Neemt aan dat de verhouding 30,000 tegen 40,000 was; maar dan nog moet men niet vergeten dat de stelling dezer 40,000 man er voorzeker eenige duizenden meer waard was. De Duitschers voerden echter gedurig nieuwe troepen aan en generaal Frossard was op zeker oogenblik van den slag verwaand genoeg de hem aangeboden hulp, zoo wordt ten minste aangegeven, af te slaan, omdat hij ‘de eer van de zegepraal alleen voor zich wilde houden.’ De indruk van dien noodlottigen Wilhelmus-dag was onmetelijk. Mac-Mahon geslagen te Wörth; Frossard van de onneembare Spicherer-bergen gekegeld; de Duitscher langs twee zijden Frankrijk binnenstormende - voorzeker er was wel reden om van de eerste begoocheling eener wandeling naar Berlijn terug te komen. Het gevecht te Spicheren lag echter nog niet in het voornemen der Duitsche bevelhebbers; doch de kans aangeboden wordende, maakte generaal Von Göben er gebruik van, en gewis, die stoute aanval, die met zooveel moeilijkheden gepaard gaande beklimming, die koelbloedigheid in duizenden gevaren, die kalmte in de behandeling van het geweer, dat stipt nakomen van de bevelen hunner oversten, hebben alom de Duitsche infanterie en artillerie hoog in waarde doen stijgen, en de Fransche officieren bekenden, dat, na de inneming der Spicherer-hoogten, er niets meer onmogelijk voor die troepen was. De Duitschers zelven waren verwonderd, dat men eene zoo geduchte positie had laten nemen. Inderdaad de bosschen, de aangelegde loopgraven, de steile helling maakten de beklimming schier onmogelijk. Terwijl de Franschen veilig in hunne verschansingen lagen en hun Chassepot konden doen spelen, terwijl hunne artillerie de vlakte beneden bestreek, stonden de aanvallers aan eene gedurige hageljacht van kogels blootgesteld. Bij het opklimmen vuren was maar zelden mogelijk; men moest het geweer tot steunstok bezigen, wilde men vooruit komen. Hoe doodelijk echter het vuur ook zijn mocht, klauterden de Pruisen harnekkig opwaarts. Dr. Georg Horn zegt over dit wapenfeit: ‘dus drieduizend schreden ver waren de Duitschers in de opene vlakte tegen die gevreesde verschansing voortgegaan; driemaal stormden zij den berg op, driemaal moesten zij stilhouden ten gevolge der steilte; doch geen der dapperen bleef achteruit, behalve die welke dood of gewond neerzakten. Nu versterkten zich de Franschen op hunnen linkervleugel met artillerie; het oogenblik was gekomen dat er ook eene versterking van onze zijde noodig was. De 5de divisie van het tweede legerkorps van prins Karel, en wel de brigade Von Döring, onder persoonlijk kommando van generaal Von Stülpnagel, drong vooruit. Aan den rechtervleugel werd de sterk bezette fabriek aangetast en de kommandeerende generaals Von Alvensleben en Von Göben waren midden in het vuur. De regimenten drongen links door het bosch en welhaast verkondigde een luid en duizendstemmig hoezee, dat de schier onneembare positie in onze handen was. Met ongehoorde moeite werden twee batterijen den Spichererberg opgevoerd en openden, dáár gekomen, hun vuur tegen de mitrailleuses en de aftrekkende Franschen. Acht uren had dat heete, van beide zijden verbitterend gevecht, geduurd.’ Van de Spicherer-hoogte gedrongen, waar het gevecht moorddadig was geweest, trokken de Franschen langs eene andere zijde des bergs, op Forbach terug; daar echter hadden de Duitschers zich in de bosschen gelegerd en uit die groene wallen braakte een verborgen vijand een vernielend vuur op de Franschen. Om zeker te zijn dat hunne troepen op geene landgenooten zouden schieten, hadden de Duitschers, zoo vinden wij op verschillende plaatsen aangeteekend, ijzerdraad langs de boomen gespannen om alzoo de linie aan te wijzen, die de Duitsche soldaat niet overschrijden mocht. Uit het loover kwam niet een tirailleursvuur, neen! door pelotonsvuur verpletterde men de Fransche troepen. Het was een hagelslag van kogels. Moedig, waanzinnig zelfs, ging generaal Vergé aan het hoofd van het 76ste en 77ste regiment er op los; stout vingen zijne soldaten den tocht aan, doch zijne manschappen werden als neergebliksemd, en de Franschman vloekte dat verraderlijke, donkere loover, hetwelk een zoo moorddadig vuur uitbraakte. - ‘Die bosschen, die gevloekte bosschen!’ huilden de soldaten. En inderdaad, wat al voordeelen had de Duitscher uit die natuurlijke verschansingen getrokken, niet alleen te Forbach, maar ook te Wörth en Weisenburg! Zij hadden zijne manoeuvres voor de Franschen verborgen gehouden; zij hadden generaals en soldaten misleid, de tirailleurs en de legerkorpsen beschermd en reeds meer dan eens lag in hare schaduwen de nederlaag en de dood voor den Franschman in hinderlaag. Hoe kwam het dat de Franschen geen zoo gunstig gebruik van het terrein wisten te maken als hunne tegenpartij? Wij gelooven zelfs dat deze laatste, ook op Fransch grondgebied, beter de krijgskundige gesteltenis kende dan de Franschen zelf. Immers bij de officieren van het Duitsche leger vond men meer dan eens zeer duidelijke kaarten en teekeningen dezer grensdistricten. En had men zelfs, in vroeger dagen, niet vaak het Fransche gouvernement opmerkzaam gemaakt dat deze of gene Pruisische officier, schijnbaar een zorgeloos toerist, betrapt was op het feit van plannen te lichten der wegen en bergpassen? Zoo het schijnt, had men voorgesteld de bosschen af te branden; doch de keizer had geweigerd. Trouwens wat den Duitscher zoo voortreffelijk in zijne strategische werking diende, kon immers den Franschman ook ten dienste staan. Het was dus slechts eene quaestie van minder of meer tactiek. - ‘Schiet de bosschen in brand!’ huilden de soldaten, en inderdaad de vuurpijlen brachten de vlam in het woud. Donkere, golvende rookwolken stegen op, sloegen neer; de vlam, door den wind aangedreven, siste, knetterde, huilde en liep van dit gedeelte van het bosch naar dat over. De Duitsche pinhelm verscheen nu uit het loover en de Franschman herschepte moed, toen hij eindelijk den vijand weer in levenden lijve voor zich zag. De aanval werd hernieuwd; maar het was alsof elke boom in een fiks toegerusten krijger herschapen was. De Duitsche bataljons, welke ten gevolge van het onverhoedsche gevecht, evenals te Wörth, in den aanvang maar langzaam kwamen opzetten, verschenen nu meer en meer talrijk. De Duitsche batterijen waren om dus te zeggen in wanhopig getal, en de artillerie sloeg op eene verschrikkelijke wijze door de Fransche gelederen heen. De huizen van het dorpje Styring stonden in brand; de bosschen brandden op verschillende punten; de zoom van het woud was één vuur, evenals de hellingen, en dwars door die hel heen poogden de Franschen herhaalde malen het verloren terrein te herwinnen. Eindelijk waagden het de Duitschers de helling af te dalen. Nu rukten de jagers van Vincennes, eene keurbende, vooruit. Zij hadden gedurende een oogenblik een prachtig voordeel behaald; zij kwamen stormenderhand, niet met de kalmte van den Duitscher bij eene opklimming, maar met den bonzenden aanval van den tijger, naar boven. Alles moest voor dien zoo geduchten aanval wijken; de Pruisische legermacht werd in hare schuilplaats teruggeslagen; doch zelfs dat kortstondig voordeel werd andermaal duur, bloedig duur betaald. Het gevecht duurde uren lang voort; aan beide zijden kreeg men versterking, hetgeen telkens olie op het vuur was. De mitrailleuses, zoo vinden wij hier en daar opgeteekend, werkten eenige oogenblikken mede, doch in een boschachtig terrein vermogen zij niet veel en wij denken ook dat, hebben zij gespeeld, die ‘demoiselles’ zich daar het meest bij gedruis maken hebben bepaald. {==68-69==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De bestorming der hoogten van Spicheren bij Saarbrucken op 6 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Een hevig kanonvuur deed zich plotseling op: nieuwe artillerie der Pruisen viel den linkervleugel der Franschen aan, met het doel, zooals reeds hooger gezeid is, om den weg naar Metz af te snijden. Het was de 13de divisie welke Forbach bemachtigde. De uiteengespreide legermacht vereenigde zich en ook hier ving een woedend gevecht aan. De Franschen en Duitschers vochten schier man tegen man, zoo gering was de afstand tusschen beiden. Op sommige punten sloegen de twee partijen elkander met de geweerkolven dood. De slag was verloren. De Franschen, aan dapperheid had het hun geen oogenblik ontbroken, gingen achteruit en sloegen welhaast op de vlucht; zij wierpen geweren, ransels en al wat hen hinderde weg, om rechts en links een heenkomen te vinden. Forbach stond volop in brand. Het was duister geworden. De lichtelaaie vlammen teekenden zich vreeselijk tegen den donkeren hemel en de zwarte bergen af. Styring scheen, van de hoogten gezien, een gloeiende oven. Een deel der Fransche troepen poogde het spoorwegstation te bereiken; de Duitschers hadden het echter op dit punt gemunt. De weg loopt langs Forbach naar Metz; maar telkens als eene locomotief voorbijschoof, werd deze op geduchte wijze beschoten; zij vloog door eenen stroom van kogels heen. Aan het station heerschte eene onbeschrijfelijke verwarring en gedrang. De vluchtenden, welke langs daar redding zochten, verdrongen, stieten, stompten elkander, stormden over de gevallenen heen en brachten eenen chaos teweeg, welke de vlucht nog vertraagde. De weg, het station lagen met militaire voorwerpen, geweren, sabels, kepis, ceinturons, patroontasschen bezaaid. Vele soldaten vluchtten blootshoofds, anderen hinkend, omdat zij gewond waren; ook hier zag men infanteristen te paard, cavaleristen te voet. Het was een algemeen sauve qui peut. En altijd donderde het kanon, beschreven de granaten gloeiende halve cirkels door de lucht, knetterde en kraakte de mitraille en geeselde de Franschen in den rug. Een trein met troepen, die tot vertrekken gereed stond, werd van zijne locomotief afgesneden; de locomotief vloog bliksemsnel naar Metz, om er de tijding der neerlaag te brengen. De trein met troepen werd krijgsgevangen genomen. Wat te Forbach door de Duitschers bemachtigd werd, was inderdaad onafzienbaar. Men vond er voorraad in overvloed, duizenden zakken graan, eene aanzienlijke hoeveelheid brood, wijn, veel champagne, bagage van allen aard, wapens, krijgsvoorraad - en zelfs zeer fijne dames-toiletten, hetgeen den Duitscher vragen deed, of de heeren Fransche officieren er een korps amazonen op nahielden. Bij het vallen des avonds kwam generaal Von Steinmetz, de oude leeuw, zooals men hem noemt, aanrukken; hij wist echter nog niet hoe belangrijk de overwinning was, welke men behaald had. De soldaat vierde de victorie op eene luidruchtige wijze. In al de ellende des oorlogs, omringd door dooden en gekwetsten, klonk het hoch! en het refrein: Lieb Vaterland, magst ruhig sein, Fest steht und treu die Wacht am Rhein! en des te luider was de vreugde, dewijl men wist dat op dienzelfden Wilhelmus-dag te Wörth, het Duitsche heer eene niet minder glansrijke zege had verworven. Een Fransch correspondent schreef den 7den Augustus over het gevecht van Forbach het volgende: ‘Men verwachtte zich aan eene belangrijke beweging der Pruisen tegen Saarguemines. Men maakte zich vaardig om te Saarlouis een geduchten weerstand te bieden. De beide operatiën verborgen eene verrassing. Een dezer gelukte, die der Pruisen. Een groot gedeelte zijner troepen in de richting van Saarlouis zendende, bleef er generaal Frossard eene voldoende macht te Saarbrücken achter. Ten einde zich tegen een onverhoedschen aanslag te dekken, verliet hij de overmeesterde stelling boven de Pruisische stad en bracht zijn hoofdkwartier van de Goldene Bremm, een geavanceerden post op de grenzen, naar Forbach over. Die bewegingen hadden langzaam, niet als een aftocht, maar als een oorlogslist, als eene krijgskundige operatie plaats. Jammer, de Pruisen weten beter wat er in ons leger omgaat en hoe groot de getalsterkte onzer soldaten is, dan wij onderricht zijn omtrent hetgeen er bij hen gebeurt. Wij kennen hunne slinksche streken niet, maar zij weten volkomen wat wij doen. Wij zongen victorie te Saarbrucken en wij vielen enkel in een hunner strikken. Ziedaar de waarheid. Te Saarbrucken (den 2den Augustus) hadden wij 30,000 man in marsch gebracht, om eene stelling in te nemen, die, zoo het schijnt, slechs door 4- of 5000 man verdedigd was. De Pruisen brachten toen het gerucht in omloop dat de stad ondermijnd was, dat het gevaarlijk was om ons op de bruggen te wagen - en zij beletteden ons de Saar over te rukken en ons te overtuigen, dat hun leger op dit punt alleen 100,000 man beliep en op den tegenovergestelden oever verscholen lag. Zij hadden hunnen koning eene overwinning op St.- Wilhelmusdag beloofd en ze hebben woord gehouden. Te 9 uren 's morgens deden eenige kompagnieën van het 76ste en 77ste linie-regiment en het 3de regiment jagers te voet eene verkenning in de bosschen, die het plein, tusschen de Goldene Bremm en Saarbrücken gelegen, begrenzen. Zij bemerkten onder het geboomte eene ongewone beweging en naderden als tirailleurs, den vijand bespiedende en schietende. Op hun geïsoleerd schieten antwoordden de Pruisen met pelotonsvuur. Pelotonsvuur onder de boomen; 't is ongehoord! Onze helden vielen als de musschen, zonder dat zij echter aan achteruitgaan wilden denken. De gewonden zelfs werden door eene vlaag kogels beschoten. Allen stierven.... Die ongehoorde strijd duurde tot 's middags. Omtrent den middag was er schier geen spoor van die 4000 man meer te vinden. Vijf- of zeshonderd, ten hoogste, trokken terug toen de list van den vijand gelukt was.’ Na het gevecht te Spicheren aangehaald te hebben, waar de divisie Laveaucoupet zoo verschrikkelijk gehavend werd, spreekt de correspondent van dat deel van het gevecht hetwelk op de hellingen, langs den kant van Forbach plaats greep en dat wij hooger breedvoerig hebben besproken. In dat gevecht wonnen de Franschen, herhaalde malen, veld. Ziehier hoe de correspondent voortgaat: ‘Te 4 uren hervatten onze soldaten moed: zij herwonnen voet voor voet het verloren terrein. Men nam Styring, wiens smeltovens nog altijd onder het gedonder van het kanon rookten, andermaal in. Men naderde de Goldene Bremm. De bijval was duur gekocht; maar de overwinning hoorde ons toe. Het was 5 uren. Ik verwijderde mij om u tien regelen te schrijven; toen ik wederkeerde, was de uitdrukking op aller aangezichten donker, aller handen waren tot vuist gebald. De bewoners van Forbach maakten pakjes van het kostbaarste wat zij bezaten, en namen de vlucht naar de Fransche gebergten, die zich tot Saarguemines uitstrekken. Wat was er voorgevallen? Hier zeide men dat de krijgsvoorraad ontbrak. Daar liep, het gerucht, dat men een nieuwen aanval van de Duitsche zijde onderstaan had. Zeker was het, dat men achteruit ging, en dit zelfs in wanorde.... Voor ons, weerlooze toeschouwers, was de positie niet gunstig. Ik wilde met mijne vrienden naar Morsbach, een dorpje tusschen Forbach en Berlebach, op de hoogte en in de bosschen gelegen. Wij verlieten de stad, in de hoop de Franschen het offensief te zien hernemen. Nauwelijks waren wij buiten de huizen van Forbach gekomen, of er bleef ons geen twijfel meer over omtrent hetgeen er op de hoogten plaats had. Allengs uit de boomen te voorschijn komende, waar zij zich in den loop des dags geconcentreerd hadden, betrekken de Pruisen hunne stellingen. De zwarte lijn hunner uniformen strekte zich zoo ver uit als het oog draagt. Wij zien hen hunne batterijen stellen en hunne wapens gereed maken. Wij zetten den weg voort. Daar snelt een trein der genie aan, die zich op Forbach richt. Op die plaats bestrijkt de straatweg het spoor. Het is 7 uren 10 minuten. Eensklaps verlaat een trein in volle snelheid Forbach en snelt den trein der genie en ons rijtuigje voorbij. Dat was als het signaal. Eene vuurstreep loopt langs de zwarte linie ginder boven. Wij hooren de kogels schuifelen. Men {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} schiet in de richting waar wij ons bevinden. Men denkt wellicht dat de eerste trein krijgsvoorraad naar Forbach overbrengt, en men wil dit beletten. Wat aangevangen? Wij springen uit ons rijtuig, grijpen het paard bij de teugels, en terwijl het geweervuur voortduurt, snellen wij den heuvel op. Wij snijden de teugels door en willen het paard in eene soort van hutje leiden; doch het dak is te laag om het dier te herbergen; de helling van den heuvel is te steil om het paard mee te leiden. Wij laten het aan zijn lot over en vluchten voort. Na een kwartieruurs voortgedraafd te zijn, komen wij aan het houtgewas. Wij willen er een oogenblik rusten; doch de mitraille vliegt ons alom achterna. De Pruisen denken dat het bosch door Franschen bezet wordt, en hunne kogels maken er eene verkenning. In het bosch weergalmen alom gejammer en gehuil. De inwoners van Forbach vluchten even als wij. Wellicht zijn eenigen hunner gekwetst. Wij bereiken de hoogte waar men het oog over Forbach kan laten waren.... Gansch de zwarte streep der Pruisen is vuur, niets dan vuur.... Het kanongedommel en het geweervuur worden onophoudelijk voortgezet. Een ijselijk geschut wordt op de lijn des spoorwegs en de stad gericht, welke beiden door den zich uitspreidenden gloed van den brand zichtbaar zijn. Onze dappere soldaten schieten nog, maar het vuur is zwak en laat zich slechts met lange tusschenpoozen hooren. .... Het vuur houdt van beide zijden op. Het is 7 uren 45 minuten. Wij hooren van verre het hoezee des vijands, den wanhoopskreet der onzen.... 't Is ijselijk.... De vuurkolom, die boven Forbach opstijgt, laat ons toe de plaats te verkennen waar wij ons bevinden. In de richting van Puttelange bemerken wij eenen weg.... Eindelijk! Welhaast vernemen wij een ons welbekend gedommel. Het is de eentonige doffe marschstap der soldaten. Wellicht zijn het de Pruisen. Neen, 't is de divisie van generaal Castagny. Zij deed marschen en contremarschen, zich richtende naar het kanongedommel. - Waar vecht men?’ vraagt mij de generaal. - ‘Te Forbach,’ luidt het antwoord. - ‘Dus zijn wij teruggeslagen?’ ‘Wij deden hem de waarheid kennen. De generaal balde de vuisten; hij was woedend... Op dat oogenblik was het 10 uren...’ Een ander Fransch correspondent, die deel van deze caravane maakte, beschrijft zeer levendig het oogenblik, dat hij en zijne vrienden den heuvel beklommen. ‘Op ieder oogenblik ontzonk ons de moed; maar toch hielden wij somtijds stil en wierpen eenen blik naar beneden in het dal, waar die dappere kinderen van Frankrijk gemitrailleerd werden. Rondom ons ontwaren wij steile heuvels en hier en daar rook. In de duisternis gloeien roode punten: het zijn bommen die het gras in brand steken. Boven ons hooren wij gedurig een wonderlijk gesis, geschuifel, gegons: 't zijn projectielen van allen aard die over ons hoofd vliegen. Dan zien wij eensklaps groote vurige lijnen, die klimmen en dalen: het zijn de houwitsers. Na een uur inspanning, uitgeput van vermoeienis, meer dood dan levend dringen wij in de bosschen, aan de andere zij des heuvels.’ ‘Vijf uren lang dwalen wij rond, alleen door het toeval geleid, zonder dat wij in een dorp durven stilhouden; want de bewoners schijnen ons toe eer Pruisisch-, dan wel Franschgezind te zijn.... Eindelijk komen wij aan een station; er staat eene locomotief te dampen. Op de verzekering dat wij belangrijke tijdingen aan het hoofdkwartier hebben over te brengen, neemt men ons op. Te halfvijf komen wij te Metz aan. Het leven is veilig; maar wat al smart, wat al tranen!.... Den voorgaanden avond spraken wij nog met honderden officiers. Wij drukten elkander de hand. Wij maakten schoone plannen, ons toelachende ontwerpen - en nu?... Nu slapen al die helden, in de volle borst getroffen, reeds den eeuwigen slaap....’ Wij zullen den correspondent te Metz verlaten en nogmaals naar het slagveld van Spicheren-Forbach terugkeeren. Het terrein van Saarbrucken naar Forbach was zelfs, nog na het begraven der lijken, een wezenlijk schriktooneel. Overal waren de bloedplassen nog zichtbaar. Hier lag nog een dik opgezwollen paard, met de vier pooten in de hoogte; daar stak nog een akelig bleek hoofd, dat u met verglaasd oog en vertrokken lippen toegrijnsde, boven de aarde uit; ginds reikte nog een arm uit het met spoed gedolven en ondiep graf in de hoogte. Wilde dat akelig hoofd nog eens over de schoone, bloeiende, maar door de menschen zoo bedorven wereld staren, alvorens in het eeuwige graf weg te zinken? Zocht dat verglaasd oog wellicht nog eens de richting, waar het geliefd vaderhuis, waar de dierbare kerktoren van het dorp staat, om die te groeten welke daar waren achtergebleven en om hem weenden? Of was het om bloedig te spotten met wat de menschen ‘militairen roem’ noemen? En dan die hand! - Vroeg zij of had zij wellicht in den doodstrijd om hulp gevraagd, gesmeekt, gebeden? Of was zij de handwijzer voor die welke na de anderen zouden komen, en zou zij hun den weg toonen, welke naar het hart van Frankrijk loopt? Of wel riep zij den overwinnaar het: wee u! toe? De insecten gonsden rond al die menschelijke en dierlijke overblijfsels. Dat was, met den wind die door de geknakte boomtakken suisde, het eenige doodlied voor hen die als helden gestorven, maar die nu reeds schier vergeten zijn! Een ooggetuige levert ons een zeer duidelijk tafereel van het geheele slagveld en hetwelk zeer goed strookt met de stellingen der twee partijen en den bloedweg, dien zij gevolgd hebben. ‘Toen,’ zegt die Engelschman, ‘de troepen dezen morgen (19 Augustus) in de richting van Forbach de stad hadden verlaten, ben ik naar de hoogten gegaan, om het slagveld te zien. Pelotons cavalerie reden over de hoogten aan de linkerzijde en patrouilleerden, langs de zijde van het woud, links. De dragers der gekwetsten richtten zich naar de heuvelen, waar een aantal dooden lagen en waar de laatste gekwetsten eerst dezen morgen waren weggeruimd. Het Duitsche leger marcheerde op Forbach en St.-Avold; het wilde niet op zijne lauweren rusten voordat het Metz in 't gezicht had. Hier zag men eene flesch, elders een stuk papier, in hetwelk een boterham was gevouwen geweest; verder het overschot van een houtvuur; nog verder het deksel van een tinnen pot. Des te meer vuurassche er lag, des te talrijker waren de gebroken flesschen en de tinnen deksels.’ ‘Het getal menschenlijken was door een zeker getal in den grond gestoken piketten aangeduid; ik zag deze op vijftig a zestig meters afstand van den weg, die naar den bergtop geleidt. Het waren echter geene palen, maar wel naaldgeweren. Toen ik naderde, werd die valsche aanduiding des vredes de wezenlijke aanduiding des oorlogs.’ ‘Ik naderde vooreerst een groep van vijf bajonetten, aanduidende dat daar vijf Duitschers waren gedood. De manschappen waren begraven, doch de wapens moesten er tot vandaag blijven staan. Op eenige schreden van daar eene andere groep van drie bajonetten, dan een van negen, dan een van twaalf; bij de ravijn, waar de Pruisen zich beschermd hadden gewaand, telde ik zeven en twintig geweren. Aan gene zijde der ravijn, die ik moest doorgaan, om de steile helling te beklimmen, zag ik ransels rechts en links verspreid, gebroken wapens, gedeukte helmen, uniformjassen met bloed besmeurd en lijken, die in eene laatste stuiptrekking verstijfd waren. Langs dien kant ziet men enkel Pruisen. Wanneer ik het oog langs het plein liet waren, zag ik een drievoudig verschillend spoor van opklimming, aangeduid door de geweren, in den grond geplant, als om de moeilijkheid van deze beweging te kenmerken. Elk man die een dezer geweren droeg, werd gedood ter plaatse of daaromtrent waar zijn wapen zijn graf aanwees. De militaire grondbeschrijving van den Spicherer-berg is afschuwelijk duidelijk. Na de eerste laag Pruisische geweren, komt die der ransels en andere voorwerpen; dan die der Pruisische dooden, welke de begravers, onder toezicht der ziekendienaars, nog niet hebben kunnen wegruimen. Eindelijk genaakt men de eerste linie van Fran- {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} sche dooden, aan gene zijde der natuurlijke en kunstmatige verschansing opgestapeld, welke verschansing hen tot het laatste oogenblik beschermde, toen zij de beurtelings aanrukkende Pruisische regimenten neer- of terugsloegen.’ ‘Verder, op den top des heuvels, liggen de Duitsche en Fransche lijken gemengeld: nog verder meer Franschen dan Pruisen, eindelijk dwars door eene laagte in het bosch, dat de hoogten bekroont, niets dan Franschen. Daar hadden velen van hen tevergeefs eene schuilplaats gezocht..... {== afbeelding Generaal Karel Frederik Von Steinmetz, opperbevelhebber der 1ste legerafdeeling van het Duitsche leger. ==} {>>afbeelding<<} Staarde men nu links van het slagveld, van Saarbrucken uitgaande, dan zag men enkel graven.... ‘Hier rusten in God,’ zegt een opschrift, ‘acht en twintig Pruisen, negen en zestig Franschen, graf No. 4.’ - ‘Hier zijn vrienden en vijanden te zamen gebleven,’ staat er op een ander graf geschreven; ‘zes Pruisen, elf Franschen.’ Ik bemerkte dat de woorden en vijanden door een liefdadig en wijsgeerig voorbijganger waren uitgewischt. Op de Spicherer-bergen waren de Franschen als in een land van vreemdelingschap. Het slagveld waar zij rusten, lag met brieven over-strooid, deze aan een officier in het kamp van Châlons, gene aan een officier te Metz, om à la suite van zijn regiment te worden verzonden. Ik heb eenige dezer brieven gelezen. Zij waren hartroerend. Alle verwijten den Franschen soldaat, niet geantwoord te hebben op de brieven, welke hem waren toegezonden. Vele vermelden bezendingen van geld; maar geen enkele moeder, geen enkele zuster drukt hare voldoening uit, haar zoon of haar broeder naar het moorddadig slagveld te zien gaan. - ‘Uw vriend Louis Barbari,’ zoo schrijft eene moeder aan een simpel soldaat, ‘heeft de hand van Modeste gevraagd. Laat ons spoedig weten, of gij hem als schoonbroeder aanvaardt.’ Bij een zeker getal Fransche soldaten vond men van de meest elementaire godsdienstige boekjes, te beginnen met het christelijke A B C. Naast het lijk van een dezer arme duivels zag ik een atlas van het schouwtooneel des oorlogs, en naast dat van een ander, eene geschrevene kopie van het lied der Djinns (andante con moto) uit het Premier Jour de Bonheur van Auber. .... Hier hebben de Franschen geschoten, achter de regelmatige verschansingen schuilende, daar achter opgehoopte steenen, ginder achter opgeworpen aarden heuveltjes. Het gebruik der nieuwe precisie-geweren heeft bij den soldaat de zucht ontwikkeld zich tegen het schot zooveel mogelijk te beveiligen. In een rechtstaande gevecht hebben de troepen in het vuur weinig kans om aan de kogels te ontsnappen.’ Nog een tooneel op dat wijde kerkhof afgespied. Een soldaat van het 74ste regiment ontmoette generaal Von Manstein op den straatweg van Forbach, en hem het woord toerichtende, zeide de laatste: - ‘Wel, jongen, hebtgegroote verliezen?’ - ‘Ja, daar zijn er veel gebleven, Excellentie.’ - ‘Welk is het nummer uwer compagnie?’ De soldaat gaf het nummer op. - ‘Leeft uw compagnie-opperhoofd nog?’ - ‘Neen; hij en het grootste gedeelte onzer manschappen zijn dood.’ Eene smartelijke uitdrukking overtoog het gelaat van den generaal; tranen rolden uit zijne oogen: - de vader had den dood van zijnen zoon vernomen. De generaal ging naar het graf, deed het openen en men haalde er den doode uit. De soldaten zuiverden eenigszins het gelaat van den gesneuvelde. Lang bleef de vader op zijn kind staren; dan bukte hij zich, drukte een kus op het koude voorhoofd, wendde zich om en ging zwijgend heen. Men haalde eene doodkist uit de stad en legde er het lijk van den generaalszoon in. Wij eerbiedigen de smart des vaders; maar 't is wel heilzaam, dat zij, die dikwijls tot den oorlog aandrijven en er eigenlijk de vruchten van plukken, ook eens gevoelen wat het zegt voor een armen vader en moeder, zijn kind op het slagveld te moeten opofferen, zonder dat het hun toegelaten zij, de oogen van den lieveling te sluiten; zonder dat zij weten hoe hij gestorven is, of hij veel geleden, aan hen gedacht heeft en waar hij in den kouden schoot der aarde rust.... {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} De Duitschers erkenden volmondig den moed der Franschen en zij wisten dit door daden te bewijzen. De brigade-generaal Douaine (zoo schrijven de berichtgevers, doch wij vinden dien naam niet onder de namen der bevelhebbers in het korps Frossard; wij ontmoeten er echter den naam Doëns) was te Spicheren gewond en naar Saargemund, een Fransch stadje, gevoerd, alwaar hij niettegenstaande alle aangewende zorgen stierf. {== afbeelding Prins Frederik Karel, opperbevelhebber van het 2de Duitsche legerkorps. ==} {>>afbeelding<<} Den 7den Augustus, dus den dag na den veldslag, rukte het 79ste infanterie-regiment het stadje binnen, en het was dit Pruisisch regiment, hetwelk den Franschen generaal de laatste eer bewees. De plechtige begrafenis had in den vooravond plaats. De trommels sloegen den doodenmarsch, het bataljon bewees de militaire eer; op een kussen, dat een officier op de beide handen droeg, lagen de insignies van officier van het Legioen van Eer; de doodkist, op Welke de uniform en de degen des gesneuvelden lagen, werd door Pruisische onderofficieren gedragen. Al de Duitsche officieren, te Saargemund aanwezig, waren bij die plechtigheid tegenwoordig. Ook vele Fransche burgers woonden haar bij. Op het oogenblik dat de kist in den koelen schoot der aarde zou verdwijnen, had er een tooneel plaats, hetwelk op allen een diepen indruk maakte en gewis, zegt een Duitsch schrijver, eene mildere stemming opzichtens de Duitschers, bij vele Franschen deed ontstaan. Generaal Von Woyna naderde de groeve, brak eene bloem uit eenen krans en legde die op de kist, onder het uitspreken dezer woorden: ‘Deze bloem wijdt een Pruisische krijgskameraad, in den dood den dapperen soldaat toe.’ In gansch den omtrek, te Forbach, te Saarbrucken enz., waren de huizen, stallen, schuren, het spoorwegstation, kerk en school met gekwetsten opgevuld. De dorpskerk van Spicheren leverde een allerbedroevendst tooneel op. De gekwetsten lagen in lange rijen van den ingang tot aan het altaar, en in deze rijen ging de priester, de zuster van liefdadigheid, de wereldlijke verpleegster, de geneesheer rond, aan allen hulp en troost brengende. Rond het altaar lagen, kropen en wrongen zich gekwetsten, en als velen van hen, in hunne hevige pijn, geen oogopslag naar boven gaven, dan toch deden dit anderen. Opwaarts ziende, viel {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} het oog op het altaar, waar het beeld des Heilands de armen open-strekte en scheen te zeggen: ‘komt allen tot mij, die belast en beladen zijt, ik zal u verkwikken!’ welke woorden men daar ook geschreven vond. De liefdadigheid heeft wonderen gedaan. De vrouwen van Saarbrucken verschenen moedig op het slagveld, om de gewonden op te nemen, hulp toe te brengen en weg te voeren. Velen waagden inderdaad haar leven om de ongelukkigen te redden. Men zag zelfs twee meisjes eenen zwaargewonde van het slagveld wegdragen, nadat zij hem met hare halsdoeken verbonden hadden. ‘Wie,’ zeide een Duitsch correspondent, ‘eene sarcastische beschouwing over het menschelijke leven maken wil, moet te Spicheren in de Kerkstraat plaats nemen. Links ziet men er eene opene schuur, waar, onder het kommando van eenen officier, de Pruisische soldaten eenen os of eenige schapen dooden en jubelend vierendeelen. Rechts ziet men eene schuur, waar een stroom menschenbloed vloeit. In roode hemden gekleed en met lederen voorschoten aan, zijn daar de heelmeesters bezig....’ Koning Wilhelms hoofdkwartier was den 7den Augustus te Homburg, van waar hij onder dagteekening van den 8sten Augustus de volgende proclamatie aan de troepen richtte: ‘Soldaten, reeds is een groot gedeelte van ons leger - in werking om den vijand te vervolgen, die na bloedige gevechten teruggeslagen werd - over de grenzen gemarcheerd. Heden en morgen zullen verscheidene legerkorpsen op het Fransche grondgebied rukken. Ik verwacht van u, dat gij het u tot eene eer rekenen zult, u in het vijandelijke land door uwe voortreffelijke krijgstucht, waarvan gij tot nu toe een roemvol voorbeeld gegeven hebt, te doen opmerken. Wij voeren geenen oorlog tegen de vreedzame bewoners van Frankrijk, en de eerste plicht van een rechtschapen soldaat is den particulieren eigendom te beschermen, niet te dulden dat de goede faam van ons leger bezoedeld worde, al ware het slechts door een afgezonderd feit van gemis aan krijgstucht. Ik reken op den verheven geest die het leger bezielt; ik reken niet minder op de strengheid en bescheidenheid aller opperhoofden. wilhelm.’ Den 10den Augustus richtte de koning uit zijn hoofdkwartier Saarbrucken eene proclamatie aan het Fransche volk, in hetwelk hij, na gezeid te hebben dat zijne troepen het Fransche grondgebied hadden bezet, om den aanval, jegens Duitschland gepleegd, af te weren, verklaarde: ‘“Wij voeren oorlog tegen soldaten, niet tegen burgers; diensvolgens zullen hunne personen en hunne goederen veilig zijn, zoolang zij zich niet vijandelijk omtrent de troepen zullen gedragen.”’ De opperbevelhebbers zouden maatregelen te nemen hebben opzichtens gemeenten of personen, welke zich vijandig aan de oorlogsgebruiken en requisitiën zouden toonen, en tevens het verschil bepalen tusschen de Duitsche en Fransche geldswaarde, opdat de verhandeling tusschen soldaten en burgers zou vergemakkelijkt worden. Keizer Napoleon had den 6den Augustus, des middernachts, de volgende laconische depêche verzonden: ‘Mac-Mahon heeft den veldslag verloren. Frossard is verplicht geweest te retireeren. De aftocht heeft in goede orde plaats gehad. Alles kan hersteld worden.’ In eene andere depêche, gedagteekend uit Metz den 7den Aug., halfvier des morgens, zegt de keizer: ‘Daar mijne betrekking met MacMahon verbroken is, heb ik van hem niets vernomen, tot op het oogenblik dat generaal Laigle mij kwam berichten, dat Mac-Mahon den veldslag tegen een overmachtigen vijand verloren had en in goede orde aftrok. Aan de Saar vingen de gevechten te 1 uur aan, welke niet van groot belang schenen te zijn. De vijand kreeg voortdurend versterking, zonder dat ons 2de korps verplicht was te wijken. Eerst tusschen 6 en 7 uren des avonds, toen de vijand steeds talrijker werd, trok het 2de korps, met de regimenten die het ondersteunden, op de hoogte terug. De nacht leverde niets bijzonders op. Ik ga in het centrum onzer stellingen plaats nemen.’ Niets dan deze en een paar even onbepaalde en zelfs niet zeer waarheidlievende telegrammen, vinden wij aan de Fransche zijde omtrent het vreeselijk gevecht van Spicheren. De indrukken die de neerlagen van den 6den Aug., alsmede de veranderingen die zij in het gouvernement teweegbrachten, zijn te belangrijk om ze niet wijdloopig aan te halen; wij zullen hieraan het volgende hoofdstuk toewijden. Op één en denzelfden dag, den 6den Augustus, was alzoo het Fransche leger op twee verschillende punten totaal verslagen. Te Weisenburg en Wörth had het inderdaad tegen eene grootere macht te strijden gehad, maar te Forbach stond het in eene voortreffelijke stelling en in den aanvang met meer krijgsmacht dan de tegenpartij. Aan den moed was het voorwaar niet te wijten, want de Fransche soldaat vocht met eene leeuwendapperheid; hij had daarenboven voortreffelijke wapens. Doch het leger was niet behoorlijk ingericht; de militaire intendance was zelfs allerslechtst. Meer dan eens hadden de soldaten gebrek aan krijgsvoorraad en ook aan levensmiddelen. De troepen van Mac-Mahon hadden b.v. in vier en twintig uren geen eten gehad, en toen de maarschalk om krijgsvoorraad vroeg, arriveerde er een wagen met.... schoenen, in plaats van patronen. Niet zelden riep de soldaat, woedend omdat hij zich weerloos moest laten mitrailleeren, tevergeefs om munitie. De cavalerie miste soms patronen voor hare pistolen. Zoo ging het bij Wörth, zoo gebeurde het elders. Ook mist de Fransche soldaat de kalmte van den Duitscher; hij heeft noch de bedaardheid in het geweervuur, noch de koelbloedigheid in den stormpas welke den Duitscher kenmerkt en met welke wij hem den Geisberg en de Spicherer-hoogte zagen beklimmen. Niet zelden had de Franschman zijn voorraad verschoten, op het oogenblik dat hij er wezenlijk gebruik van maken kon. De krijgstucht, wij hebben het reeds gezeid, liet in het Fransche léger ook veel te wenschen over en dit vooral in wat betreft de Afrikaansche regimenten, die met het Europeaansch oorlogvoeren gansch onbekend zijn. Als men hooger opklimt ontmoet men onder de Fransche opperbevelhebbers die grondige militaire kennis niet, dien helderen en scherpen blik, welke een Von Moltke, een Von Roon kenmerken. Wij spreken hier over de Fransche generaals in het algemeen: er zijn gewis eervolle uitzonderingen. Velen hadden de ziekte van het onbepaaldste zelfvertrouwen. Maarschalk Leboeuf zegt dat er geen knoop voor een slobkous zal moeten gekocht worden; gansch het leger beschouwt den oorlog als eene promenade militaire; generaal Douay wordt te Weisenburg alleen aan zijn lot overgelaten; generaal Frossard weigert de hulp van Bazaine en wil de eer der overwinning voor zich alleen behouden; - kortom, er is in dit alles geene vaste berekening en een overmoed, dien het Fransche leger vooral moet geput hebben in zijne razzia-oorlogen van Afrika, in zijne expeditie naar-China, in het neerslaan van een handvol oproerlingen, in den goeden uitslag in Italië. De grenzen van zijn land waren den Franschman, wij hebben het nog aangehaald, schier onbekend, terwijl de Duitscher daarentegen uit de natuurlijke stellingen een blijkbaar vooraf berekend voordeel getrokken heeft. En hoe ellendig was de gemeenschap tusschen de verschillende korpsen, iets wat bij den Duitscher zoo volkomen, zoo volledig was, alsof de verschillende korpsen door éen ijzerdraad verbonden en door éene enkele hand in beweging gebracht werden! Veel heeft men ook den keizer aangewreven, die nooit blijken van militaire scherpzinnigheid had gegeven en niet zelden het plan der maarschalken belemmerde en dwarsboomde. Hoe het zij, als men in de laagste rangen aanvangt en opklimt tot de hoogste, vindt men in het Fransche leger een aantal gebreken, en deze zijn vaak zoo groot, dat de persoonlijke moed ze niet vergoeden kon. In den Duitsch-Franschen oorlog stond de berekening tegenover de wispelturigheid; de nauwkeurigste voorzorg tegenover eene wufte zorgeloosheid; de koelbloedige en schier mathematische moed tegenover de onbesuisdheid; een leger aan krijgstucht gewoon, tegenover den geest van den onhandelbaren boulevardier; een over het {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} algemeen zedelijk en godsdienstig leger, tegenover een dat onder deze oogpunten niet zelden beneden zero daalt. Niemand had zich echter eene zoo verpletterende neerlaag voorgesteld. Drie veldslagen in drie dagen, duizenden dooden, duizenden krijgsgevangenen, kanonnen, mitrailleuses, arenden, wapens van alle soort bemachtigd; de oorlog op Franschen bodem overgeplant, de houding van offensief, defensief geworden, het Fransche krijgsplan in duigen geslagen - kortom, de ramp was onmetelijk. Frankrijk mocht aan den keizer zeggen: ‘Varus, Varus, geef mij mijne legioenen weer!’ Op dienzelfden noodlottigen dag, had de keizer de laatste Fransche troepen uit Rome doen vertrekken en zette alzoo de poorten der stad voor koning Victor-Emmanuel open. Frankrijk na de neerlagen. IX. Beweging te Parijs. - Beursberichten omtrent een zegepraal. - Manifestatiën in de straten. - Het volk voor de hotels van het ministerie. - Tijding der neerlagen en ontgoocheling. - Proclamatie der keizerin. - Verslag over de middelen van verdediging. - Te wapen! - Nog proclamatiën. - Parijs in staat van beleg. - Verdediging van de hoofdstad. - Zittingen van het Wetgevend Korps. - Ontslag van het kabinet Ollivier. - Ministerie Palikao. - Verschillende maatregelen. - Uitdrijving der Duitschers. - Indruk der gebeurtenissen te Metz. - Changarnier. - Het opperbevelhebberschap. - De Duitschers te velde. Wij hebben gezien dat de straathelden van Parijs zich, na de noodlottige tijding van Weisenburg, op een paar wisselkantoren, door Duitschers gehouden, ook op een Russisch wapenbord boven een consulaat, dat men voor een Pruisisch hield, verder op eenige weerlooze Duitsche kantoorjongens gewroken had. De politie had zelfs eene zekere voldoening aan het publiek moeten geven, door vier Duitsche bankiers in verzekerde bewaring te nemen. Dit had plaats den 4den Augustus. Het volk was brandend van ongeduld naar eene revanche, en - van waar kwam het nieuws? - de blijde tijding eener overwinning slingerde welhaast rechts en links rond, om immer grooter en machtiger te worden. Straks was zij een waterdruppel, nu is zij reeds een stroom; straks werd zij schier gefluisterd, nu davert zij uit honderdduizenden monden en weergalmt langs alle hoeken door Parijs. De telegraaf neemt het nieuws als gerucht op en deelt het den verst wonenden dagbladschrijver mede: aan hem, die de groote bazuin in handen heeft en die tijding heinde en ver schallen doet. Het volk stroomt te samen. Eenige jongelingen gaan vooruit naar het ministerie van Binnenlandsche zaken, om daar te vernemen wat er waar is van dit zoo hardnekkig rondloopend gerucht. Het antwoord luidt, dat er vooralsnog geene tijdingen uit het hoofdkwartier zijn aangekomen. Die woorden werken als een koud stortbad. Het nieuws kwam echter den volgenden morgen, 6 Augustus, met nieuwen aandrang terug. Men bepaalde zich niet meer met eene overwinning aan te kondigen; maar men gaf de noodige inlichtingen. Mac-Mahon was zegepralend; de kroonprins van Pruisen was krijgsgevangen genomen; 20,000 Duitschers waren in de handen der Franschen gevallen; de Duitschers waren totaal verslagen en Landau was stormenderhand ingenomen. Gewis - dat mocht wel voor eene overwinning tellen.... Doch van waar komen die berichten? Van de Beurs! was aller uitroep; daar waren zij officiëel aangekondigd - en andermaal liep het gerucht bliksemsnel langs den telegraafdraad door Europa. Het nieuws was inderdaad op de Beurs verspreid ten gevolge eener depêche, die echter eindigde met de woorden: ‘niets officiëel.’ De denkwijzen waren verdeeld. Hier vond het nieuws ingang, daar schudde men het hoofd en beschouwde men de depêche als eene schandelijke fondsenspeculatie. Hoe is het mogelijk dat het gouvernement eene dergelijke tijding niet zou ontvangen hebben en wat reden kan er bestaan, dat het deze zou achterhouden! Goede redenen mochten niet baten, en nogmaals vloog het nieuws der overwinning door Parijs. Vlaggen verschenen plotseling aan de vensters van vele huizen; men maakte aanstalten om des avonds gansch de hoofdstad prachtig te illumineeren. Aan de Beurs, in de naburige straten, op de boulevards dreven duizenden menschen te zamen en zongen de Marseillaise en huilden waanzinnig van vreugde. De opera-zangeres Marie Sasse - geboortig van Gent - kwam in open rijtuig over den boulevard Montmartre gereden. Het volk herkende de gevierde zangeres, die overigens weinige dagen geleden het publiek nog in een aan razernij grenzende geestdrift had gebracht door het zingen der Marseillaise - heerlijk lied in wat de muziek, brokkelig en zinstorend in wat de woorden betreft. Marie Sasse werd omringd; men verlangde dat zij de Marseillaise zingen zou en rechtstaande in haar rijtuig, zong zij inderdaad het lied, waarvan het refrein door duizenden en duizenden monden herhaald werd. Nog anderen worden tot het zingen van dat lied uitgenoodigd. Hier zingt er een op eene tafel voor een der koffiehuizen geklommen; daar huilt een ander aux armes, citoyens! door twintig armen in de hoogte gestoken. De straatjongen klautert tegen venster, fontein en lantaarnpaal op en zijne met gaten doorboorde muts zwaaiende, herhaalt hij het aux armes, citoyens! Werklieden, vrouwen, dames, burgers, heeren, allen woelen dooreen, herhalen het nieuws, drukken elkander de hand, wenschen elkander onderling geluk. Wat verder nieuws? is telkens aller vraag, wanneer andere groepen zich aansluiten. Eene officiëele depêche te halfdrie meegedeeld, bericht dat maarschalk Mac-Mahon de positiën, door hem den vorigen dag bezet, nog niet verlaten heeft en dat hij op versterking wacht. Dus nog geene overwinning?.... De ontgoocheling was groot. Omtrent halfvier keerde de heer Ollivier van St.-Cloud terug en begaf zich naar het ministerie van Justitie. De minister moest zich een weg banen door eene dichtgepakte menigte, welke, vernomen hebbende dat het nieuws, op de Beurs verspreid, valsch was, zich daar vereenigd had om de waarheid te onderscheppen. Afgevaardigden uit de volksmenigte vroegen en verkregen gehoor bij den minister, en terwijl deze met hen sprak, werden de vensters van het hotel geopend en de heer Adolphe Ollivier nam, met ontroerde stem, het woord: ‘Het nieuws,’ zeide hij, ‘vandaag ter Beurze aangekondigd, is een schandelijk bedrog. Er is een onderzoek geopend om te weten, wie in een zoo plechtig oogenblik als dat hetwelk wij beleven, de openbare rust, welke het gouvernement gehandhaafd heeft, durft storen. Het gouvernement geeft onmiddellijk aan de dagbladen de tijdingen welke het ontvangt....’ - ‘Ja, tien uren later!’ roept eene stem. - ‘Sluit de Beurs!’ schreeuwt een ander. De heer Emile Ollivier treedt voor en zegt: ‘Gij vraagt de sluiting der Beurs (ja, ja!). Dat is een ernstige maatregel. Die toch kan niet genomen worden zonder dat het gouvernement daaromtrent beraadslaagd hebbe. Ik wil u geene beloften doen, welke niet zouden worden nagekomen (zeer wel). Maar wat ik u zeggen kan is dit, dat alle maatregelen in het werk zijn gesteld, om de hernieuwing van eene zoo schandelijke daad te beletten (bravo!). Ziehier al de tijdingen, welke wij ontvangen hebben: Maarschalk Mac-Mahon concentreert zijne troepen en bereidt zich om de neerlaag, om het ongeluk te herstellen, dat eene onzer divisiën getroffen heeft. Die divisie, welke slechts uit 6- a 7000 man bestond, is na een lang en heldhaftig gevecht en voor twee legerkorpsen, achteruitgegaan. (bravo!) Ik herhaal u, dat maarschalk Mac-Mahon zich in positie gesteld heeft om den marsch des vijands {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Een Pruisische batterij tracht op de hoogten bij Spicheren stelling te nemen. ==} {>>afbeelding<<} {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aankomst van Fransche krijgsgevangenen te Berlijn. ==} {>>afbeelding<<} {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} te beletten en een oogenblikkelijk voordeel te wreken, dat dezen slechts door overmachtige getalsterkte ten deel is gevallen. (bravo!) ‘Verspreidt u in Parijs en zegt alom, dat het gouvernement enkel officiëele tijdingen zal bekend maken. Hecht enkel geloof aan die, welke een officiëel karakter hebben.’ ‘Ik zweer u op mijne eer, hier voor u allen, die de vertegenwoordigers der Parijsche bevolking zijt, dat zoohaast er eenige tijding aankomt, ik geene minuut wachten zal u deze mee te deelen, desnoods zelfs door plakbrieven. Zijn de tijdingen gunstig, dan zullen wij u deze met genoegen doen kennen; zijn ze integendeel ongunstig, dan zullen wij ze u overmaken met vertrouwen, overtuigd, dat een kortstondige tegenspoed uwe vaderlandsliefde en uw geloof in den eindelijken goeden uitslag niet zal doen wankelen. Hebt vertrouwen in ons, zooals wij in u vertrouwen stellen. Laat ons, terwijl onze broeders aan de grenzen strijden, ons zelven genoeg meester zijn, om hen door ons geduld bij te staan (wel!) en met eene en dezelfde geestdrift roepen: leve het vaderland!’ Het publiek was opgetogen en herhaalde den kreet, opgevolgd door: leve Frankrijk! De keizer was in die groote beweging als het ware reeds vergeten.... De menigte verspreidde zich; doch een bang voorgevoel maakte zich welhaast van veler gemoed meester. Een tiental personen, beschuldigd op die valsche tijding te hebben willen speculeeren, werden door de politie aangehouden. De bende, eenige honderden personen sterk, die wij hooger aan het ministerie van Binnenlandsche zaken ontmoet hebben, wilde zich echter op de beursspeculanten wreken. Zij stormde naar het beursgebouw, verbrijzelde het hek, vernielde wat onder de hand viel en huilde: ‘Weg met speculanten! Sluit de Beurs!’ en de overheid, na eenigen der opgewondenen te hebben aangehouden, ging inderdaad tot die sluiting over. De posten werden verdubbeld; de troepen waren onder de wapens of in de kazernen geconsigneerd. Des avonds waren de boulevards van Parijs door eene krielende volksmenigte opgevuld; het was eene groote, diep bewogen stroom, nu eens juichend, bruisend golvend bij de tijding der overwinning, dan weer brullend en dreigend bij het denkbeeld van eene neerlaag, welk woord echter over geene lippen durfde klinken. ‘Nieuws, nieuws van de grenzen?’ vroeg men ten allen kante; doch het gouvernement deelde niets mee; de dagbladen bleven stom. De vroeger aangehaalde depêche uit Metz kwam eerst des Zondagsmorgens te Parijs aan. Het gouvernement wilde de waarheid nog in al hare naaktheid niet doen kennen. De vernieling der Fransche legerkorpsen, de overrompeling der grenzen werd nog min of meer in een sluier gehuld voorgesteld; maar men begreep welhaast al het verschrikkelijke van den toestand. ‘Wapens! wapens!’ is aller kreet. De keizer telegrapheerde het volgende naar Parijs: ‘Indien men hier onze pogingen wil ondersteunen, dan moeten Parijs en Frankrijk alles voor het vaderland opofferen. Wij verliezen hier noch onze koelbloedigheid, noch ons zelfvertrouwen; maar wij naderen eene ernstige beproeving. Mac-Mahon heeft op zijn terugtocht den weg naar Nancy gedekt. Het korps van Frossard heeft veel geleden. Men neemt de krachtigste maatregelen voor de verdediging. Maarschalk Leboeuf, majoor-generaal van het leger, bevindt zich op de voorposten.’ Het gouvernement gaf eene proclamatie uit, in welke het den tegenspoed der Fransche wapenen, doch niet zeer helder kennen deed: ‘In tegenwoordigheid dezer gewichtige tijdingen, is onze plicht ons duidelijk voorgeschreven. Laat ons een beroep doen op de vaderlandsliefde en de krachtdadigheid van allen. De Kamers zijn bijeengeroepen. Dat Parijs om hoogdringende redenen in staat van beleg worde gesteld. Ten einde de uitvoering der oorlogstoebereidselen gemakkelijk te maken, verklaren wij den staat van beleg in toepassing. Geene wankelmoedigheid, geene verdeeldheid. Onmetelijk zijn onze middelen van verdediging. Laat ons met standvastigheid worstelen en het vaderland zal gered worden.’ Op de Tuileriën waaide de vlag halfstoks ten teeken van rouw. De ministerraad was bestendig in zitting. Te 11 uren des morgens verscheen de volgende proclamatie der keizerin, welke laatste van St.-Cloud naar Parijs gekomen was: ‘De Tuileriën, 7 Aug. 11 u. des morgens. Franschen! De aanvang van den oorlog is ons niet gunstig geweest. Onze wapenen hebben eene neerlaag geleden. Laten wij in den tegenspoed, geene wankelmoedigheid doen blijken. Haasten wij ons denzelven te vergoeden. Dat er onder ons maar ééne partij zij, die van Frankrijk; ééne vlag, die der nationale eer. Getrouw aan de roeping van mijn plicht, kom ik in uw midden. Gij zult mij vooraan zien in het gevaar, om de vlag van Frankrijk te verdedigen. Ik bezweer alle goede burgers de orde te handhaven. Deze verstoren zou gelijkstaan met samen te zweren met onze vijanden. eugenie.’ Men moest in dat oogenblik wel aan de mogelijkheid van een beleg van Parijs gelooven - eene onderstelling, welke eenige uren vroeger den Parijzenaar nog zou hebben doen glimlachen. De burggraaf Dejean, minister van oorlog ad interim, bood der keizerin het volgende verslag aan, dat evenals alle vroegere, niet vrij was van optimisme: ‘De tegenwoordige omstandigheden,’ zeide hij, ‘gebieden ons in de verdediging der hoofdstad te voorzien en versche troepen te vereenigen, welke ons toelaten, met die welke de keizer nog onder zijne bevelen heeft, in het vlakke veld te strijden tegen eenen vijand, die door zijn eersten bijval zoo stout geworden is, dat hij op het punt staat naar Parijs te marcheeren. ‘Maar Parijs zal niet onverhoeds overvallen worden. De buitenforten der stad zijn reeds sedert lang veiligheidshalve gewapend; men heeft aan de vollediging daarvan gearbeid en men is in de eerste dagen van den oorlog met de wapening van den ringmuur begonnen. Om de stad in staat van verdediging te stellen, moeten er nog zekere werken worden uitgevoerd, waarvan de plannen bestaan en met welke men morgen aanvang maken zal. In de uitvoering zal er snel worden te werk gegaan. De buitenforten zullen daarenboven in staat worden gesteld een geregeld beleg te kunnen doorstaan en binnen weinige dagen zal de ringmuur zich in denzelfden toestand bevinden. Voor die taak zullen noch de handen, noch de opoffering der bewoners van Parijs ontbreken. De nationale garde zal de wallen verdedigen, die zij onneembaar heeft helpen maken; 40,000 man, uit hare gelederen genomen, vereenigd met het huidige garnizoen, zullen meer dan voldoende zijn om eene werkzame en met ondernemingsgeest bezielde verdediging daar te stellen tegen een vijand, die een wijd uitgestrekt front zal moeten bezetten. De verdediging van Parijs zal alzoo verzekerd zijn; doch er is een niet minder noodwendig punt, en wel het aanvullen der leemten die in de gelederen van ons leger gemaakt zijn. Met de medehulp der mariniers, door de nog beschikbare regimenten in Frankrijk en Algerië, door de vierde bataljons onzer 100 infanterie-regimenten, tot 900 man voltallig gemaakt bij middel van nationale garden; eindelijk door een deel van onze gendarmerie in regimenten te vormen, welke eene keurbende zullen uitmaken, kan men gemakkelijk 150,000 man te velde brengen. Verder zal de oproeping der lichting van 1869, welke jonge soldaten van 8 tot 12 Augustus bij hun korps zullen aankomen, {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} ons 60.000 soldaten leveren, die binnen eene maand echte soldaten zullen zijn. Alzoo, zonder te rekenen wat de cavalerie, de artillerie, de genie en de andere wapens kunnen leveren, kan men onmiddellijk beschikken over 150,000 manschappen en later nog 60,000, om den vijand tegemoet te gaan. Maar aan dezen strijd zullen ook de nationale mobiele garde en de kompagnieën scherpschutters (francs-tireurs), die overal verlangen ingericht te worden, kunnen deelnemen. Wij tellen daar 400,000 man. Men moet nog op de sedentaire mobiele garde rekenen. Frankrijk kan 2,000,000 verdedigers wapenen. Hunne geweren zijn gereed en daar zullen er nog 1,000,000 in reserve zijn.’ Die berekening was zeker zeer schoon op.... het papier. Onwillens denken wij hier echter nogmaals aan den knoop der slobkous van maarschalk Leboeuf. Ook het vertrouwen in de mobiele garde was wel wat gewaagd: het toekomende zal onze woorden bevestigen. De democratische pers, l'Avenir national, la Cloche, la Démocratie, le Rappel, le Reveil, le Siècle en ook le Charivari vroegen niet alleen de onmiddellijke wapening van alle burgers; maar nog de instelling van een comité van verdediging, vooreerst uit de afgevaardigden van Parijs saamgesteld. Le Siècle wierp een inderdaad brandend artikel in het licht, in hetwelk het blad de feiten sedert den 2den Augustus opsomde, en door die opsomming alléén eene zware beschuldiging tegen het hoofdkwartier uitbracht. ‘Men moet zich geene begoocheling meer maken,’ zeide het blad. ‘Frankrijk is overweldigd, het vaderland is in gevaar! Waaraan moet men de neerlagen, die Frankrijk getroffen hebben, toeschrijven? De soldaten waren heldhaftig, hunne wapens minstens zoo voortreffelijk als die des vijands. ‘Verrader van het vaderland zou hij zijn, hij, die de waarheid niet vlak in het aangezicht durft staren! Den 2den Augustus bezet een enkel korps, dat van Frossard, de hoogten van Saarbrucken; Bazaine ligt op weinig afstand van daar; Ladmirault kampeert in de richting van Sierck, op twee dagmarschen van daar; de garde is te Metz, ongeveer denzelfden afstand; Canrobert bezet Châlons, nog verderaf gelegen - kortom, de Fransche korpsen zijn zoodanig verspreid, dat zij elkander geen hulp kunnen toebrengen. Den 4den Augustus wordt de divisie van Abel Douay te Weisenburg, van Mac-Mahons korps afgescheiden, zonder hulp toe te brengen verpletterd. Den 6den Augustus valt de vijand op Saarbrucken en verslaat Frossard met een gedeelte van het korps Bazaine. Waar waren op dien droevigen dag Ladmirault, Canrobert en de keizerlijke garde? Altijd uiteengespreid, op éen of twee dagmarschen verwijderd van de heldhaftige bataljons, die aan de grenzen sneuvelden. Denzelfden dag wordt Mac-Mahons korps te Wörth door den kroonprins van Pruisen vernietigd. Waar bleef generaal De Failly? Waar toefden de 40,000 man, vroeger tusschen Bitche en Saarguemines gelegerd? Altijd op een dagmarsch van het slagveld, altijd in de onmogelijkheid het kanongedommel te benaderen. Aan wien de schuld? Aan de korps-opperhoofden, aan die welke enkel de gegeven bevelen uitvoeren? Wie zou het gelooven? Trekt de feiten te zamen en laat ons zien welke les er uit den noodlottigen 6den Augustus voortspruit. Het Fransche leger heeft zijn rechtervleugel in den Elzas en zijn centrum te Forbach zien geslagen, onder de overmacht verpletterd worden, terwijl 140,000 man zich in de onmogelijkheid bevinden een geweerschot te lossen! Nu is de rechtervleugel in aftocht op de Vogeezen, den Elzas verlatende; het centrum verpletterd, retireert ongetwijfeld op Nancy - maar in welken toestand! De linkervleugel, nog ongeschonden, is te Metz, maar van de andere korpsen afgescheiden en misschien machteloos om zich met die korpsen te vereenigen, tenzij onder de muren van Parijs. Ziedaar den toestand.... Op wien drukt de verantwoordelijkheid van die uiteenspreiding der troepen, door welke het den vijand mogelijk wordt, om het eene korps voor, het andere na te verdelgen? Het behoeft niet gezeid te worden. 't Is duidelijk genoeg. En nu, de harten omhoog! Ons geluk hangt van ons zelf af. Zullen wij het volk van 1815, of het volk van 1792 zijn? Wij hebben de keuze te doen.’ Die taal was gepast, krachtig, mannelijk. Andere dagbladen sloegen tot eene soort van razernij over, en de heer Paul de Cassagnac verklaarde in een Victor Hugoaanschen uitval, dat de Franschen, als er geen kruit was, op de bajonet zouden vallen, en als deze verwrongen of geplooid werd, zij den Pruis met..... de tanden zouden tegenhouden. Ook tot de vrouwen werd menig geroep gedaan; de daarin heerschende geest is die, welke in Joseph Chéniers beurtzang Chant du départ de bovenhand heeft; 't is 1792 dat het hoofd opsteekt. Beter ware het geweest de vrouw aan te moedigen tot het maken van verbindsels en pluksel, dan wel haar aan te wakkeren beenen te helpen breken.... Te Berlijn deed, in den aanvang des oorlogs, eene tooneelspeelster een oproep aan de Duitsche vrouwen, om een Amazonen-korps te vormen. Het bleek weldra dat die dame nog minder bijval had op het oorlogstooneel, dan wei op het kluchttooneel.... Hoe het zij, de geest van verdediging van Parijs was wakker geschud, en men verklaarde zich liever onder de puinen der stad te begraven dan zich over te geven. Eene nieuwe proclamatie, onderteekend door de ministers, drong er op aan, dat Parijs kalm blijven zou. ‘Eene beweging te Parijs,’ zegt zij, ‘zou den vijand in de hand werken. Ziehier een briefje dat men in de zakken van een spion heeft gevonden, die in het hoofdkwartier werd aangevoerd: ‘Moed, Parijs geraakt in opstand, het Fransche leger zal tusschen twee vuren staan!’ Die zinsnee mocht, in elk geval, als een gelukkige vond beschouwd worden en Parijs bleef rustiger dan men het vermeend had. De overdreven republikeinsche partij, de geheime maatschappijen, de geduchte Internationale, die immer van elke gelegenheid gebruik maken om boven water te komen, bewogen zich echter; zij wilden de vervallenverklaring des keizerrijks en de proclamatie der republiek - alzoo de verdeeldheid, terwijl in dat hachelijk oogenblik Frankrijk niets meer noodig had dan éénheid. De rijksvaan van St.-Denis, de roode en de driekleurvlag moesten broederlijk naast elkander en tegen den vijand gericht, waaien. Dáár lag wellicht de redding. Tot het land zeide het gouvernement in dien benarden toestand. ‘Franschen! Wij hebben u de volledige waarheid doen kennen. Aan u thans uwen plicht te doen. Dat van deze tot gene zijde van Frankrijk één en dezelfde kreet uit aller borst opstijge. Dat het volk trillend van verontwaardiging en tot alle opoffering bereid, opsta, om den grooten strijd te strijden. Eenige onzer regimenten zijn onder de overmacht bezweken; ons leger werd niet overwonnen. Nog altijd wordt het door denzelfden geest van dapperheid bezield. Laat ons het ondersteunen. Stelt tegenover de stoutmoedigheid, voor het oogenblik met bijval bekroond, de hardnekkigheid welke de lotsbestemming bedwingen zal. Scharen wij ons te zamen en dat de overweldigers tegen een wal van menschelijke borsten stooten. Dat, evenals in 1792, evenals te Sebastopol, onze tegenspoed de leerschool der overwinningen zij. 't Zou eene misdaad zijn een oogenblik aan het heil des vaderlands te twijfelen en daartoe niet mee te werken. Staat op dan, staat op! En gij, bewoners van het centrum, van het noorden en het zuiden, die niet onder den last des oorlogs gebukt gaat, snelt met één en dezelfde geestdrift bezield, uwe oostelijke broeders te hulp. Dat Frankrijk eendrachtig in de overwinning, zulks nog meer zij in de dagen van beproeving en dat God onze wapens zegene.’ De prefect der Seine, de heer Henri Chevreau, riep al de be- {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} woners van Parijs op, die niet in de lichting voor den krijgsdienst begrepen waren, zich te doen inschrijven om aan de metsel- en aardewerken der forten van Parijs te arbeiden. Niemand sprak echter in die proclamatiën van den keizer. Den 9den Augustus moesten de Senaat en het Wetgevend Korps vergaderen. Parijs verkeerde in eene hevige beroering. Men stormde naar de paleizen dezer vergaderingen. De circulatie der rijtuigen was langs de brug der Concorde verboden. Linietroepen en nationale garden hadden op verschillende punten post gevat en hier en daar had de cavalerie reeds eenige groepen uiteengedreven. In den Senaat voerde de heer Parrieu, voorzitter van den Staatsraad, het woord. Hij kondigde de tijdingen af in den geest als wij deze in de proclamatiën hebben opgemerkt: een tegenslag, maar niet overwonnen! De voorzitter vroeg de algemeene wapening. Parijs was, zeide hij, in staat van verdediging gesteld; de sedentaire nationale garde werd alom ingericht; de regimenten pompiers te Parijs en de douaniers zouden bij het werkelijke leger ingelijfd, alle mariniers, die meer dan zes jaren dienst telden, ingeroepen, en er zonden vrijwilligerskorpsen gevormd worden. {== afbeelding Gekwetsten op het station te Saarbrucken. ==} {>>afbeelding<<} Verder vroeg men de algemeene inrichting der nationale garde, de inlijving van een deel der nationale mobiele garde bij het leger en de vervroeging van de loting der lichting van 1871. De heer Parrieu deed een beroep op de eendracht en in den Senaat, altijd getrouw aan het keizerrijk, weerklonk andermaal het leve de keizer! In het Wetgevend Korps had de heer Emile Ollivier, minister van Justitie, pas een half woord gesproken, of de linkerzij deed hare denkwijze, haar verlangen, haar eisch op eene ongenadige wijze kennen. ‘Wij hebben,’ zegt de heer Ollivier, ‘niet willen wachten, om u bijeen te roepen, totdat de toestand des vaderlands gecompromitteerd is (Gedruis.) Stemmen links. - Hij is dit reeds! De heer Jules Ferry. - Lotharingen is overrompeld! (Gedruis.) Markies De Prié. - Het vaderland is nooit gecompromitteerd! De heer Latour Dumoulin. - Alleen het ministerie is zulks. De voorzitter Schneider. - Laten wij ons wachten het vaderland te compromitteeren door de naijverige bewakers onzer waardigheid niet te zijn. (Zeer wel!) De grootzegelbewaarder. - Bij de eerste moeilijkheden welke er ontstaan zijn, hebben wij u geroepen. Eenige korpsen van ons leger hebben eene neerlaag geleden; maar het grootste gedeelte is noch overwonnen geworden, noch zelfs in het gevecht opgetreden. (Zeer wel!) Die, welke aan den strijd hebben deelgenomen, werden slechts door eene macht vier- of vijfmaal grooter dan zij telden, teruggeslagen en zij hebben in het gevecht een schitterenden heldenmoed doen blijken. (Toejuichingen op alle banken.) De heer Guyot-Montpayroux. - Leeuwen door ezels aangevoerd, zooals Napoleon zeide. (Gedruis.) De heer Arago. - Treedt af, en het leger zal overwinnen. De heer Jules Favre. - Het tegenwoordige ministerie, in deze vergadering, dat is eene schande! (Gedruis.) De voorzitter Schneider. - Weet vooreerst te luisteren; daarna zal de Kamer beraadslagen. (Zeer wel!) Die woordenwisseling was de voorbode van 't geen er welhaast zou plaats hebben. Inderdaad de heer Latour-Dumoulin stelde formeel voor dat het presidentschap van den ministerraad aan generaal Trochu zou worden opgedragen en dat deze met de vorming van een kabinet zou worden belast. Zijn dagorder was onderteekend door: Latour-Dumoulin, Carré Kerisouët, Lefèvre Pontalis, De la Monneraye, De Dalmas, G. Fould, markies De Grammont, Tassin, De Guiraud, baron d'Yvoi, Mangini, Keiler, markies d'Andelarre en Malezieux. De rechterzij protesteerde deels, op de andere banken vond het voorstel ondersteuning. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De ‘goldene Bremme’ bij Saarbrucken, op 7 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Begrafenis van den Franschen generaal Douai, door de Pruisische troepen in Saargemund, op 7 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} De heer Jules Favre vroeg de wapening van ieder burger, de samenvatting der krijgsmacht in ééne hand, maar niet in die des keizers. ‘De keizer,’ zeide de redenaar, ‘is ongelukkig geweest; hij moet terugkomen!’ Verder wil spreker dat aan eene commissie van vijftien leden, in de Kamer zelve gekozen, de last worde opgedragen den inval van den vreemdeling te bestrijden. De voorzitter noemde dat voorstel ongrondwettig en de heer Granier de Cassagnac zeide, dat het de eerste stap naar eene omwenteling was; een begin van omwenteling, hetwelk de hand naar een begin van buitenlandsche overweldiging reikte. ‘De Pruisen,’ roept de redenaar uit, ‘wachten u.’ (Gedruis links.) ‘Toen Bourmont, van hatelijke gedachtenis, zijn land verkocht, deed hij niets ergers. Hij ten minste was soldaat, terwijl gij, verscholen achter uwe privilegiën, voorstelt het gouvernement des keizers af te breken, op het oogenblik dat het voor den vijand staat. De heer Arago. - Het vaderland is in gevaar. De heer Granier de Cassagnac. - Wij zijn allen hier gekomen onder de voorwaarde van den eed, die ons karakter, onze onschendbaarheid daarstelt. (Gedruis links.) Hij, die zijn eed breekt, is niet meer onschendbaar, en indien ik de eer had op de banken des gouvernements te zetelen, zou ik u dezen avond aan den krijgsraad overleveren.’ Bij deze woorden barst eene onbeschrijfelijke verwarring, een inderdaad helsch gedruis los. Men eischt dat de redenaar tot de orde geroepen worde. De voorzitter denkt aan dien eisch niet te moeten toegeven, omdat de overdrijving aan beide zijden heeft plaats gegrepen. De heer Jules Simon springt vooruit en roept den heer Granier de Cassagnac toe: ‘Wij zijn gereed, fusilleert ons!’ De heeren Estancelin en Ferry komen tot voor de bank des ministers van Buitenlandsche zaken en duwen hem toe: ‘Waarom lacht gij? Dat is eene beleediging!’ Het tumult wordt zoo hevig, dat de voorzitter, na reeds gezeid te hebben dat dergelijke houding der Kamer, in een zoo gewichtig oogenblik, de vijanden van Frankrijk moest verheugen, de zitting opschorst. Een oogenblik rust bracht echter de kalmte niet weer. De heer Ernest Picard wilde al de te Parijs aanwezige regimenten naar de grenzen zenden en de bewaking der hoofdstad uitsluitend aan de nationale garde toevertrouwen, en, zoo riep hij, ‘indien gij, leden der meerderheid, eene tegenovergestelde zienswijze hebt, zegt het dan, en wij zullen uw antwoord overbrengen aan diegenen, welke het betreft.’ De bedreiging was duidelijk en nog duidelijker werd zij, toen de heer Picard voortging: ‘Indien de Kamer, wat ik niet geloof, haar vertrouwen aan de ministers verleenen zal en wapens aan den burger weigert, denk ik dat het volk zich deze door alle mogelijke middelen moet verschaffen.’ Dat was een beroep op de omwenteling. Het ministerie moest verdwijnen, de keizer van het opperbevel beroofd en dus zedelijk onttroond worden en de nationale garde uitsluitend meester zijn van Parijs. De heer Jerôme David deed een beroep op eendracht in het hachelijk oogenblik; zijne woorden vonden eenigen bijval, doch toen hij liet hooren, ‘dat Pruisen tot den oorlog bereid was, en Frankrijk niet,’ steeg er een nieuw tumult op. De linkerzijde had het woord gevonden, hetwelk aan hare inzichten van afbraak een vaster lichaam gaf. De minister van Oorlog, zoo antwoordde men, heeft ons de verzekering gegeven, dat wij volkomen toegerust waren! De redevoering van den heer Jerôme David was, zooals de heer Arago te recht opmerkte, de veroordeeling van het kabinet, ‘hetwelk Frankrijk bedrogen had.’ De heer De Kératry, lid der oorlogscommissie (zie blz. 15 van het Gedenkboek), kwam de verklaring, door maarschalk Leboeuf op zijn eerewoord afgelegd, bevestigen en eindigde met den eisch, ‘dat de keizer zou abdiceeren. Toen Napoleon I met onze legers gevallen is’, zeide hij, ‘heeft Frankrijk zelf de teugels van het gouvernement in handen genomen. Het opperhoofd van den Staat had het vertrouwen des lands niet meer. Dàt was billijk, dat was voorzienend! Napoleon III heeft onze legerscharen niet naar de overwinning kunnen geleiden; dat hij zijne plaats aan de vaderlandsliefde van het Wetgevend Korps afsta!’ - woorden, voor welke de redenaar tot de orde geroepen werd. Reeds had de heer Ferry dreigend geroepen: ‘op dit oogenblik mitrailleert men Parijs.’ Omtrent verschillende voorstellen moest men eindelijk tot eene beslissing komen. Het voorstel van den heer Latour-Dumoulin, door hetwelk de vergadering verklaarde, dat het kabinet in de tegenwoordige omstandigheden het vertrouwen van het Wetgevend Korps niet meer had, werd verworpen. Dat van den heer Clément Duvernois luidde als volgt: ‘De Kamer, besloten hebbende een kabinet te ondersteunen dat bekwaam is om de verdediging des lands in te richten, gaat over tot de dagorde.’ De minister Ollivier verklaarde, dat het kabinet zich bij dat voorstel niet kon aansluiten. Niettemin werd het aangenomen. Die stemming was dan ook de val van het kabinet-Ollivier. Onderscheidene voorstellen van de heeren Jules Favre en Kératry werden naar verschillende commissiën tot onderzoek verzonden. Op het einde der zitting berichtte de heer Ollivier, dat het kabinet zijn ontslag gegeven en de keizerin graaf Palikao 1) met de vorming van een nieuw ministerie had belast. In de zitting van den 10den Aug. werd dit kabinet door graal Palikao in de volgende bewoording aangekondigd: ‘Mijne Heeren,’ zeide de graaf, ‘in naam van H.M. de keizerin-regentes....’ Stemmen. Luider, luider! Graaf Palikao: ‘Mijne Heeren, ik vraag u de toelating, niet luider te spreken. Daartoe heb ik eene goede reden in te brengen. Vijf en twintig jaren geleden is een kogel mij door de borst gevlogen, en die zit er nog in....’ Die woorden moesten op eene Fransche vergadering een onmetelijken indruk maken, en dat deden zij ook. In iemand, die sinds het vierde van een eeuw met een kogel in de borst omwandelt, mocht men gewis wel vertrouwen hebben.... Graaf Palikao gaf lezing der volgende lijst: ‘Oorlog, graaf Palikao..... Mijnheer Thiers: ‘Zeer wel!’ ‘.... Binnenlandsche Zaken, de heer Henri Chevreau; Financiën, de heer Magne; Justitie en Eerediensten, de heer Grandperret; Landbouw en Handel, de heer Clément Duvernois; Marine, admiraal Giroult De Genouilly, (bravo! bravo!); Openbare Werken, baron Jerôme David; Buitenlandsche Zaken, prins De Latour d'Auvergne; voorzitter van den Staatsraad, de heer Busson-Billault; Openbaar Onderwijs, de heer Brame. De vergadering stemde dankbetuigingen aan het leger. Men nam maatregelen omtrent de handelseffecten, en het voorstel der militaire commissie, welker verslag door den heer Forcade De la Roquette werd voorgedragen, erlangde goedkeuring. Het besluit van dit rapport luidde: ‘De commissie stelt het aannemen voor van het volgende wetsontwerp: {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Art. 1. Alle ongehuwde burgers, weduwnaars zonder kinderen, van 25 tot 35 jaren oud, die aan de wet der recruteering voldaan hebben en geen deel maken der mobiele garde, worden, voor zoolang de oorlog duurt, onder de wapenen geroepen. Art. 2. Het krediet van vier millioen, voor de huisgezinnen der soldaten, die onder de vaandels geroepen zijn, wordt op vijf en twintig millioen gebracht. Art. 3. De vrijwillig indiensttreding en het remplacement kunnen, voor de gewezen militairen, tot het 45ste jaar toegelaten worden.’ Met algemeene, dat was met 273 stemmen, werd het ontwerp van wet gestemd. In de zitting van den 11den Augustus viel er nogmaals eene vlaag eischen en voorstellen in de Vergadering. De heer Raspail wilde, dat de seminaristen gedwongen werden de wapens op te nemen, ter verdediging van het land; hij vroeg tevens dat Henri Rochefort, tot gevangenisstraf veroordeeld, zou losgelaten worden. De heer Kératry stelde voor eene commissie te benoemen, die maarschalk Leboeuf ter verantwoording voor de balie der Kamer zou dagen - een voorstel dat een wezenlijken storm in de vergadering deed losbarsten. De heer Guyot-Montpayroux had den minister van Oorlog de vraag toegericht: of maarschalk Leboeuf nog generaal-majoor in het leger was? ‘Het is schandelijk,’ riep de redenaar uit, ‘dat die man niet afgesteld wordt.’ De linkerzijde juichte toe, de rechter was verontwaardigd; zij wilde niet, dat de minister van Oorlog op de gedane vraag zou antwoorden, waarop de linkerzijde dreigde de zaai te zullen verlaten. Graaf Palikao meende aan een gevoel van kieschheid te beantwoorden met de vraag van den heer Guyot-Montpayroux ter zijde te laten; op herhaalden aandrang verklaarde hij echter dat ‘maarschalk Bazaine het opperbevel over het Rijnleger had.’ De toejuichingen waren bijzonder levendig. Op dit oogenblik kwam de heer Thiers op de redevoering terug, welke hij veertien dagen geleden uitgesproken had, en deed verder het ontijdige opmerken, dat er in de woorden van den heer Guyot-Montpayroux gelegen was. ‘Toen wij tegen de samenspannende mogendheden ten strijde gingen, konden wij geslagen worden,’ zeide hij; ‘nu wij echter slechts tegen ééne mogendheid optreden, is elkeen over onze neerlagen verwonderd. Hoe is dit uit te leggen? Doordat Frankrijk niet gereed was. (Dat is waar! zeer wel.) Veertien dagen geleden heb ik niet alles gezegd, (onderbreking); ik kon niet alles zeggen. Ik had de stellige bewijzen dat Frankrijk niet tot den oorlog gereed was (gedruis). Nooit heb ik meer vaderlandsliefde doen blijken dan op dien dag (bijvalsbetuigingen links). Neen, Frankrijk was niet gereed, en het is noodig dat men het wete. Dat alléén legt onze neerlagen uit. Dat was de grootste reden mijner oppositie tegen den oorlog. Neen, wij waren niet gereed; ik heb dit aan al de ministers gezeid en daarom zag ik met zooveel smart den oorlog stemmen. Ik smeek het u, Mijne Heeren, dat onze houding op dit oogenblik enkel beteekene: dat wij geene kalmte genoeg bezitten om rechtvaardig te zijn; dat wij een dapper soldaat niet aan het vuur willen onttrekken; maar ook dat Frankrijk niet gereed was..... dat de leiding getuigenis geeft van onbekwaamheid.....’ Het voorstel van den heer Jules Favre - opzichtens de herinrichting der nationale garde in de departementen; het uitdeelen der eerste wapens aan de overweldigde gewesten; het opdragen der functiën van officier aan oud-militairen; de toepassing der wet op de gekwetste nationale gardes, op de nagelaten weduwen en kinderen, in wat de hulpgelden betreft; het krediet van 50 millioen voor de organisatie dezer garde bestemd - werd met algemeene stemmen aangenomen. Men besliste verder dat de bankbiljetten als wettelijke munt door de openbare kassen en particulieren zouden worden ontvangen; de bank was tot nader bevel ontheven van de verplichting hare biljetten tegen specie uit te betalen; de uitgave der bank en hare bijbanken zou het cijfer van 1 milliard 800 millioen niet kunnen te boven gaan. Het oorlogskrediet werd op 1 milliard gebracht. Nog andere finantiëele en handelsmaatregelen werden in deze en verdere zittingen gestemd. In eene der volgende zittingen werd door den minister van Binnenlandsche zaken eene verklaring afgelegd omtrent de Duitschers, in Frankrijk verblijvende. In den aanvang van den oorlog had men goed geoordeeld die vreemdelingen gedwongen aldaar te doen blijven - toen vreesde men in elken Duitscher een spion te zien; - nu vond men integendeel dat die personen schadelijk konden worden aan de nationale verdediging, en men dreef ze buiten de grenzen. Toen de minister die verklaring deed, kondigde hij tevens aan, dat, in twee dagen, ongeveer 2400 Duitschers werden uitgedreven; dat anderen zouden volgen, maar dat het werk niet in één dag kon afloopen. Markies De Piennes verlkaarde den maatregel niet te kunnen goedkeuren, waardoor elke persoon die Duitscher was, uit Frankrijk zou worden gezet. De heer Eugène Pelletan was duidelijker: ‘Uit de woorden des ministers,’ zeide hij, ‘is op te maken, dat het kabinet zich aan twee misslagen heeft schuldig gemaakt. De eerste werd begaan, toen men de Duitschers belet heeft heen te gaan, wanneer zij wilden vertrekken: dat was een inbreuk op het volkenrecht. De tweede misslag zal zijn, hen in deze omstandigheden buiten de grenzen te brengen.... De geesel des oorlogs is reeds verschrikkelijk genoeg, dan dat men nog onschuldigen daarvan het slachtoffer maken zou. Indien gig de Duitschers bedoelt, die tegen ons samenzweren, dan is er wat beters te doen dan hen uit te drijven. Brengt hen voor den krijgsraad.’ Dat was zeer juist; het was eene wreedheid, onschuldigen te straffen, enkel omdat zij deel maakten van een volk, met hetwelk Frankrijk in oorlog was. De heer Chevreau verklaarde dan ook dat men zoo wreed niet zijn zou, personen te verbannen die geen gevaar voor den toestand opleverden. Wij hebben echter een aantal ongelukkige Duitschers naar hun land zien terugkeeren, en het is moeilijk aan te nemen, dat dit allen woelzieke en gevaarlijke personen waren. Niet zelden was de uitdrijving het werk der weinig eervolle weerwraak; overal zag het volk immers spionnen! Uiterst willekeurig werd er te werk gegaan. Iemand die bij toeval eene muts of kleed van buitengewonen vorm, een wat vreemd klinkenden naam droeg, niet zeer vloeiend Fransch sprak, werd verdacht, als spion beschouwd - welk woord dezelfde beteekenis had als dat van Duitscher - aangehouden en niet zelden mishandeld. Was echter de maatregel ten eenenmale onnoodig? Geenszins. Het is niet te loochenen dat Pruisen de verspieding op eene breede schaal had ingericht en er tusschen de in Frankrijk wonende Duitschers personen waren, die hun land met zekere toestanden bekend hielden en dus de wetten der gastvrijheid op eene laakbare wijze miskenden. De staat van beleg stelde alle macht in de handen van generaal Baraguey-d'Hilliers 1), maakte alle samenscholing onmogelijk, {==84-85==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Saksische artillerie bij St.-Privat in den slag van Gravelotte, op 18 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} plaatste de woelige Parijzenaars onder de regeering van de sabel en dempte alzoo het oproer, dat Pruisen, natuurlijk, innig verlangde te zien uitbarsten en waartoe, zeide men, het Pruisisch goud niet ontbreken zou. Parijs was vol vertrouwen, misschien had het er al te veel. De straten der hoofdstad krielden gedurig van soldaten van alle wapens, die uit de verschillende departementen kwamen opdagen. De vrijwilligers ontbraken niet, doch velen hadden geenszins dat militaire uiterlijk, hetwelk vertrouwen inboezemt; velen zelfs waren voortreffelijke modellen voor den karikatuur-teekenaar. Iedereen moest, volgens den Parijzenaar, soldaat zijn of ten minste de hand ter hulp uitreiken, ofschoon velen te Parijs enkel het voorbeeld predikten. Een bende straatloopers ziet, bij voorbeeld, op het Concorde-plein een priester voorbijgaan; men omringt hem; men wil hem de les voorspellen. - ‘Naar de ambulancen, naar de ambulancen!’ schreeuwt de menigte. - ‘Ik kom van daar,’ antwoordt de priester kalm; ‘ik ga tien mijner collega's halen, om de gekwetsten te helpen verzorgen.’ Het antwoord was eene les. - ‘Leve, leve!’ huilde het volk. Op een ander punt, op de boulevards, stappen een aantal mannen voort, den ransel met voorraad op den rug, den stok in de hand. Hunne kleeding, hunne houding, hunne manieren toonen aan dat het geestelijken zijn. Eenige limonadedrinkers voor de koffiehuizen gezeten en waarschijnlijk van die, welke de Siècle als Evangelie nemen, huilen hen toe: - ‘Ha! gij steekt naar den vreemde over! In uwe ransels zitten gewis uwe millioenen verborgen!’ Een muskadijn vraagt spottend: - ‘Waarheen verhuizen de kerkratten?’ Een oud man met zilverwitte haren staat stil, en antwoordt op den beleedigenden uitroep: - ‘Wij gaan post vatten op het slagveld, Mijnheer, in afwachting dat een kogel u daar de heldenkroon komt toekennen!’ - ‘Hoe, gij deelt nog lessen uit!’ - ‘Neen, wij zouden er gaarne ontvangen; maar wij zijn zoo wat ongeduldig en dewijl gij zoolang toeft om ons den weg te wijzen, zijn wij wel verplicht op te staan en hem te zoeken. Tot weerziens, Mijnheer, ginder ver aan de grenzen.’ Het volk juichte den ouden kloosterbroeder toe; doch in stede men het gegeven voorbeeld zou volgen, ging men des avonds naar de theaters, om er dubbelzinnige kwinkslagen, ingebeelde ongelukken, den zang of de declamatie van dezen of genen tooneelist of zangeres toe te juichen. ‘Er zou in Frankrijk maar één tooneel mogen zijn,’ riep wel is waar een straatredenaar, ‘en dit zou het tooneel des oorlogs moeten zijn!’ - woorden die alweer toegejuicht werden, doch die het volk niet weerhielden om 's avonds queue te maken voor dit of dat kluchtspel. Laat het ons echter zeggen: velen begrepen ook hunnen plicht, grepen, zooals gezeid is, naar het geweer of namen, geteekend door het Roode Kruis, plaats in de ambulancen. De prinsen van Orleans, sedert 1848 uit Frankrijk gebannen, boden hunne diensten bij het gouvernement aan; doch hun aanbod werd ter zijde gelegd en echter was het alleen door de eenheid, door de versmelting aller partijen in één vaderlandlievend gevoel dat Frankrijk redding te hopen had. Generaal Changarnier 1), een der eerste militaire beroemdheden van Frankrijk, was in den aanvang niet gelukkiger; hij had zelfs gevraagd om als simpel soldaat te mogen dienen. Gansch Frankrijk door was de indruk, welken de neerlagen van het voor onoverwinnelijk gehouden leger teweegbrachten, buitengewoon diep; wij moeten hier echter in het bijzonder den toestand van Metz aanhalen, dat het centrum der militaire beweging was. De correspondent van de Daily News geeft in eenen brief, gedagteekend den 7den Augustus, dus den dag na de neerlagen van Wörth en Forbach, een voortreffelijk denkbeeld van den algemeenen indruk. ‘Ik bemerkte, zoohaast ik in het hôtel de l'Europe was afgestapt, dat de zaken niet toegingen zooals het behoorde. Er heerschte eene buitengewone, eene koortsachtige beweging in het hotel. De rijtuigen van den staf, die eenige dagen in de stallingen hadden gestaan, werden reisvaardig gemaakt; officieren pakten met een zekeren spoed hunne bagage in. Hier schenen sommigen het zeer druk te hebben met het uitdeelen van orders; daar dejeuneerden er; ginder waren anderen blijkbaar vertrekkens gereed. Ik was de eenige burgerlijke persoon in de zaal en men zag mij niet zonder achterdocht aan; toch verliet ik het vertrek niet. ..... Eenigen tijd nadien vernam ik de reden der ontsteltenis, die op ieders gelaat zichtbaar was. Sedert Donderdag hadden er hevige gevechten plaats gehad. Het leger was geheel verslagen en de dapperheid der Fransche troepen had het binnenrukken der Pruisen niet kunnen beletten. Het 76ste en het 77ste linie-regiment hadden vier uren lang hunne positiën tegen eene macht van 50,000 man verdedigd. Een regiment jagers en een regiment kurassiers waren totaal uitgeroeid. Een bataljon van het 40ste regiment, dat 1000 manschappen telde, was tot 40 man gesmolten. Uit de drie andere bataljons had men, niet zonder groote moeite, twee nieuwe bataljons, met één enkelen officier per kompagnie, gevormd. Diep verbitterd was het leger tegen Mac-Mahon....’ Dit waren de woorden van een officier van gezondheid, een Franschman, en de correspondent mocht ze dus niet in twijfel trekken. Men critiseerde verder de al te uitgestrekte linie welke het leger bezette, en de onmogelijkheid waarin zich de Franschen bevonden de noodige troepen bijeen te doen rukken, om den vijand het hoofd te bieden. Niet de helft der Afrikaansche troepen, zeide men, waren ter plaatse; duizenden manschappen ontbraken aan de regimenten; de intendance, alles wat uitrusting, proviand, krijgsvoorraad betrof, verkeerde in eene volslagen verwarring. Wat het ergste was, de soldaten zelf zagen de slechte inrichting.... Mac-Mahon bekende dat hij niet vooruit kon, omdat hem krijgsvoorraad ontbrak. Voedsel, stroo en hooi werden in het kamp gemist - in één woord, er heerschte te Metz eene koortsachtige, eene opgewonden stemming, die zich in zware beschuldigingen uitliet, zooals overigens in gansch den veldtocht, in stede dat men den toestand met koelen bloede en tegenwoordigheid van geest zou hebben ingezien. Den 8sten Augustus des avonds trad een oud man, van het station komende, door de straten van Metz. Hij sloeg de richting naar de prefectuur in. Die man, zeiden de bladen van destijds, was gekleed in eene grijze broek met sous-pieds, een gesloten jas en had den hoed tamelijk diep in de oogen getrokken. Er viel juist een sterke regen en dit had aan de inwoners de jacht op de spions, die te Metz op eene buitengewoon groote schaal gedreven werd, doen staken, zoo niet, zou deze of gene gewis de hand op den ouden man hebben gelegd. Immers, eene kleeding, zooals hij droeg, was meer dan genoeg, om hem verdacht te doen voorkomen. Toen hij aan de prefectuur gekomen was, trad hij over het binnenplein, bereikte de stoep en bevond zich tegenover een centgarde, dien hij naar den dienstdoenden deurwaarder vroeg. De soldaat beschouwde den van het hoofd tot de voeten met slijk bespatten grijsaard, en waarschijnlijk zou hij hem hebben afgewezen, hadde hij in hem dat militaire gezag niet opgemerkt in hetwelk de soldaat zich zelden bedriegt. Toen de opgeëischte persoon verscheen, zeide de vreemdeling: ‘Verwittig den dienstdoenden officier,’ en de laatste gaf, op zijne beurt, kennis van het bezoek aan generaal Reille, die na weinige minuten verscheen. - ‘Ik ben generaal Changarnier,’ zeide de oude man; ‘ik verlang tot den keizer toegelaten te worden.’ {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Die naam maakte inderdaad een tooverachtigen indruk. De keizer was juist alleen en gaf bevel dat men den generaal zou binnenleiden. Negentien jaren was het geleden, dat die twee personen elkander het woord niet meer hadden toegericht. Er is, hoedanig de bijeenkomst ook geweest zij, iets treffends in den toestand dezer twee personen: Changarnier was gewis een der meest invloedrijke opperbevelhebbers van het Fransche leger; hij had zich in zijne lange loopbaan, op eene schitterende wijze onderscheiden en was inderdaad ‘gewoon te overwinnen’ in 1848, ofschoon geen republikein van overtuiging, bood hij der provisorie regeering zijnen degen aan, dempte het oproer en redde, aan het hoofd der nationale garde van Parijs, en den 9den Januari en 19den Juni aan het hoofd der troepen, het republikeinsche gouvernement van de roode dwingelandij. Zoo invloedrijk, zoo machtig was Changarnier destijds, dat men hem de rol van Monk toeschreef. In 1851, toen Louis Napoleon optrad, verklaarde Changarnier zich tegen den nieuwen Cesar, die hem dan ook van zijne functiën ontheven verklaarde, hem deed aanhouden, te Mazas opsluiten en welhaast uit Frankrijk verbannen. Wij hebben hem te dien tijde meer dan eens in het stille en rustige Mechelen (België) ontmoet, alwaar hij vergeten leefde, tot na de algemeene amnestie. Na deze ging hij zijn eigendom in Saône-et-Loire bewonen; doch altijd omringd door dat prestige, hetwelk een werkzaam en schitterend leven, een rond en rechtschapen karakter bijblijft. Den 8sten Augustus te Metz stond de vervolgde dus tegenover den vervolger; de laatste echter op de helling van zijnen ondergang, met reeds getaande kroon, reeds deels gebroken macht; de eerste oud, gebukt onder schier 78 jaren, maar nog in den glans zijner populariteit, want hij behoefde slechts op te treden, om deze weer wijd en zijd in het rond te doen schallen. De vervolgde had het verledene vergeten om slechts het tegenwoordige te gedenken; de vervolger was gelukkig, op dat oogenblik Changarnier de hand toe te reiken. ‘Sire!’ - die woorden worden hem in den mond gelegd - ‘Frankrijk verkeert in gevaar. Ik ben een oud soldaat en kom u mijne ondervinding en mijn degen aanbieden. Mijn degen is wellicht niet veel waard, want ik tel schier 78 jaren, doch ik denk dat het hoofd nog goed is....’ De deur werd gesloten en de twee personen bleven gedurende twee uren in gesprek. Wat werd daar verhandeld? Alleen een der twee, de keizer of Changarnier, zoude het kunnen meedeelen. Misschien werd daar door den laatstgenoemde veel bekrachtigd van hetgeen in het openbaar, op de tribune, in het leger zelf omtrent de operatiën op het oorlogstooneel werd gezegd. Onder meer dan éen oogpunt had keizer Napoleon er belang bij generaal Changarnier in het hoofdkwartier te behouden, ware het zelfs niet om reden zijner militaire begaafdheden, dan toch maakte zijne groote populariteit dit tot een voorzichtigen maatregel. Er werden den generaal paarden gegeven, men maakte een uniform voor hem gereed, want de man was ongeroepen en zelfs zonder eenig reisgoed naar Metz gekomen. Daags na zijne aankomst verscheen de keizer met den generaal, nog altijd in zijne zonderlinge kleeding, in open rijtuig te Fauquelmont, waar hij maarschalk Bazaine tot opperbevelhebber des legers benoemde. Die verschijning maakte een goeden indruk bij het leger, waar de krijgsfaam van Napoleon III sterk gedaald was, evenals zij reeds gansch ten onder was gegaan bij de burgerij. ‘Ik heb,’ zeide een ooggetuige, ‘Napoleon te Metz, langs een druk bezocht koffiehuis zien rijden en niemand groette hem, al wendde hij dan ook het hoofd naar die zijde.’ Niettegenstaande zijne neerlaag te Wörth was de naam van Mac-Mahon, bij het wijzigen van het opperbevel, door velen uitgesproken en Parijs, gansch Frankrijk had zelfs met geestdrift het denkbeeld toegejuicht dat den gevallene van Wörth een eeredegen zou worden aangeboden. Men beweert ook dat het aanbod hem vanwege hoogerhand gedaan werd; doch hij zelf, zegt men, wees maarschalk Bazaine aan. - ‘Ik heb kracht genoeg om te gehoorzamen!’ zou hij geantwoord hebben. Wat nu de stemming in het Duitsche leger betreft, deze gewis laat zich niet moeilijk raden. Gaf ieder telegram te Berlijn en in al de steden van Duitschland aanleiding tot feestelijke oogenblikken, dan ook was, ten gevolge der prachtige zegepralen, de stemming in het leger voortreffelijk. De soldaat was opgeruimder dan weinige dagen te voren. Toen vreesde hij nog de overplanting van den oorlog op den Duitschen bodem. Nu wist hij dat geen enkel dorp op dat grondgebied van den krijg iets zou te lijden hebben; diegenen welke hij achterliet, niet zelden zijne vrouw en kinderen, zijn huis en erf, alles was nu veilig en vrij mocht hij dus op marsch en in zijn kampement zingen: Lieb Vaterland magst ruhig sein, Fest steht und treu die Wacht am Rhein! Wel was de strijd bloedig, de marsch moeilijk ten gevolge der ongelijkheid van het terrein en der zwaarte van het naaldgeweer; het kampement vaak nog drukkender gemaakt door zwaren stortregen, terwijl het goed drinkbaar water in de Vogeezen dikwijls ontbrak; maar de soldaat was opgeruimd, vroolijk, echter minder zwetsend dan vroeger; maar nu ook vast overtuigd dat hij in de Champs-Elysées te Parijs welhaast zijn meerschuimer rooken zou. Gebeurtenissen van 7 tot 14 Augustus. X. Nieuwe positiën des legers. - In de dorpen. - De lijkenberoovers. - De prins van Pruisen op marsch. - Requisitiën. - Verschillende krijgsreglementen. - Proclamatie van generaal Von Beyer. - Inrichting van het leger van den kroonprins. - Een bivak in de Vogeezen. - Haguenau bemachtigd. - Straatsburg opgeëischt en ingesloten. - Mevrouw Uhrich. - Lutzelstein geeft zich over. - Lichtenberg wordt beschoten en capituleert. - Mac-Mahon in aftocht te Nancy. - Vier ulanen nemen Nancy in. - Eene wreedheid. - Phalzburg en Toul ingesloten. - Frouard bezet. - Beweging in het Noorden. - St.-Avold. - De ulanen. - Gebeurtenissen aan de Fransche zijde. - Het Fransche leger te Metz bedreigd. - Plan des keizers te Parijs afgeslagen. - Bazaine opperbevelhebber. - Napoleon verlaat Metz. - Terugtocht op Chàlons. - Tactiek der Duitschers. Ten gevolge der neerlagen van de Fransche korpsen te Wörth en te Forbach, op den 6den Augustus, maakte het leger op de geheele linie eene wending en rukte landwaarts in, terwijl de Duitsche korpsen ter rechterzijde eene frontverandering maakten en het 1ste legerkorps tot steunpunt namen. De overwinningen waren, zooals men zich herinneren moet, behaald door den linkervleugel, onder bevel van den prins van Pruisen en door den rechtervleugel, onder het bevel van generaal Von Steinmetz. Het centrum, onder bevel van prins Karel, dat zijne stelling te Maintz had, verliet deze reeds den 30sten Juli, trok door Alzey, Winnweiler, Kaiserlautern en Blieskastel, waar de prins den 7den Augustus zijn hoofdkwartier vestigde, en drong met het 2de legerkorps, in den nacht van den 7den op den 8sten Augustus Frankrijk binnen. Het 1ste bezette Saarguemines en Forbach (generaal Von Steinmetz). Het 3de sloeg de richting van Haguenau in (prins van Pruisen). Het Fransche leger rukte, zooals wij zeiden, dieper landwaarts in om de Moezellinie te verdedigen, nadat men de linie der Nied, eene kleine rivier die op de Saar uitloopt, verlaten had, ongenadig vervolgd door de ulanen en verdere cavalerie, hetgeen de samentrekking zoo spoedig als wenschelijk was, belette. Doch wij moeten hier in nadere bijzonderheden omtrent die bewegingen treden. De aftocht der Franschen was inderdaad een bedroevend verschijnsel voor de dorpen, langs welke deze plaats had. Men had kort te voren de als onverwinnelijk geroemde Franschen zien voorbijtrekken, vroolijk, opgeruimd, zorgeloos en onbekommerd, en nu - hoe keerden zij nu te Haguenau en in de omstreken van Metz terug! {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} De landlieden, die nog in een betrekkelijk vertrouwen verkeerd hadden, waren een oogenblik als door schrik verlamd. Bij de tijding: ‘de Pruisen zijn daar!’ was iedereen, en dit uren diep landwaarts in, op redding bedacht. Men haalde zooveel mogelijk den oogst binnen, men verborg de klinkende munt welke men bezat, men stak de kostbaarheden weg, om ze aan de handen der Duitschers of der achterblijvers van het Fransche leger te onttrekken. Waar eenige dagen te voren zich nog schier onbezorgde gezichten op den dorpel der deuren vertoonden, zag men nu maar schaars een bleek en ontsteld gelaat; geen vee graasde nog op de hellingen of in de weiden; de vruchtboomen waren gehavend en geschonden; de velden kaal of verwoest. Na het vertrek der Franschen en vóór de aankomst der Duitschers scheen in de dorpen alle leven stil te staan; de vaders en zonen waren niet zelden met karren en paarden gerequireerd; anderen gevlucht; nog anderen waakten op de hoogten als trouwe schildwachten. Daar waren er die in hinderlaag lagen en ook wel die dag en nacht op de slagvelden ronddwaalden, om jacht te maken op den buit, dien zij op de lijken mochten vinden. {== afbeelding Gezicht op Forbach (Frankrijk). ==} {>>afbeelding<<} Het ras van lijkenberoovers ontstaat alom, hoe streng die afschuwelijke misdaad ook gestraft wordt. Te gelijker tijd met de roofvogels, die op de rompen en lijken neerstrijken, verschijnen zij op het slagveld en treden vaak voor den moord op eenen gekwetste niet achteruit. Menigeen dezer hartelooze schurken werd onder het voortrukken der Duitsche troepen gegrepen en gefusilleerd. Bij onderzoek vond men in hunne zakken òf horloges, òf ringen, òf geldbeugels òf souvenirs van allen aard, van welke de soldaat of officier zich altijd ongaarne ontdoet. Een of ander is ook wellicht een aandenken aan eene moeder, aan eene verloofde, aan eene zuster, en wie weet! of dat aandenken van een heilig, geëerbiedigd of bemind wezen niet een talisman voor hem zijn zal!.... Zoo denkt de mensch in het oogenblik van het gevaar. Dan wordt zoodanige herinnering als het ware voor hem een beschermgeest. De lijkbesteler denkt aan dit alles niet; hij betast het nog warme lijk gelijk het ijskoude; hij stoot datgene weg wat niets bezit, hij verlaat zonder omzien dat, hetwelk hij heeft uitgeschud. Hier vindt hij een stuk papier, hetwelk de arme gesneuvelde vóór den slag geschreven heeft: ‘indien ik gedood word, zal hij, die mijn lijk moge opnemen, wel aan mijne arme moeder mijn laatsten groet willen overbrengen.... Tot weerziens, moeder, tot weerziens.’ De schurk beschouwt het nutteloos blad met misprijzen en levert het over aan den wind, die het over het veld doet dwarrelen, of aan den regen die het doorweekt en vernietigt. Hij denkt noch aan den ongelukkige, noch aan de moeder; de tien of twaalf goudstukken, die hij in een zakje onder den borstlap gevonden heeft, klingelen in zijne met bloed besmeurde handen. Na het goud bemachtigd te hebben, kruipt de ellendige naar een ander lijk, verplettert met zijn voetzool den schedel van een gekwetste, die nog schijnt te ademen, snijdt ginds een vinger af omdat hij den gouden ring, die er om glimt, bemachtigen wil; rijt verder de ooren open in welke een onbeduidend ringetje zit - totdat, zooals op het slagveld van Wörth, plotseling een uitgeplunderd lijk zich beweegt, de handen krampachtig uitsteekt, den dief bij de keel grijpt en hem niet meer loslaat. Eene worsteling op leven en dood vangt aan. De gevallene was een sterk gespierd Fransch dragonder, met eene breede wonde aan het hoofd en die, geruimen tijd in bezwijming gelegen hebbende, door de beweging welke de schelm maakte, uit zijne bezwijming oprees. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} In ijzeren vuisten had de soldaat den dief vastgeklemd, stiet hem op den grond en hield hem onder de knieën liggen, totdat er eindelijk baardragers verschenen, die den roover aan eene Duitsche patrouille overleverden. Een schot daverde welhaast over het slagveld heen, en de straf was op de misdaad gevolgd. De kroonprins van Pruisen rukte met snelheid vooruit; hij liet het Badensche korps tot bezetting van den Elzas en de insluiting van Straatsburg achter, trachtte met zijn legerkorps de Vogeezen te verlaten, zich in Lotharingen te ontwikkelen en zich daar langs een voorgeschreven weg met de in het noorden opereerende troepen te vereenigen. Het leger van den kroonprins, zegt een correspondent, is zoo ijverig in het oprukken, dat men dagelijks moet kwartier maken. Als alles geregeld is komt de prins, en de aanwezige dorpelingen staan die vertooning met wijd opengespalkte oogen en gapenden mond aan te staren. Iedereen ontbloot zich het hqofd, doch teekens van welkom worden er niet gegeven, en dit laat zich gemakkelijk begrijpen. {== afbeelding Na het bivak bij Courcelles op den morgen van 16 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} Niet alleen heeft de Elzasser boer zijne kinderen in het leger der Franschen, maar hij vreest de requisitiën, en voorwaar! zij waren geducht. Waar de Duitschers opdaagden, daar was de grond ook kaal geschoren, daar waren kelder en zolder ledig. De militaire intendance van het 11de korps gaf er te Saverne een klein staaltje van. ‘Donderdag,’ zegt Edmond About, ‘wordt alhier de groote marktdag gehouden. In gewone omstandigheden stroomen de bewoners van den omtrek met vruchten, groenten, boter, kaas, gevogelte en eieren derwaarts. Vandaag zijn er 3 of 4 manden komkommers, tien kilogrammen boter en eenige dozijnen eieren aangevoerd, en daarmee moet men vijfduizend inwoners en daarenboven de vreemdelingen voeden. Men heeft schrik voor de requisitiën, en voorwaar! aanlokkelijk zijn ze ook juist niet. Ik heb u gezegd dat de eerste beweging der 18 ruiters welke ons een bezoek brachten, was: 20,000 brooden van 3 kilogrammen of eene geldsom van 100,000 kronen te eischen. Ziehier den tekst van eene tweede requisitie, welke de eerste vervangen heeft. Lees, en vergeet niet dat het stadje 5331 inwoners telt, waarvan de meest gegoeden de vlucht hebben genomen: 10,000 brooden van drie kilogrammen. 60 ossen van 250 kilogr., geslagen. 8,000 kilogr. rijst. 1,250 kilogr. gebrande koffie. 750 kilogr. zout. 500 kilogr. tabak of 180,000 sigaren voor de soldaten. 75,000 fijne sigaren voor de officieren. 15,000 liters wijn. namelijk: 10,000 liters voor de soldaten. 3,000 liters fijnen rooden wijn voor de officieren. 2,000 liters bourgogne. 200 flesschen champagne. 100 kilogr. suiker voor de ambulancen. 25 kilogr. soeptabletten of vleesch-extract. Paardenvoedering: 60,000 kilogr. haver. 25,000 liters hooi. 25,000 liters stroo. De gemeente moet een magazijn ter beschikking van het leger stellen, in hetwelk de voorschreven goederen zullen worden neergelegd. De aflevering vangt onmiddellijk aan, zoodat de eerste {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} helft ten laatste te 4 uren des namiddags, en de tweede helft den volgenden morgen, te 6 uren, moet worden ingebracht. Ook moeten er ongeveer 20 man, vier weegschalen en de gewichten, ter plaatse zijn ten einde tot de uitdeeling over te gaan. Terzelfder tijd zal de gemeente zorgen dat er honderd rijtuigen ter beschikking der troepen zullen worden gesteld, om de levensmiddelen en de voedering te transporteeren. In geval er aan de hooger gevraagde requisitie niet voldaan wordt zal de waarde, met 25% verhoogd, door de gemeente in geld betaald worden. Des noodig zal de militaire macht dit bevel ten uitvoer weten te brengen.’ Dit document onderging drie kleine wijzigingen. Toen de maire deed opmerken dat men nooit 3000 flesschen fijnen rooden wijn, zoomin als 2000 flesschen bourgogne gelijktijdig in het stadje had bijeengezien, hebben de heeren intendanten van het 11de Pruisische korps zich verwaardigd van elk cijfer eene zero uit te schrappen. Zij hebben ook zeer gulhartig de 200 flesschen champagne doorgeschrapt, toen men hun zeide dat zij... te Châlons moesten worden gehaald.’ Er werden overigens algemeene maatregelen genomen, die door elk der legerkorpsen in toepassing werden gebracht: Eerstens tegen gemeenten en personen, welke strijdig met de oorlogsgebruiken zouden handelen; ten tweede betrekkelijk de requisitiën, noodig geoordeeld voor de troepen, en het verschil tusschen de Duitsche en Fransche geldswaarden. Diensvolgens werd er bepaald: 1o. Het daarstellen eener militaire jurisdictie, toepasselijk op gansch het Fransche grondgebied, door de Duitsche troepen bezet. Zoodra de jurisdictie in eene der gemeenten van het bezette gedeelte wordt aangekondigd, zal zij gansch het kanton door in werking worden beschouwd. 2o. Alle personen, die geen deel maken van het Fransche leger en door uitwendige teekens hunne hoedanigheid van soldaat niet doen blijken; die den vijand zullen dienen als spion; de Duitsche troepen op den dwaalweg brengen, wanneer zij als gidsen worden opgeëischt; manschappen van het Duitsche leger of personen tot zijn gevolg behoorende, zullen dooden, kwetsen of uitplunderen; die bruggen of kanalen zullen verwoesten, telegrafische lijnen of spoorwegen beschadigen, wegen onbruikbaar maken, levensmiddelen of krijgsvoorraad of kwartieren der troepen in brand steken; die de wapens tegen de Duitsche troepen zullen opnemen - worden met den dood gestraft. In elk geval zal ieder officier, het proces bevelende, eenen krijgsraad benoemen, belast met de zaak te onderzoeken en het vonnis uit te spreken. De krijgsraden kunnen geene andere straf dan de doodstraf uitspreken. Hun vonnis wordt onmiddellijk ten uitvoer gebracht. 3o. De gemeenten tot welke de plichtigen behooren, alsmede die op welker grondgebied de misdaad gepleegd is, zullen in ieder geval eene boete betalen, zoo hoog loopende, als het jaarlijksche cijfer der grondbelasting. 4o. De bewoners moeten datgene leveren wat er tot het onderhoud der troepen noodig is. Ieder soldaat ontvangt dagelijks 750 grammen brood, 500 grammen vleesch, 250 grammen spek, 30 grammen koffie, 60 grammen tabak of 5 sigaren, een halven liter wijn of wel een liter bier, of wel 1/10 liter brandewijn. Voor ièder paard wordt dagelijks geleverd 6 kilogr. haver, 2 kilogr. hooi, 1½ kilogr. stroo. In geval de bewoners, in stede van deze voorwerpen in natuur, eene schadevergoeding verlangen te betalen, zal deze gerekend worden op 2 franken per dag voor ieder soldaat. 5o. Al de kommandanten der gedetacheerde korpsen zullen het recht hebben de requisitiën te doen, welke voor het onderhoud der troepen worden noodig geacht; andere requisitiën, in het belang des legers noodig geoordeeld, kunnen slechts gedaan worden door de generaals en als zoodanig fungeerende officieren. Onder welk opzicht ook zal er van de bewoners alleen datgene geëischt worden, wat tot het onderhoud der troepen noodzakelijk is; van alle leveranciën zullen officieele ontvangbewijzen worden afgeleverd. Het besluit hoopt, dat er van de zijde der bewoners geene moeilijkheden zullen ontstaan, om aan de noodzakelijk geoordeelde requisitiën te voldoen. 6o. Omtrent de persoonlijke verhandelingen tusschen de soldaten en de bewoners, wordt er bepaald dat 8 silbergros of 28 kreutzer gelijkstaan met de waarde van 1 frank. Luitenant-generaal Von Beyer had de volgende proclamatie tot de bewoners van den Elzas gericht, welke hij ‘vermaning en waarschuwing’ noemde: ‘Ik heb u een ernstig woord toe te spreken,’ zeide hij. ‘Wij zijn buren. Vertrouwelijk gingen wij in vredestijd met elkander om. Wij spreken dezelfde taal, en nu roep ik u toe: Volgt de inspraak des harten, de stem der menschelijkheid. Duitschland is met Frankrijk in oorlog en wel in een niet gewenschten oorlog gewikkeld. Wij zijn nu verplicht uw land binnen te dringen; maar elk menschenleven, elke eigendom, die kan ontzien worden, beschouwen wij als eene aanwinst, welke door het godsdienstig en zedelijk gevoel zal gezegend worden. Wij zijn hier slechts om te strijden. Alleen gewapenden moeten, in een eerlijken en open strijd, tegen gewapenden vechten. De ongewapende burgers, de bewoners van stad en dorp, willen wij echter sparen. Streng is onze krijgstucht; doch daarom ook verwachten wij - en ik eisch dit ten strengste - dat de bewoners van deze landstreek zich van alle openbare en heimelijke vijandelijkheden zullen onthouden. Tot ons innig leedwezen zijn wij gedwongen strenge maatregelen te nemen, ten gevolge der opstoking, baldadigheden en gruwelen. Ik verwacht dus dat de plaatselijke overheden, geestelijken en onderwijzers in hunne gemeenten, de hoofden der familiën en de personen onder hun gezag staande, zullen weerhouden zich vijandelijk jegens mijne soldaten te toonen. Alle rampen vermijden is eene goede daad in het oog van den oppersten Rechter, die over alle menschen waakt. Ik waarschuw u. Weest zulks gedachtig.’ Achter de hielen van het Duitsche leger werden telegraaf, spoorweg en bruggen herplaatst en de gemeenschap, een oogenblik onderbroken, werd andermaal hersteld. Met zwermen, zeide een ooggetuige, komen de soldaten over de grenzen. Eene samentrekking van troepen als deze staat in geene militaire geschiedenis opgeteekend. Pruisen, Saksen, Beieren, Wurtemberg en Baden waren opgekropt met soldaten, die gedurig kwamen opzetten en de leemten in de rangen aanvullen. Niet alleen deze, maar elke inrichting was voortreffelijk. De Daily News, wiens correspondent zich in het hoofdkwartier van den prins van Pruisen bevond, schreef over de beweging der troepen het volgende: ‘Ofschoon niemand weet waarheen de troepen marcheeren, duurt de beweging onophoudelijk voort. Bij elken dagmarsch breken de Pruisen de veldpost en de militaire telegraaf op. Het zou onmogelijk zijn een vollediger stelsel van inrichting uit te denken. De proviandwagens kruipen als groote slangen over het land heen; de detachementen, met de telegraaf belast, rukken voorwaarts, slaan hunne lichte paaltjes in den grond en verbinden de draden. De veldpost zorgt voor de verzending der brieven, in welke richting dan ook. Op eene uitgestrektheid van verscheidene mijlen is de landstreek vol beweging. Nu eens komt een regiment cavalerie in galop voorbij, dan weer glinsteren de bajonetten der infanterie door het loof van het geboomte of ratelt een schier eindelooze artillerie-trein voorbij.’ Op eene andere plaats doet dezelfde correspondent de marschorde kennen. Denkt niet dat het hoofdkwartier den weg wijst. Dat ware aannemelijk tijdens de kruisvaarten en omdolende ridders, die altijd de hand aan het gevest van het zwaard konden slaan; maar niet meer nu de ver dragende naaldgeweren de hoofdrol in den oorlog spelen. Vooreerst komt de cavalerie, dragonders of ulanen, die rechts en links verspreid is en zoo wat klopjacht hondt. Dan volgt de infanterie, die de kanonnen met zich voert. Eindelijk het hoofdkwartier, met telegraaf en post. Men ziet dat de drie laatste groepen {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} zeer veilig zitten, daarenboven nog beschermd door eene achterhoede. Slechts bij een grooten veldslag of plotselinge bewegingen der legermacht nadert de staf den vijand. Voorzichtigheid is de moeder der wijsheid..... Dit ook is de stelregel der ulanen. Scherp toezien doen ze wel, want een kogel in 't hoofd is hun zoomin welkom als aan wien ook - ‘en ziet, ginds achter die boomen hebben zij iets zien schemeren dat aan Fransche uniformen gelijkt. Zeer voorzichtig naderen zij. Nu zien wij de Franschen aan de ons tegenovergestelde zijde eene hoogte beklimmen, en na tien minuten zijn de ulanen in het dorp gevallen. Zij requireeren levensmiddelen, voedering voor de paarden, drank van allerlei soort.’ De staf van den kroonprins van Pruisen was schitterend. Ook een aantal Duitsche prinsen maakten er deel van. Het was daar dat men ook Leopold van Hohenzollern, den candidaat tot den Spaanschen troon, ontmoette; den hertog van Saksen-Coburg-Gotha, den prins van Mecklenburg, zoon der prinses van Cambridge, en anderen. Een Duitsch correspondent, Julius Von Wickede 1), beschrijft zeer levendig een bivak van de Duitsche troepen in de Vogeezen. ‘Na een stortregen van drie dagen, die wel is waar de smachtende hitte koelde, maar ook, zooals wij reeds zeiden, den marsch bijzonder moeilijk maakte, was het helder, frisch weder geworden. De zon scheen heerlijk en 's nachts vooral was het prachtig, als de maan aan den hemel stond. Dan zeker was het beter buiten dan wel in die enge, dompige en volgepakte boerenhuizen, waar soms 20 of 24 soldaten op wat vunzig stroo bijeenlagen, als haringen in een ton gepakt. Welkom was dan ook het bevel geweest dat men een bivak mocht opslaan. Een klein weiland, dat langs drie kanten door de met houtgewas bedekte hoogten der Vogeezen was omlijst, werd de voortreffelijke plaats voor het bivak. Wat kon men beter wenschen? De bosschen leverden in overvloed hout voor het vuur, en de kleine beek gaf water om te koken en te wasschen. Men betrok opgeruimd het bivak; de geweren werden in rotten gezet, ransels en pinhelmen neergelegd en schildwachten uitgezet. Welhaast gloeiden de vuren en dampte de soep van rijst en schapenvleesch boven dezelve. De schapen waren hiervoor pas geslacht, zoodat het vleesch, al kookte het nog zoo lang, nog altijd vrij taai bleef. Maar een soldatenmaag is te velde juist niet keurig en kan nogal veel verduwen. De maaltijd bestond verder uit fijn tarwebrood, zooals dit in Frankrijk alom gemaakt wordt, en een liter lichten wijn per man; voor de officieren hadden twee soldaten, zeer bedreven in de kookkunst, een grooten schotel schapenvleesch gestoofd, waarin de ajuin eene tamelijk sterke rol speelde; doch dat smaakte ook al voortreffelijk bij de aardappels. Donker-héldere bourgogne-wijn, te Pfalzburg op de Franschen bemachtigd, werd mild geschonken en stemde allen vroolijk. Men gekscheerde, lachte, vertelde aardigheden; men klonk en dronk op de gevangenneming van Louis Napoleon en zijne schoone Eugenie, welke spoedig zou volgen, en er was geen gebrek aan kwinkslagen, die echter niet wel aan het papier kunnen worden toevertrouwd. Met wezenlijk genoegen luisterden wij ten slotte nog naar het koor, dat een dertigtal jonge onderofficieren en vrijwilligers voortreffelijk zongen. Vooral vonden het oude krijgerslied en het lied van Blücher bijval: Wo liegt Paris? Paris liegt hier Den Finger drauf: Paris das nehmen wir. De maan blonk helder aan den hemel en de donkere rij bergen loste zich prachtig tegen den blauwen gezichteinder op.... Te 11 uren werd het rustiger. De soldaten lagen met het hoofd op den ransel en met hun mantel over het lijf en verkeerden spoedig in een diepen slaap. Ook de officieren zochten een plekje, om zich met mantel en deken een goed nachtleger te spreiden....’ Het was den 7den Augustus zeer vroeg, toen eene brigade Badensche cavalerie, onder het kommando van generaal Laroche, voor Haguenau verscheen, het stadje welks naam wij reeds meer dan eens hebben genoemd, ter gelegenheid van den terugtocht, na de gevechten van Weisenburg en Wörth. De generaal bekwam weldra de verzekering, dat de Weisenburg-poort openstond. De afgezonden patrouille was niet verontrust geworden. In galop reed de brigade het stadje binnen, zonder zich erg veel te storen aan de geweerschoten, die hier en daar uit een huis of uit de kazerne gelost werden. Er was overigens geen garnizoen meer in de stad. Vijftien minuten na het binnenrukken was de Badensche brigade meester van Haguenau en maakte een groot honderdtal krijgsgevangenen, terwijl een enkel man gedood, een officier, drie manschappen en drie paarden licht gewond werden. Den 8sten Augustus verscheen de Badensche cavalerie voor Straatsburg en vernielde den spoorweg en de telegraaflijn op Lyon. Dep 9den dacht generaal Von Beyer, even gemakkelijk als Haguenau, de geduchte vesting te overrompelen. Toen de Straatsburgers de eerste vluchtelingen van het slagveld van Wörth zagen aankomen, greep de verontwaardiging hen aan. Hoe! het leger van Mac-Mahon zou verslagen zijn! Onmogelijk. De soldaten wierpen zelfs de eerst aangekomenen buiten de herbergen, waar zij om drank en brood smeekten; maar toen het getal vluchtelingen immer grooter werd, toen er soldaten aankwamen met slijk en bloed bemorst, gehavend, verhakkeld en verscheurd, stervend van honger en dorst, toen deze de tijding brachten, dat het legerkorps voor de overmacht was bezweken, ontblootten de soldaten eerbiedig het hoofd. De belegering van Straatsburg moest het natuurlijk gevolg der neerlaag en van het binnenrukken der Duitsche troepen zijn. Het had in de stad reeds niet aan verschillende geruchten ontbroken. De Duitschgezinden, en Straatsburg bezat er natuurlijk, vooral ten gevolge der nabuurschap van het vroegere moederland, hadden meer dan eens het gerucht in omloop gebracht, dat de vesting zich zonder slag of stoot zou overgeven. Op deze bewering had generaal Uhrich, een Pfalzburger van geboorte, eene proclamatie openbaar gemaakt, welke als volgt luidde. ‘Aan de inwoners van Straatsburg! Onrustbarende geruchten zijn met of zonder booze bedoelingen in onze kloekmoedige stad verspreid. Eenige personen hebben doen gelooven, dat de vesting zich zonder slag of stoot zal overgeven. Wij protesteeren zoo krachtdadig als mogelijk, in naam der dappere Fransche bevolking, tegen dergelijke lafhartige en schuldige aarzeling. De wallen zijn met 400 kanonnen gewapend. Het garnizoen telt 11,000 man, behalve de sedentaire nationale garde. Indien Straatsburg wordt aangevallen, zal het zich verdedigen, zoolang er een enkel soldaat, een enkele beschuit, een enkele patroon overblijft. Moge dit de welgezinde burgers geruststellen. Wat de anderen betreft, deze moeten zich maar verwijderen. De kommandant uhrich.’ Er werden inderdaad een aantal burgers gevonden, welke niet genegen waren een beleg, het mocht dan ook nog zoo roemrijk afloopen, te onderstaan. Twee treinen, door de militaire overheid ingericht, verlieten Straatsburg, deze voor Metz, gene voor Belfort. Generaal Uhrich is, in den vollen zin des woords onder militair opzicht, een man vol wils- en geestkracht en tot de grootste opofferingen bereid. Hij had die gevoelens als het ware in de zijnen overgeplant. Men vertelde destijds eene treffende episode, welke wij willen aanhalen volgens de Correspondance Havas. ‘Op de tijding van het gevecht te Wörth, waar het 12de reg. jagers zoo dapper gestreden heeft, was mevrouw Uhrich, wier zoon {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Pruisische eerste divisie in gevecht bij Pange (Courcelles) op 14 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Verovering eener Fransche batterij door het 7de Pruisische kurassiers-regiment bij Mars-la-Tour op 16 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} in dat regiment diende, des avonds alleen, dwars door de verwarring en de moeilijkheid eens aftochts heen, haren zoon gaan opzoeken. Dood of levend, zeide zij, wilde zij den lieveling terugzien, al moest zij hem dan ook zelfs op het slagveld gaan opsporen. In een dorp gekomen bemerkt zij de uniform der jagers: een brigadier van dit wapen rijdt door het dorp. - Wat is er van Albert?’ vraagt zij hem bevend. - ‘Albert?’ zegt de brigadier, ‘die is in den stal.’ ‘Mevrouw Uhrich snelt derwaarts en vindt den jongen soldaat, uitgeput van vermoeienis, slapend tusschen de pooten van zijn paard. Zij zet zich op het stroo neer en beschouwt lang den slaper. Deze wordt zelfs niet wakker, nu zij zijn hoofd tusschen de beide handen neemt en het zacht kust..... Zij Iaat het kind slapen en gaat heen.’ Volgens eene andere opgaaf zou de jonge Uhrich te Wörth gewond zijn, en de moeder slechts een lijk gevonden hebben. Toen den 7den Augustus de vijand voor Straatsburg verscheen en hij de stad opeischte, werd hem een weigerend antwoord gegeven. De majoor Von Amerongen wees op de neerlagen van het Fransche leger en de moeilijke of liever onhoudbare positie van het garnizoen, afgesneden van alle hulp, doch generaal Uhrich sloeg elk voorstel af. Eene vesting van den eersten rang op die wijze overrompelen zou inderdaad voor het minst eene curiositeit zijn geweest en het Fransche leger zou het als eene eeuwige schande hebben beschouwd. Het burgerlijk gezond verstand zou echter hebben opgemerkt, dat die verdediging tot niet veel meer dienen kon.... De Duitsche troepen, die met eene ongelooflijke snelheid waren afgezakt, hadden op anderhalf uur van de stad post gevat, terwijl de Badensche cavalerie het proefstuk ondernam. Om des te meer indruk op de bewoners te maken, had de Duitsche artillerie een huis in de voorstad in brand geschoten, doch de gloeiende cirkels in de lucht, de donder des geschuts, zoomin als de opstijgende vlammen in de stad, deden noch den bevelhebber noch de bewoners wankelen. De artillerie, welke in den aanvang deed onderstellen dat de beschieting onmiddellijk zou plaats hebben, verliet welhaast de genomen stelling en men moest aan eene volledige en geregelde insluiting denken. - ‘Wij geven ons niet over!’ had het volk in het Duitsch den parlementair toegeroepen. ‘Neen, ons bukken zullen wij niet!’ Voorwaar Straatsburg heeft den strijd met eene schier onbegrijpelijke hardnekkigheid volgehouden. Afgescheiden van het overige gedeelte van Frankrijk - de telegraafdraden rond de stad waren des nachts door een Duitsch officier afgesneden - op geene hulptroepen kunnende rekenen, overgelaten aan zijn lot, leverde Straatsburg een ijselijken strijd, werd deels vernield en begroef velen zijner inwoners onder de puinen. Van de schoone en rijke schildwacht op de Rijngrenzen bleef eindelijk weinig meer overig dan een akelig geraamte! De beschieting, de vernieling van zooveel schoonheid, zooveel kunstrijkdom door de Duitschers; van eene stad welke zij vast besloten hadden in bezit te nemen, is in het oog der wereld eene fout geweest. De vernieling kon inderdaad geen voordeel aanbrengen, wel het tegendeel; zij kon alleen verbitteren en vervreemden. Doch wij moeten de gebeurtenissen niet vooruitloopen: Straatsburg en zijne belegering zullen een afzonderlijk en zelfs wijdloopig hoofdstuk in ons Gedenkboek uitmaken. Wij hernemen plaats bij het legerkorps van den prins van Pruisen, dat, zooals wij zeiden, zich haastte de Vogeezen te verlaten om zich te Lotharingen te ontwikkelen en zich een weg naar Parijs te banen. Hoe moeilijk de marsch in de Vogeezen ook zijn mocht, met welke hinderpalen men ook te kampen had, toch ging het leger snel vooruit. Men had zich vooral aan eene hardnekkige verdediging der bergpassen verwacht - die inderdaad gemakkelijk te verdedigen waren - doch het leger van Mac-Mahon was al te zeer uiteengeslagen, al te zeer ontmoedigd om stand te houden. Den 9den Augustus werd de kleine vesting Lützelstein - Petite Pierre zeggen de Franschen - door de Duitsche troepen bezet en het fort Lichtenberg, ten noord-westen van Haguenau gelegen, door de artillerie in brand geschoten. Een Engelsche correspondent 1) schreef eenige dagen later over die geringe wapenfeiten, dat die kleine vestingen in vroeger dagen haar voordeel konden opleveren, maar dat zij niet bestand zijn tegen de hedendaagsche artillerie. ‘Zoo ligt er,’ zeide hij, ‘in den Elzas, recht schilderachtig, eene kleine vesting Lützelstein, omringd door met houtgewas begroeide heuvels. Weleer beschouwde men de hoogte als een hinderpaal om de Vogeezen door te trekken, en nu heeft men ze verlaten zonder een schot te lossen. De zwart-witte Pruisische vlag wappert op de citadel en men heeft er eene aanzienlijke hoeveelheid militairen voorraad bemachtigd. ‘Voor eenige dagen deed ik eene wandeling in de richting van deze vesting en het werd mij toegelaten er eene beschrijving van mee te deelen. Zij bestaat uit een buiten- en binnenfort, een onafgewerkten wal die ze vereenigt, terwijl de toegangen door nieuwe palissaden-werken gesloten zijn. De vesting rust op eene sterke rots, welke aan den westelijken kant zeer steil is; de gemeenschap wordt door eene oude draaibrug afgesneden. Voordat de bewoners het stadje verlaten hebben, is de verdediging niet mogelijk: want na een zeer kortstondig kanonvuur zou er geen huis meer rechtstaan. Indien men met zware artillerie werkte zou het, geloof ik, geen oogenblik weerstand bieden; maar toen de Pruisen opdaagden, was het zelfs niet in staat van verdediging, de buiten- en andere werken waren niet voltooid. Lützelstein werd dan ook verlaten en dit tot groote tevredenheid der bewoners, die vreesden dat hun stadje tot puin zou geschoten worden. Had er nu,’ zegt de correspondent, die dikwijls zeer juist ziet, ‘op de hoogte een fort gestaan, dan gewis ware de kroonprins in zijn marsch verhinderd. Niet dat de aanwezigheid van een fort aldaar den inval gansch verhinderd zou hebben; maar toch de afwezigheid bewijst hoe weinig de Franschen op eenige andere mogelijkheid gedacht hebben, dan juist die, welke in hun plan viel. Den 7den Augustus had een bijzondere trein te Nancy een gedeelte der gekwetsten van Wörth aangevoerd. Terzelfder tijd kwam daar een man aan, die te voet naar het Café Bouillot ging, waar gewoonlijk de officieren hunne bijeenkomsten hielden. Zijne kleeding was met slijk bemorst, gescheurd en gehavend; de panden waren met gaten doorboord; zijne handen waren zwart; een kogel had een zijner epauletten weggeslagen; een der handen, in welke hij tijdens het gevecht zijn verrekijker hield, die deels stukgeschoten werd, was lichtelijk gewond. Het aangezicht van dien opperofficier drukte eene hevige ontroering uit. Men herkende hem en ontblootte eerbiedig het hoofd - het was de maarschalk Mac-Mahon. In het koffiehuis deed hij zich brood, wijn en een stuk koud vleesch opdienen. Sedert acht en twintig uren had hij niet gegeten. Al etende schreef hij een brief, die welhaast door een officier werd afgehaald. Geslagen was hij, ja, maar hij achtte zich niet overwonnen: den dag te voren had hij eene bondige en recht fiere depêche - volgens het dagblad la France - verzonden, welke als volgt luidde: ‘Ik ben vandaag van 9 tot 5 uren in gevecht geweest. Ik heb den slag verloren. Zendt mij krijgsvoorraad en levensmiddelen.’ Die levensmiddelen kwam de maarschalk zelf voor zijne uitgehongerde troepen te Nancy zoeken. Een persoon die den maarschalk kende, vroeg hem nieuws van een regiment kurassiers. - ‘Kurassiers?’ antwoordde Mac-Mahon: ‘er zijn geen kurassiers meer.’ Inderdaad, zooals wij gezien hebben, Wörth of Reichshofen was het kerkhof dezer keurbende geworden. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} De krijgsvoorraad dien hij zou gevraagd hebben, kon hem ook niet veel dienen; want zijne troepen waren zoodanig verstrooid dat er op geen stand houden te denken viel; hij zocht nu slechts, evenals generaal De Failly, wiens troepen hem de hand hadden moeten geven in het verdedigen der Vogeezen, een zoo veilig heenkomen als mogelijk. Met eenen spoed, dien men voortgeeselend noemen mocht, trokken de Franschen achteruit en de Elzasser, die hen zoo verward en op draf terug zag trekken, mompelde iets tusschen de tanden dat zij, de soldaten, echter niet verdiend hadden, zoomin als hun opperveldheer. Neen, wij hebben het reeds doen zien en men kan ons van geene partijdigheid huns opzichtens beschuldigen, zij hadden dapper gestreden. Het kwaad, het onherstelbaar kwaad moet hooger gezocht worden. De Duitsche cavalerie zat ten allen kante het Fransche leger op de hielen en liet het geen adem scheppen. Als men dacht een oogenblik van die onvermoeide en bliksemsnelle ulanen bevrijd te zijn, verschenen zij plotseling ter plaatse. Zij waren de voorloopers van het dichtgepakte leger, dat eindeloos van op Frankrijks bodem tot in het hart van Duitschland alle wegen, alle vlakten, alle hoogten bedekte. Den 12den Augustus, te 3 uren des namiddags, verscheen een detachement Pruisische cavalerie, ongeveer 150 man sterk, voor Nancy, de hoofdstad van het departement der Meurthe, en eischte haar op. De maire had eene proclamatie uitgevaardigd, de inwoners verzoekende geen nutteloozen tegenstand te bieden. Inderdaad, Nancy, de stad van 50,000 zielen, had geene troepen, geen geweren, geen krijgsvoorraad. Maar toch is het een ongehoord feit dat vier - zegge vier ulanen - drie simpele soldaten en een officier, de stad spoorslags binnenreden, deze in alle richtingen doorkruisten en de oorlogsschatting eischten. De stedelijke overheid, altijd bevreesd voor de bedreiging dat de Pruisen in groot getal zouden komen opzetten, trad in onderhandeling en gaf zich aan de vier ulanen over. Of nu die overheden juist wel groot ongelijk hadden, zullen wij niet zeggen, wij, die nog niet begrijpen wat voordeel en eer de zwart geblakerde puinen der eigendommen aanbrengen.... Toen de maire der stad de eerste oorlogsschatting aan het leger van vier ulanen toestond, zeide de man tamelijk verstandig: ‘Wat zou de moed van burgers vermogen, waar de dapperheid der soldaten niets vermag?’ Trouwens den 8sten had de municipale raad van Mulhausen, eene opene en van alle verdediging ontblootte stad, eene bijna gelijkvormige proclamatie uitgevaardigd. Wat te Haguenau, te Lützelstein gelukt, wat te Straatsburg echter tevergeefs gepoogd was, gelukte volkomen in het prachtige Nancy, en de Duitschers begonnen inderdaad te denken dat zij, na de doorgestane gevechten, de zoolang besprokene promenade militaire deden. Het is wel merkwaardig hier eens een ooggetuige, l' Espérance, een blad van Nancy, te laten spreken: ‘Gisteren, Vrijdag den 12den Aug., te 3 uren des namiddags, eene noodlottige dagteekening voor ons en voor hen die na ons zullen komen, hebben vier Pruisische soldaten de stad Nancy, de vroegere hoofdstad van Lotharingen en thans de hoofdstad van het departement der Meurthe, in bezit genomen. Laat er ons onmiddellijk tot onze eer bijvoegen, dat Nancy eene opene stad is, waar zich sinds vier en twintig uren geen enkele soldaat meer bevindt, en de stedelijke overheid, met het oog op het belang der stad zelve, de kalmte had aanbevolen. Een half uur later reed een detachement van 28 Pruisen door de stad en nam bezit van het spoorwegstation. De inspecteur daarvan werd gevangen genomen, doch op zijn eerewoord in vrijheid gelaten. Men eischte dat de maire der stad voor den kommandant der expeditie, die tusschen Saint-Max en den straatweg van Essen gekampeerd lag, zou verschijnen. Middelerwijl reed een ulanen-officier, vergezeld door twee (anderen zeggen drie) ulanen, in galop door de stad, om eene verkenning in de localiteit te doen. Toen de maire terugkwam, moest de gemeente zorgen dat er den overwinnaar 50,000 franken en eene aanzienlijke hoeveelheid haver geleverd werd. Men verlangde niet minder dan 300,000 frail-ken en meende dat 50,000 franken voor eene stad met zooveel schoone gebouwen eene nietigheid was. De Pruisen lieten geen tijd verloren gaan. Twintig burgers moesten, onder het bevel der Pruisen, de sporen van den weg tot Marville opbreken, waar men de staven in het kanaal wierp. De telegraafpalen werden insgelijks neergehaald. De ulanen waren honderd vijftig man sterk. In twee hotels der stad, de Saint-Georges en de Chartreuse, moest men voor vijf en zeventig man eten opdisschen. De eisch bestond in: soep, soepvleesch, groenten, een liter wijn en zes sigaren per man. Men had bovendien voor dezen morgen (13den) tegen 4 uren koffie gevraagd, doch op dat uur waren de ulanen verdwenen.’ De bewoners van Nancy waren echter juist geene lammeren van zachtzinnigheid; doch eenigen legden eenen moed aan den dag, die eigenlijk het tegenovergestelde van dat woord zeggen wil. Zonder den geest van gansch de bevolking hierdoor te willen kenmerken, zullen wij hier een afschuwelijk feit aanhalen, dat van Duitsche zijde de Nancysche dames wordt ten laste gelegd. ‘In een huis dezer stad bevonden zich vijf Pruisische gewonden. Wegens andere bezigheden,’ zegt het bericht, ‘moest de ziekenoppasser hen op een avond eenigen tijd alleen laten. Toen hij echter des nachts terugkwam, vond hij de kamer met kolendamp gevuld en de gewonden bij de deur op den grond liggen; zij waren vreeselijk mishandeld. Twee Pruisische infanteristen, welke een wonde aan den voet hadden, waren verworgd; van een ulaan, welke een schot in den hals had, was de schedel opengespleten; aan twee andere gewonden waren ontelbare messteken toegebracht; alle vijf waren een vreeselijken dood gestorven. Toen men de kamer nader doorzocht, vond men in een hoek een jong meisje licht gewond in zwijm liggen. Nadat zij bijgekomen was en men haar met den dood dreigde als zij niet bekende wat er gebeurd was, deelde zij mede dat acht vrouwen en meisjes, namelijk de eigenares van het huis met hare beide dochters en vijf andere burgervrouwen, uit haat tegen de Pruisen, het misdrijf gepleegd hadden; zij hadden namelijk de gewonde vijandelijke soldaten eerst door kolendamp bedwelmd, vervolgens hadden zij hen mishandeld en eindelijk na vele martelingen hen het leven benomen. De Fransche vrouwen en meisjes, allen uit Nancy geboortig, werden aanstonds voor den Pruisisohen krijgsraad gebracht en ter dood veroordeeld.’ Tot welke razernij wordt zelfs de vrouw in dergelijke oogenblikken vervoerd! Het aangehaalde feit is dan ook zeer waarschijnligk. Overigens waarom zich, van welke zijde dan ook, omtrent deze of gene gruweldaden verwonderen: de oorlog brengt den mensch tot de barbaarschheid, tot een staat van wildheid terug, in welken hij bloeddorstiger wordt dan het redelooze dier. Eens echter tot de kalmte, tot de rust van het huiselijk stilleven teruggekeerd; eens, andermaal omringd door zijne familie, zijne vrouw en kinderen; eens, als de haren grijs, de leden stram zijn, het lichaam naar de aarde kromt als om een graf te zoeken, moeten die schrikbeelden uit het verledene voor den soldaat, die zijnen plicht te buiten ging, herhaalde malen oprijzen, en niet hij kan met een gerust geweten het hoofd neerleggen. De militaire medaille of kruis, het armoedige teeken van krijgsroem, is geen pleister op de wond die hij alsdan in het hart zal omvoeren.... Den 12den Augustus had het fort Lichtenberg gecapituleerd. Pfalzburg gedacht zijn weerstand in vroegere dagen, vooral in 1814, en had evenals Straatsburg geweigerd zijne poorten te openen. Toul werd insgelijks ingesloten, in welke richting de kroonprins tot in het hart van het departement der Maas wilde dringen. Frouard, op den linkeroever der Moezel, werd door de Duitsche cavalerie bemachtigd en deze vernielde ten noorden van Nancy den spoorweg, welke het vereenigingspunt was van den weg van Nancy naar Metz en Toul. Overigens ook dit punt was niet door Fransche troepen bezet. Dit niet onbelangrijk feit had den 13den Aug. plaats. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij zijn alzoo in het zuidelijk gedeelte, waar het leger van den kroonprins opereert, tot den 14den Aug. gekomen; wij moeten nu, alvorens de gebeurtenissen verder te beschrijven, naar het noorden oversteken en, zien wat daar tusschen den 7den en 14den Aug. in het leger voorviel. Wij hebben hooger gezegd dat den 8sten Augustus de koning uit zijn hoofdkwartier Homburg eene proclamatie uitvaardigde omtrent het binnenrukken der Duitsche troepen. Generaal Von Steinmetz kondigde te Volklingen, op dezelfde dagteekening en bij dezelfde gelegenheid insgelijks eene proclamatie af. De troepen rukten, evenals in het zuiden, met geforceerden marsch voorwaarts. Evenals daar was het weder slecht; de regen viel bij stroomen neer en maakte het bivak-leven zeer onhebbelijk, den marsch moeilijk; doch welgemoed was het den Duitscher in het hart bij het zien gelukken zijner onderneming. De weg op St.-Avold leverde alom nog bewijzen van het gevecht bij Forbach; men begraafde rechts en links nog dooden en de versche soldaten gingen alzoo over de graven der gevallenen heen, om een weinig verder, landwaarts in, hun graf te vinden. {== afbeelding Fransche legerplaats bij St.-Avold. ==} {>>afbeelding<<} De bewoonde streken welke men doortrok, waren op vele plaatsen verlaten. Zooals gewoonlijk neemt de welhebbende de vlucht en de arme stumpert blijft, betrouwende op den goeden God. De eerste sluit zijne woning en denkt dat ze dan juist zal gespaard blijven. Integendeel. De soldaat is overmoedig als hij bij inkwartiering niemand vindt om hem te ontvangen. De kolf van het geweer bonst welhaast de deur stuk en dewijl niemand in zijne behoefte voorziet, bedient hij zich zelf. ‘Zoo heb ik,’ zegt Hans Wachenhusen, ‘de soldaten in prachtige salons zien vallen, bezit nemen van het roos-zijden bed der meesteres, de bajonet steken in de penanten, den helm de plaats zien innemen van de aardigheden die op de étagères waren ten toon gesteld.’ Kelder, zolder, meubel en koffer worden doorzocht, doorsnuffeld en niet zelden verbrijzeld - kortom, het schijnt den soldaat een genoegen te zijn, den eigenaar te toonen, als hij terugkeert, dat hij bij hem heeft huisgehouden. Er was iets schilderachtigs in het doortrekkende leger. Een aantal Duitschers hadden rechts en links dit of dat voorwerp, dat den Franschen had toebehoord, opgeraapt. Deze droeg Fransche pompons op den pinhelm, gene Fransche epauletten aan de punt zijner bajonet; verder zag men cavaleristen, die kepis aan den zadelknop hebben vastgemaakt; anderen, in de transporten, dekten zich met Fransche uniformen, en men zou, zegt laatstgenoemde correspondent, denken, in de herbergen in een gezelschap van Fransche officieren versukkeld te zijn, zongen die knapen niet: Napoleon, du Schustergeselle. Den 9den Aug. trokken de Duitschers in St.-Avoid, op den spoorweg van Saarbrucken naar Metz gelegen. De Pruisische patrouilles waren slechts vijftien kilometers van Metz verwijderd. Den 10den Augustus was de koning te Saarbrucken; den 11den te St.-Avold; den 13den bevond zich het hoofdkwartier te Faulquemont, ongeveer vijf en dertig kilometers van Metz, terwijl de koning op dertig kilometers van die stad het kasteel Herny betrok. Den dag te voren had Wilhelm, door eene proclamatie, de conscriptie afgeschaft in dat gedeelte van Frankrijk, hetwelk door de Duitsche troepen was bezet. Te Saargemund had een bevel van den kommandant König, onder anderen den burgers gelast de deuren, vensters, winkels, werkplaatsen, zelfs gedurende den nacht, open te houden, de wapens in te leveren, de doortrekkende troepen van drinkbaar water te voorzien, de herbergen te 9 uren des avonds te sluiten, geene samenscholingen op straat te vormen en aan de patrouilles onmiddellijk te gehoorzamen. Wij spraken hooger van de stoute ruiterij der Duitsche armee, namelijk van de ulanen, die alom als de voorhoede des oorlogs verschenen. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Met de kurassiers maken de ulanen (lanciers) de beste cavalerie van het Duitsche leger uit. Het korps bestaat uit 21 regimenten, waarvan drie tot de garde behooren. In oorlogstijd vormt het vijfde eskadron het depot: de vier andere worden op 150 man gebracht en de staf met dertien treinsoldaten vermeerderd. Het effectief van een regiment is 768 manschappen, waarvan 34 officieren en 42 niet-strijders. Het regiment is vergezeld door een veldsmidse en vijf bagagewagens, waarvan een met vier paarden voor de officieren. De ulaan heeft voor uniform een donkerblauwe tuniek, ulanca geheeten, met kraag, opslag en borstlap, wier kleuren volgens de nummers van het regiment veranderen; de epauletten, geboord met koper, zijn zonder franjes; de broek is grijs met rooden band; de nestels zijn aan het shapska bevestigd. De wapens van den ulaan bestaan uit eene lans, een krommen sabel en den revolver. De vlam der lansen is zwart en wit voor de Pruisische, wit en groen voor de twee regimenten Saksische ruiters. Er bestaat wellicht nergens een soldaat zóo afgericht en zóo volkomen geschikt voor de bijzondere zending welke hem is opgelegd, als de ulaan. In den laatsten oorlog heeft hij zich een naam bij de tegenpartij weten te maken. De ulaan is, zegt Dr. Mohl, de voelhoorn des legers, en dat is zeer juist. Hij verkent den weg, polst het terrein, schaft verder levensmiddelen en fourage aan, terwijl hij, zegt Julius Von Wickede, van de zijde der Franschen de recrutentransporten, de samenvloeiing der mobiele gardes, de vestiging van magazijnen, kortom, alles vernielt, belet of verontrust wat de Fransche armee zou kunnen versterken. De verkenningstochten dezer vlugge, flink onderwezen en stoute ruiters, hebben in den tegenwoordigen oorlog, eene gansch bijzondere plaats ingenomen. Welke waren nu de voornaamste gebeurtenissen aan de Fransche zijde, van den 7den tot den 14den Augustus? {== afbeelding Het opbrengen van een bij Metz gegrepen Franschen spion, op 24 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} Wij kennen ze reeds gedeeltelijk. De Fransche departementen der 1ste, 3de en 7de krijgsdivisie en een gedeelte der 8ste werden in staat van beleg verklaard. Altijd ongenadig vervolgd door de Duitsche cavalerie, trok het leger op de Moezel terug. Den 12den Augustus werd maarschalk Bazaine tot opperbevelhebber over het Rijnleger benoemd; generaal Trochu bekwam het kommando over een 12de legerkorps bij Chalons, en generaal Vinoy over een 13de korps, dat onder de muren van Parijs moest worden gevormd. Maarschalk Leboeuf verliet den post van opperhoofd van den staf, dien men hem nooit had moeten toevertrouwen. De samentrekking der troepen had te Metz plaats. De garde onder Bourbaki en het 3de legerkorps onder Bazaine, waren onder de muren van de stad gelegerd; het 4de onder Ladmirault trok van Diedenhoven naar gemelde vesting; wat er overschoot van het 2de korps, zoo deerlijk gehavend te Spicheren en Forbach, onder Frossard, en een deel van het 6de onder Canrobert, vereenigde zich insgelijks in die sterke stelling. Het terugtrekkende leger van Mac-Mahon en dat van De Failly, hetwelk nog geen patroon verbrand had, moesten met het korps van Douay te Châlons geconcentreerd worden. Na een langen en moeilijken marsch bekwam De Failly langs de Opper-Marne, meer ruimte en hoop om tot de concentratie bij te dragen. De linie der Nied was het doel der verdediging. De marsch der Duitsche troepen dreigde echter het leger te Metz in te sluiten; de keizer, toen nog opperbevelhebber, kwam tot het besluit om de Moezel-linie te verlaten, op Chalons terug te trekken en zich daar met de hooger genoemde korpsen te vereenigen. Er was welhaast niet meer te denken tenzij aan eene defensieve stelling. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Het plan des keizers werd echter te Parijs, na rijpe beraadslaging, zoo schreef de heer Ollivier, afgekeurd, dewijl het ontruimen van Lotharingen onmisbaar een allernadeeligsten indruk op de bevolking zou hebben teweeggebracht. Men had, na de aankomst van maarschalk Canrobert, te Metz 140,000 man bijeengezameld, in de hoop dat men daar, door een aanzienlijk gevecht, de vereeniging der twee Duitsche korpsen zou kunnen verhinderen; doch ook hier zat onkunde in alles voor. Men wist nooit juist welk plan de Duitschers hadden, omdat men eigenlijk niet bekend was met hunne bewegingen, gedekt als deze waren door de manoeuvres der ruiterij. Dagen en dagen verliepen zonder dat men in het hoofdkwartier tot eene bepaalde richting kon geraken, toen eindelijk besloten werd, niettegenstaande de oppositie te Parijs, en men denkt op aandringen van generaal Changarnier, het hooger gemeld plan uit te voeren en de Moezel-linie te verlaten. Maarschalk Bazaine, opperbevelhebber geworden, nam op zich na al die noodlottige aarzeling te handelen. De keizer wilde zich aan de verantwoordelijkheid van den toestand des legers onttrekken en verliet Metz om zich naar Chalons te begeven. Het was hoog tijd; de populariteit van Napoleon was beneden zero gedaald, zelfs zoo laag gevallen, dat hij zich niet meer buiten de prefectuur vertoonde. Alleen de kleine prins, omstuwd door prachtige cent gardes, verscheen nog in de straten der vesting; doch de gehavende en verminkte soldaten, die van het slagveld kwamen en die prachtsoldaten zagen, waren verontwaardigd en spaarden hun zelfs de scherpste beleediging niet. Wij herhalen het, 't was hoog tijd dat de keizer Metz verliet. De trein van den prachtlievenden keizer was echter zóo groot, zóo omslachtig, dat voor den aftocht daarvan al te veel oogenblikken worden verspild, die integendeel gansch aan het behoud van het leger hadden moeten besteed worden. Het viel natuurlijk in het belang der Duitsche legers de vereeniging der twee Fransche legerkorpsen te beletten. De drie legers trokken langs verschillende richtingen op de Moezel aan: Von Steinmetz marcheerde ten noorden op Metz; prins Karel zuidwaarts, zooals wij gezien hebben, de kroonprins op Nancy. Om nu maarschalk Bazaine in zijn terugtocht op Chalons den pas af te snijden, moest prins Karel hem in de flank aanvallen. Hij liet een deel van zijn leger oostwaarts van de vesting achter, bereikte bliksemsnel Pont-à-Mousson en rukte over de Moezel. De Fransche troepen, die men in allerijl per spoor naar het bedreigde punt zond, kwamen te laat om er stelling te nemen en trokken op Metz terug. De richting welke de prins nu insloeg, was geveinsd; hij scheen het op Verdun gemunt te hebben: hij zocht meer noordwaarts tusschen Metz en Verdun, het leger van Bazaine in zijnen marsch tegen te houden. Op bepaalden tijd kon de prins echter niet ter plaatse wezen. Reeds twee dagen zouden de Franschen opgebroken zijn, voordat zijn leger als hinderpaal in den weg kon worden geworpen. De terugtocht der Franschen ving den 14den Augustus aan; de voorhoede trok, op weg naar Verdun, over de Moezel. De beweging was echter ellendig traag. De korpsen van Bazaine (nu Decaen), van Ladmirault en Frossard lagen aan den oostkant van Metz, om de beweging te dekken. Generaal Von Moltke had ook hier voortreffelijk gecijferd. Om aan prins Karel den tijd te geven, op het bepaalde punt te komen, moest men het Fransche leger te Metz werk geven en zijn marsch vertragen. Hiermee werd het korps van generaal Von Steinmetz belast en den 14den Augustus viel deze de troepen aan, welke op de oostzijde van Metz gelegerd waren. Dat was de bloedige slag van Pange, of liever het begin van eene reeks bloedige slagen, welke onder de muren van Metz plaats hadden en met de volledige afsnijding van het leger van maarschalk Bazaine eindigden. Pange, Mars-la-Tour en Gravelotte. XI. Metz. - Bazaine verantwoordelijk als opperbevelhebber. - Gevecht bij Pange. - Generaal Von Bentheim en de man met de sigaar. - Verdere bijzonderheden omtrent het gevecht. - Generaal Decaen. - Het slagveld van den 14den Augustus. - De keizer verlaat Metz. - Zijn verblijf te Gravelotte. - Te Verdun. - Komst te Chalons. - Gevecht van Mars-la-Tour. - De charge der kurassiers en ulanen. - Bijzonderheden over het gevecht van den 16den Augustus. - Gevecht bij Gravelotte. - De Pommeren. - De koning op het slagveld. - De Saksers bij Sainte-Marie-aux-Chènes. - Prins George van Saksen. - Saint-Privat. - Verdere bijzonderheden. - De leugen van Jaumont. - Het slagveld van den 18den Augustus. - Gekwetsten. - Spionnen. - Op marsch naar Parijs. - Metz ten eenenmale ingesloten. Metz, de hoofdplaats van het Moezel-departement, heeft in de geschiedenis der oorlogen van 1870 en 1871 eene droevige vermaardheid bekomen. Wij moeten, alvorens tot de beschrijving der verschillende daar geleverde veldslagen over te gaan, eenige woorden over de stad en de vesting zelve zeggen. De stad ligt in het dal der Moezel, telt 55,000 inwoners en mag met Straatsburg als de sterkste vesting van Frankrijk beschouwd worden; zij werd grootendeels door Vauban ontworpen. Belangrijk is de stad niet alleen als forteres, maar ook als arsenaal, als magazijn van levensmiddelen en fourages, als de zetel eener artillerie- en genie-school en verdere militaire instellingen. De versterkingen van Metz bestaan op dit oogenblik in een doorloopenden ringmuur en een geretrancheerd kamp, hetwelk zich vijf kilometers rond de stad uitstrekt. Toen de vijandelijkheden een aanvang namen, was dit kamp nog niet gansch voltooid: het werd gedurende de insluiting voltrokken en bevat vijf forten: Queleu, Saint-Privat, Saint-Julien, Plappeville en Saint-Quentin; verder een aantal andere verdedigingswerken. Het is op dit geretrancheerd kamp dat maarschalk Bazaine terugtrok na het gevecht van den 18den Aug., over het algemeen ‘gevecht van Gravelotte’ geheeten - een belangrijk feit, hetwelk wij verder in ons Gedenkboek breedvoerig zullen behandelen. De vesting zelve telt achttien gebastionneerde, zeer onregelmatige fronten, voor welke een groot getal halve manen en kroonwerken. Diepe en breede grachten en inundatie-landen, ten zuiden en ten zuidwesten, maken de toenadering der vesting hoogst moeilijk. De Moezel loopt in twee armen door de stad; een dezer is bevaarbaar, de andere is afgedamd. De rivier vormt twee eilanden; een dezer is door versterkingen bezet. De twee spoorweglijnen, waarvan er eene door Diedenhoven, Luxemburg naar Luik, de andere van Parijs door Chalons en Verdun komende, naar Metz loopt en zich verder in het Rijnspoor versmelt, de twee lijnen, zeggen wij, worden door de kanonnen der vesting bestreken. Het kamp van Metz bevatte, tijdens hoogergemelden terugtocht, onder de bevelen van maarschalk Bazaine, niet minder dan veertien divisiën infanterie en vijf divisiën cavalerie, dus zoo wat 150,000 man met vierhonderd stukken geschut. Daarenboven had Metz nog een garnizoen van meer dan 25,000 man, onder de bevelen van generaal Coffinières, belast met het kamp en de vesting te verdedigen, indien maarschalk Bazaine er mocht in gelukken tijdig genoeg te ontsnappen. In zijne brochuur Blocus de Metz, 4de aflevering van zijn werk la Guerre de 1870, zegt luitenant-kolonel L. Van de Velde, dat Metz alzoo twee verschillende autoriteiten en legermachten had, namelijk een mobiel leger, onder het bevel van maarschalk Bazaine, bestemd om te velde werkzaam te zijn en een garnizoen, bijzonder met de verdediging der vesting belast, onder kommando van Coffinières. De dienstreglementen der vestingen, zegt hij verder, voorzien en beschrijven twee gansch verschillende punten voor de verdediging, ten einde alzoo alle moeilijkheden te vermijden. Zoo wordt er een aanmerkelijk verschil gemaakt tusschen eene vesting, aan zich zelve overgelaten, zooals Straatsburg, en die welke zich in het arrondissement van een generaal bevindt, welke een leger kommandeert, zooals Metz. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} In het eerste geval heeft de plaats-kommandant een onbepaald gezag, eene onbepaalde verantwoordelijkheid; in het tweede geval, wanneer de stad aan een opperbevelhebber onderworpen is, valt de verantwoordelijkheid ook op dezen. In Frankrijk heeft de opperbevelhebber, krachtens het decreet van den 13den Oct. 1863, artikel 4, de macht om des noodig de plaatskommandanten, in zijnen omkreits, te benoemen en af te stellen. Te Metz, merkt de Belgische hoofdofficier op, viel dus alle ver-antwoordelijkheid der plaats gehad hebbende feiten, op maarschalk Bazaine - eene opmerking die wij maken, om nadien den toestand te Metz des te duidelijker voor oogen onzer lezers te brengen. Wij hebben op het einde van het voorgaande hoofdstuk doen zien, hoe het Fransche leger eindelijk besloot de Moezellinie op te geven; hoe het leger van prins Karel langs Pont-à Mousson omtrekkende, den Franschen den pas hoopte af te snijden, doch niet tijdig genoeg ter plaatse kunnende zijn, Von Steinmetz den aftocht der Franschen door eenen aanval der troepen die oostwaarts van Metz lagen, vertraagde. Het was, na vele regenachtige dagen, den 13den Augustus weer schoon weer geworden. De voorhoede der 1ste divisie moest Pont-à-Mousson, en die der 2de Les Etangs bereiken. Pas waren de troepen op marsch of de Lithauer- en Oost Pruisische dragonders waren in schermutseling met de Fransche jagers te paard. Op het vereenigingspunt van de twee straatwegen van Saarlouis en Saarbrucken, vormt het terrein een bergrug, welke hoogte dan weder steil naar beneden loopt. Daar hadden de Franschen zich sterk genesteld, terwijl de dorpen Colombey, Lanvallier, Servigny en andere deze positie ondersteunden. Te Servigny en Borny waarde het oog over een uitgebreid legerkamp; men zag op de uiterste werken van Metz de witte tenten der reserve - kortom, de Duitscher stond voor het Fransche leger, dat zich op den aftocht voorbereidde. Die dag ging zonder botsing voorbij. Den 14den Augustus ontving generaal Von Manteuffel, het 1ste korps kommandeerende, de tijding dat het leger te Servigny en Borny was opgebroken en dat voor Metz aanzienlijk geslonken was. De Fransche kolonnes trokken zuidwaarts af, waar zij op het korps der Duitschers, dat bezig was met over de Moezel te marcheeren, stooten zouden. Een flank-aanval moest daaraan afleiding geven en het was omtrent 4 uren toen het gedommel van het kanon verkondigde, dat in zuidelijke richting de aanval begonnen was. Generaal Von der Goltz, tot het 7de korps behoorende en welke de voorhoede der 13de divisie kommandeerde, was met den vijand in gevecht. Te halfvijf verschenen de voorhoeden der 1ste divisie (generaal Von Falckenstein) en van de 2de (generaal Memerty) op het slagveld. Terzelfder tijd kwam de artillerie aan en opende het vuur, dat door een veel sterker artillerie-vuur van de Fransche zijde beantwoord werd. De Duitsche infanterie viel met eene zoo hevige woede den vijand aan, die achter voortreffelijke verschansingen lag, dat èn deze, èn de mitrailleuses, èn de chassepots hunne kracht verloren; de Fransche linie werd ingenomen en de vijand op Metz teruggeslagen. De verliezen der Duitschers waren overgroot en men was niet zeker, dat zij tegen de macht der Franschen bestand waren en de ingenomen stelling zouden behouden. Slechts twee brigaden waren tot nu toe in het vuur. In afwachting dat het gros der infanterie opdaagde, werd de artillerie der legerkorpsen opgeëischt. In sterken draf kwam deze vooruit, en welhaast braakten vier en tachtig kanonnen dood en vernieling in de Fransche gelederen. Het gevecht had plaats tusschen Montoy en bij Noisseville. Toen te 7 uren de Franschen meer en meer op den rechtervleugel der Duitschers aandrongen, ten einde aan die zijde een terugtocht te bewerken, richtte zich het gros der 1ste en 2de divisie op twee punten van het dorp Noisseville, nam die belangrijke positie in en hield er stand. Dit punt besliste de overwinning ten voordeele der Duitschers. Links zette generaal Von Bentheim, met het 41ste en het regiment van den kroonprins, de vervolging der Franschen tot aan den voet der glacis voort. Het 5de regiment bleef gedurig de linkerflank der Franschen bestoken. De duisternis viel. De troepen van Bazaine waren op Metz teruggeworpen. Het kanon zweeg; maar het geweervuur onderbrak nog soms de nachtelijke stilte. Een Duitsch officiëel bericht merkt insgelijks op, dat het gevecht van den 14den, in den aanvang inderdaad niet veel te beteekenen had. Weldra werd de strijd echter bloedig, dewijl de Pruisen uit geduchte verschansingen door hunne tegenpartij werden bestookt. Wel is waar weken de Franschen bij den eersten aanval der 13de divisie terug, doch de vooruitrukkende Duitschers stieten telkens op nieuwe verschansingen en het bleek welhaast dat de Franschen met meer kalmte en vastberadenheid schoten dan in vroegere ontmoetingen. De gekwetsten waren talrijk; zij werden naar de omliggende dorpen Coligny, Laquenezy en Pange gevoerd; gewonde officieren vonden verblijf in het kasteel van Pange, om den volgenden dåg per spoor naar Duitschland te worden overgebracht. Twee bataljons infanterie hadden niet minder dan 19 officieren buiten gevecht. De slag van Pange wordt ook wel de slag van Courcelles genoemd. Het 1ste en 7de Duitsche korps hadden dapper gestreden, doch hunne tegenpartij had niet minder hardnekkig elken voet gronds betwist en vandaar dat beiden zich de zegepraal toeschreven. Het is echter onbetwistbaar dat de Franschen bescherming gingen zoeken onder de met talrijke kanonnen bezette forten van Metz; dat de Duitsche armee op het slagveld kampeerde; dat de aftocht van het Fransche leger vier en twintig uren vertraagd werd, aangezien de aftrekkende massa's front moesten maken en het gevecht aannemen. Eindelijk door het gevecht van Pange had prins Karel zijne stelling kunnen bereiken, uitgenomen eenige detachementen, die het 1ste korps waren behulpzaam geweest bij het terugslaan der Franschen tot onder Metz. De Duitschers hielden het voor gezegd, dat de slag van den 14den Augustus nog andere plannen der Fransche bevelhebbers in duigen geslagen had: de 15de Augustus was de bekende Napoleonsdag en de keizer had dien dag door een glansrijken veldslag willen vieren, ten einde alzoo het verloren prestige, onder meer dan een opzicht te herstellen. De snelheid der Duitsche troepen in hunne bewegingen, had hem andermaal den pas daartoe afgesneden. Hoe het zij, de slag van Pange was een der bloedigste die er in gansch den oorlog geleverd werden. Vooral aan den kant van Noisseville poogden de Franschen des avonds, omtrent 7 uren, met talrijke strijdmacht eene stelling te bemachtigen. Op dat oogenblik deed zich eene van koelbloedigheid getuigende episode op. De linkervleugel der 2de divisie (1ste legerkorps) had zwaar geleden, vooral het 4de, 43ste en 44ste regiment. Het linker-centrum was door het vernielend vuur des vijands van al zijne officieren beroofd. De 1ste divisie had zich met de 2de vereenigd, wier bevelhebber, generaal Von Bentheim, al het gevaar van den toestand inzag. De generaal behield echter zijne tegenwoordigheid van geest, en daartoe droeg gewis het voorbeeld van pen simpel soldaat veel bij. Von Bentheim had een infanterist gezien, die, met de sigaar in den mond en altijd rookende, in het gevecht vooruitging. Snel greep de generaal ook eene sigaar uit den koker, naderde den koelbloedigen man en zeide: - ‘Geef mij ook vuur.’ Kalm reikte de Pruis zijnen generaal de sigaar over, stak ze daarna weer tusschen de lippen en trad voort. Onbeduidend feit, zal men zeggen; maar dat niet zonder uitwerksel bleef; want de kalmte van den generaal die zijne sigaar rookte, in het volle van het vuur, stak den soldaat op nieuw hart in het lijf, en toen daarop generaal Von Bentheim met uitgetogen {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aanval der Saksers bij St.-Marie-aux-Chênes, op 18 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De avantgarde der 1ste Pruisische garde-afdeeling bestormt het dorp St.-Marie-aux-Chênes, op 18 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} sabel vooruit snelde en de van aanleiders beroofde bataljons vereenigde, stormden zij over het met lijken bezaaide veld heen en behielden, na nog een duchtigen kamp te hebben onderstaan, het slagveld. Wij zeiden hooger dat het gevecht te Pange - de Franschen zeggen Borny, een dorp daar dicht omtrent - een hoogst bloedig karakter had. Generaal Picard, kommandant van eene divisie der Fransche keizerlijke garde, verklaarde den dag na den slag, dat hij nog nooit iets zoo verschrikkelijks had gezien, als het slagveld van Borny. ‘Men zag er gansche gelederen manschappen op den grond liggen, in dezelfde orde als de linie welke zij levend bezet hadden. Men vond levenden onder de dooden gestapeld..... Dat was het werk der Fransche mitrailleuses. Laat het ons echter bekennen, de stalen kanonnen der Pruisen hebben ons ook veel kwaad toegebracht.’ Fransche schrijvers wijzen hier andermaal op de onvolledige of liever onjuiste berichten, welke men aan de Fransche zijde omtrent de beweging der Duitschers had. Het bevel van den aftocht op Chalons was des morgens den 14den gegeven; het leger, zooals wij zeiden, ruim 145,000 man sterk, zou te Metz de Moezel overtrekken en den linkeroever dezer rivier bereiken. Er waren, wel is waar, verkenningen gedaan; doch volgens eene depêche van den keizer zelf, had men geene beweging aan den kant des vijands bespeurd. Het 2de korps, onder bevel van generaal Frossard, ving langzaam den marsch te 3 uren aan. 't Ging langzaam, zeggen wij, en wel ten gevolge der eindelooze rijen van rijtuigen en bagage-wagens. Het 3de korps, dat van generaal Decaen, volgde. Toen omstreeks halfvier de laatste divisie in beweging kwam, werd zij plotseling door generaal Von Steinmetz aangetast. De generaal had voorzichtig het oogenblik afgewacht, toen reeds een gedeelte van het leger op den linkeroever was gerukt. Het korps van Decaen wendde zich om, stelde zich onder het vuur in slagorde en betrok weer de verlaten stelling. Bij die gevaarlijke beweging, in welke de generaal zich buiten alle mate waagde, werd hij zwaar gewond. Op hetzelfde oogenblik werd het 4de korps van generaal Ladmirault, op zijn rechtervleugel, aangetast. Zwaar werden de beide korpsen Duitschers (1ste en 7de) bij het aanranden der Fransche stellingen, welke door de artillerie der forten beschermd werden, geteisterd. Maar ook de keur der Fransche infanterie was ter plaatse. Na vier uren gevecht lagen er aan de zijde der Franschen 3000 dooden en gekwetsten, terwijl de Duitschers een verlies van 10,000 man erkenden. Volgens de Fransche berichtgevers had dit gevecht overwinnend kunnen geweest zijn, en door gemis van mannen van genie was en bleef het slechts een gevecht voor de troepen van Bazaine. Hij had, in stede van zich op de verdediging te houden, met al zijne macht moeten slag leveren en Steinmetz op de Saar terugwerpen; daarna opnieuw den overtocht der Moezel hervatten en het leger van prins Karel aan de overzijde zoo niet neerwerpen, dan toch er doorheen slaan om Chalons te bereiken. Een en ander hielden deskundigen voor mogelijk, na eene zegepraal den 14den behaald. Te Metz was men als het ware getuige van het gevecht. Het gedommel van het kanon was aanhoudend; de mitrailleusen lieten haar akelig knetterend geluid voortdurend hooren. Het fort dat de hoogten van Saint-Julien bestrijkt, braakte zonder een oogenblik rust, zijn mitraille op den vijand. Toen de avond gevallen was en de soldaten terugkeerden, werden zij, door de bevolking, met toejuichingen ontvangen. De soldaten zelf waren tevreden. - ‘A la bonne heure!’ zeiden zij, ‘wij hebben op hetzelfde punt rondgedraaid; maar nu toch zagen wij de Pruisen buiten de bosschen en zij weten wat hun die ontmoeting heeft gekost.’ Wij spraken hooger van generaal Decaen: - hij is voorwaar, een dapper man, uiterst goed voor den soldaat, maar ongenadig op het punt van krijgstucht. Een klein staaltje van dit laatste: in zijne divisie, zooals trouwens in elke andere, zijn er lafaards en achterblijvers, die, bij de eerste gelegenheid de beste hun geweer in eene gracht werpen. Het verlies van 't geweer, zoo redeneeren zij, wordt met éen of twee jaren gevangenis gestraft; maar nog liever een paar jaren achter de traliën dan wel een onverteerbare blauwe erwt in het lijf! De generaal had echter ook eene kleine berekening gemaakt, die inderdaad beter uitwerksel had dan wel de krijgsraad. Hij gaf een dagorder uit, luidende als volgt: ‘Ieder soldaat, die zijn geweer verliest, zal ongewapend op den voorpost gezonden worden. Men zal hem geen nieuw geweer geven, voordat hij aan een vijandelijk soldaat eene volledige wapenrusting zal hebben ontnomen.’ Een Pruisisch parlementair was, volgens Fransche berichten, een wapenstilstand komen voorstellen. Metz en zijn omtrek waren met gekwetsten opgepropt. De Zusters van Liefde, de Broeders, de wereldlijke verplegers en verpleegsters, de geneesheeren, kortom, alle burgers ijverden om de ongelukkige slachtoffers bij te staan. Reeds op den avond van den slag zochten de Fransche ambulancen, bij den rooden glans van het fakkellicht, de gekwetsten op dat doodenveld. Wat al jammertooneelen in de lazarets, hospitalen, gasthuizen, openbare gebouwen, burgerhuizen en hoeven! En echter dit alles is maar een begin. Morgen misschien alweer nieuwe bloedstorting! De koning bezocht den volgenden dag, door een schitterenden stoet omringd, het slagveld. Hij heeft het jammeren in al zijne uitgestrektheid kunnen gadeslaan. De lijken zijner soldaten lagen daar met stapels, deze met opene verglaasde oogen, gene met eene nog uitdagende uitdrukking op het wezen, een ander met de oogen ten hemel gericht en de handen gevouwen; hier een die met het hoofd den grond had omgewoeld, als zocht hij in den koelen schoot der aarde leniging voor de ijselijke pijn die zijne ingewanden doorsneed: daar stond er nog een recht tegen eenen hoop lijken zijner wapenbroeders; ginder had er een zijnen kameraad omkneld, die zelfs stervende hem geene hulp kon toebrengen; nog verder zat een lijk op de knieën, de hand nog aan den trekker van het geweer.... De lijken waren reeds meestal zwart geworden en gele vliegen gonsden er rond, terwijl boven in de lucht de zwarte kraaien ronddreven. De mineurs maakten graf op graf, of beter gezeid kuil op kuil, waar Franschman en Duitscher, am in arm, in den eeuwigen slaap zouden rusten. De vlakte was met heuvels bedekt. Op de graven der officieren, 't zij Duitschers of Franschen, werden ruwe houten kruisen, met bloemen en groen omkranst, geplant. En morgen? Morgen over dat wijde kerkhof heen naar nieuwe kerkhoven. O, grooten der aarde, beseft gij wel ooit wat eene overwinning aan het arme volk kost? De keizer had, met zijn zoon, den 14den Augustus te 2 uren Metz verlaten en voor zijn vertrek eene proclamatie aan de bewoners gericht: ‘U verlatende,’ zeide hij onder anderen, ‘om de overweldiging te gaan bestrijden, vertrouw ik de verdediging dezer grootsche stad aan uwe vaderlandsliefde. Gij zult niet toelaten dat de vreem deling dit bolwerk van Frankrijk bemachtige, en in overeenstemming met het leger zult gij in verkleefdheid en dapperheid met dit laatste wedijveren. Ik zal van het onthaal, binnen uwe muren genoten, een dankbaar aandenken behouden en ik hoop in betere dagen u voor uwe edele houding te kunnen komen dank zeggen.’ IJdele hoop, voorwaar! De nacht van den 14den op den 15den Augustus liep voorbij; den 15den vingen de Franschen de aftochtsbeweging in de richting van Verdun aan. Na een moeilijken dagmarsch, op wegen die door honderden hinderpalen belemmerd waren, kampeerde des avonds het 2de korps te Rezonville, op de vlakte die Vionville bestrijkt; het 6de op de hoogten tusschen Rezonville en Villers-au-Bois; het 3de korps nu, in stede van generaal Decaen, door maarschalk Leboeuf gekommandeerd, tusschen Vernoville en Saint-Marcel. Het 4de korps dat allerlaatst Metz had verlaten, legerde op den weg van Briey en zou zich den volgenden dag op Doncourt richten. De garde bezette eene vlakte op de wegen van Mars-la-Tour en Conflans. De weg van Saint-Michel, te Vionville, werd verkend door de divisie cavalerie Forton, en die van Etain door de divisie Barrail. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Den 14den des avonds bevond zich de keizer te Longeville, een klein dorpje onder Metz en op den weg van Verdun naar Nancy gelegen. Hij nam zijn intrek bij een grondeigenaar, kolonel Hénocque; zijn staf kampeerde in eene naburige weide. Zooals altijd voortreffelijk ingelicht, hadden de stoute Pruisen het plan gevormd den keizer 's nachts op te lichten - eene vangst die hun veel genoegen, maar aan vele Franschen juist niet bijzonder veel ongenoegen zou hebben gegeven. Des nachts hielden zij zich in de groepen boomen van het kasteel Frascati, de hoeve Orly en het Maison-Rouge, tegenover Longeville en aan de andere zijde der Moezel, verborgen; zij zonden den 15den een eskadron waaghalzen, of eigenlijk gezegd ulanen, over de spoorwegbrug, terwijl hunne artillerie het dorp Moulins, links van Longeville, bestookte om het aanvoeren van troepen te beletten. Onder het vuur deed de Fransche genie de spoorwegbrug springen en de ulanen, te Longeville eene sterke krijgsmacht vindende, moesten zich schier zonder slag of stoot overgeven. In den nacht van den 15den op den 16den nam de keizer zijn verblijf bij een landbouwer te Gravelotte, Plaisant geheeten; doch reeds te 4 uren des morgens verliet het keizerlijk huis, op aandrang van maarschalk Bazaine, deze plaats, om zich langs den meest van het Moezeldal verwijderden weg uit de voeten te maken. De nacht was reeds tamelijk onrustig geweest. De Duitsche bommen en houwitsers hadden de onvermoeide vervolgers in de nabijheid verraden. De officieren der artillerie en van den staf, die de uiterste posten verkenden, zegt een Fransch correspondent, werden niet zelden door bommen en houwitsers in hunnen tocht verhinderd. Van tijd tot tijd steeg eene kolom vuur in de duisternis op. Het was een woud dat in brand geschoten werd. De soldaten defileerden als zwarte spoken langs die onheilspellende klaarte. Te 11 uren des avonds werd het vuur gestaakt. Des morgens toen de keizer en zijn zoon in open rijtuig vertrokken, bemerkte men reeds duidelijk in de morgenschemering de beweging der vijandelijke artillerie. Ongelukkig genoeg, zooals men weet, was de keizerlijke stoet zóo veelomvattend dat hij noodwendig de aandacht des vijands moest opwekken. Napoleon wilde, zelfs te velde, alle weelde, alle gemakkelijkheid, alle mogelijke pracht ten toon spreiden. Hij dacht er anders over dan generaal Von Goeben, dien een correspondent voor eene ongedekte tafel een stuk zwart roggebrood zag eten.... Ook moesten grenadiers der garde en drie regimenten cavalerie: chasseurs d'Afrique, dragonders en lansiers het eindeloos convooi van hem, die niet meer dan een tooneelkeizer in dezen oorlog was, beveiligen door den weg te verkennen. De keizer kwam te Conflans, nam het ontbijt te Etain en bereikte zonder hinder Verdun. Weinig tijd nadat de keizerlijke trein den weg van Doncourt verlaten had, verscheen daar de voorhoede der Duitsche legermacht. Te Verdun vroeg de keizer een trein; de stationschef had niets dan een wagen van de derde klasse. - ‘Dat is voldoende,’ antwoordde Napoleon. Hij vroeg een glas wijn; de stationschef spoelde het glas, hetwelk hij zelf voor zijn ontbijt gebruikt had. De keizerlijke prins verlangde handen en aangezicht te wasschen: het kind was erg vermoeid. Men kon hem niets geven dan altijd hetzelfde glas met water en een zakdoek. Een locomotief verkende de baan; den 17den Augustus, voor het krieken des dags, kwam de keizer in het kamp van Chalons aan. Daar kon de keizer zich met eigen oogen overtuigen in welken droevigen toestand de troepen van Mac-Mahon zich bevonden, die te Wörth zoo dapper, zoo wanhopig gestreden hadden. ‘De ongeregelde aftocht van een leger is een hartverscheurend tooneel,’ zegt een ooggetuige; ‘de soldaten, welke zonder schoenen en zonder wapens op den weg voortgaan, die kreupel door de straten der steden hinken en voortsukkelen, leveren een zoo vreemd schouwspel in Frankrijk op, dat het oog er zich slechts met moeite aan gewent.’ Langs welken weg was de maarschalk te Chalons aangekomen? Van Saarburg, waar Mac-Mahon ongeveer 15,000 man vereenigde, rukte hij op Blamont, verder op Lunneville. Daar vernam de maarschalk de neerlaag van Frossard te Forbach en den tocht der Duitschers op de hoofdstad van Lotharingen. Hij dacht nu de richting van Toul te nemen en bereikte met geforceerden marsch Vezelise, waar men hem berichtte dat Toul ingesloten was. Er bleef dus enkel de weg op Chalons over. Van Neuchateau bereikte men per spoor Joinville, doch daar andermaal moest men halt houden, want, zooals men zeide, bezette de vijand het station van Blesme. Men keerde tot bij Chaumont terug, waar de troepen een gedeelte van den 15den doorbrachten. Eindelijk kwam de tijding aan dat de weg vrij was en men hernam den marsch. Te Chalóns vond de maarschalk eenige zijner verwarde bataljons terug, die daar sedert twee dagen waren aangekomen, en er gewis niet bijdroegen om het vertrouwen in de toekomst te versterken. Den 16den Augustus, terwijl de keizer zich naar Chalons spoedde had de slag van Mars-la-Tour plaats, de tweede van die reeks bloedige gevechten onder Metz geleverd. Het is bewezen dat Bazaine niet met voldoende snelheid terugtrok of trekken kon. Wij hebben het reeds gezegd, het leger vond honderden hinderpalen: de bagage-wagens belemmerden de baan; de marsch was slecht geregeld; de infanterie liep tusschen de artillerie-parken en de cavalerie. De flanken van het leger schij nen zelfs niet behoorlijk beveiligd te zijn geweest. Niettemin berichtte de maarschalk naar Parijs, toen hij des avonds eenige mijlen wegs had afgelegd, dat hij den volgenden dag, den 16den met geheel het leger te Etain zijn zou. Doch Von Moltke, hoewel niet juist ter plaatse, waakte. Dienzelfden dag had hij acht legerkorpsen in eene noordwestelijke richting van Pont-à-Mousson in linie geplaatst en juist op de wegen langs welke Bazaine terugtrekken kon. De berekening van Von Moltke kwam uit: reeds den 16den 's morgens werd de marsch van den Franschen maarschalk door de Duitschers afgesneden. Wel is waar hadden al de troepen van prins Karel de stelling, welke wij hem langs Pont-à-Mousson hebben zien beoogen, nog niet bereikt, aangezien het terrein uiterst veel moeilijkheden oplevert; doch de voorhoede was reeds daar en hield tegen eene aanzienlijke overmacht het gevecht zes uren lang staande, totdat er eindelijk hulp opdaagde. Het officiëel Duitsch verslag zegt over dit gevecht het volgende: In den morgen van den 16den Augustus werd generaal Von Alvensleben, bevel voerende over het 3de korps, verwittigd, dat men bij Vionville vijandelijke voorposten en daar achter het vijandelijke legerkamp bemerkte. Alles duidde aan dat de vijand in eene noordelijke richting wilde aftrekken. De Franschen hadden het dorp Vionville, de boerderij Flavigny en de westelijk en zuidwestelijk daaraan grenzende hoogten sterk bezet. De massa troepen stonden noordelijk en oostelijk van Vionville, in de richting van Rezonville. De 5de divisie van generaal Von Stülpnagel en de 6de van generaal Von Buddenbrock vielen den vijand op de hoogten aan. Na een bloedigen kamp werden zij den Franschen ontweldigd, evenals Vionville en Flavigny, die door de artillerie hevig beschoten waren, aangetast, den vijand ontnomen en niettegenstaande herhaalde aanvallen, den ganschen dag behouden werden. Insgelijks hield de artillerie in hare positie tusschen Gorze en Flavigny, gedurende den ganschen dag stand, ofschoon de Franschen herhaalde malen het offensief namen en haar zeer hevig bestookten. De 5de divisie infanterie, welke het aanrukken des vgands moest verhinderen, dreef hem met de bajonet tot Rezonville achteruit. Zij hield met hare infanterie en artillerie den rand der vlakte en dien van Saint-Arnoulds-bosch bezet. Gedurende een gevecht, dat 10 uren aanhield, onderstond deze divisie verscheidene allerheftigste aanvallen, die echter telkens door het geweer- en kanonvuur gebroken, doch waardoor ook de Brandenburger regimenten als weggemaaid werden. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen de tijding aangebracht werd, dat de Fransche infanterie in wanorde achteruitweek, deed de 6de cavalerie-divisie van hertog Wilhelm van Mecklenburg eene schitterende charge, die echter bloedige verliezen kostte; want zij stiet op eene op Vionville marcheerende en nog ongeschonden infanterie, welke in de grachten langs de baan springende, der cavalerie een moorddadig vuur deed onderstaan. Een ten noorden van Vionville gelegen bosch verschafte aan de Franschen eene stelling, uit welke zij immer herhaalde aanvallen op die plaats konden doen. Het 24ste infanterie-regiment werd op die stelling afgezonden; het drong in het woud; een hevig gevecht ving aan en de uitslag bleef langen tijd onbeslist. Dit bosch was echter de sleutel der positie; dáár moest de overwinning of neerlaag worden beslist, te meer daar men bericht ontving dat een Fransch korps, van Metz naar Doncourt afmarcheerende, front had gemaakt en op het kanongedommel afkomende, de hoogte ten zuiden van Bruville besteeg. {== afbeelding De kerk der Seminaristen te Pont-à-Mousson tot hoofdlazaret ingericht. ==} {>>afbeelding<<} In de reserve bevonden zich twee bataljons van het 20ste infanterie-regiment en het Oldenburgsche infanterie-regiment No. 91. Op het oogenblik dat deze in beweging kwamen, ontving men het bericht dat de 20ste divisie van het 10de legerkorps in aantocht was. Hare rijdende batterij verscheen omstreeks halfvier in de nabijheid van het slagveld en bezette eene stelling noordwaarts van den weg. Van dat beheerschende punt bestookte men de aanrukkende Franschen ten zuiden van Bruville en maakte het dezen onmogelijk in het hooger gemelde woud andermaal voet te krijgen. Welhaast verscheen ook het hoofd der 20ste en later dat der 19de divisie, welke den rechtervleugel der Franschen aanviel en er in gelukte hen van den weg te slaan, dien zij sedert 's morgens halftien bezet hielden om langs daar Verdun te bereiken. Dit korps was gedeeltelijk, zonder bevel, op het kanongedommel deze richting ingeslagen. Generaal Von Voigts-Retz had aan de brigade Von Wedell bevel gegeven op de hoogten, noordoostelijk van Mars-la-Tour, den rechtervleugel der Franschen aan te vallen. Het 16de regiment drong tot aan gene zijde van Mars-la-Tour vooruit en onderstond van de hoogten een hevig granaatvuur, dat het dorp in brand zette. Toch rukte het regiment met onovertrefbare dapperheid naar dat ravijn, achter hetwelk de hoogte zich verheft. De overmacht en het moeilijk terrein dwongen de brigade van Von Wedell achteruit te gaan; doch op dat oogenblik voerde het 1ste dragonders der garde eene schitterende charge uit tegen den rechtervleugel der Fransche infanterie, welke echter met veel bloedige verliezen betaald werd. De brigade Barby, het 13de dragonderen het 10de huzaren-regiment wierpen, in een gelukkig gevecht, eenige cavalerie-regimenten der keizerlijke garde neer en namen den bevelhebber der divisie, generaal Monteyn, gevangen. Laat in den avond vielen, op den uitersten rechtervleugel, twee regimenten (het 40ste. en het 72ste) aan, om de nog gedurig herhaalde aanvallen van de Fransche zijde af te weren. Toen de vijand eindelijk week, had er eene algemeene charge door het 3de regiment Ziethensche huzaren en de 3de en 15de regimenten ulanen, tegen de infanterie en cavalerie der garde plaats, en na twaalf uren strijdens waren de Duitschers meester van het terrein. Twee Duitsche generaals, Döring en Von Wedell, werden gedood, twee andere gekwetst; het verlies in officieren was overgroot, dat in manschappen verschrikkelijk. Te Mars-la-Tour moeten ongeveer 30,000 man aan beide zijden gevallen zijn. Graaf Palikao kondigde in de Nationale Vergadering dit gevecht als een schitterend voordeel aan. Wij zoeken dit tevergeefs: wel integendeel. De weg naar Verdun was den Franschen afgesneden. Bazaine had zich in den aanvang, hoe groot ook de opoffering mocht zijn, door de divisie Stülpnagel eenen weg moeten banen. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} De 16de Augustus was inderdaad de eenige dag dat zulks voor hem nog mogelijk was. Moedig heeft hij gestreden, voortreffelijk gekommandeerd, den vijand verschrikkelijk geteisterd; maar de knoop zat in het bereiken van het strategisch doel, namelijk in het losmaken van zijn leger uit de klauwen van den Duitschen adelaar. Bazaine trok des nachts terug op Gravelotte, vijf mijlen van Metz. Hij was dus zeven mijlen minder dicht bij het doel, dat hij wenschte te bereiken. Hem wachtte twee dagen later eene nieuwe neerlaag, die van Gravelotte. De cavalerie, zooals wij in het Duitsche verslag gezien hebben, speelde eene belangrijke rol in den slag van Mars-la-Tour, waar echter menig regiment evenzoo gehavend en gedund werd als de prachtige Fransche kurassiers te Wörth of Reichshofen. Een der opmerkenswaardigste oogenblikken in den slag van Mars-la-Tour was dat, toen, na het opdagen der Franschen langs de zijde van Bruville, generaal-majoor Von Bredow met het 7de kurassiers- en het 6de ulanen-regiment het Fransche centrum chargeerde. Het was, zoo zou men onder militair oogpunt mogen zeggen, een heerlijk oogenblik die geslotene rijen, die ruitermassa op den vijand te zien vallen, bestookt door een hevig granaat- en mitraillevuur van eene Fransche batterij en ter linkerzijde door de infanterie beschoten. Paarden en ruiters stortten neer; maar onder dien gloeienden hagel ging het toch voorwaarts. ‘Met een luid hoezee!’ zegt een ooggetuige, ‘vielen de ruiters op de Franschen. Het 7de kurassiers-regiment (door de Franschen de witte kurassiers van Von Bismarck genoemd) aangevoerd door graaf Von Schmettow en de ulanen, gekommandeerd door den overste Von der Dollen, sprongen als het ware op de vuurbrakende kanonnen. De artilleristen werden neergesabeld; de stukken overweldigd. {== afbeelding Het hoofdkwartier van prins Frederik Karel te Corny bij Metz, gedurende het beleg. ==} {>>afbeelding<<} Daar komen Fransche kurassiers-regimenten vooruit; doch ook zij werden neergeworpen. De Fransche standaard is reeds in de handen van een officier (luitenant Campbell); de hand werd echter afgeschoten en zij moest de tropee laten vallen. Nu begon, na een zoo zegerijken strijd, de ramp voor onze dappere ruiters.... Massa's infanterie met het chassepot-geweer gewapend, plaatsten de Duitschers tusschen twee vuren. De verwoestingen welke dit snelvuur teweegbracht, waren ijselijk.... Moedig rond zich hakkend, onder de hoeven trappelend wat zich tegen hen opwierp, met de lans infanterist en kurassier neervellend, baande zich de brigade met generaal Von Bredow aan het hoofd, een weg door den vijand.... doch meer dan de helft der beide regimenten is dood, gewond of krijgsgevangen op het slagveld gebleven.’ Volgens de Fransche berichtgevers was maarschalk Bazaine een oogenblik door de ulanen omringd, die tusschen twee Fransche liniën waren vooruitgedrongen. Dit reeds was een vermetel, een doodsverachtend wapenfeit; doch volgens een Duitschen schrijver waren de ulanen dwars door de Franschen en over de batterijen heen voorwaarts gedrongen. Dit wapenfeit had plaats tusschen den weg van Verdun en het bosch, ten noorden van Vionville. De cavalerie vormde twee liniën: de kurassiers links, langs den boschrand, en de ulanen rechts, ongeveer tweehonderd passen meer achterwaarts. Op dezelfde hoogte stond generaal Von Bredow met zijnen staf, vier officieren, van welke er hem drie ontvielen. Voordat de eerste batterij twee schoten gelost had, viel de cavalerie in haar midden. Stilstaan was geene zaak; wat tusschen den weg en het bosch nog rechtstond moest neergeworpen worden. Na in de eerste batterij alles te hebben neergesabeld, stormt de ruiterij voorwaarts, valt als een bliksem op eene kolonne infanterie, die in tweeën geslagen wordt, doch die de vliegende en alles vertrappende ruiters eene laag geweervuur achternazendt. Vooruit ging het onder een bliksemend hoezee! Op dit oogenblik waren de ulanen en kurassiers op ééne en dezelfde linie. Door {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} dikken damp en vuurgloed heen, vallen zij op eene tweede batterij. Wat niet vlucht wordt neergehakt, neergetrapt en, zegt Von Schmettow, te gelijker tijd met de vluchtelingen stooten wij op eene tweede kolonne infanterie. Voordat wij deze echter bereikt hebben, stormen twee eskadrons Fransche kurassiers uit eene vlakte in het woud. ‘Onze rangen zijn gedund. Wij brengen echter de verwarring in de laatste infanteriekolonne en keeren nu rechts, en altijd worstelend met de Fransche kurassiers, naar onze linie terug, welke wij welhaast bereiken, schier op dezelfde plaats van waar wij zijn uitgegaan.’ De trompet van den trompetter, die gelast werd het signaal te blazen, was door een kogel doorboord, en de toon dien het instrument gaf, was recht akelig. Dat deed, zegt Von Schmettow, ons huiveren. De kurassiers verloren in die charge 7 officieren en 200 manschappen. De ulanen hadden er een niet minder groot getal achtergelaten. Uit eene charge der dragonders, denzelfden dag uitgevoerd, bracht de ritmeester prins Von Hohenzollern zijn regiment niet minder gehavend terug: - van negentien officieren waren er dertien dood of gewond. Men ziet dat het victorie-geroep der Duitschers zeer pijnlijk was; dat het behaalde voordeel duur, bloedig duur werd gekocht. Er ging in Duitschland een groot gejubel op, toen koning Wilhelm aan koningin Augusta den uitslag van het gevecht bekend maakte: maar wee- en jammerkreten volgden, toen men eindelijk wist wat bloed te Pange en vooral te Mars-la-Tour vergoten werd. De rouw was in schier alle familiën, en moeders, vrouwen en kinderen vloekten den oorlog. Te Mars-la-Tour, en het diene tot bewijs dat de Franschen daar, evenals te Weisenburg, te Wörth, te Forbach, te Pange, met doodsverachting gestreden hebben, waren de verliezen volgens de opgave der Norddeutsche Allg. Zeitung als volgt: Officieren. Mansch. Paarden. Het 3de legerkorps verloor 257 6566 627 Het 9de legerkorps verloor 44 1252 2 Het 10de legerkorps verloor 173 5140 328 De 16de infanterie-divisie 54 1163 91 De 5de cavalerie-divisie 81 1515 363 De 5de cavalerie-divisie 17 289 421 Te zamen 626 officieren, 15,929 man en 1832 paarden. Als buit voor dit alles had men 2 adelaars, 7 kanonnen en 3000 gevangenen - doch wat meer waard was, eene voortreffelijke stelling. Hoevelen van die dooden hadden des morgens gezongen: Morgenroth, Morgenroth, leuchtest mir zu frühem Tod! De verliezen der Franschen werden op een niet geringer getal geschat, zoodat het algeheele cijfer van 30,000 nog wel zal te boven gegaan worden. Zooals reeds gezeid is, trok Bazaine op Gravelotte terug en bezette daar met 120,000 a 130,000 man eene reeks hoogten, welke zich noordoostelijk van Gravelotte naar Saint-Privat-la-Montagne uitstrekten. De stelling, nog versterkt door verschansingen, was voortreffelijk. Bij Gravelotte, aan de linkerzij, was de positie het sterkste. De Duitschers wilden den aanval niet wagen, voordat zij de stelling ook in de rechterflank konden aantasten; doch om hierin te gelukken was het noodig dat de Duitsche korpsen, zegt een schrijver, voorbij het front van den vijand rukten, ‘eene beweging die door maarschalk Bazaine met onbegrijpelijke zorgeloosheid werd toegelaten,’ Doch laat ons de officiëele rapporten over dien derden slag voor Metz volgen, na opgemerkt te hebben dat, na den slag van den 16den Augustus, de rechtstreeksche weg op Verdun voor de Franschen niet meer openstond en alleen, meer noordwaarts, langs Briey, de baan nog eenige uitkomst opleverde. Om ook dien weg af te snijden, moesten de Duitschers eene buitengewone werkdadigheid aan den dag leggen. De 17de werd aangewend om de verschillende korpsen te vereenigen, terwijl de cavalerie een waakzaam oog in 't zeil hield. De koning was van Pont-à-Mousson gekomen en maakte op het slagveld zelf, met prins Karel - de roode prins geheeten - Von Moltke, generaal Von Stiehle en andere opperofficieren het plan voor den veldslag. Den 18den 's morgens stond het 7de legerkorps ten zuiden van Gravelotte, terwijl het 8ste korps en de 1ste divisie cavalerie post vatten ten zuiden van Rezonville. Deze tot de 1ste armee behoorende korpsen hadden tot zending de beweging der 2de armee, welke op de eerste steunde, tegen een vijandelijk voorwaarts rukken te dekken. Het 2de korps der 2de armee was geroepen de voor Gravelotte noordelijk afwijkende straat te bezetten het 12de korps stond te Mars-la-Tour en Jarny; de garde tusschen Mars-la-Tour en Vionville tegen Doncourt; het 9de korps, dat ten westen van Rezonville over de baan trok, richtte zich langs Caulre hoeve ten noorden op St.-Marcel. Deze drie korpsen, die door de Saksische en Pruisische cavalerie werden voorgegaan, ter beveiliging van den marsch der troepen, vormden de eerste linie en moesten zich het bezit van den noordelijken weg verzekeren. Mocht de vijand dezen onbezet laten, dan moest de eerste linie eene wending maken om met de twee legers den aanval te doen. In de tweede linie volgden het 10de en het 3de korps en als reserve het 2de korps, dat des morgens te 3 uren Pont-à-Mousson moest verlaten om zich op Bruxières te richten. Te halftien kreeg men de verzekering dat de Franschen, in plaats van hunnen aftocht voort te zetten, stelling hadden genomen op de uiterste hoogten van Metz. De 2de armee moest alsdan eene beweging rechts maken, doch met haren rechtervleugel met de 1ste armee in aanraking blijven. Het centrum moest zich op Verneville en zijn linkervleugel op Amanvillers richten. De aanval mocht slechts plaats hebben als die beweging volledig was en de Fransche stelling niet alleen in 't front, maar ook in de rechterflank kon worden aangetast. Het 9de korps stiet het eerst op de uiterste troepen der Fransche stelling. Het was middag. Het kanongedommel, in de richting van Verneville, verkondigde dat de strijd begonnen was. Het 1ste korps moest nu met zijne artillerie de voor zich geposteerde troepen bezighouden. Hevig antwoordde de Fransche artillerie met al hare batterijen op het langzaam, maar goed gerichte vuur der Duitschers. De hoogten van Point-du-Jour waren het mikpunt. Het was kwart voor 1 uur. Hoe hevig de donder der kanonnen ook ware, dof hoorde men gedurig en zeer duidelijk het schokkend geknetter der mitrailleuses. De infanterie begon hare werking tusschen 2 en 3 uren. Het Fransche leger stond op de hoogten, die zich van Sainte-Marie-aux-Chênes, door Saint-Ail en het Cusse-woud naar Point-du-Jour uitstrekken. De heuvelige en met houtgewas bezette grond vormde een inderdaad sterke stelling. Daarbij was deze nog voor de Franschen verbeterd door aarden verschansingen en kuilen voor tirailleurs, verdiepingsgewijs opwaarts gaande. Op meer dan één punt had die stelling het uiterlijk van eene wezenlijke forteres. Zooals gezegd is, wilde men langs twee zijden den aanval doen, doch die beweging gelukte niet ten eenenmale en men moest deze geduchte stelling in het front aantasten. Het gevecht was hardnekkig. Op den linkervleugel vochten de Saksers en de Pruisische garde bij Sainte-Marie-aux-Chênes, later te Saint-Privat en Rou court. Een deel der garde en het 9de korps bevonden zich rechts, in de richting van Saint-Ail, Habonville, van het Cusse-woud en te Verneville, tot aan het noorden van de baan van Verdun. Aan het woud van Vaux tot aan de Moezel, bij Gravelotte, stonden het 7de en 8ste korps, zoodanig dat zelfs eene brigade, op den rechteroever der Moezel, met hare artillerie deel kon nemen aan den strijd. Ook het 3de en 10de korps, vooral de artillerie, waren in het gevecht. Wat de Franschen betreft, dezen hadden de massa van hun leger in linie, daargelaten de korpsen van Mac-Mahon en De Failly, wier toestand, positie en verblijf wij hooger hebben doen kennen. Bij het invallen der duisternis namen de Duitschers de hoogten in, waar de Franschen zich hardnekkig verdedigd hadden. De slag {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} werd beslist door het 2de korps, dat echter, van Pont-à-Mousson komende, gansch den dag had gemarcheerd. Het waren vooral de 14de, 42ste en 54ste Pommersche regimenten, door de 4de divisie ondersteund. Von Moltke wachtte hen met ongeduld. Op het bepaalde uur verschenen zij echter. De chef van den staf snelde hen te gemoet, sprak hun eenige woorden toe en voerde hen zelf tegen de hoogten van Gravelotte aan. De aanval met de bajonet was onweerstaanbaar en beurtelings werden de hoogten ingenomen. De adjudanten voerden Von Moltke uit het vuur terug, die welhaast den koning berichten kon, dat de zegepraal aan de Duitsche zijde was. Het gevecht werd te halfnegen gestaakt. De Franschen maakten er gebruik van in het geretrancheerd kamp van Metz terug te trekken, met achterlating van een groot getal gekwetste, verspreide en verdwaalde manschappen. Bij Armanvilliers overmeesterden de Duitschers gansch een kamp; wapens, voorwerpen van allen aard, papieren, alles werd achtergelaten, een bewijs dat nogmaals de aftocht wanordelijk was. Na een zoo verbitterd gevecht, want de Franschen hadden met eene dapperheid gestreden hun alouden naam waardig, waren de verliezen aan beide zijden verschrikkelijk. Het getal gevangenen was minder groot, uit hoofde der nabijheid van de vesting, welke eene krachtvolle vervolging onmogelijk maakte; maar de uitslag van die drie dagen vergoedde vele verliezen. Het hoofdgedeelte van het Fransche leger werd van Parijs afgesneden en welhaast gansch te Metz ingesloten. Het Fransche rapport over dien slag hebben wij tevergeefs gezocht. De hooger gezegde beweging van Von Moltke had de troepen begeesterd. Toen hij voor de Pommersche troepen kwam en de voorste gelederen hem herkend en zijnen naam aan de achterstaande rangen meegedeeld hadden, liep er een electrieke schok door de rangen. Toen hij den degen trok en vooruitsprong, ging er een duizendstemmig hoezee op en de officieren riepen: der Chef des Generalstabs der Armee ins Handgemenge! Iedereen ijlde hem achterna; het was een wedloop en beurtelings werden de hoogten overmeesterd. De stormloop werd onder leiding van generaal Von Fransecky voltooid, en Von Moltke werd weer de kalme man van vroeger en reed rustig naar de plaats waar de koning zich bevond, wien hij de zege aankondigde met de woorden: ‘Majesteit, wij hebben gezegepraald; de vijand is uit al zijne positiën geslagen!’ Een oogenblik, te 6 uren, was te Gravelotte de positie inderdaad zeer bedenkelijk voor de Duitschers geweest. De gekwetsten waren zoo talrijk dat men het gekerm meer dan eens in het kanongebulder hoorde. De Pruisen werden als weggemaaid en de bevelhebbers konden slechts met moeite hunne verstrooide manschappen verzamelen. De verwarring nam toe. Achter het dorp wendde de cavalerie den teugel voor het schrikwekkend Fransch vuur. Paarden zonder ruiters holden rechts en links; ruiters weken te voet achteruit. Men dacht niet anders of de Franschen zouden een nieuwen aanval op het dorp wagen, waar de overblijvende Pruisen, afgebeuld door de vermoeienis, zich letterlijk lieten neerschieten, zonder dat zij echter de hun aangewezen plaats verlieten. Het was in dit hachelijk oogenblik dat het 2de korps kwam opdagen en den slag aldaar besliste. De koning had, zooals gezeid is, den 18den 's morgens te 4 uren Pont-à-Mousson verlaten en bereikte over Bandières, Pagny, Noveant en Prény, het stadje Gorse. Hier deed de vorst zijne veldteekens aan en besteeg zijn bruin strijdros Romeo geheeten. Van daar bereikte hij de hoogte van Flavigny, welke het slagveld beheerscht. Later beklom de koning de hoogte noordoostelijk van Rezonvillle, om van daar het gevecht van Gravelotte in oogen-schouw te nemen. De avond viel. Tijdens den beslissenden kamp op de hoogte westelijk van Rozérieuilles, had zich de koning oostelijk van Gravelotte geplaatst, waar de granaten naast hem neersloegen. In afwachting van het einde des gevechts was de vorst van zijn paard gestegen en zat tegen een tuinmuur, ter zijde van Rezonville. In zijne nabijheid brandde eene groote wolspinnerij, welke knetterende brand den omtrek met een akeligen glans verlichtte. Men had eene ladder van eene boerenkar gehaald en deze tot zitbank, ingericht. Rondom den koning bevonden zich de roede prins, de groothertog van Weimar, de erfgroothertog van Mecklenburg Strelitz, graaf Von Bismarck, de minister Von Roon en graaf Dönhoff. Het gezelschap verkeerde in eene gedrukte stemming; iedereen gevoelde dat de beslissing nabij was. Het was dan dat Von Moltke terugkeerde en de hooger aangehaalde woorden uitsprak, die met een krachtig hoezee werden begroet. Eene levendige beweging volgde op de neerdrukkende stilte, die er eene poos te voren heerschte. Eene in de nabijheid staande marketentster schonk den koning een glas zoogezeiden spoelwijn, om de onrust die hem beklemd had af te spoelen.... De koning bracht den nacht in een huis te Rezonville, op een veldbed, enkel gedekt met zijn mantel, door. Hij zal dáár echter altijd beter gelegen hebben, dan de duizenden en duizenden gekwetsten op het slagveld.... De Saksische troepen hebben in den slag van Gravelotte een groot aandeel in de overwinning, en wij moeten hen persoonlijk gedenken, om hen evenals de Hessen, op een gegeven oogenblik op den eersten rang te doen treden. Na vermoeiende marschen op den linkervleugel, vielen de Saksers de geduchte stelling van Sainte-Marie-aux-Chênes manmoedig aan. De aanval had plaats door de 3de infanterie-brigade (5de en 6de regiment) en de 1ste divisie Pruisische garde infanterie. Bij den eersten aanval werd die stelling door de troepen ingenomen, niettegenstaande den dichten hagelslag van chassepotkogels. Aan de omheiningen en muren van het dorp gekomen, beklauterden de wakkere Saksers deze belemmeringen, en dreven een viermaal sterker vijand op de vlucht. De Franschen weken op St.-Privat terug en het was nu ook op deze laatste, maar machtige stelling dat de aanval gericht werd. Om zulks met vrucht te doen maakte de bevelhebber der Saksers, de prins van Saksen, wiens veldheerstalent in elk der aanvallen schitterend vooruitkwam, eene flankbeweging op Roncourt, ten einde alzoo de Franschen in den rug aan te tasten, terwijl de Pruisische garden zulks rechts en links deden, in het centrum ondersteund door de artillerie. Wel waren de kanonnen op de hoogte tot zwijgen gebracht, maar het infanterie-vuur was zóó geducht, dat de Pruisen den aanval eenige oogenblikken moesten staken en wachten totdat de Saksers de omtrekkende beweging hadden volvoerd. Toen dezen te 7 uren Roucourt naderden, had ook de garde het aanvallingspunt bereikt. In de flank en in het front werd Saint-Privat zoo hevig bestookt, dat de stelling niet meer hoûbaar was. Manhaftig werd dit laatste punt door de Franschen verdedigd. De dooden waren ontelbaar; het getal gekwetsten ging alle denkbeeld te boven. Ieder huis was een puinhoop, iedere puinhoop eene vesting; iedere voetstap werd met een stroom bloed betaald. Generaal Von Craushaar sneuvelde aan het hoofd zijner dappere Saksers; de Pruisische garde verloor er haar overste Von Röder; schier iedere stafofficier der garde was min of meer zwaar gewond. Saint-Privat was langs beide zijden van den straatweg een uitgestrekt kerkhof geworden. Nooit heeft wellicht de oorlogsramp erger gewoed dan op dien linkervleugel. ‘Geen pen zal ooit naar waarheid de aangerichte verwoesting aldaar beschrijven,’ zeide ons maanden nadien de pastoor van Saint-Privat, toen hij met tranen in de oogen, voor zijne ongelukkige parochianen een aalmoes in ons midden kwam afsmeeken. De Saksers hebben in den slag van Gravelotte 92 officieren en 2000 manschappen aan gewonden en dooden verloren. Ook de Hessische divisie had van den 15den Augustus zware marschen afgelegd, niet zelden beroofd van levensmiddelen, drinkbaar water en gunstig bivak. Prins Ludwig kommandeerde en hij had zijne manschappen slechts te zeggen: ‘Houdt u flink! Doet eer aan uw alouden naam!’ om hun honderde hinderpalen welgemoed te doen overschrijden. Den 16den waren de Hessen de Seille overgetrokken, bereikten {==108-109==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Koning Wilhelm in den slag bij Gravelotte, op 18 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} Corny, Noveant, om van daar den straatweg van Gorse te bereiken, waar de divisie bevel kreeg de Franschen in de linkerflank aan te vallen. Zij trok door het bosch des Oignons, waar een licht gevecht plaats had, dat den Hessen 6 dooden en 40 gewonden kostte. Men bivakkeerde in het bosch; de nacht was helder, doch zeer koud; geen wachtvuur werd er aangelegd; geen waterbron was er te vinden; de bagage was achtergelaten. Niettemin onderstonden de soldaten dat gebrek aan alles met veel gelatenheid en krijgstucht. Den 17den zette men langs het smalle voetpad den weg voort. Dáár werd den vorigen dag gestreden. De grond lag met dooden bezaaid en gekwetsten werden langs de gelederen der voortrukkende Hessen weggedragen. Meer dan eens naderde de prins een dezer lijders en verkwikte hem door een slok uit zijne veldflesch. Ook Pruisische korpsen trokken hen voorbij, stil, zwijgend; zij knikten de nieuwe strijders toe, stapten voort en wendden zelfs het hoofd niet meer om. Die knik was wellicht voor velen de doodengroet. Des avonds kampeerden de Hessen bij Flavigny. Den 18den brak men te 5 uren des morgens het bivak op. Men had juist de vuren aangelegd om het eten te koken, toen het signaal van vertrekken gegeven werd. Het water, dat de soldaat met moeite had bijeengebracht, werd uitgegoten en voorwaarts! ging het nu, totdat men te 12 uren, achter het bosch van Armanvilliers, de aangewezen stelling op het slagveld had ingenomen. Welhaast waren de Hessen volop in het gevecht gewikkeld. Van 12 uren tot halfnegen stonden zij in het vuur. Door de Hessische batterijen werden alleen 3695 schoten gelost. Vele officieren en ook manschappen waren gevallen. De rijdende batterij had eene zeer geavanceerde positie; haar kapitein Schäffer werd gewond weggevoerd; de eerste luitenant Von Grolman nam het kommando op zich en zond zijn luitenant Draudt naar de achteruit geposteerde infanterie om dekking te vragen. Draudt vond den luitenant bij zijnen terugkeer met vermorzeld hoofd op den grond liggen; slechts acht manschappen waren nog ongekwetst en vier der zes stukken waren onbruikbaar. Draudt voerde met zijne acht manschappen de twee andere kanonnen uit het gevecht. Ook de 5de batterij was fel geteisterd. Luitenant Kehrer had drie wonden aan het been; doch toen zijn kapitein viel, deed hij zich nog te paard zetten en bleef zes uren in het zadel. Generaal Von Manstein, die in de Hessische divisie aanwezig was, bracht haar in een flinke dagorder, dank voor hare betoonde volharding en stout voorwaarts rukken in het beslissende oogenblik. Ook de artillerie gedacht hij loffelijk. Toen de duisternis gevallen en de slag geëindigd was, werd menig gevallen kameraad opgenomen, de gekwetsten verzorgd, de dooden op den rand van het bosch begraven. Treffend tooneel! Bij den open kuil waar zoovelen neerlagen, die het vaderland niet meer zouden weerzien, werd innig gebeden en klonk als laatste groet het gezang in koor.... De meergemelde correspondent van de Daily News deelt een zeer levendig tafereel mede van het landschap, in hetwelk de slag plaats greep. ‘Ik verhaastte mijne schreden en hoorde spoedig het kanongebulder, dat uit de heuvels ter rechterzijde scheen voort te komen. Ik liep door het dorp en bevond mij plotseling op het slagveld van Vionville, bezaaid met lijken zooverre mijn oog reikte. Op eenige plaatsen van het veld waren voornamelijk Pruisen bezig de dooden te begraven. De Franschen, die natuurlijk het laatst in de aarde werden gestopt, lagen nog in grooten getale op den grond. Eenigen van hen - ik telde er vijf - waren niet dood. Ik ging verder vooruit en zag een prachtig regiment cavalerie, dat, toen het op de heuvels was aangekomen, in eens met een luid hoezee! voorwaarts vloog. Nog eenige stappen en ik bevond mij op den top, en ik zag het tooneel dat tot het geschreeuw aanleiding had gegeven en zelfs de paarden had doen hinniken.... Bezwaarliijk kan men zich een uitgestrekter slagveld voorstellen. Van de heuvels, waarheen ik mij, geleid door goede informaties, gericht had, omdat het hoofdkwartier daar post had gevat, konden de Pruisische en Fransche centrums gezien worden met een aanzienlijk gedeelte van hunne vleugels. De plek waar ik stond, bood een verschrikkelijken aanblik te midden van akelige lijken en den stank van doode paarden, die overal verspreid lagen. Ik stond op het slagveld van den 16den, op de plaats waar de Pruisen gestaan hadden. Aan de linkerzijde liep als een zilveren draad, de weg naar Verdun en naar Parijs, de weg waarop gestreden werd. Tusschen rijen populieren leidde de straatweg met militaire regelmatigheid naar Metz. De kleine dorpen met hunne kerktorens, alle dicht bij elkander gelegen, Mars-la-Tour, Flavigny, Vionville, Rezonville, Malmaison en Gravelotte lagen rondom. Aan de rechterzijde zag ik die met houtgewas begroeide heuvelen, waarachter het dorp, dat ik juist verlaten had, Gorse. Dit was het tooneel van den slag, die echter naar Gravelotte moet worden genoemd, dewijl hoofdzakelijk in de buurt van dit dorp de strijd het hevigst was. De omtrek, dien ik beschreven heb, is ongeveer vier mijlen in het vierkant. Ik kwam juist op het terrein, toen het gevecht de grootste afmetingen begon aan te nemen, omstreeks den middag. Pruisens groote mannen stonden op dezelfde plaats. Ik zag daar den koning, graaf Bismarck, generaal Ven Moltke, prins Karel, prins Frederik Karel, prins Adalbert en adjudant Krenski. Ook generaal Sheridan van de Vereenigde Staten was daar tegenwoordig. De Franschen beproefden juist eene wanhopige poging om nog een klein gedeelte van den straatweg naar Verdun in hunne macht te houden, namelijk den weg tusschen Rezonville en Gravelotte, of dat gedeelte van het dorp, dat op eenige kaarten met Malmaison wordt aangeduid: wanhopig, maar zonder gevolg. Ieder man had daar tegen twee te strijden en de Franschen begonnen te wijken. Het bleek spoedig dat deze vleugel eene nieuwe stelling zou gaan innemen. Dit geschiedde onder bescherming van een oorver-doovend artillerie-vuur, van de hoogten die het dorp beschermden. De beweging werd in goede orde gedaan en de positie was nu zoodanig, dat mannen van het vak ze voor onneembaar zouden hebben gehouden. Het slagveld was nu geheel en al om Gravelotte. De velden in het front waren letterlijk bedekt met Pruisische reserve, en daarlangs trokken eindelooze rijen soldaten die in het dorp verdwenen, maar aan de andere zijde onder vurige rookkolommen te voorschijn kwamen. Dit tweede slagveld was niet zoo uitgebreid als het eerste en bracht de strijdenden dicht bij elkander. Zij stonden tusschen twee heuvels, door eene diepe kloof van elkander gescheiden, eene boschachtige kloof meer dan 100 voet diep en boven op de 200 en 300 el breed. De zijde van de opening, het dichtst bij Gravelotte gelegen, waar de Pruisen stonden, is lager dan de andere zijde, en gradueel worden de kanten hooger. De Franschen hielden nu door hunne beheerschende hoogere positie, de vijanden beneden onder een aanhoudend vuur. Hunne artillerie stond verder, op den weg naar Metz onder de boomen. Een oogenblik hield het gebulder op en met gemak kon het ratelen van de mitrailleuse worden onderscheiden. De Pruisische artillerie stond ten noorden en in het midden van het dorp geposteerd, de monden der kanonnen naar boven gericht om de kogels naar omhoog te doen vliegen. De Franschen behielden hunne positiën en sneuvelden, de Duitschers drongen altijd voorwaarts en sneuvelden, beiden bij honderden, ik had haast gezegd, bij duizenden, zoo verschrikkelijk was, gedurende twee uren, de slachting. Van den heuvel waar ik stond, zag ik duidelijk den strijd achter en ten zuiden van het dorp. De Pruisische versterkingen kwamen uit het Bois des Oignons te voorschijn, en het was op dit punt dat men het beste denkbeeld kon krijgen van de uitstekende houding van het leger dat in Frankrijk gevallen is. Vier uren lang werd onophoudelijk uit dat woud gemarcheerd, geen breuk, geen leemte ontstond. Het was alsof alle dooden en gekwetsten terugkeerden en altijd opnieuw uit de bosschen te voorschijn kwamen. De mannen van generaal Von Göben rukten vooruit, totdat zij {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} in het vijandelijke vuur stonden. De Franschen bemerkten de be-weging uit het noorden en tusschen vier of vijf uren concentreerden zij een allerhevigst vuur op dat punt en vulden het bosch met granaten. Hun vuur deed hier effect. De Pruisische linie scheen minder standvastig te worden. Ongeveer vijf uren echter vertoonde zich eene infanterie-brigade op hetzelfde punt. Met den looppas ging het marsch naar de plaats waar zij noodig waren. Ik zag die brigade met een goeden verrekijker. Zij geleek eene slang die voortglijdt op het veld, maar zij liet een donker, akelig spoor na van gevallen mannen. Toen de verschrikkelijke beteekenis van dit pad mij duidelijk werd, keek ik oplettender. Velen die gevallen waren, stonden op en liepen weder vooruit, om toch weder hunne kameraden in te halen. Ik zag niemand teruggaan, hoewel velen in hunne pogingen van mee te gaan bezweken.... .... De koning stond gedurende den dag op een heuvel en zag met een medelijdend oog op het slagveld. Hij sprak geen woord, maar ik zag dat zijne aandacht verdeeld was tusschen de tooneelen in de verte en dat wat vlak voor hem gebeurde: het begraven der Fransche dooden. Hij aanschouwde in stilte dit alles, en was, naar ik meen, geroerd. Graaf Von Bismarck lette alleen op het slagveld; zijne opgewondenheid en vrees kon hij niet verbergen. Ik houd mij overtuigd dat hij, ware het niet om den koning geweest, zich dichter bij dat slagveld had gewaagd. Op den heuvel was hij voortdurend de eerste van de groep. Toen de Franschen hunne stelling op den straatweg hadden opgegeven, werden de paarden van het hoofdkwartier met spoed gehaald, en nadat de heeren snel opgezeten waren, reden zij met den koning aan het hoofd, naar een punt niet ver van het dorp verwijderd. Van daar hoorde ik kreten en juichtonen opgaan.’ Even na vier uren, vertelt dezelfde correspondent, had de volgende episode plaats: ‘Uit de ver afgelegen bosschen kwam een regiment cavalerie in galop aanzetten; een oogenblik had het bij den weg naar Conflans gerust en daarna reed het voort langs den straatweg van Metz. Deze weg tusschen Gravelotte en St.-Hubert is om den heuvel heen aangelegd en aan iederen kant verheffen zich veertig tot zestig voet hooge klippen, waar de weg den diepen afgrond achter het dorp doorsnijdt. Het beheerschende punt was toen nog in de macht der Franschen; het is dus niet te verwonderen dat slechts.... de helft van het regiment terugkeerde. ‘Wat zij die in leven bleven, hebben uitgericht, weet ik niet; ook heb ik den naam of het nummer van het regiment nog niet kunnen te weten komen. Veel vragen werden trouwens niet gedaan. Die val in de diepe snede van den heuvel, waar ik den volgenden dag zoovele mannen met hunne paarden dood zag liggen, was een bewijs van de dappere, onwankelbare, niet aarzelende houding der Duitsche troepen, onder welke men, naar het schijnt, lafaards noch achterblijvers of deserteurs kent.’ Het einde van den slag beschrijft de ooggetuige als volgt: ‘.... Even vóór acht uren geraakte een wit gebouw op de hoogten van Gravelotte in brand. Het scheen mij toe eene kerk te zijn, en de zwarte rook die uit het brandende gebouw opsteeg, stak akelig af bij den witten rook op het slagveld.... De duisternis viel en na achten konden wij de richting, die de troepen namen, herkennen aan den vurigen loop, dien hunne bommen aflegden, en de lange vuurtong die uit den mond van ieder kanon te voorschijn kwam. De grillige rookwolken van brandende huizen vereenigden zich met den donkeren nacht, om een scherm te laten vallen op het tooneel van verwoesting. Te halfnegen had nog een verschrikkelijke aanval van de Franschen op den Pruisischen rechtervleugel plaats; kwartier na negenen een salvo tegen de uiterste Pruisische linkerzijde, een onophoudelijk artillerie-concert, met het geluid der mitrailleuse boven al...., en alles is stil. De slag van Gravelotte is gestreden; de Pruisen hebben de hoogten bij het Bois des Vaux bezet, hoogten die het geheele omringende land tot onder het vuur der kazernen van Metz beheerschen. Toen ik naar het dorp Gorse terugging, om er den nacht door te brengen, keerde ik mij om, dewijl ik het slagveld wilde overzien. Het was nu eene lange wolk met twee groote vuren - brandende huizen - aan iedere zijde. De dag was schoon geweest en nu zagen de sterren prachtig neder, behalve daar waar het tooneel van ellende en dood den gloed des oorlogs had verminderd.’ De koning kondigde uit Rezonville, den 19den Augustus, der koningin de overwinning aan; zijne beschrijving vat helder, klaar en bondig verschillende bewegingen in dien gedenkwaardigen slag te zamen. Hij erkent verder dat de tegenstand der Franschen levendig was, dat elke voet grond slechts langzaam gewonnen werd; dat Gravelotte, alsmede de bosschen langs weerszijden niet dan met zware verliezen aan den Duitschen kant, werden behouden. Toen, zegt de koning verder, bij het vallen des avonds eene voorwaartsche beweging tegen Gravelotte werd gemaakt, stiet deze op een zoo geducht geweervuur, uit de verschansingen en étage en een zoo hevig kanongedonder, dat het aanrukkende 2de korps de positie met de bajonet moest aanvallen. De koning zegt nog het volgende: ‘De historische granaatkogels van Königgrätz ontbraken in die laatste beweging voorwaarts niet. Minister Von Roon heeft mij ditmaal verwijderd. Door al de troepen, die ik bezocht, werd ik met geestdriftige hoezees begroet. Zij hadden wonderen van dapperheid aan den dag gelegd tegen een heldhaftigen vijand, die zich voet voor voet verdedigde, herhaalde malen het offensief nam, maar telkens teruggeslagen werd. Wat het lot van den vijand zijn zal, die nu in het geducht verschanste kamp der vesting Metz is opeengedrongen, kan nog niet gezegd worden. Ik vermijd aan diegenen, welke mij over de verliezen ondervragen, namen op te geven, aangezien men er maar al te lichtvaardig opnoemt.’ De koning erkende alzoo de zware verliezen der Duitschers en de dapperheid der Franschen. De Fransche berichten omtrent dien slag zijn zeer uiteenloopend; zij zijn als gewoonlijk doorregen met beschuldigingen van onkunde, zorgeloosheid en verraad - het laatste meestal de groote verontschuldiging der verslagenen; want de neerlagen voor Metz, zoo lang geloochend, zoo lang als roemrijke dagen op de Fransche tribune verkondigd, zijn voortaan als zoodanig in de geschiedenis bekend. Over andere gevechten, die zelfs nooit bestonden, zooals de befaamd geworden carrières van Jaumont en welke destijds de Fransche dagbladen opvulden, zullen wij niet gewagen; zij behooren tot de reeks almanak-vertelsels en pleiten alleen voor de rijke verbeelding van dengene welke ze uitvond, en die nederig genoeg is zich immer verborgen te houden.... Laat ons echter in breede trekken de positie aan de Fransche zijde doen kennen. Wij hebben het gedurig vertragen van Bazaine afgekeurd en gezien, hoe hij na het gevecht van den 16den terugtrekkende, eene sterke positie innam, vooral aan den linkervleugel, welks uiterste punt op eene schier onbeklimbaar steile hoogte uitliep; de rechtervleugel (linker van den Duitschen kant) steunde op Armanvilliers en Saint-Privat-la-Montagne. Het middelpunt, tusschen de hoeven Moscou en la Folie, was met eene kolossale artillerie en drie rijen verschansingen bezet. Het zwakste punt was de rechtervleugel; doch daar ook waren de grootste massa's troepen geposteerd. De Duitschers hielden zich in den aanvang als zouden zij den aanval op de geduchte stelling niet wagen; zij wilden den vijand den marsch zien beginnen en hem alsdan aantasten. Toen zij echter zagen dat Bazaine in zijne defensieve houding bleef volharden, besloten zij tot den aanval. Zooals wij in de Duitsche rapporten gezien hebben, was de omtrekkende beweging eerst des middags voltooid. Het 9de Pruisische korps viel aan tusschen Gravelotte en Vionville; het 7de en 8ste tastte den linkervleugel der Franschen aan. ‘Overal,’ zegt een berichtgever, ‘hielden onze troepen kloekmoedig stand en zulks duurde te halfzeven des avonds nog voort.’ Moeten wij de Fransche schrijvers gelooven, dan hield Bazaine, die niet verder dan Plappeville en St.-Quentin geweest was, den veldslag als door de Franschen gewonnen. Men hoorde in zijn hoofdkwartier niets van het geschut bij Saint-Privat. Alles deed aan het einde van het gevecht denken. Helaas! de goede stemming waarin men verkeerde, werd verstoord {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Pruisische garde bij St.-Privat, up 18 Augustas 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} door de plotselinge tijding dat de rechtervleugel der Franschen omtrokken en gansch verslagen was. Het waren aides-de-camp van Ladmirault en Canrobert welke dat verschrikkelijke nieuws aanbrachten. 't Werkte als een doodshoofd, in het midden van een dans vallende. Had de maarschalk de omtrekkende beweging kunnen verhinderen? De Fransche schrijvers, zoo driftig in het beschuldigen, zeggen ja, en de middelen welke hem hiertoe ter hand stonden, waren de garde, die nog niet in 't vuur was geweest, en de artillerie-reserve. Wij zullen hierin niet beslissen. {== afbeelding Het doortrekken van Noord-Duitsche landweer door Pont-à-Mousson, op 11 September 1870. ==} {>>afbeelding<<} Toen de vereenigde Pruisische garde en Saksers aanvielen, was Canrobert, bij gebrek aan krijgsvoorraad, op het bosch van Saulny achteruitgegaan en daardoor viel de rechterflank van het 4de korps der Franschen onder het Duitsche kanon. Generaal Ladmirault verdedigde zich moedig, doch was evenzoo {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} verplicht achteruit te trekken in de richting van Plappeville. De aftocht werd behoorlijk gedekt door infanterie en reserve-artillerie en te Saint-Privat door de aanrukkende grenadiers, die de Duitschers geruimen tijd dapper in bedwang hielden. Het achteruitgaan van dit korps had het andere ontbloot en de stelling onhoudbaar gemaakt. Dat de Duitschers zich niet door de zegepraal lieten bedwelmen en, zooals altijd, op hunne hoede waren, blijkt wel uit de dagorder, die des avonds te 8 uren door prins Karel werd uitgegeven. De troepen zouden op het slagveld bivakkeeren, maar infanterie-posten zouden eene waakzame verbinding met de verschillende korpsen daarstellen, aangezien de vijand, in eene wanhopige poging, zou kunnen beproeven 's nachts eenen uitweg te zoeken. Om die reden ook werd het 12de korps ter bezetting naar Woippy gezonden; doch had men de wakkere Saksers daar niet mee belast, welke een onmetelijken weg af te leggen hadden, alvorens dit standpunt te bereiken; hadde men dien last opgedragen aan de korpsen van het 1ste leger, die zich op den rechteroever der Moezel bevonden, het zou het 6de korps belet hebben op Woippy te retireeren, terwijl het 4de de hoogte van Plappeville betrok. Welke zijn nu de verliezen aan weerszijden in dien bloedigen slag? Nogmaals verschillende cijfers. Eenigen geven aan den Duitschen kant 17,000 manschappen en ruim 500 officieren op; langs de Fransche zijde 11,000 manschappen en ongeveer hetzelfde getal officieren als bij den vijand, terwijl men als getalsterkte der legers aangeeft: 120,000 Franschen en 230,000 Duitschers. Nogmaals ging een lange en bange smartkreet in Duitschland op, toen de verlieslijsten eindelijk bekend waren. De drie veldslagen voor Metz hadden schier gansch Duitschland in rouw gekleed. Bijna elk huis was met een zwart kruis geteekend. De keur van den adel was gevallen, vooral in den slag van Gravelotte. Het slagveld leverde het ijzingwekkendste schouwspel op dat ooit gezien werd. Zoover het oog reikte, lagen er dooden, paardenrompen, wagens, kepis, helmen, shapkas, gebroken wapens, voorwerpen van allen aard. Een paar tooneelen, onder honderden, op het slagveld opgeteekend. Al wie het slagveld den dag na den slag bezocht, keerde huiverend daarvan weer. Dooden, dooden langs allen kant, zegt een ooggetuige. De grond is modderig van het bloed en in de lucht denkt men de klacht te hooren der veertigduizend dooden. Op het slagveld loopen dokters, ziekendienaars, nonnen en wereldlijke vrouwen rond, om te helpen, te verplegen en te troosten. Ik heb eene plek gezien, waar de Pruisische soldaten recht tegen elkander leunden en zoo dicht gepakt, dat ze niet op den grond konden vallen. Op het oogenblik dat ik van dit nu zoo zwijgend veld vlucht, hoor ik op ongeveer vijfhonderd stappen van mij verwijderd, het gehuil van eenen hond... 't arme beest huilt om zijn meester... Ach, niemand, tenzij dat dier, weent om wat het verloren heeft! Later zullen de moeders weenen... Daags na den slag vond men een dorpeling met afgeslagen hoofd, naast het lijk van een zouaven-officier liggen, wiens vuist de bloote sabel nog omkneld hield. Wat drama was er des nachts daar tusschen die twee personen voorgevallen? Te oordeelen naar de lantaarn en het mes, die de kerel bij zich had, was hij een dier afschuwelijke lijkenroovers, die's nachts langs de lijken kruipen, om deze uit te plunderen en des noodig de gekwetsten af te maken. De geldriem van den officier was doorgesneden, en het mes had den buik van den officier gewond. Gewis had de plunderaar zulks gedaan en de officier, slechts gekwetst, moet door de pijn der wonde tot het bewustzijn teruggekeerd zijn. Had hij in eene laatste worsteling den roover gegrepen en op hem de straf der onthoofding toegepast? Gewis, want met de linkerhand hield hij nog het afgeslagen hoofd met de haren vast. Ritmeester Fürstenburg, tot het 10de huzaren-regiment behoorende, lag in den nacht van den 18den op den 19den Augustus op het slagveld bij Gorse. Bij het krieken van den dag kwam hij tot het bewustzijn en bemerkte op eenigen afstand eenige personen, die zich druk tusschen de lijken bewogen. Duidelijk zag hij dat zij het kruis der Johaniter ridders - eene verplegings-orde - op den arm droegen. Twee hunner droegen het kleed der orde, de derde dat eens veldpriesters. Bij eene groep dooden in de nabijheid des ritmeesters gekomen, zag hij het drietal met mes en schaar de uniformen opensnijden, en - ijselijk! wie zich nog bewoog werd onmeedoogend gewurgd. Zij doorzochten de zakken, zij sneden de vingers van dooden of gekwetsten af, welke van ringen voorzien waren. Hij die het kleed des priesters droeg, borg al de kostbaarheden welke men bemachtigde. Verschrikkelijk! Mannen die onder het kleed van den Johaniter, onder voorwendsel van wel te doen naar het slagveld waren gekomen; een man die geroepen was den armen gekwetste den overgang tot het betere leven te vergemakkelijken, maakten zich aan die gruwelen schuldig? Men naderde de plaats waar de ritmeester lag; een hunner sprong op hem toe, terwijl de anderen de wacht hielden. Wat hielp het hulpgeschreeuw? Als door een wonder der Voorzienigheid werd Von Fürstenburg gered. Hij voelde onder zijne tastende hand zijn revolver, legde aan, drukte en het schot sloeg den veldpriester gewond neer. De twee anderen namen de vlucht, doch werden door de naderende patrouille ingehaald en in hechtenis genomen. Het onderzoek deed welhaast de waarheid kennen. Neen, het waren geene Johaniters, het was geen priester, en dit was ook wel te onderstellen. Een hunner was een herbergier uit Duren, de anderen waren - en het grieft ons dit te melden - Belgen, die in de bergen van Stolberg werkzaam waren en welke zich van hooger gemelde kleeding hadden bediend, om des te veiliger den roof te kunnen plegen. Men vond bij hen - altijd volgens den Duitschen berichtgever - een 80tal min of meer kostbare ringen, van welke er nog eenige aan de afgesneden vingers zaten; 300 horloges, geldbeugels enz., eene waarde vertegenwoordigende van 35,000 gulden. De schurken werden naar Coblentz getransporteerd. Het feit maakte destijds gerucht in de dagbladen, en het was juist niet zeer Christelijk dat zekere couranten de ontdekking der vermomming weglieten en alzoo deden vermoeden, dat de booswichten inderdaad Johaniters waren, inderdaad een priester was. Zoo ook werd gehandeld met het feit dat eenige dagen later bij Metz voorviel (den 24sten Augustus), namelijk het aanhouden van een Franschen spion door de wakkere ulanen van het 14de regiment. Deze legde onder het kleed van een Franciscaner monnik, met het roode kruis op den linkerarm, bezoeken in de lazarets af en was als veldpriester zeer mild in het verleenen van geestelijken troost. Het oog is, te velde, echter wantrouwend en zekere handelwijzen van den gewaanden Franciscaner hadden de achterdocht opgewekt. Op de hem gedane vragen wist hij niet juist antwoord te geven en welhaast belette men hem, al weldoende, zijnen weg voort te zetten. In de dubbele zolen zijner sandalen vond men belangrijke depêches uit het ingesloten Metz aan Trochu, Palikao en Mac-Mahon, en zelfs een plan voor den laatste. De man werd voor generaal Von Steinmetz geleid, die den valschen kloosterbroer waarschijnlijk niet zeer genadig zal behandeld hebben. Men kan zich trouwens geen denkbeeld vormen van de listen, door spionnen in oorlogstijd uitgevonden. Deze uitvindingsgeest gaat gewis dien aller romanschrijvers te boven. De dooden van Gravelotte werden in den grond gedolven. Zooals vroeger werden de graven der officieren met een bloemenkrans of wat loof, dat echter spoedig dorde, aangeduid. Ruwe houten kruisen overal; opschriften rechts en links. Vele soldaten hadden in persoon hunne dierbare dooden begraven, en niet zelden klonk stil en diep ontroerend, bij den open kuil, de hymne Jesus meine Zuversicht. Bij de Saksers, dat braaf, rond en huiselijk volk, hetwelk door elk der bondgenooten geacht en bemind werd, hadden meer dan eens van die hartroerende tooneelen plaats en velen baden innig des avonds bij die graven, waar zij, verre van het dierbare thuis, den dooden en reeds schier vergeten makker, in den koelen schoot der aarde ter ruste legden. Nu zweeg in den stillen avond het kanon; nu was de kruit- {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} damp door den wind weggedreven; nu trilde en ritselde weer het loover door den wind bewogen; nu dreven de vogels en de wolken weer kalm langs den blauwen hemel; nu was de grond beneden wel is waar omgewoeld, maar toch weer effen - 't was alsof de vrede andermaal op de aarde gedaald was en de booze menschen zich met elkander verzoend hadden. Doch morgen - morgen zouden de overblijvenden weer opstaan en het bloedtooneel verder landwaarts in brengen; zij zouden bij nieuwe graven staan, of wellicht zelf in de aarde gestopt worden: - heden rood, morgen dood! De gekwetsten werden in den omtrek, onder anderen te Pont-à-Mousson, verzorgd - een stadje, wel is waar met soldaten opgevuld, doch vergeleken met de door den oorlog verwoeste landstreek, was het een paradijs. Voor de gewonden vooral was dit het geval, dewijl zij daar eene voortreffelijke verzorging; eene ge-gezonde lucht genoten. Kort na den slag van Gravelotte waren er niet minder dan twaalf lazaretten ingericht. Het voornaamste was de kerk van het seminarie der paters-jezuïeten, waar niet minder dan 400 gekwetsten lagen. Het oude seminarie-gebouw zelf was insgelijks als ziekenverblijf gebezigd. Andere gebouwen, zooals het St.-Charles-hospitaal, de kazerne en vele particuliere huizen hielden honderden, wij moeten zeggen duizenden gewonden in, terwijl in de omliggende dorpen barakken-lazarets waren opgeslagen. Volgens verklaring van een geneesheer lagen in een lazaret, tusschen Rezonville en Vionville, alleen 2000 gewonden der beide partijen. Geneeskundige hulp stroomde van alle zijden toe en menig Noord- of Zuid-Nederlandsch geneesheer heeft daar bewijs van onvermoeide menschlievendheid gegeven. Akelig was echter de omtrek dier lazarets. Niet zonder huivering zag men wagens vol gekwetsten aanvoeren; het bloed lekte langs den bodem, langs de raderen, langs het uitstekende stroo, waarop soms de ongelukkigen lagen. Boven de wagenspon uit zag men bleeke, lijdende, wel eens met bloedende doeken omwonden hoofden, die met een bangen blik dooden zagen wegdragen of lijders onder het ontleedmes hoorden kermen. Duitscher en Franschman waren nu als vereenigd in het ongeluk. Waarom hebben zij zulks niet kunnen zijn in den vrede! Metz zelf had verscheidene duizenden gekwetsten, zoowel Duitschers als Franschen opgenomen; het getal was zoo groot dat er geene mogelijkheid was allen in de stad schuilplaats te geven. De sterke vesting, voor welke het prachtige Rijnleger lag, zou nu ten eenenmale afgesloten worden. Op den rechteroever der rivier de Moezel had het 1ste legerkorps positie genomen; de Saksische troepen, hielden den linkeroever noordwaarts bezet en hadden tevens den spoorweg van Metz naar Diedenhoven verwoest. Ten zuiden vestigde zich de garde, waarbij zich het 9de korps aansloot; nog meer ten zuiden lagen het 7de en het 8ste korps. Op den weg van Parijs bevonden zich het 3de en het 10de korps in reserve. Het 2de legerkorps bezette de hoogten en bevond zich dus het meest nabij den vijand. De Duitschers waren nu meester van den Elzas en Lotharingen; generaal Von Bonin werd benoemd tot gouverneur van het laatste, Von Bismarck-Bohlen tot gouverneur van het eerste departement. De proclamatie van generaal Von Bonin zeide onder anderen: ‘Ofschoon gij van Duitschen oorsprong zijt, verlangen wij niet van u, dat gij onze vaderlandsliefde zult beantwoorden; maar als goede burgers verwachten wij van u, dat gij eerbied zult koesteren voor de wet. 's Lands wetten blijven voorloopig in voege, totdat het algemeen Duitsch wetboek van kracht zal worden verklaard.’ De beweging van het leger had nu plaats in de richting van Parijs. Van Nancy, Metz en Diedenhoven trok men naar het zoogenaamde hart van Frankrijk op. Generaal Von Steinmetz marcheerde noordwaarts langs de Belgische grenzen. Het hoofdleger, onder kommando des konings, bereikte beurtelings Commercy, Bar-le-Duc, St.-Dizier, Vitry-le-Français en eindelijk Chalons. De kroonprins zette den tocht voort over Vaucouleurs, Gendrecourt, Joinville, Doulevent en Brienne-le-Chateau. Den 15den had Marsal, op de Seille, gecapituleerd; den 16den werd er bij Toul door het 4de. Pruisische legerkorps slag geleverd. Trouwens het was eene aaneenschakeling van schermutselingen en kleine gevechten, die echter na de reeds beschreven groote veldslagen zelfs niet meer in aanmerking kwamen en voor het oogenblik vergeten werden, evenals de ingesloten vestingen in den Elzas: Straatsburg, Pfalzburg, Belfort en Bitche, die als eilandjes in de groote zee der overweldiging alleen en hulpeloos achterbleven. Welke was op dat oogenblik de toestand van het Fransche leger? Het leger van Bazaine vermocht niets meer voor Parijs; het was ingesloten. Het leger, dat men in het kamp van Chalons vormde, was het eenige waarop men bouwen kon. Het 1ste en het 5de korps waren, wij hebben het overigens reeds gezegd, in een allerellen-digsten toestand, na den slag van Wörth te Chalons aangekomen. De korpsen hadden gebrek aan alles en de kaders waren zeer gedund. Deze laatste werden nu door jonge soldaten aangevuld. Verder bevonden zich ook te Chalons het korps zeesoldaten en de mobiele garde, onder het bevel van generaal Trochu. De garde, welke voorbeelden van.... tuchteloosheid opleverde, werd echter welhaast naar Parijs gezonden. Men vormde nog eene divisie infanterie en eene brigade cavalerie uit de regimenten, die van rechts en links werden ingeroepen. Het 7de legerkorps van generaal Douay stond den 18den Augustus nog te Belfort. Na vele bevelen en tegenbevelen, want er heerschte te Chalons meer besluiteloosheid dan ooit, kwam den 20sten Augustus de 1ste divisie en reserve-artillerie in het kamp aan; doch toen men later van plan veranderde, toen mon besloot Chalons te verlaten, werden de overige troepen op Reims gericht. Het leger van Chalons bestond alsdan uit het 1ste korps (generaal Ducrot) 40,000 man; het 5de (De Failly) 25,000; het 7de (Douay) 30,000; het 12de (Lebrun) 45,000 man; te zamen ongeveer 145,000 man; doch tusschen welke de krijgstucht schier iets buitengewoons mocht genoemd worden. Wij moeten hier, alvorens de legers te volgen en nieuwe veldslagen te beschrijven, voor een oogenblik naar Parijs terugkeeren, ten einde daar den invloed na te gaan, welken de gebeurtenissen op gouvernement en bevolking uitoefenden. Parijs, Chalons en Reims. XII. Palikao en de tijdingen. - Parijs wapent zich. - Opgewondenheid in de hoofdstad. - De revolutionnaire geest. - De Moneys verbrand. - Verschil van denkwijze te Chalons en te Parijs. - Generaal Trochu. - Zijn samenspraak met de keizerin. - Antwoord van graaf Palikao. - Brief der keizerin. - Mac-Mahon verlaat Reims. - Brand te Chalons. - Men wil Bazaine ontzetten. - De Duitschers veranderen hunne bewegingen. Het nieuwe kabinet, dat het ministerie Ollivier had vervangen, handelde omtrent het bekendmaken der oorlogstijdingen niet beter dan dit laatste. Graaf Palikao was een wezenlijk goochelaar met die berichten: hij deed ze verdwijnen en in anderen vorm verschijnen en als hij geene overwinning had aan te kondigen, wisten hij of zijne ondergeschikten er uit te vinden. Nu eens deed de minister, altijd voor het Wetgevend Korps, Duitsche divisiën pal staan; dan vernietigde hij een regiment witte kurassiers van Von Bismarck, of een regiment lansiers van Von Bismarck - ‘en zóódanig vernietigd,’ zeide hij, ‘dat er geen enkele van overblijft.’ Dan meldde hij de voortreffelijke stelling van Bazaine; goochelde hem, daar waar hij vastzat, los; tooverde hem op wegen, langs welke hij zich welhaast met het leger van Mac-Mahon vereenigen zou, en wierp ‘volgens berichten die hem geloofbaar toeschenen,’ in de zitting van den 20sten, de Pruisische divisiën met man en paard in de torenhoog diepe steengroeven van Jaumont. Montesquieu, hadde hij geleefd, zou zijne geestige type der nieuwsjagers volledigd hebben.... Parijs wapende zich ijverig. Duizenden geweren, die, sedert de chassepot aangenomen werd, in de arsenalen opgestapeld lagen, werden te voorschijn gehaald en aan de weerbare mannen, die de nieuwe kaders der nationale garde moesten aanvullen, uitgedeeld. Al wat het geweer dragen kon, werd opgeroepen. De handels- {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De markt en de mairie te Pont-à-Mousson, op 19 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aankomst van Pruisische troepen op de Stanislausplaats te Nancy, op 15 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} en nijverheidswijken werden het eerst van geweren voorzien: maar de oppositie liet zich hooren: het volk, de kern, de ziel der natie moest gewapend worden. Men had het recht niet de welhebbende centrums te doen voorgaan. Iedereen, zelfs de verst afgelegen voorstad, had recht op een geweer om het bedreigde vaderland te verdedigen! Verder, men eischte spoed, verdubbelden spoed in de pers en gewis, die brandende zweepslagen wakkerden de ambtenaren aan, gewoon hun werk te doen gelijk Bilderdijks schoolknaap, den allerlangsten weg verkiezend ‘tot korting van den tijd.’ In den vroegen morgen, in den laten avond verdrong zich eene bont gekleede, eene in ouderdom zeer gevariëerde menigte aan de deuren der mairies, om beurtelings deze laatsten gewapend te verlaten en in dichte groepen naar verschillende punten te gaan, waar men in den wapenhandel geoefend werd. Die oefeningen beteekenden echter niet veel. Ja, Frankrijk had gebiedend met den voet op den grond getrapt en er kwamen duizenden mannen te voorschijn gesprongen; doch men vormt in een tooverslag geen leger, dat tegen eene met taai geduld en langdurig geoefende armee kan bestand zijn, en vooral niet als men dit doelwit door middel van den wispelturigen boulevard-drentelaar van Parijs bereiken moet. Aan de ministeriën, aan de mairies stond nog eene andere massa volk: deels uit belangstelling voor kinderen en bekenden in het leger, deels uit loutere nieuwsgierigheid, en verwonderlijk! dat publiek liet zich over het algemeen vrij gemakkelijk alles wijsmaken. Als maarschalk Bazaine geene wijdloepige berichten over zijne victories gaf, dan ‘was het omdat hij Parijs slechts wilde laten illumineeren na eene groote en volledige overwinning.’ Maarschalk Bazaine was dus een groot voorstander van bezuiniging.... De dagbladpers ging grootendeels als eene razende te werk. Zij sprak van een wilden oorlog, van eene verdelging, van eene uitroeiing door messen en zeisen, door petroleum en nitro-glycerine. ‘Wij gaan jacht maken op het wilde beest!’ riep l' Opinion Nationale, ‘geen enkele Duitscher zal nog over dé grenzen naar zijne haardstede terugkeeren’ - en wij gelooven dat die woeste uitspattingen nogal veel hebben bijgedragen om aan den oorlog dat ijselijke, dat bloedige karakter te geven, hetwelk hij welhaast moest bekomen. De haat der Duitschers klom niet minder hoog bij elken maatregel, die door Frankrijk genomen werd, zooals onder anderen de uitdrijving der Duitschers; bij iederen kreet die uit den Franschen mond opsteeg; bij iedere bedreiging, welke zich in de pers hooren liet: ‘Wij zullen in triomf uw Parijs binnenrukken,’ antwoordde men: ‘voordat er eene maand verloopen is, zullen wij den trots van uw Parijs hebben geknakt. Komt dan uwe kunstschatten en uwe milliarden aan de voeten van koning Wilhelm neerleggen, als eerste à compte van de u opgelegde oorlogsschatting!’ Parijs zelf bleek in de benedenlagen der samenleving verre van rustig te zijn. Reeds hadden er herhaalde malen oploopen plaats gehad, waren er hier roode vlaggen, daar dolkmessen, ginds revolvers in beslag genomen. De kazerne van Lavillette was door eenige stoute kerels aangerand, die men beweerde door Pruisisch goud betaald te zijn: kortom, de troebels ontstonden onder verschillende voorwendsels, doch zij dienden in elk geval den vijand. Verdeel en gij zult heerschen, zegt Machiavel. Te Limoges verwekte men oproer en plunderde men eenen wapenwinkel, omdat men wilde gewapend zijn; te Hautefaye, in Dordogne, werd de adjunct der gemeente, De Moneys, door een woedend gepeupel, gegrepen, gesleept, mishandeld, en toen hij nog ademde, in eene ongehoorde kanibalen-wreedheid verbrand. En wat was de schuld van De Moneys? Hij hoorde eenige lotelingen beweren, dat de rijken niet, dat de onvermogenden ongenadig werden opgeroepen; hij beoordeelde die hatelijke aantijging in strenge woorden, en het volk nam dit zóó euvel op dat men hem eene behandeling deed ondergaan, welke men slechts, gelukkig, zeer zeldzaam in de geschiedenis der volken ontmoet. Den 21sten Augustus werd het kamp van Chalons opgeheven; doch alvorens op dit feit neer te komen, moeten wij een enkelen stap achteruitgaan. Het schijnt wel dat men in het hoofdkwartier van Chalons niet meer wist aan welk stroopijl zich vast te houden. Wat nu beslist werd, werd een uur nadien afgekeurd; wat men goedvond te Chalons, vond afwijzing te Parijs. De keizer moest naar Parijs terugkeeren, de keizerin verlangde hem dáár niet te zien, en moest die terugkeer plaats hebben, dan toch, meende zij, zou men het volk moeten diets maken dat dit slechts voorloopig plaats had, b.v. om het 2de leger te hervormen. Een aantal depêches, in de papieren der Tuileriën gevonden, bewijzen dat verschil van denkwijze tusschen den keizer en de zijnen, en graaf Palikao en zijne omgeving. Men was het eindelijk in het hoofdkwartier van Chalons eens geworden, en ziehier hoe generaal Trochu 1) schier een jaar later, op de tribune der nationale vergadering, te Versailles gevestigd, die laatste dagen van het reeds stuiptrekkende keizerrijk kennen deed. Te Chalons ontboden, begaf generaal Trochu zich derwaarts voor eene samenkomst met den keizer. Die vergadering werd bijgewoond door den keizer, prins Napoleon, maarschalk Mac-Mahon, generaal Bertaut, kommandant der mobiele garde van de Seine, generaal Schmitz, chef van den algemeenen staf, en den eerstgenoemden generaal. De keizer vroeg aan dezen beperkten raad, wat hij van den toestand dacht; wat er moest gedaan worden. Met algemeene stemmen, en nadat prins Napoleon, die het eerste sprak, met zeer veel klem het woord had gevoerd, alsmede na de aangehaalde redenen van generaal Trochu, werd er overeengekomen: Dat de keizer het gouvernement had verlaten, door het opperbevel des legers op zich te gaan nemen. Dit kommandement had hij in de handen van maarschalk Bazaine overgegeven. Hij was alleen te Chalons en zonder leger. Een van beiden: de keizer moest dus of wel het gouvernement, of wel het kommandement hernemen. Napoleon erkende de waarheid van dien toestand en verklaarde het gouvernement te willen hernemen, waarop prins Napoleon de bemerking maakte, dat, wilde zulks met vrucht geschieden, dit door een opperofficier die het leger daarop voorbereidde, moest worden aangekondigd. De prins wees generaal Trochu als den man aan, die deze zending volbrengen kon. ‘De keizer vroeg mij,’ gaat de generaal voort, ‘of het mij behaagde dien toestand aan te nemen. Ik antwoordde: ‘Sire, eene omwenteling zou het land in den afgrond stooten. Al wat er kan gedaan worden, zal ik doen. Gij verlangt dat ik het opperkommandement op mij nemen zal: 't zij zoo. Ik zal dit doen. Maar het is wel verstaan dat de legerkorpsen van maarschalk Mac-Mahon, die langs groote omwegen van Reichshofen aankomen, het hulpleger van Parijs zullen worden; want het beleg der hoofdstad nadert; laten wij ons dit niet ontveinzen.’ ‘Maarschalk Mac-Mahon deelde met mij in dit denkbeeld. De conferentie was te halftwaalf, na de volgende overeenkomst getroffen te hebben, geheven: Generaal Trochu, benoemd tot gouverneur van Parijs en opperkommandant, zal onmiddellijk naar Parijs vertrekken; de keizer zal twee uren later komen. Hij zal de noodige schikkingen nemen om de komst des keizers aan te kondigen. Maarschalk Mac-Mahon zal, hetzij door de Marne, hetzij langs andere wegen, het kamp van Chalons verlaten, zich op Parijs richten met de troepen die het hulpleger zullen uitmaken.’ ‘Ik ontving te dezer gelegenheid het volgende bevel: Kamp van Chalons. Mijn waarde generaal! Ik benoem u tot gouverneur van Parijs en opperkommandant van alle legermacht, die de nationale verdediging op zich nemen moet. Zoohaast ik te Parijs zal aangekomen zijn, zal u het decreet dat u met deze functiën bekleedt, overhandigd worden; maar neem tot dan toe alle schikkingen, tot het volbrengen uwer zending noodzakelijk geacht.’ {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Dien nacht kwam ik in de Tuileriën, bij de keizerin-regentes. Ik vond haar standvastig, vol moed, in overspanning verkeerende en mij wantrouwend. - Generaal,’ zeide zij - en ik haal hier hare woorden letterlijk aan, ‘alleen de vijanden des keizers hebben hem kunnen aanraden naar Parijs terug te keeren. Hij zou niet levend in de Tuileriën komen....’ - ‘Mevrouw,’ gaf ik ten antwoord, ‘ben ik dan een der vijanden van den keizer. Ik heb gisteren met prins Napoleon, met maarschalk Mac-Mahon, met al de generaals die in de conferentie te Chalons aanwezig waren, bijgedragen den terugkeer des keizers als eene daad van gouvernementeele kracht, als eene daad aan te raden welke eene omwenteling zou kunnen beletten. Ik heb het voor mij zelf gevaarvolle mandaat aangenomen, om de komst des keizers bij de bevolking aan te kondigen. Het leger van Mac-Mahon zal langs de wegen der Marne opdagen, en te Parijs zal een gouvernement van verdediging worden gevormd, hetwelk het land uit de ijselijke crisis, in welke wij verkeeren, redden zal.’ - ‘Neen, generaal,’ antwoorde de keizerin; ‘de keizer zal niet naar Parijs komen; hij zal te Chalons blijven.’ - ‘Maar Mevrouw, dan heeft de overeenkomst krachtens welke ik hier kom, geene reden van bestaan. De keizer zendt mij herwaarts om hem te verdedigen en hij volgt mij niet?...’ - ‘Gij zult Parijs verdedigen; gij zult uwe zending volbrengen zonder den keizer.’ Voor de verdediging van Parijs was generaal Trochu tot alle opoffering gereed. Hij zeide nog tot de keizerin: - ‘Ik zal Parijs verdedigen zonder den keizer; ik heb hier de proclamatie door welke ik de bevolking aankondig, dat ik tot gouverneur en opperbevelhebber voor het beleg benoemd ben....’ ‘Die proclamatie ving aldus aan: In tegenwoordigheid der gevaren, welke het land bedreigen, heeft de keizer mij tot gouverneur benoemd der in staat van beleg verklaarde hoofdstad....’ - ‘Generaal,’ zeide de keizerin-regentes, ‘de naam des keizers moet, op dit oogenblik, niet in de proclamatie voorkomen.’ - ‘Maar Mevrouw,’ hervatte de generaal, ‘ik vertegenwoordig den keizer; ik heb gezegd dat ik kwam om hem te verdedigen; ik kan niet tot de bevolking van Parijs spreken zonder den keizer vooruit te zetten en te zeggen, dat het op zijn bevel is dat ik de hoofdstad kom verdedigen.’ - ‘Neen, generaal, geloof mij, er bestaan in de gemoederen van Parijs hinderpalen tegen die aanduiding.’ Generaal Trochu zeide verder dat hij den minister van Oorlog in eene slechte stemming jegens hem vond. Hij verklaarde hem dat hij, voor het Wetgevend Korps, eene volmacht bezat, welke tot eene groote verwarring aanleiding zou geven. Hoe het zij, graaf Palikao zag den nieuwen gouvemeur ongaarne en Trochu's handeling werd, volgens zijne verklaring, in zijn opperbevel verlamd; zijne raadgevingen werden in den wind geslagen en de keizer en het leger vielen welhaast in dien bloedigen en reddeloozen afgrond, dien men Sedan noemt, ten gevolge der fouten van regentschap en ministerie. Graaf Palikao antwoordde den 16den Juni, in een zeer wijdloopigen brief, op de door generaal Trochu aangevoerde beschuldi - gingen. Wij laten die ter zijde welke niet bepaaldelijk binnen ons bestek vallen; doch zij bewijzen andermaal dat er geene krijgstucht, of ten minste geene overeenkomst in de bevelen meer bestond. De verwarring schijnt ons toe volledig te zijn geweest. Het verwonderde den minister van Oorlog dat, toen generaal Trochu uit Chalons naar Parijs terugkeerde, hij achttien bataljons mobiele gardes met zich voerde, die te velde voortreffelijke soldaten zouden geweest zijn, terwijl zij te Parijs niets anders konden zijn dan revolutionnairen. Wie had al de combinatiën des ministers van Oorlog zoo plotseling omgeworpen? Die mobielen waren met chassepots gewapend, een wapen, hetwelk op dat oogenblik zeer schaarsch was en slechts aan diegenen werd gegeven, welke te velde trokken - en nu werden diezelfde soldaten plotseling aan hunne bestemming onttrokken! Wel is waar loochent graaf Palikao, in zijnen brief, de oneenigheid tusschen hem en den generaal; doch hij doet al te bitter gevoelen dat hij de superieur en Trochu de ondergeschikte was; hij zegt dat hij den generaal dit in vollen ministerraad heeft herinnerd, om te kunnen verbergen dat de oneenigheid volledig was. Zelfs erkent hij eens zijne portefeuille te hebben neergelegd, ten gevolge der moeilijkheden, welke van de zijde des gouverneurs gedurig werden opgeworpen. Met één woord, graaf Palikao wil doen verstaan, dat de generaal met zijne mobiele gardes juist niet naar Parijs gekomen was om den keizer te verdedigen - eene beschuldiging welke de generaal in zijne redevoering reeds was vooruitgeloopen, door te zeggen dat hij trouw de hem opgelegde zending had volbracht. Onder dagteekening van den 27sten Juni 1871, deelde de New-York Herald eenen brief mee, volgens het blad aan prinses Anna de Murat gericht en geschreven door keizerin Eugenie. De brief zou een antwoord zijn op de feiten, door generaal Trochu op de tribune der Nationale Vergadering aangevoerd. Die brief is hard, zeer hard voor den generaal; hij gaat zelfs op het einde zóó ver hem te beschuldigen, niet alleen het keizerrijk maar de republiek te hebben bedrogen, om hier het zachtste woord te bezigen. ‘Gewis er zijn fouten aan de zijde des gouvernements gepleegd,’ zegt de keizerin, ‘en ik neem mijn aandeel daarin’; maar zij kan de beschuldiging niet aannemen dat zij, toen Frankrijk in het ongeluk was, enkel en alleen gewelkt heeft om de dynastie te redden. Volgens generaal Trochu was het de keizerin welke hem verzocht geene melding van den keizer in de proclamatie aan Parijs te maken; volgens den brief aan de keizerin toegeschreven, was het integendeel Trochu zelf welke dien titel daaruit verwijderen wilde. Kortom, generaal Trochu wordt in dien brief voorgesteld als hebbende zoo min rechtzinnig voor het keizerrijk als voor de republiek geijverd. Dien brief zal de generaal gewis niet onbeantwoord laten. Zooals honderden andere punten in deze reuzengebeurtenissen zal er ook over dit punt een woordenstrijd ontstaan, welke misschien nooit gansch en geheel zal worden opgehelderd. Generaal Trochu maakte zijne hooge benoeming door eene proclamatie aan de nationale garde, aan de land- en zeetroepen kortom, aan al de verdedigers der hoofdstad bekend; eene andere proclamatie werd tot de inwoners gericht. Trouwens aan proclamatiën was er nooit gebrek. Graaf Palikao verweet zelfs aan generaal Trochu dat hij al te veel proclameerde. Noch in de eerste, noch in de tweede proclamatie was er sprake van den keizer. Aan de soldaten, nationale en mobiele gardes vertrouwde hij de zending de fortuin van het Fransche leger op te beuren, indien Parijs door de Duitschers mocht belegerd worden. ‘Nooit,’ zegt hij, ‘bood zich eene prachtiger gelegenheid voor u aan, om aan de wereld te toonen, dat lange jaren voorspoed en genieting, de openbare zeden en de manhaftigheid des lands niet hebben kunnen verzwakken...’ En op eene andere plaats zegt de generaal: ‘Toont door de gehoorzaamheid, door eene krachtvolle krijgstucht, door de waardigheid in uw gedrag en in uwe houding, voor het oog der bevolking, dat gij de innige overtuiging der verantwoordelijkheid hebt, welke op u weegt.’ Beide paragrafen waren inderdaad voor het Fransche leger zeer aanbevelenswaardig. Tot de inwoners van Parijs sprak generaal Trochu eene niet minder manhaftige taal. Parijs, zeide hij, greep de rol die aan deze stad toekwam; Parijs wilde het middelpunt der groote pogingen, der groote opofferingen, der groote voorbeelden zijn, en zich met dit alles vereenigen, scheen voor den gouverneur de eer zijns levens en de schitterende bekroning eener loopbaan, die tot dan toe voor de meeste inwoners onbekend was. Om het groote doel te bereiken vroeg hij orde, niet alleen kalmte in de straat, maar in den schoot der haardsteden; kalmte in den geest, ontzag voor de bevelen der verantwoordelijke overheid, gelatenheid; bij de beproevingen, welke onafscheidbaar zijn van den toestand, en eindelijk de ernstige en doordenkende helderheid van geest eener groote militaire natie. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwaar, dit laatste was veel gevergd... Op alle partijen deed de generaal een beroep, dewijl hij zelf tot geene partij, tenzij tot die zijns lands behoorde; hij rekende op aller verkleefdheid en gaf den raad de al te driftigen door een zedelijk gezag in te toomen en met eigen hand recht te doen over die mannen, welke in geene rangen thuis behooren en ‘in het openbaar ongeluk slechts de gelegenheid vinden, om hunne verfoeilijke driften vollen teugel te vieren.’ ‘En om mijn werk te voltrekken,’ zeide hij, ‘na hetwelk ik, dit bevestig ik, in de vergetelheid terugkeer uit welke ik gekomen ben, neem ik eene oude leus aan der provincie Bretanje, waar ik het levenslicht zag: avec l'aide de Dieu, pour la Patrie; met de hulpe Gods voor het Vaderland.’ {== afbeelding Beschieting van St.-Johann door de Franschen, op 2 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} Den 23sten maakte de gouverneur kenbaar dat al wie door zijne geboorte tot een der landen behoorde, met welke Frankrijk in oorlog en wie niet Franschman genaturaliseerd was, binnen den tijd van drie dagen Parijs en het departement der Seine moest verlaten, om zich in een departement aan gene zijde der Loire te begeven, indien hij in het land verblijven wilde. Dat was de vollediging van den reeds vroeger genomen maatregel. Dit strenge besluit werd door verscheidene andere, tot de verdediging der hoofdstad betrekking hebbende, opgevolgd. Het plan, te Chalons vastgesteld, werd niet voltrokken. De keizerin en hare omgeving verklaarden er zich krachtdadig tegen. ‘Hebt gij wel gedacht,’ zoo berichtte Eugenie haren gemaal, ‘aan al de gevolgen, welke uw terugkeer in Parijs, na een dubbelen tegenslag, zou doen ontstaan? Ik durf, wat mij betreft, de verantwoordelijkheid van eene raadgeving niet op mij nemen.’ Die ongelukkige Napoleon werd als een bal heen en weer gekaatst; nergens scheen hij nog welkom te zijn, overal was hij een hinder geworden.... ‘Ik zal,’ had hij vroeger gezegd, ‘dood of overwinnend te Parijs terugkomen,’ en nu zou hij terugkeeren levend en geslagen. Hoe het zij, volgens de denkwijze van het gouvernement en de regencie moest Bazaine ten allen prijze ontzet worden; Parijs zou zich zelf nog wel weten te verdedigen; en Mac-Mahon, wiens zelfvertrouwen sedert de neerlaag van Wörth aan 't wankelen sloeg, gaf ten slotte toe in een plan, dat niet het zijne was en op den noodlottigen slag van Sedan eindigen moest - die ramp van Frankrijk. Den 20sten Augustus kondigde Mac-Mahon den minister zijn vertrek uit Chalons aan. ‘Ik zal naar Reims vertrekken,’ zeide hij. ‘Indien Bazaine noordwaarts door den vijand slaat, zal ik hem beter te hulp kunnen komen; doet hij zulks zuidwaarts, dan zal de afstand zoo groot zijn dat ik hem in geen geval nuttig zal kunnen wezen. Ik laat hier eene divisie cavalerie om datgene weg te ruimen wat kan weggeruimd worden. Geeft bevel dat de gemeenschap langs Soissons of langs Epernay ingericht worde.’ Het kamp van Chalons, dat als eene voortreffelijke stelling aangeteekend stond, werd verlaten; wat niet kon weggevoerd worden werd vernield, verbrand. Den 21sten Augustus leverde dat prachtig militair verblijf een doodsch gezicht op. Men zou gezegd hebben, merkt een ooggetuige aan, dat al de bewoners plotseling voor eene overweldiging van barbaren gevlucht waren, hoewel wij moeten opmerken dat de toestand als het ware door de bewoners zelf gemaakt was. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} De tenten stonden nog recht, zoover het oog staren mocht; maar er heerschte alom een doodsch stilzwijgen. De door de soldaten opgerichte standbeelden en gedenkteekens lagen verbroken; de grond was met brokken en stukken pleister en steen overdekt. In de overhaasting van het vertrek hadden de soldaten, om hunne randsels lichter te maken, een gedeelte van hun ondergoed en schoeisel weggeworpen. Voor de tenten lagen duizenden paren schoenen, slobkousen, hemden, borstels, smeerdoozen, enz. Overal kenteekens van verwarring en moedeloosheid. In het kamp bevonden zich nog een klein detachement soldaten en eenige inwoners, die hunne meubelen inpakten en op wagens laadden. In het post- en telegraaf kantoor had men de papieren en nutteloos geworden registers verbrand. De troepen hadden des morgens te 8 uren, met een geleide van 3 a 4000 bagage-wagens, die den weg tot op eene uitgestrektheid van zes kilometers versperden, het kamp verlaten. ‘Het was schier middernacht toen ik het kamp verliet,’ zoo gaat de schrijver voort; ‘ik volgde de baan welke het leger was ingeslagen. Aan het uiteinde van het kamp, op den Romeinschen weg, stond een escadron kurassiers. Links van den weg strekten zich mastbosschen met dun gezaaide boomen uit. Eensklaps, te halfnegen en op twee kilometers van het kamp, zagen wij van eene hoogte die de vlakte bestrijkt, een rooden gloed achter de bosschen opstijgen; eene onmetelijke lichtelaaie vlam steeg ten hemel. Welhaast zagen wij verder op en rechts van ons, nieuwe vlammen, en de brand kreeg eene schrikwekkende uitgestrektheid. Men zou gezegd hebben dat de horizon, op eene lengte van verscheidene kilometers, gansch in vuur stond.’ {== afbeelding Bewaking van de spoorwegtunnel bij Saarburg door Pruisische troepen. ==} {>>afbeelding<<} Den 22sten Augustus berichtte maarschalk Bazaine, langs Mezières, dat hij onder Metz zich van alle levensbehoeften en krijgsbenoodigdheden voorzag; dat de vijand, immer sterker in getal wordende, hem scheen te willen insluiten; hij gaf tevens kennis aan Mac-Mahon dat hij in de richting van Montmédy dacht door te breken. Bazaine zou en moest ontzet worden; het vertrouwen herleefde in veler hart. Was de volschrijving der leening van 750 millioen, den 19den Augustus geopend, hiervan niet een bewijs? Mac-Mahon brak van Reims op en richtte zich op Montmédy om er de hand aan Bazaine te reiken, doch reeds bij zijne aankomst te Betheniville was hij verplicht eene wending op Rethel te maken, om proviand voor zijn leger te vinden. Slechts 20,000 man ging per spoor van Rethel naar Mezières. Het gros der armee rukte derwaarts over Viziers, waar zich den volgenden avond de keizer bevinden moest. Het leger zelf liet veel te wenschen over. Bij het vertrek uit Reims had men een langen sleep van achterblijvers en deserteurs opgemerkt, die zich aan de schandelijkste plunderingen plichtig maakten, hoe streng ook de straf ware die op dergelijke daden volgde. De lange dagmarschen, om nadien weer op eene vroegere stelling uit te komen - ten gevolge van gemis aan vastheid in het plan - deden den soldaat in zijn vertrouwen wankelen. Het 1ste korps had Weisenburg, Wörth en zijn pijnlijken terugtocht niet vergeten, en zijne houding deed een nådeeligen indruk op de troepen, welke het vuur nog niet hadden gezien. Het 5de korps, dat van Bitche kwam, dwars door de Vogeezen heen, had zonder een schot te lossen een goed deel van zijn materieel moeten achterlaten, was vermoeid, ontwricht en miste vertrouwen in zijn opperhoofd. Het 7de had te Fröschweiler veel geleden, een uitputtenden marsch onderstaan, was onvolledig en had zelfs zijn artilleriepark niet bij zich. Dit laatste door rechts en links gerequireerde paarden bespannen, worstelde moeilijk voort en kwam slechts te Sedan aan om in de handen der Duitschers te vallen. Het 12de was pas gevormd en bestond, vooral de tweede divisie, uit allerlei elementen, recruten die nooit het kruit hadden geroken, afgedwaalde soldaten van andere korpsen - kortom, een mengelmoes dat zeer geschikt was om traînards of achterblijvers op te leveren. De eerste divisie bestond uit goede liniesoldaten; de derde uit marineinfanterie, die echter niet tegen de zware landmarschen bestand was. Met die troepen moest maarschalk Mac-Mahon, door de zoo goed gecombineerde Duitsche stellingen heen, in snelheid het den vijand afwinnen, die daarenboven veel sterker in getal was dan hij. Prins Karel, wiens 1ste en 2de legerkorpsen door eene divisie landweer, on- {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} der het bevel van generaal Von Kummer versterkt waren, hield met 210,000 man Bazaine in bedwang. De koninklijke prins van Saksen - die in de veldslagen onder Metz zoo geducht was opgetreden en den 19den het opperbevel erlangde over een leger en pas uit het korps Pruisische garde, het 4de en 12de korps (Saksers) en de 5de en 6de divisiën cavalerie gevormd - opereerde met 100,000 man in de landstreek tusschen de Belgische grenzen tot aan Verdun. Zijn linkervleugel was in gemeenschap met het leger van den kroonprins, die met 150,000 man van Nancy op Chalons marcheerde, waar hij hoopte den vijand te ontmoeten, 't geen echter door het opbreken, zooals wij hooger gezien hebben, niet uitviel. De prins had zijn hoofdkwartier te Bar-le-Duc; zijne voorhoede was te St.-Dizier en Vassy en zijne ruiterij vertoonde zich te Vitry-le Français, Brienne en Troyes, welke eerstgenoemde plaats men den 25sten overgaf. Het snel opbreken te Chalons had den prins van Pruisen inderdaad een oogenblik in verwarring gebracht; doch welhaast begrepen de Duitsche opperhoofden wat er gaande was; zij bemerkten dat de beweging der Fransche armee niet geveinsd, maar wel degelijk gemeend was. ‘Toen Mac-Mahon,’ zegt een Engelsch correspondent, ‘het denkbeeld opvatte - wij hebben gezien dat dit denkbeeld het zijne niet was - zich aan de Pruisische legers te onttrekken en Bazaine voor Metz ter hulp te komen, vergiste hij zich zonder twijfel in hetgeen hij van zijne soldaten kon verwachten. Den 23sten Augustus ving hij, van Chalons op Reims, zijne beweging aan. Waarschijnlijk moest hij rekenen op dagmarschen van twintig mijlen daags. In zijne depêches aan Bazaine had hij den 31sten Augustus aangewezen als den datum waarop hij de insluiting van Metz zou kunnen doen opheffen. De Fransche dagbladen hadden zoo vaak valsche datums opgegeven, dat toen deze dagteekening openbaar werd gemaakt, de Pruisen er geen geloof aan sloegen. Men weet nu dat zij eerst Donderdags begonnen op te merken, dat de beweging niet geveinsd, maar gemeend was. Alzoo moest Mac-Mahon alsdan tachtig mijlen op den weg van Metz vooruit hebben. Von Bismarck verborg zijne onrust niet en het schijnt dat de zoo kalme Von Moltke zelf onrustige oogenblikken had. Ongelukkig was de maarschalk op dien dag nog twintig mijlen vooruit. Zijne manschappen waren reeds uitgeput. Het leger bevatte een al te groot getal soldaten, tegen den geforceerden marsch niet bestand. De legers van den prins van Saksen en den prins van Pruisen vingen onmiddellijk de vervolging aan, wier uitslag met regelmatige dagmarschen van twintig mijlen, niet twijfelachtig zijn kon.’ Op den 27sten Augustus zag de maarschalk de Duitschers reeds in zijne nabijheid. Aan het leveren van een veldslag was niet te denken. Hij berichtte den minister van Oorlog dat de vijand hem in snelheid van marsch was te boven gegaan, dat hij dreigde overvallen te worden en het plan, zich bij Bazaine àan te sluiten, moest opgeven; dat hij de richting van het westen insloeg. Graaf De la Gueronnière en graaf De Nogent deelen daaromtrent het volgende mee: ‘De staf was den 27sten te Chesne-Populeux. Een aantal generaals, opperofficieren en officieren van allen graad dineerden met den maarschalk aan de tafel des keizers. Diep greep de bekommernis in elks gemoed; op aller gelaatstrekken was eene buitengewone bezorgdheid zichtbaar. In het midden der gefluisterde gesprekken verhief de keizer de stem en verzocht elken officier, welke ook zijn graad mocht wezen, zijne denkwijze omtrent den marsch van het leger en de strategische werking welke men nu uitvoerde, te doen kennen en te ontwikkelen. Schier al de aanwezigen in dezen als bij toeval te zamen gevloeiden raad, maar zeer geschikt om een oordeel over den toestand te strijken, waren hierin overeenstemmend, dat de flankmarsch het leger in gevaar bracht. De raadsvergadering die nu belegd werd, en volgens welker beslissing de maarschalk denzelfden avond bevel gaf de richting van Montmédy te verlaten, steunde op de denkwijze der hooger gemelde officieren. Het 1ste korps, dat reeds in beweging was, moest terugkeeren en met het 12de in eene gelijkloopende richting noordwaarts marcheeren; het 5de op le Chêne en het 7de op Chagny. Het bevel was voor den 28sten Augustus des morgens gegeven. In den nacht van 27 op 28 Augustus ontving de maarschalk eene depêche, in welke de regencie- en de ministerraad Mac-Mahon smeekten, tegen welke opoffering dan ook, zich met het leger van Bazaine te vereenigen, zonder welke beweging de omwenteling te Parijs onvermijdelijk was.’ De onzekerheid, die nu reeds zooveel dagen het Fransche leger heen en weer schokte, de soldaten ontmoedigde en een kostbaren tijd deed verliezen, duurde dus voort. Te Parijs oordeelde men enkel en alleen met het oog op de hoofdstad, zonder zich duidelijk rekenschap te geven van hetgeen er ter plaatse voorviel; men raadpleegde daar de straat- en niet de oorlogskaart.... Wat den keizer betreft, deze, niet naar Parijs terug durvende keeren, volgde het leger als speculant. Viel de oorlogskans andermaal slecht uit, dan kon niemand hem verwijten daaraan eenige schuld te hebben; werd zij integendeel met goeden uitslag bekroond, dan toch zou hij er de vruchten wel van inoogsten. Men ziet overigens hoe Mac-Mahon in zijne ontwerpen werd gedwarsboomd, hoe de onkunde en misplaatste pretentie de plaats verdrong van kennis en helder begrip van den toestand. Men begrijpt ook hoe moeilijk de houding van den veldheer moet geweest zijn, te meer dewijl hij op een standpunt gekomen was dat hij den degen niet meer kon neerleggen. Trochu had gelijk: men heeft te Parijs het Fransche leger naar den afgrond gestooten, dien men Sedan noemt. Bazaine had zich zelf kunnen redden, wij zeiden het reeds. Wel had prins Karel wellicht 50,000 man meer dan hij, doch men vergete niet dat deze troepen op eene uitgestrektheid van zestig kilometers waren verspreid en de insluitingskring van Metz dus aanzienlijk verzwakt werd 1). Nu echter was die ontzetting niet meer mogelijk. Den 28sten vestigde de maarschalk zijn hoofdkwartier te Stonne; den 29sten wilde hij Stenay en van daar Montmédy bereiken. Dit plan kon echter niet ten uitvoer gelegd worden; dewijl de Duitschers daar reeds meester waren, besloot Mac-Mahon zich noordwaarts te richten en naar Mouzon op den rechteroever der Maas te trekken. Het 1ste en 12de korps moesten op Carignan marcheeren, terwijl de twee andere korpsen op den tegenovergestelden oever, het 5de in de richting van Sedan, en het 7de te Beaumont zouden opereeren. Deskundige officieren hebben die beslissing als ‘wonderlijk’ beschouwd. Hoe het zij door de schikkingen die de Duitsche legerhoofden genomen hadden, en welke met die spreekwoordelijk geworden juistheid en snelheid door de verschillende korpsen waren uitgevoerd, en tevens door de misslagen en de onvastheid van plan bij de Franschen, had men den hertog van Magenta in eene netelige positie gebracht. In 't front tegengehouden door het leger van den kroonprins van Saksen, overvleugeld op de rechterzij door dat van den kroonprins van Pruisen en tegen de grenzen van een onzijdigen Staat gedrongen, bleef er den maarschalk - ten minste indien hij niet spoedig besloot met zijne armee achter de Aisne te trekken en langs Soissons en Compiègne Parijs te bereiken - niets over dan den veldslag tegen eene aanzienlijke overmacht aan te nemen, of wel eene schuilplaats op het Belgische grondgebied te zoeken 2). Het Belgische Kabinet d'Anethan-Jacobs toonde in deze omstandigheden eene groote voorzichtigheid; het nam wijze en oprecht vaderlandlievende maatregelen. Een leger van 50,000 man bezette de grenzen om deze te doen [...] en de soldaten, van welke partij dan ook, die over de grenzen zouden komen, te ontwapenen. En die maatregelen waren hoogst noodig. Of zegt het Pruisische rapport niet, dat de beweging der beide prinsen tot de afsluiting van het Fransche leger moest leiden, ten einde dit laatste {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} te dwingen zich over te geven of op Belgisch grondgebied te vluchten? En dewijl dit laatste zeer wel kon plaats hebben, beval de dagorder den Duitschen soldaten, ‘zonder ophouden het Fransche korps te vervolgen, indien het, op Belgisch grondgebied gekomen, niet onmiddellijk ontwapend werd.’ België bevond zich dus in eene zeer gevaarlijke stelling. Wij naderen nu de gevechten van Nouart en Beaumont, na nog de volgende datums herinnerd te hebben: Den 24sten Augustus was het hoofdkwartier des konings te Bar-le-Duc; den 26sten te Clermont, in de Argonne; den 30sten te Varennes. Den 24sten Augustus vertoonden zich reeds de Pruisische troepen aan gene zijde van Chalons-sur-Marne. Den 28sten sommeerden de Duitschers Longwy zich over te geven; den 29sten namen twee escadrons Pruisische huzaren stormenderhand Voncx, op de Aisne in - kleine punten in den groeten vuurstroom, doch die wij moeten aanstippen, opdat de lezer des te beter den loop der gebeurtenissen zou kunnen volgen. Buzancy, Nouart Beaumont en Bazeilles. XIII. Aibert, kroonprins van Saksen. - De operatiën der Saksers onder zijn kommando. - Gevecht te Buzancy. - Gevecht te Nouart. - Marsch der Fransche troepen. - Halt van De Failly's leger bij Beaumont. - Zorgeloosheid der Franschen - Zij worden overvallen en verslagen. - Het plan om Bazaine te ontzetten mislukt. - De Franschen trekken over de Maas. - Episode van kapitein Von Stückradt. - Verdere bijzonderheden. - Op de Belgische grenzen. - Weerlegging eener Pruisische beschuldiging. - Bazeilles den 31sten Augustus en den 1sten September. - Verschrikkelijk drama. - Beschuldiging en weerlegging. - Rapport van generaal Von der Tann. - Napoleon en zijne proclamatie. Albert, de kroonprins van Saksen, welke aan het hoofd van het 4de armeekorps stond, is een der verdienstelijkste veldheeren van gansch het Duitsche leger; hij toonde het in den oorlog van 1870 in verschillende omstandigheden. Wat meer is, prins Albert is een man met zeer veel kennis begaafd. Zijne eerste studiën volbracht hij onder de leiding van den als rechtsgeleerde en historicus bekenden Dr. Von Langenn, later voorzitter van het opperberoepshof. Reeds op zijn negentiende jaar, zegt een Duitsch schrijver, werd de prins bekwaam geoordeeld aan de werkzaamheden van het hooge gerechtshof deel te nemen, en erlangde in die loopbaan menigen titel van onderscheiding. Zijn stand in de samenleving en ook zijne voorliefde, riepen hem tot het beroep der wapenen. Prins Albert maakte zich dit laatste niet oppervlakkig, maar grondig eigen en meer zijne studiën, dan wel zijne prinselijke waardigheid, deden hem den rang van kapitein bij de rijdende artillerie verwerven. Als zoodanig woonde hij den oorlog in Sleeswijk-Holstein bij en toonde aan de Duppeler-schansen, in den dichtsten kogelregen, zooveel koelbloedigheid als hij zou getoond hebben op een paradeveld. De Saksers, zoo bekend om hunne dapperheid, vonden alzoo in hem eene waardige afbeelding van hunnen landaard en achtten hem ook buitengewoon hoog. Waar prins Albert verschijnt, men is er van overtuigd, wordt de Saksische naam gehandhaafd. In den veldtocht van Bohemen, waar prins Albert aan de Oostenrijksche zijde stond, maakten de Saksers deel van het korps Clam-Gallas en bij Königgrätz vormden zij den linkervleugel van het Oostenrijksche leger. Die slag was, men weet het, noodlottig voor de Oostenrijkers en hunne bondgenooten. Deze laatsten moesten voor de Pruisische macht wijken, doch de aftocht der Saksers was een wapenfeit, dat algemeen geroemd werd. Zij toch lieten slechts een gedemonteerd kanon achter en togen flink en ordelijk achteruit. Het aandeel van prins Albert en dezes broeder prins Georg van Saksen - die de Saksische troepen kommandeerde, nadat zijn broeder met het opperbevel over het Maasleger belast was - in den laatsten oorlog, vindt in den loop van ons Gedenkboek eene ruime plaats. Wij volgen hier in het kort de opgave van Dr. Bauer, in een Dresdener blad openbaar gemaakt: Den 27sten Augustus werd de beweging, den 26sten begonnen, door de Duitschers voortgezet; het 12de armeekorps rukte van Varennes naar Dun en Stenay, waar het generzijds de Maas voorloopig eene verdedigende stelling bezette. De 12de koninklijke Saksische cavalerie-divisie werd op den linker-Maasoever achtergelaten en op Nouart gericht, om van uit dit punt verkenningen te doen tegen Grandpré en Buzancy. Het gardekorps marcheerde op Montfaucon, zijne cavalerie-divisie naar Landres en Remonville; het 4de armeekorps rukte op naar Germonville en Fromeréville, westwaarts van Verdun, en verving in het opereeren dezer vesting de afdeeling van het 12de armeekorps. De 5de cavalerie-divisie trok van Autry naar Grandpré, de 6de cavalerie-divisie van Tahure naar Vouziers. Het hoofdkwartier van het Maasleger werd naar Malancourt overgebracht. De 3de armee zette middelerwijl hare operatiën noordwaarts, insgelijks in de richting van St.-Ménéhould-Vienne, voort; het 3de en 9de korps voor Metz rukten over Etain vooruit, om te verhinderen dat Mac-Mahon tusschen het Maasleger en de Belgische grenzen zou doorbreken, ten einde het leger van Bazaine daar te ondersteunen. Die aangegeven bewegingen werden stiptelijk en zonder een ernstig treffen met den vijand voleindigd, tenzij bij Buzancy, waar een klein, doch zegerijk cavalerie-gevecht plaats greep. Wij laten hier de bijzonderheden over dit gevecht onmiddellijk volgen: Het was den 27sten Augustus toen de Saksische en Pruisische cavalerie een verkenningstocht op den linkeroever der Maas deed. Te Buzancy stieten het 3de Saksische ruiterregiment, een escadron Saksische ulanen en de eerste batterij van het 12de veldartillerie-regiment op het 12de Fransche jagerregiment. De generaal Senfft von Pilsach, die het bevel over de Duitsche cavalerie voerde, kommandeerde den aanval. Met een onweerstaanbaar geweld vielen de Saksers aan, doch de flinke Fransche jagers ontvingen hen recht moedig en het gevecht bekwam welhaast een bloedig karakter. De mengeling was een oogenblik inderdaad verschrikkelijk. Paarden rolden met hunne ruiters neer en holden zonder ruiters over het veld, terwijl hun berijder zich te voet met sabel of pistool tegen zijnen vijand trachtte te verweren. Welhaast was de verwarring in het Fransche regiment volledig, ten gevolge van het aanrukken der Saksische batterij, die met eene moorddadige juistheid haar geschut richtte. De vlucht der Franschen mocht wild genoemd worden; zij lieten een aantal dooden en gewonden op de plaats van het gevecht achter. Toen het te laat was - eene gewoonte van de Fransche zijde in dezen oorlog - kwamen een paar lansierregimenten opdagen; doch het gevecht was ten einde, dat onbeduidend in vergelijking met andere veldslagen, niettemin beduidend in zijne gevolgen was. Het had daarenboven de Saksische cavalerie onder een gunstig oogpunt doen kennen. Den 29sten had men in het hoofdkwartier de overtuiging dat de hoofdmacht van Mac-Mahons leger zich te Vouziers bevond. Te Buzancy en Beaumont waren sterke cavalerie-korpsen vooruitgeschoven. De koninklijke opperbevelhebber gebood nu dat de 3de en de Maasarmee den marsch in die richting zouden voortzetten. Van de 3de armee moesten de twee Beiersche korpsen den 28sten Augustus Varennes en Vienne bereiken, het 5de, 6de en 9de koninklijk Pruisisch armeekorps en de koninklijk Wurtembergsche divisie in de richting, van Valey-Lavalle aanrukken. De 5de en 6de cavalerie-divisiën werden nu onder het bevel van den kommandant der 3de armee geplaatst. Zij hadden in last den {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} vijandelijken marsch in zijne rechterflank op zijde te blijven en den vijand in spanning te houden, doch niet al te vinnig aan te dringen. De 5de cavalerie-divisie van Von Rheinhaben werd aangeduid Grandpré nog bezet te houden, om de verbinding met de op Buzancy vooruitrukkende cavalerie-divisie mogelijk te maken. In den morgen van den 28sten Augustus, te 2 uren, werden de bevelen aan de drie armeekorpsen van het Maasleger overgemaakt. Al de cavalerie-divisiën hadden bevel niet al te sterk aan te dringen, indien het tot een treffen mocht komen, aangezien het armeekorps nog te ver achteruit was, om des noodig hulp te kunnen aanbrengen. {== afbeelding Wapen van den Elzas. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding {== afbeelding Aan het glacis voor Toul na de capitulatie. ==} {>>afbeelding<<} Luitenant-generaal graaf Von Bismarck-Bohlen, gouverneur-generaal van den Elzas. ==} {>>afbeelding<<} De garde-cavalerie-divisie deed eene verkenning van Buzancy naar Autruche; de 12de cavalerie-divisie van Nouart in dezelfde richting. Deze divisie stiet welhaast op de Fransche troepen, vier of {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} vijf bataljons, twee regimenten cavalerie en twee batterijen. De laatsten beschoten de Saksische ruiterij welke over Nouart tot Audevanne terugtrok. {== afbeelding Generaal Von Bonin, gouverneur-generaal van Lotharingen. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Gezicht op de vesting Verdun. ==} {>>afbeelding<<} De verkenningen omtrent de vijandelijke bewegingen, door kapitein Merckel uitgevoerd en door officieren der 12de cavaleriedivisie, gaven welhaast de overtuiging dat de Franschen, met het doel Metz bij te staan, een of twee armeekorpsen langs den straatweg Vouziers-Buzancy-Stenay deden marcheeren, terwijl het overige des legers noordwaarts over Beaumont rukte. {== afbeelding Wapen van Lotharingen. ==} {>>afbeelding<<} Het oogenblik om de Fransche macht aan te vallen was nog niet gekomen; de 3de armee was nog niet in positie. Den 29sten 's morgens trok het 12de korps van den rechter- naar den linker-Maasoever en nam eene stelling in tusschen Aincreville en Clery-le-Grand als rechtervleugel van het Maasleger; de linker bestond {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} uit het gardekorps in eene positie zuidwaarts van Bautheville met eene voorhoede te Remonville. Bij Nantillois stond het 4de korps in reserve. De operatie werd zonder tegenstand voltrokken. Des morgens te 8 uren ontving de prins van Saksen bij Cuvel bericht, dat de vijand des nachts zijne stellingen bij Bar en Nouart had opgebroken en noordwaarts in aftocht was. Hij gaf bevel den marsch van het Maasleger tegen den weg Buzancy-Stenay voort te zetten. Het gardekorps werd op Buzancy gericht; het 12de armeekorps op Nouart, het 4de armeekorps was als reserve aangeduid op Rémonville en Bayonville. De cavalerie-divisie moest den vijand opzoeken en eene verkenning op Beaumont richten. Buzancy en Bar werden onbezet gevonden en men zag vijandelijke kolonnes van Autruche noordwaarts marcheeren. De voorhoede van het 12de armeekorps stiet rond den middag bij Nouart op den vijand, die wel is waar den omtrek ontruimd had, maar bij Champy en op de noordwaarts gèlegen hoogten, zich in aanzienlijken getale vertoonde. Ten einde juiste inlichtingen omtrent de sterkte van den vijand te hebben, kreeg te 1 uur des namiddags het 12de armeekorps (Saksers) bevel den aanval te beginnen. De bijzonderheden over dit gevecht zijn de volgende: Den 29sten troffen de Saksers de troepen van Mac-Mahon, in het dorpje Nouart aan, een plaatsje met ongeveer 800 inwoners, in het departement Ardennen, arrondissement Bouziers gelegen. Vroeg in den morgen hadden de Saksers, op den linkeroever der Maas, tusschen Aincreville en Clery-le Grand, eene stelling ingenomen en vormden den rechtervleugel van het Maasleger. Het was omtrent den middag dat de Saksische cavalerie, wedijverend met de overige ruiterij van het algemeene leger, bij Nouart op den vijand stiet. Deze echter hield niet stand, toog achteruit maar nam bij Champy, op de noordwaarts gelegen hoogten eene positie in. Doel en getalsterkte moesten natuurlijk gekend worden, en met die dubbele zending werden andermaal de Saksers belast. Het waren zij die te 1 uur het bevel ontvingen den aanval te beginnen, welk bevel door hen met een stormachtig hoezee ontvangen werd. Mochten zij echter op eene groote overmacht stooten, dan zouden zij zich bepalen met de zuidelijk van Nouart gelegen hoogten te verdedigen. Het waren de 3de en 4de Saksische infanterie-regimenten, welke ter verkenning naar de aangeduide plaats oprukten. Zij werden weldra met den vijand handgemeen, die wel besloten scheen zijne positie hardnekkig te verdedigen. De Saksers drongen echter even hardnekkig voorwaarts, wonnen terrein, naderden het dorp, vielen er stormenderhand in en verdreven de Franschen uit hunne stelling. Voor Bois-des-Dames ving de strijd opnieuw aan, die trouwens met korte tusschenpoozen, tot het vallen des avonds werd voortgezet. Nadat eene cavalerie-divisie bij Fossé eene nieuwe Fransche divisie ontdekt had, werd het gevecht onderbroken. Het doel was volledig bereikt; men was volkomen ingelicht omtrent het leger van Mac-Mahon, dat welhaast bij Beaumont eene nieuwe neerlaag te gemoet liep. De Saksers hadden te Nouart betrekkelijk veel verliezen ondergaan. Het infanterie regiment 103 had het zwaarste geleden; doch het had ook eene onversaagdheid, eene geestdrift, eene onver-zettelijkheid in den aanval doen blijken, welke de bewondering der overige Duitschers opwekten. Niet minder dan 12 officieren en 330 manschappen waren gevallen. Het ontbrak gewis aan de Fransche zijde niet aan eene milde rondstrooiing van kogels: een bewijs hiervan, zegt een Duitsch berichtgever, is, dat men in den morgen na het gevecht bij eenen Franschman, honderd hulzen van verschotene patronen vond. Er was gewis van de Duitsche zijde geene verhouding met dit getal, in gewonden en dooden. Wij vervolgen nu andermaal de beschrijving der algemeene beweging: Den nacht na het gevecht legerde het 12de korps op de hoogten tusschen Barricourt en Tailly. De voorposten stonden noordwaarts van Nouart. Het hoofdkwartier was te Barricourt. Vervolgens nam het zijnen intrek te Bayonville, een armoedig dorpje. Den 30sten Augustus werd de marsch voortgezet; op dien dag had de slag van Beaumont plaats, door welken de Franschen deels op Sedan, deels op Mouzon, op den rechteroever der Maas werden geslagen en het plan van Bazaine ter hulp te komen, moesten opgeven. Men had, zeiden wij, door de verschillende verkenningen en aanrakingen met den vijand, de overtuiging bekomen dat de Fransche armee zich tusschen Beaumont, Le Chêne of zuidwaarts dezer linie bevond. Een toeval was die inlichtingen komen bevestigen: in de portefeuille van een gevangen genomen Fransch stafofficier vond men de marschtableau, welke deze positiën opgaf. Men wist daarenboven van andere zijden, namelijk door de verkenningen der cavalerie van het 12de korps, in de richting van Stenay, dat de Franschen nog op geen enkel punt over de Maas waren gerukt. Den 30sten zou de Maasarmee te 10 uren over de linie Beauclair-Fossé, in de richting van Beaumont, opmarcheeren; de 3de armee trok met haren rechtervleugel over Buzancy, insgelijks op Beaumont en moest den aanval met twee korpsen ondersteunen, terwijl de overige korpsen der derde armee meer de richting op Le Chêne volgden. De marsch van het Maasleger was door vele moeilijkheden vergezeld; doch kloek toog de Duitsche krijger vooruit en zijne kalmte en vastberadenheid verwonnen alle hinderpalen. Generaal De Failly's korps lag noordelijk en zuidelijk van het stadje. Het was 1 uur toen de 7de en 8ste infanterie-divisies langs de zijde van het bosch de noordelijk gelegen divisie overvielen, en ook hier vinden wij weer de verzekering dat de Fransche zorgeloosheid zich door geen enkelen post had weten te beschermen. Waren de bevelen gegeven en niet nagekomen door de ondergeschikte bevelhebbers? Of wel was het hoofdkwartier de schuld van die onvergeeflijke nalatigheid? De Fransche divisie kon zich in de verwarring niet formeeren; zij beproefde wel is waar de batterijen te richten, doch de aanrukkende Duitschers wisten dit te verijdelen. De Franschen trokken op Mouzon terug en namen positie aan het bosch van Givaudeau, ten einde daar den aftocht te dekken. Op de hoogten tusschen het gezegde woud en Mouzon troffen zij versterking aan, namelijk van het korps Douay (7de) en Lebrun (12de). Ten oosten van Mouzon hadden de Franschen op de hoogten een aantal mitrailleuses in het vuur gebracht, en dit laatste hinderde den voortgang der 12de cavalerie-divisie, die bij Pouilly over de Maas was getogen. Het 4de armeekorps, links ondersteund door eene Beiersche brigade, rechts door de Saksische regimenten 101 en 108, gelukte er in den vijand achteruit te doen gaan en hem, in een gevecht dat van weerszijden bloedig was, bij Mouzon over de Maas te werpen. In het Maasdal rukte het Saksische grenadierregiment, ondersteund door eene batterij zware artillerie, voorwaarts, terwijl twee lichte batterijen, op de hoogte noordwaarts Létanne geposteerd, den marsch beschermden. De duisternis maakte een einde aan den bloedigen kamp, in welken 19 kanonnen en 8 mitrailleuses genomen, 3000 krijgsgevangenen gemaakt werden, en na welken een aanzienlijke voorraad van allen aard den Duitschers in de handen viel. Aan de Duitsche zijde waren de opofferingen groot. Het 4de armeekorps verloor een aantal opperofficieren, 3000 man aan dooden en gewonden; het 12de miste 3 officieren en 100 manschappen; het gardekorps telde in dien slag geene verliezen. Volgens de Preuss. Staatsanzeiger bemachtigde men 23 stukken geschut, welk cijfer het bovengenoemde wijzigt. De troepen bivakkeerden op het slagveld; de 8ste divisie bij het bosch van Givaudeau, de 7de noordelijk van Beaumont; het 12de korps bij Létanne en de 12de cavalerie-divisie bij Pouilly. Zooals wij reeds gezeid hebben, door den slag van Beaumont moest Mac-Mahon van den noodlottigen tocht op Metz afzien en trok hij op Sedan terug, om er een graf te vinden. Het was trouwens van dien slag tot aan Sedan een gedurig achteruitgaan, om dikwijls geen ander woord te bezigen. Het Fransche leger was geknakt, gebroken, ontmoedigd en reeds den 31sten vluchtte een deel van {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} De Failly's zoo geteisterd korps over de Belgische grenzen en legde er de wapens neer. Een deskundig officier merkt op, dat reeds na de schermutseling van Nouart, de keizer en de hertog van Magenta klaar en duidelijk hadden moeten bemerken dat de beweging in de richting van Metz, door Parijs opgelegd en met tegenzin aangenomen, hun ondergang moest zijn. In stede van dien dag (29sten) op den rechteroever der Maas en op Carignan te trekken, zooals zij deden, hadden zij integendeel eene westelijke richting moeten inslaan ten einde de omtrekkende beweging der Duitschers te ontduiken, welke de prins van Pruisen tegen den Franschen rechtervleugel richtte. ‘Zoodoende hadden zij Parijs moeten trachten te bereiken, gedekt door de Aisne en de Oise, de éenige weg die hun nog overbleef om een terugtocht op de hoofdstad te bewerken.’ Terwijl de prins van Saksen te Beaumont het korps van De Failly verpletterde, zette de prins van Pruisen zijne omtrekkende beweging voort, welke voor doel had, zegt het Pruisisch rapport, den vijand te Sedan in te sluiten en hem te dwingen zich over te geven of op Belgisch grondgebied te vluchten, waar hem echter eene aanzienlijke krijgsmacht wachtte, vast besloten haren plicht te doen indien hij de wapens niet neerlegde. Wij gaan nu nog voor een oogenblik naar de Fransche zijde over, om te zien in wat toestand het leger zich daar bevond. Terwijl het korps van Douay, door de Beieren achterna gezeten, bij Remilly over de Maas trok, moest, zooals wij weten, dat van De Failly dien overtocht bij Mouzon bewerken, daarin verhinderd door den wakkeren prins van Saksen. De tegenwoordigheid der Duitschers te Grandpré en Buzancy had den overtocht der Maas bij Stenay voor de Franschen onmogelijk gemaakt en slechts door snelle marschen zou men er in gelukken deze rivier tusschen Mouzon en Sedan over te trekken. Den 29sten haastten zich de vier korpsen de hun aangeduide punten te bereiken. Helaas! het mocht niet allen gelukken. Het 12de korps van La Besace oprukkende, bereikte Mouzon over de Maas; het 1ste, met het hoofdkwartier van Le Chêne, bereikte slechts Raucourt. Generaal Lebrun was er in gelukt over de Maas te geraken en had positie genomen te Carignan. ‘Het 5de korps,’ zegt De la Guéronnière, ‘werd in zijnen marsch tegengehouden. Twee divisiën, die van Guyot de Lespart en Goze, hevig in de flank aangetast, hadden een gevecht van vier uren moeten onderstaan. Na een nachtmarsch bereikte de divisie Labadie, in achterho ede gebleven, te 7 uren des morgens het korps. Het 7de korps langs enge en moeilijke wegen marcheerende, waar het door eenige schermutselingen verscheidene uren moest verspillen, kon het aangewezen punt niet bereiken, namelijk La Besace. Het bleef des nachts te Oches - rampzalige vertraging, welke zeer nadeelig moest zijn aan de beweging van den maarschalk. Den 30sten moesten de drie korpsen, op den linkeroever gebleven, ten allen prijze de rivier overtrekken; het 5de korps te Mouzon, het 7de te Villers, het 1ste te Remilly. De cavalerie moest den marsch van het 1ste korps op Remilly, van het 5de op Mouzon dekken. De Pruisen wisten dat zij in de nabijheid der Fransche armee waren en rekenden er op haar in den loop van den dag aan te vallen. Reeds bij het krieken van den morgen hadden zij een versnelden marsch begonnen. Te 9 uren hoorde men het kanon der Pruisen, in de richting van Oches. Het beschoot den staart der convooien van het 7de korps. Generaal Douay had Oches bij het aanbreken van den dag verlaten hij sleepte door de meest moeilijke wegen 1500 rijtuigen achter zich, bespannen met afgebeulde paarden, en eene lengte van vijftien kilometers langs de baan hebbende. De maarschalk kwam in persoon het bevel hernieuwen, dat men ten allen prijze te Villers, waar men eene schipbrug over de Maas geworpen had, de rivier moest overtrekken. Te halfeen hoorde het hoofd der kolonne van het 7de korps, op zijne rechterzijde, een hevig kanonvuur en bemerkte terzelfder tijd de vlammen en de rookgolven der in brand gestoken dorpen. Het 5de korps moest in een ernstig gevecht gewikkeld zijn. De vijand zat generaal Douay te dicht op de hielen, en deze was daarenboven op twee of drie uren afstand van de onderstelde plaats van het gevecht verwijderd: te verre dus om zijnen marsch te staken. Hij moest daarenboven aan het onwankelbaar bevel gehoorzamen, hetwelk hem oplegde dien dag ten allen prijze over de Maas te marcheeren. Eenige kilometers verder vielen groepen infanteristen, die op de vlucht geslagen waren, in zijne gelederen; het waren soldaten der divisie Conseil-Dumesnil, welke een convooi op Mouzon escorteerden en door de Beieren verstrooid werden. De laatsten zaten het 5de korps op de hielen. Generaal Douay verhaastte zijn marsch en bereikte te 5 uren Beaumont. Vreezende dat de brug van Villers in de macht des vijands was, maakte hij links eene omwending op Remilly, waar hij te 7 uren aankwam en positie nam in afwachting zijner beurt om over de rivier te rukken. Reeds weergalmde ten allen kante rondom de stellingen, door de Franschen ingenomen, het kanon. De onafzienbare massa troepen, voertuigen en paarden, die Remilly en den omtrek opvulden, poogden den overtocht te bewerken langs een brugje, waarop twee man in 't front konden voortgaan. Dit brugje was samengesteld uit afdammingen op de twee oevers, eenige pontons en eenige zware en lichte balken, waarop een vloer van twee meters breed, reeds door eenige centimeters water overdekt, ten gevolge eener overstrooming opwaarts de rivier. Slechts te 10 uren des avonds kon het 7de korps langzaam en moeilijk den overtocht beginnen; de manschappen liepen elkander op het enge brugje in den weg; de rijtuigen, de artillerie-fourgons vielen van de pontons of van de afdammingen in het water. Nooit kon die massa volk in zoo weinige uren den overtocht bewerken. Wat zich des morgens nog op den oever der rivier bevond, zou zonder verdediging door de Pruisische artillerie verpletterd worden, welke laatste zich op de hoogte vestigde, die de rivier bestreek. Te 2 uren besloot generaal Douay zijne 2de divisie infanterie, zijne cavalerie en reserve-artillerie op Sedan te doen marcheeren en hiervoor den weg, die langs den linkeroever loopt, aan te duiden. Hij hoopte in weerwil van dien omweg, in den loop van den dag Mouzon en Carignan te bereiken. Welnu, op drie kilometers afstand van dien overtocht der Beresina - daargelaten de ijsschotsen - tegenover Bazeilles, was de spoorwegbrug vrij. De vijand maakte er den volgenden dag wel gebruik van voor den overtocht; maar niemand in den staf wist deze brug bij ons in nood verkeerend leger aan te wijzen. Geen enkel officier was, naar het scheen, met die topographische bijzonderheid bekend; niemand had daaromtrent inlichtingen bij de bewoners der landstreek genomen; geen enkel éclaireur had die brug op drie kilometers afstand ontmoet en gesignaleerd.’ Wij laten die zware beschuldiging ten laste van den schrijver; doch de onnoemelijke fouten en zorgeloosheden, waaraan de bevelhebbers in dien oorlog zich schuldig maakten, doen ons overhellen aan dat gezegde geloof te slaan. Het 1ste korps was des morgens tusschen 9 en 10 uren, te Villers en Mouzon over de rivier gemarcheerd, en bereikte omstreeks 4 uren Carignan. Zoo gelukkig was het 5de niet. Na een vermoeienden nachtmarsch sloeg het te 7 uren zijn kamp voor Beaumont op. Het korps was gekommandeerd door generaal Failly, die in het opperbevel door generaal De Wimpffen moest vervangen worden. Deze was zelfs reeds op weg om het bevel op zich te nemen, getuige een in de papieren der Tuileriën gevonden depêche uit Mézières (30 Augustus 1870, 18 u. 5 m. des morgens). Hij hoopte, zeide hij daarin, des avonds te Carignan aan te komen. De Failly had den vorigen dag een hevigen aanval onderstaan; hij wist dus dat de vijand hem van nabij vervolgde; hij sloeg zich neer voor het dorp en volgens verklaring van een ooggetuige werden de eerst noodwendige voorzorgen, ter bescherming van zijn kamp, niet genomen. Er werden zelfs geene éclaireurs uitgezonden om den omtrek te verkennen. Die lustige, vroolijke, onbezorgde Franschen!.... De soldaat had alle wapenrusting, sommigen zelfs den uniform- {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} jas afgelegd; veler geweren waren losgeschroefd om gezuiverd te worden; de paarden waren ontzadeld; de manschappen fourageerden; de turco's dansten op nationale wijze, hetgeen de boeren uit den omtrek, dielevensmiddelen aanbrachten, hartelijk deed lachen. De tenten werden opgeslagen, want men meende dat men voor Beaumont wel een ganschen dag zou gekampeerd blijven. {== afbeelding Gezicht op de vesting Lützelstein. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Gezicht op de vesting Lichtenberg. ==} {>>afbeelding<<} De bivakvuren vonkelden heinde en ver, de soep kookte en te 3 uren zou zij gegeten worden: - kortom, er heerschte eene volledige gerustheid in het kamp, waarvan de generaal het voorbeeld scheen te geven. Hoe deze in die zorgeloosheid verkeerde is inderdaad niet te begrijpen. Des te meer haart die zorgeloosheid verwondering, daar De Failly in zijn rapport aan den opperkommandant, gedagteekend 29 Augustus, hulptroepen vroeg ingeval de vijand hem mocht aanvallen. Die aanval had dan ook welhaast plaats. {== afbeelding Gezicht op de vesting Bitche. ==} {>>afbeelding<<} Zoo onverwachts als een bliksemstraal de lucht doorklieft, vielen de kogels van de hoogten in het Fransche kamp. De verwarring was onbeschrijfelijk. De soldaten wierpen potten en ketels weg, kleedden zich zooveel als mogelijk, grepen naar het geweer en vingen den strijd aan. De troepen hadden geene officieren, de officieren snelden naar hunne korpsen, de artillerie stond verlaten en men liep om generaal De Failly te verwittigen, die, zegt men, bedaard een kopje koffie dronk... Het is licht begrijpelijk dat men er niet in gelukte zich teformeeren en eene bepaalde tactiek aan te nemen. De kogelregen van de hoogten was al te verpletterend, de verwarring in de Fransche gelederen al te groot. De moedigsten die vooruitsnelden, vielen, de twijfelaars deinsden achteruit, het overige sloeg op de vlucht - eene vlucht waarvan men zich geen denkbeeld kan vormen. Belangrijk is het hier ons, in dit geval, nogmaals aan den kant der Duitschers te plaatsen en eene gebeurtenis aan te halen, die de zorgeloosheid in het Fransche kamp ten duidelijkste bewees. Kapitein Von Stückradt was van Bayonville naar Beaumont op verkenning gezonden; hij was slechts door zes of zeven huzaren vergezeld. In het bosch, la Folie geheeten, stiet hij op eene Fransche patrouille. Na eenige schoten gelost te hebben, trok laatstgemelde echter achteruit en kapitein Von Stückradt zette zijne zending ongehinderd voort. Toen de Pruisische patrouille op den zoom des wouds gekomen was, zag zij onverwachts een Fransch legerkorps voor zich, wier soldaten welgemoed bezig waren hun middageten te koken. ‘Geen enkele post bewaakte het kamp.’ Meer dan dat: de Duitsche officier merkte op dat de patrouille, welke hij in het bosch ontmoet had, de nadering der Pruisen in het kamp ver- {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Gevecht en verbandplaats bij Nouart, op 29 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} kondigde; doch hij kreeg te gelijker tijd de overtuiging dat men zich zeer weinig of niet om dat nieuws bekommerde. Voorzichtigheid was echter een eerste plicht aan de Duitsche zijde. Man voor man schoof, zich achter boom- en houtgewas zooveel mogelijk verbergend, voorbij en eens buiten het oog, ijlden de Pruisen naar hun leger, om er bericht te geven van hetgeen zij gezien hadden. Daar werd het nieuws beter opgenomen, en geen wonder! De artillerie werd afgezonden en welhaast schokte het kanongedonder de Franschen uit hunne zorgeloosheid. Het hagelde, zoo als wij gezegd hebben, granaten op het legerkamp en deze brachten eene algemeene verwarring teweeg. De 7de en 8ste divisiën kwamen welhaast opdagen, en het leger van De Failly nam ijlings de vlucht. De verwoesting welke het slagveld opleverde, was groot, ontzettend. De verrassing was alom duidelijk zichtbaar: Chassepots stonden nog in rotten, paarden nog gebonden; vele dooden en gewonden waren ongewapend, een bewijs dat zij zonder tegenstand werden neergeschoten. Verder lagen de tenten neergeworpen en vertrapt. Bagage, wapens, ketels, ransels, patroontasschen waren heinde en ver gestrooid. De officieren, zegt een Duitsch schrijver, schijnen groote liefhebbers van sardines à l'huile te zijn geweest, dewijl een groot getal dezer doozen op het slagveld verspreid lag. Een aantal dooden, waarvan het getal Duitschers gering was, overdekte het veld. De laatsten bemachtigden bagages van allerlei aard, vele wapens, veel voorraad, een aantal muildieren - kortom, gansch het kampement van het 5de korps. De Franschen telden 1500 dooden en gekwetsten; zij lieten daarenboven 3000 krijgsgevangenen en 25 kanonnen in de handen des vijands achter. Gelukkig nog kwam er eene Fransche brigade en eene divisie cavalerie van den tegenovergestelden oever, en door den maarschalk afgezonden, opdagen en deze beschermde het overschot van De Failly's leger, dat alsdan den rechteroever bereiken en zich, beschermd door het 12de korps, herinrichten kon. De kreet van ‘wij zijn verraden!’ lag andermaal op ieders lippen. Ja, verraden zooals op vroegere punten, door de Fransche nalatigheid! 't Was de laatste dag dat generaal De Failly kommandeeren zou: wij hebben hooger gezien, dat generaal De Wimpffen op weg was zijne plaats in te nemen. In den avond van den slag, zoo noodlottig voor het Fransche leger, en toen versche troepen andermaal over de rivier getrokken, de vluchtenden te hulp kwamen, stond de kroonprins van Saksen met zijn staf op eene der hoogten, welke gansch de uitgestrektheid van het slagveld bestreek. Hevig was nog de strijd en het vuur der Franschen, vooral de mitrailleuses, bracht eene ijselijke verwoesting in de Duitsche gelederen teweeg; doch met kalm en vast oog schouwde de Saksische prins over het slagveld heen, reeds verzekerd dat de avond het bloedige dagwerk naar wensch zou bekronen, al moest men dan ook, ten gevolge van het hevige Fransche vuur en den vallenden avond, de vervolging staken. Langs den oostkant van Mouzon stormden de Franschen in de richting der Belgische grenzen weg, een langen sleep van dooden en verdronkenen achterlatende; want honderden vielen in de Maas en vonden er den dood - arme jongens, die tevergeefs een oogenblik kermend en huilend de armen boven het water uitstrekten en toen voor altijd in den diepen waterschoot verdwenen.... Andere gedeelten der Fransche armee volbrachten den terugtocht in betere orde; doch Mac-Mahon, de moeilijkheid van den tocht door het bergachtige land inziende en wel wetende hoe de Duitschers in snelheid van marsch het op hem afwonnen, had eene aanzienlijke hoeveelheid krijgsvoorraad en proviand achtergelaten, die hij voor het leger van Bazaine onder Metz aanvoerde en had alzoo zijn marsch aanzienlijk verlicht. Den 31sten Augustus hadden er een aantal kleine voorpostengevechten plaats, en het 5de en 11de korps Duitschers, vereenigd met die welke te Beaumont gezegevierd hadden, togen over de Maas en omsingelden meer en meer het Fransche leger. En morgen.... Morgen, den 1sten September zou de groote dag zijn. De uitslag van dat verschrikkelijk morgen kon niet twijfelachtig wezen. De stellingen waren gekozen: de spelers gereed, de voorhang van het bloedtooneel moest slechts opgetrokken worden om het drama te zien afloopen.... ‘Ik schrijf in zoo grooten haast,’ zegt de meergemelde correspondent van de Daily News, den avond vóór den slag voor Sedan, ‘ik schrijf te midden van zooveel geraas, confusie, stof van voetgetrappel, dat het moeilijk is een klaar denkbeeld te geven van alles wat om mij heen voorvalt. Op een schoonen Augustusdag, den laatsten van de maand, heet, droog en stofferig, zal een groot technisch drama tot ontknooping komen. ‘Hoe schetteren de trompetten, als de cavalerie (3de legerkorps) door de straten van het dorp klettert en ratelt. Houdt dat gerij dan nooit op? En al die bataljons infanterie, warm en bestoven; een geheel leger is sedert hedenmorgen, den gedenkwaardigen dag van dien geforceerden marsch, hier doorgetrokken. Om duidelgker te spreken, de Fransche marsch van Reims naar Metz en Thionville (Diedenhoven) is door eene beweging van het 12de en het 4de korps in het front van den vijand belet; zijn rechtervleugel is door verwonderlijk snelle marschen van het leger van den kroonprins bedreigd. Stel u twee wegen voor, die bijna parallel loopen, de een veel meer noordwaarts dan de ander. Die van Châlons naar Metz is de eerste, die van Reims naar Thionville is de tweede. De Franschen schijnen Châlons te hebben verlaten, met openstelling van den weg naar Parijs, opdat zij den meer noordelijken, den tweeden weg naar Metz konden inslaan. Er bestaat geen reden om te gelooven, dat zij er niet ernstig op bedacht waren zich er door te slaan en dat vier legerkorpsen onder het bevel van den keizer stonden. Zij waren echter bedrogen in hunne vooronderstelling, dat de voorwaartsche beweging gemakkelijk kon worden uitgevoerd, vóórdat de kroonprins hun op de hielen was. Nooit werden plannen beter gemaakt dan die door den kroonprins met den chef van zijn staf, generaal Blumenthal. Vele dagen geleden was die geheele manoeuvre, om de Fransche linie te vernielen door ze om te trekken, linkerschouder vooruit, reeds in het hoofdkwartier geregeld. Men berekent, dat met bijna bovenmenschelijke pogingen in de wijze van marcheeren, het 5de en 11de Pruisische korps, de Beieren en de Wurtembergers, zich zoo zouden kunnen concentreeren om het Fransche plan, Metz te bevrijden, onmogelijk te maken. Aan het 6de korps was het haast onmogelijk op de bestemde plaats tegenwoordig te zijn - dat wil zeggen om tijdig genoeg den grooten cirkel westwaarts af te leggen; maar het zou gereed zijn de linkerflank van de Duitschers te beveiligen, en de Wurtembergers ter hulp te komen, als zij in gevaar mochten verkeeren. De val werd geheel gereed gemaakt; het was eene herhaling van het uitsluiten der Fransche krijgsmacht in Metz; maar het was thans ernstiger voor die zich in den kring bevonden. De Belgische grens was de rots, waartegen zij in geval van eene neerlaag hun hoofd moesten stooten. De Belgische en Luxemburgsche grenzen zijn niet ver van de stelling die wij thans innemen. Eene groote neerlaag, een hevige strijd, eindigende met eene overwinning voor Pruisen, en het geheele Fransche leger, bagage, artillerie en alles kan gedwongen worden, op Belgisch grondgebied de wijk te nemen. Ik spreek daarom eenigszins uitvoerig over de groote uitsluiting der Franschen en de bewonderenswaardige geforceerde marschen van het leger van den kroonprins, om een slag te beschrijven die allerverschrikkelijkst was. Het naaldgeweer is misschien even goed als de chassepot, maar welk wapen ook de voorkeur moge hebben, het lijdt geen twijfel dat de onvermoeide marschen en de standvastigheid der Pruisen meer hebben gedaan tot het verkrijgen van die goede resultaten voor koning Wilhelm, dan al het geweervuur. Eerst wadende door regen en modder, later begunstigd door beter weder met stof in plaats van klei, heeft het derde leger den vijand omsingeld. Waren de Franschen sterk genoeg geweest om ten zuiden van Vitry een observatie-leger van 60- a 80,000 man te hebben, dan had dit omtrekken der Pruisen kwalijk kunnen ge- {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} schieden. Maar de kroonprins heeft het kleine gevaar van een aanval op zijne achterhoede door slecht georganiseerde troepen niet geacht, en met het 6de korps, dat de linkerzijde dekte, stond hij vlak voor Mac-Mahon. Er was hard marcheeren noodig om het punt te bereiken, van waar wij gisterenmorgen uitreden, om het optrekken tegen de Fransche stelling te zien; alles in de beste orde. De bajonetten der infanterie glinsterden in den zonneschijn. Stel u voor eene rij heuvels, omgeven door dalen vol gewapende mannen; de lange, rechtloopende straatwegen met vliegende treinen artillerie en eene groote massa cavalerie. Het geheele land zuidelijk van Beaumont naar Lachêne was overdekt met Duitsche troepen.’ Gansch de landstreek door heerschte eene onbeschrijfelijke paniek. Iedereen dacht aan vluchten. De dorpen waren ledig, de huizen van alles wat draagbaar was beroofd. Al de wegen, die naar het Belgische grondgebied leidden, waren door vluchtelingen van allen stand en allen ouderdom overdekt. Zij zochten in het onzijdig land bescherming tegen den dood en de verwoesting. Men vluchtte bij dag en bij nacht, en niet zelden als de ongelukkigen het hoofd omwendden, zagen zij aan den donkeren horizon een gloeiende stippel - misschien hun dorp, hun vaderhuis dat in brand stond. Hartverscheurend zijn de tooneelen, welke zich op de Belgische grenzen opdeden. De hardvochtigste moest weenen met de weenende moeders en kinderen, met de grijsaards onder den last der jaren gebukt. Velen waren van alles beroofd en zij die in hun vaderland welgestelde burgers en landbouwers waren, bedelden nu op vreemd grondgebied een stuk brood. België heeft in het lenigen der rampen, welke de bevolking van Frankrijk troffen, zich uiterst menschlievend getoond en den waren en blijvendsten roem verworven - dien der weldadigheid, op welken geen bloedsmet kleeft. Het heeft zijne onzijdigheid op eene treffende wijze bekrachtigd door geene partijen te kennen en allen, Franschen en Duitschers, even liefderijk op te nemen. Daarvan gaf vooral het Vlaamsche land later een schitterend bewijs. Hebben de Pruisen beweerd dat hunne gekwetsten in België slecht behandeld werden; betichtten zij zelfs de katholieke geestelijkheid het vuur des haats tegen hen aan te blazen - dan zullen zij nu gewis tot betere en rechtvaardiger denkwijze gekomen zijn en weten, dat de moeilijkheden tusschen de Pruisische gekwetsten en de Waalsche bevolking veelal voortkwamen uit gemis aan onderling verstaan. Deze kende de taal van genen niet. Bij de Vlaamsche bevolking werd die moeilijkheid ten eenenmale weggenomen: Neerduitsch en Hoogduitsch zijn zustertalen. De Pruisen zullen ook moeten overtuigd zijn dat de katholieke geestelijken, wel verre van tot hatelijkheden aan te drijven, integendeel het voorbeeld der liefdadigheid voor allen gaven en onvermoeid in opofferingen van allen aard waren. Voorwaar, zij mochten zeggen: L'amour, l'aumône et la prière Ce sont là nos armes de guerre. Dat de sympathie voor de Franschen in de Belgische grensdorpen tamelijk levendig was, laat zich gemakkelijk begrijpen: iedere grens draagt een gemengd karakter, voortspruitende uit het gemeenschappelijk verkeer, de banden van bloedverwantschap en dikwijls gemeenzaamheid van belangen; doch die sympathie heeft zich nooit in stootende vijandelijkheid lucht gegeven en mocht zulks gebeurd zijn, dan zal bij het onderzoek blijken dat de Pruisische ‘stolz’ daarvan schuld droeg. In de gebeurtenissen van den 31sten Augustus en ook den 1sten September komt Bazeilles voor, een schoon en bloeiend dorp, dat voortaan eene scherp aangeduide plaats in de geschiedenis van 1870-71 beslaat, niet alleen om de moorddadige gevechten die er geleverd werden, maar ook ten gevolge der zware beschuldiging welke daar tegen de Beiersche troepen oprees. Wij zullen deze bloedige episode in haar geheel verhalen, ofschoon het laatste gedeelte daarvan de groote gebeurtenis éen dag vooruitloopt. Den 31sten waren de Beieren te Remilly in gevecht gekomen en hadden de Franschen, na een langdurig geschutvuur, uit die plaats verjaagd. Zij naderden daarna de Maas om eene brug tegenover Bazeilles te leggen, evenals het 11de en het 5de korps deden, het 11de op duizend meters stroomafwaarts van Donchery, het 5de op de hoogte van Dom-le-Mesnil. De Wurtembergers hielden Boutancourt en het 6de korps - 't is de eerste maal, merkt de luitenant-kolonel Van de Velde op, dat wij van een 6de korps in het leger van den koninklijken prins van Pruisen hooren gewagen - bleef tusschen Attigny en Le Chêne in reserve; terwijl het leger van den Saksischen kroonprins de twee oevers der rivier bezette, ter hoogte van Mouzon en, in den avond van den 31sten, het gros van dat leger op den rechteroever ten westen van Mairy, te zamen trok. Weinige dagen na den 1sten September deelde de Gazette de France omtrent Bazeilles een brief mee, geteekend ‘de hertog van Fitz-James’, die een kreet van afschuw en verontwaardiging gansch de wereld door deed opgaan. De hertog had Bazeilles bezocht en was dus ooggetuige van de daar gepleegde verwoesting geweest. De bewoners van het dorp, in hun uniform van nationale garde, waren de Fransche armee, bij de verdediging van haard en land, ter hulp gekomen. Dat was ontegenzeglijk hun recht! ‘De Beieren en Pruisen,’ zegt de hertog, ‘om de bewoners te straffen, dat zij zich verdedigd hadden, staken het dorp in brand. Het meerendeel der nationale garden was gedood; de bevolking hield zich schuil in de kelders: vrouwen, kinderen - allen zijn verbrand. Van de 2000 inwoners blijven er nauwelijks 300 over; zij zeggen dat zij de Beieren gansche familiën in de vlammen zagen terugdrijven en de vrouwen fusilleeren welke de vlucht wilden nemen. Ik heb met eigen oogen de rookende puinen van dat ongelukkige dorp gezien. Geen huis staat nog recht. Een reuk van gebrand menschenvleesch grijpt u in de keel. Ik heb verbrande lijken zien liggen op den dorpel hunner deur. De oorlog heeft zijn streng karakter; maar er worden hem ook regelen, gegrond op de wetten der eer en der menschelijkheid, voorgeschreven. Die wetten, Beierlingen en Pruisen die te Bazeilles stondt, hebt gij geschonden; gij hebt uwe overwinning geschandvlekt. Ik doe een beroep op de wereld, op de geschiedenis, die u oordeelen zal. Ik vraag u, of gij het als een recht erkent, kinderen en vrouwen in een dorp te dooden, wier bewoners, u ziende aankomen, hunne haardstede en hun vaderland verdedigden. In allen gevalle is de nationale garde eene regelmatige macht, zoo regelmatig als de vierde of vijfde ban uwer landweer. Zelfs, krachtens dit verschrikkelijk stelsel, hadt gij het recht niet Bazeilles in brand te steken; gij hebt dus gedood om te dooden; gij hebt u gedragen als wilden, niet als soldaten.’ Een brief uit Bazeilles, gedagteekend den 13den September en welke de onderschrijving draagt: ‘in naam der inwoners van Bazeilles,’ bevestigt wel is waar de verwoesting van het schoone dorp, doch de talrijke moorden waarvan Fitz James gewaagt, treden daarin niet op het voorplan. ‘Van ons dorp Bazeilles, zoo wordt er geschreven, hetwelk voorheen zoo aanlokkelijk en aangenaam was, blijft er nog slechts assche over. Gij kunt u geen denkbeeld vormen van de verschrikkelijke verwoesting, welke rondom ons heerscht. De weg is overdekt met weenende familiën, welke door een glimp van hoop geleid, de plaats komen weerzien waar hunne woning heeft gestaan. Verscheidene dezer ongelukkigen, welke er niet toe kunnen besluiten hun dorp te verlaten, bouwen houten hutten, in welke zij hopen den winter, die, zeggen zij, niet streng zijn zal, door te brengen. Anderen zoeken naar een vader, eene moeder, een vriend welke onder de puinen begraven liggen. Vroeger lachten de gelukkige en blozende aangezichten u toe, thans ziet men slechts bleeke en bedroefde wezens, welke u schijnen te zeggen: “geeft ons brood!” Vroeger gingen er kooplieden door de straten; thans ontmoet men er grafmakers, welke in allerijl hunnen arbeid gaan verrichten. Vroeger hadden wij zuiver water; thans hebben wij slechts water, vergiftigd door de rompen der dieren, welke door den vijand in de putten geworpen zijn. Vroeger zaten onze grijsaards in den hoek van den haard; thans vragen zij eene aalmoes aan den hoek van dezen of genen muur. Kortom, overal bespeurt men de afschuwelijkste verwoesting en de diepste ellende.’ {==132-133==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Kroonprins Albert van Saksen, opperbevelhebber der Maasarmee. Aan den avond van den slag bij Beaumont, op 30 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Heeft de briefschrijver uit vrees voor de vreemde bezetting, gezwegen over de moorden die volgens den hertog van Fitz-James te Bazeilles gepleegd werden? Of waren de bewoners beter ingelicht dan de hertogelijke schrijver? Een brief, door een Fransch hoofdofficier aan een Belgisch blad gericht, zou aan de eerste onderstelling doen denken. Bij de reeds gekende wreedheid, den Duitschers ten laste gelegd, voegt de officier, welke zich echter niet noemt, maar die zegt te Bazeilles geboren te zijn, het volgende: ‘De heer Henriot, maire van dit dorp, werd met de wapens in de hand overvallen, terwijl hij zijn eigendom verdedigde, een oud verblijf waar, volgens de overlevering, Turenne werd grootgebracht. Zijne dappere vrouw, welke haren echtgenoot trachtte te redden, schoot eene pistool op de Pruisen af. Beiden werden onmiddellijk op de openbare plaats verbrand.’ Van die laatste feiten vinden wij echter later geen gewag meer gemaakt. De correspondent der Pall Mall Gazette was niet minder beschuldigend. ‘De hoop assche’, zegt hij, ‘welke thans het vroeger zoo bloeiende dorp aanwijst, is reeds door meer dan één Engelschman gezien en beschreven. Allen hebben de verkoolde mannen-, vrouwen- en kinderlijken, naast die van varkens, schapen, hoorndieren en paarden zien liggen, en eenigen hunner hebben, twee dagen later, Duitsche soldaten naast de nog rookende lijken zoo gerust zien eten en slapen, alsof zij bij het bivakvuur zaten. En deze koude en vooraf beraamde uitvoering van verscheiden honderden familiën en huizen, was het gevolg van een gerucht, volgens hetwelk een persoon uit een venster op de Duitsche soldaten zou geschoten hebben. Het huis aangeduid zijnde, waaruit dit schot gelost was, werden de eigenaars, eene vrouw van 56 en een man van 60 jaren, aan elkander gebonden, door gansch het dorp gesleept en gefusilleerd. Hetzelfde lot was aan een priester voorbehouden en hij werd evenals de twee voorgaande doodgeschoten, omdat er gezegd was dat er iemand uit de kerk op de soldaten zou geschoten hebben.’ Bazeilles leverde inderdaad een verschrikkelijk gezicht op en dagen nadien huiverde de bezoeker nog bij het zien van die zwartgeblakerde en nog rookende muren; die bouwvallen, welke ten deele menschenlijken bedekten; die eindelooze verwoesting van allen huisraad en gereedschappen. Men huiverde bij hetgeen de overgebleven inwoners vertelden omtrent het aanhouden, boeien, wegvoeren, mishandelen en fusilleeren van een aantal inwoners en onder den indruk der verschrikkelijke verwoesting, geloofde men alles, zelfs datgene wat strijdig was met officiëel bekende opgaven. Wij nemen echter aan dat de Duitschers er vreeselijk hebben huisgehouden; doch het past ook dat wij hun, ter weerlegging, het woord geven. Herman Voget verhief zich schier onmiddellijk in de Allg. Zeitung tegen den brief van den hertog van Fitz-James. Hij ook had het rookende dorp en de dooden gezien, en meer dan eens was het hem onmogelijk te onderscheiden of de verbrande en verkoolde lijken die waren van Duitschers of van Franschen. Niet zelden herkende hij eenig overschot van de Beiersche uniform. Met eigen oogen heeft hij gezien dat een bewoner der streek, geholpen door zijne vrouw, een gewonden Beierschen soldaat van de straat in een brandend huis trachtte te sleepen; hij heeft gezien dat die twee misdadigers door de toesnellende kameraden in den vuurpoel werden gestooten. Reeds den 31sten Augustus werden de huizen aan de Maas, die tot schutweer aan de Franschen dienden, door de Beiersche artillerie in brand geschoten. Dat was eene strategische noodwendigheid. De huizen van het dorp Bazeilles dienden aan de Franschen tot batterijen. Honderden Beieren waren reeds dientengevolge gewond, toen er bevel gegeven werd die gebouwen in brand te steken. De pionniers voerden dit bevel uit. Zijn er in dezen brand vrouwen en kinderen omgekomen, die in de kelders gevlucht waren? Dit is, zoo besluit Herman Voget, moeilijk te zeggen. De verdediging van Bazeilles was aan de Fransche mariniers opgedragen; zij volbrachten hunnen last met heldenmoed. Eindelijk moesten zij voor de Beieren wijken. De in de huizen achtergebleven inwoners eerbiedigden de vlag van het Roode Kruis niet; ze schoten zelfs op een ziekedrager. Het getal van 1700 personen, die in de vlammen zouden omgekomen zijn, volgens opgave van den hertog van Fitz-James, is voor het minste een twintigste overdreven, en Voget loochent dat de Beieren gansche familiën in de vlammen gestooten en vluchtende vrouwen zouden doodgeschoten hebben. Hij zelf heeft een Beiersch soldaat gezien, die eene oude vrouw, welke in de straat gevallen was, met eene teug uit zijne veldflesch laafde en haar hielp het pak op te tillen dat zij redden wilde. Volgens de Kriegs-Chronik was Bazeilles de sleutel der Fransche stelling, en volgens verklaring van Fransche officieren zelf was het voor de Duitschers hoogst noodig in het bezit dezer stelling te geraken. Generaal Von der Tann voerde het bevel over het 1ste Beiersche legerkorps, met den aanval belast. Bazeilles was verdedigd door 6000 marine-infanteristen, die tot het korps van Lebrun behoorden. Des morgens te 4 uren rukte de voorhoede op; een dikke nevel hing over den omtrek. Welhaast ving het vuur aan. De groote, sterke steenen huizen van het dorp werden voet voor voet benaderd en eerst na zes uren strijd, in welken schier gansch het 1ste Beiersche korps gewikkeld was, gelukte het den Duitschers het dorp in bezit te nemen. De breede hoofdstraat, de zijstraten, het kasteel Monville en zijn park waren voortreffelijke stellingen geweest voor de met kanonnen en mitrailleuses ondersteunde verdediging; doch ook de Beiersche artillerie, die op de hoogten noordoostelijk van Bazeilles stond, beschoot niet minder hevig de tegenpartij. Het ontbreekt in den oorlog niet aan schrikbeelden, zegt de Chronik; in de bloedige worsteling rond het dorp Bazeilles, aan welke ook de inwoners des oords, mannen en vrouwen, deelnamen, deden er zich van de allergruwzaamste op. De omtrek leverde in den avond na den slag een treurig gezicht op. Hier was eene rij huizen afgebrand en hunne zwartgeblakerde muren deden zich als een puinhoop voor; soms sloeg de vlam nog fel op, en in de straat en voor de gebouwen lagen stapels dooden en gewonden, neergeslagen door het moorddadig kanonvuur of geveld door de vér dragende geweerkogels. Nog andere ongelukkigen hadden den dood in de vlammen gevonden. ‘Soldaten en dorpelingen lagen dood naast elkander. Het was eene plaats waar van beide zijden de ontketende hartstocht zijne offers had geëischt. De hevigste aanklachten hebben daaromtrent in de Fransche en zelfs in eenige Engelsche dagbladen, tegen het Duitsche oorlogvoeren plaats gevonden, als zouden de Beieren zich hier, zonder gewichtige reden, aan de grootste gruweldaden tegen onschuldige dorpbewoners hebben plichtig gemaakt. De verwoesting des dorps en de aanval tegen zijne bewoners was eene daad van verwering uit nood. Het is vooreerst natuurlijk dat in den oorlog eene plaats, door deze partij bezet en door gene bestormd en met artillerievuur beschoten, min of meer beschadigd wordt, en zelfs Fransche officieren hebben luidop verklaard, dat het bezit van Bazeilles, als zijnde eene der belangrijkste stellingen van Mac-Mahon, den Duitscher noodzakelijk was voor zijne zegepraal. Het werd daarom ook van de Fransche zijde zoo hardnekkig verdedigd, door de Beieren met alle krachten aangegrepen; het moest dus wel deels vernield worden. Dat is een der beklagenswaardige gevolgen des oorlogs. Ten tweede, en dit hoofdzakelijk, zijn vele der in het dorp gedrongen Beieren, alsmede ziekendragers, welke de gewonden naar de verbandplaatsen wilden dragen, op eene verraderlijke wijze door de dweepzieke dorpelingen neergeschoten. Het is licht begrijpelijk dat eene dergelijke handelwijze de Beiersche soldaten ten hoogste verbitteren moest. Zij stormden de huizen binnen, uit welke de verraderlijke schoten gelost werden, en staken ze in brand. Zelfs vrouwen werden betrapt, het geweer nog in de hand, met hetwelk zij op de soldaten en ziekendragers hadden geschoten.’ De Kriegs-Chronik haalt de hierboven door Herman Voget ingebrachte feiten aan, volgens welke een man, geholpen door eene vrouw, een gewonden Beierschen soldaat in de vlammen poogde te werpen. ‘Dat de beide misdadigers door de toesnellende kameraden van den armen gewonde neergeslagen werden, zal wel bij niemand afkeuring vinden,’ zoo gaat het blad voort. ‘Nadat reeds een aantal ziekendragers gewond op de verbandplaats verschenen waren, werd er eene militaire huiszoeking bevolen en vele burgerlijke personen met het wapen in de hand bevonden. {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Die razzia baatte weinig. De feiten werden gedurig hernieuwd, en eerst nadat vele dappere strijders door de uit de hinderlagen geschoten kogels gedood waren, ging men er toe over de brandfakkel in den schuilhoek dier sluipmoordenaars te werpen. Mogelijk hebben bij dien brand onschuldigen den dood gevonden, die het gevecht ontweken en in de kelders gevlucht waren; doch hiervan valt de schuld op die inwoners van Bazeilles, welke aan den strijd een zoo gruwzaam karakter gaven. De Beieren bevonden zich hier enkel in noodweer. Des avonds was het dorp schier een puinhoop; eenige huizen brandden nog immer hel op; andere waren half verteerd; uit andere lichtte u een roode kolengloed toe. 't Was een verschrikkelijk gezicht. Zelfs op dit oogenblik vuurde men nog uit de gebouwen op de soldaten, die daardoor in hooge mate in woede ontstoken werden en, konden zij betrapt worden, kort spel maakten over die verraderlijke kogels. De dweepzieke bevolking heeft het dus zich zelve te wijten, als haar schoon geboortedorp verwoest werd. Als sluipmoordenaars hebben die bewoners uit veiligen schuilhoek op diegenen geschoten, wier zending het is bij eigen levensgevaar den gewonde leniging in zijn lijden te brengen, en daardoor hebben zij hunne vijanden gedwongen uit eigene veiligheid, tot de zoo treurige maatregelen over te gaan.’ De Kriegs-Chronik erkent alzoo, dat er te Bazeilles vreeselijk is huisgehouden, doch zegt ook dat zulks enkel verdiende straf was. Ongeveer een jaar nadien dacht de opperbevelhebber van het 1ste Beiersche legerkorps, vrijheer Von der Tann, een antwoord op de Fransche en Engelsche aantijgingen te geven. De volgende verklaring verscheen in de Augsb. Allgemeine Zeitung: Den troepen van het 1ste Beiersche legerkorps werd, evenals die van het koninklijk Pruisische 8ste regiment infanterie, in dagbladen - voornamelijk in de Times van den 15den September des vorigen jaars, door mededeeling van een schrijven van den hertog van Fitz-James, gedagteekend uit Parijs van den 12den September - het verwijt gedaan, dat zij in den strijd bij Bazeilles op den 1sten September hoogst wreedaardig tegenover de bewoners van genoemde plaats zouden gehandeld hebben. Beieren en Pruisen zouden het dorp in brand hebben gestoken, om de inwoners te straffen dat zij hadden deel genomen aan de verdediging. De nationale garde zou grootendeels gedood zijn; vrouwen en kinderen - allen waren verbrand. Van 2000 inwoners waren er ternauwernood 300 overgebleven en deze vertelden dat de Beieren geheele familiën in de vlammen gedreven en de vrouwen, die vluchten wilden, doodgeschoten hadden. Gedurende den oorlog heb ik gezwegen om tegenover die aanklachten geen loutere beweringen te stellen, en om na het sluiten van den vrede de onwaarheid dier verhalen officieel te bewijzen. Door de vriendelijke bemiddeling van den Duitschen burgerlijken commissaris heb ik van de Fransche autoriteit, namelijk van den heer Bellomet, maire van Bazeilles, een uitvoerig bericht ontvangen betreffende de inwoners die door de gevechten van den 31sten Augustus en den 1sten September den dood vonden. Volgens dit officieele bericht bedraagt het totaal van de dooden, gewonden en vermisten der inwoners 39; daaronder komen voor als verstikt en verbrand 2 bedlegerige vrouwen, 3 mannen en 3 kinderen; gedood, vermist en gewond gedurende den tweedaagschen strijd: 1 vrouw en 30 mannen - in het geheel 39 personen. Het grootste deel van het dorp werd eene prooi der vlammen door het wederzijdsche schieten dat twee dagen aanhield, en het moorddadig gevecht in huizen en op straat (dat zes uren duurde) tegen het 12de Fransche korps, voornamelijk tegen de divisie der marine-infanterie, waarbij mijn korps 2000 man aan dooden en gewonden verloor. Als cijfers spreken, kan ik woorden ter rechtvaardiging sparen en met den wensch besluiten, dat allen die zich bij den eersten schrik tot verklaarbare overdrijving lieten verleiden, voortaan ruime ondersteuning van hunne sympathie voor de ongelukkige inwoners zullen doen blijken. De maire Bellomet toch zegt in zijn rapport dat sedert het gevecht van de 2048 inwoners 140 a 150 door ziekte, ontstaan door gebrek en ellende, gestorven zijn.’ Nu eerst begint de twist tusschen ja en neen op eene driftige wijze, en deze zal gewis in het eindelooze voortgezet worden. De aalmoezenier der tweede ambulance bij het 12de Fransche korps, de eerw. heer Emm. Domenech, antwoordde op de verklaring van generaal Von der Tann, en belooft de zaak later nog uitgebreider te zullen behandelen. Dus, eindelooze strijd.... ‘Kommandant Lambert,’ zegt de aalmoezenier, ‘door generaal De Vassoigne, op den 31sten Augustus 's avonds gelast Bazeilles te bezetten en dit dorp in staat van verdediging te stellen, is van plan den brief van generaal Von der Tann te wederleggen, in welken men deze zinsnede aantreft: ‘Het grootste deel van het dorp werd eene prooi der vlammen, door het wederzijdsche schieten dat twee dagen aanhield, en het moorddadig gevecht in huizen en op straat (dat zes uren duurde) tegen het 12de Fransche korps, voornamelijk tegen de divisie der marine-infanterie, waarbij mijn korps 2000 man aan dooden en gewonden verloor.’ ‘'s Morgens te 4 uren 20 min, werd de kommandant Lambert door den vijand aangevallen, die gedurende den nacht, langs twee schipbruggen, over de Maas was gerukt. Na het dorp huis voor huis verdedigd te hebben, werd kommandant Lambert ten slotte gevangen, toen hij geen krijgsvoorraad meer had om den weerstand te verlengen. De heer Von der Tann zal de getuigenis niet wederleggen van dezen kommandant, die den 1sten September, te 3 uren 's avonds, voor den koninklijken prins van Saksen verscheen; de heer Von der Tann heeft hiervan gewis de herinnering niet verloren, noch wat de heldenmoed van dezen officier en zijne dappere soldaten, hem gekost heeft.’ Na gezegd te hebben dat kommandant Lambert de terugkomst van de krijgsgevangenen uit Duitschland afwacht om een verhaal betreffende het te Bazeilles gepleegde op te stellen, gaat de briefschrijver voort: In afwachting van dezen brief, en zonder eenig gewicht te geven aan de min of meer vrijwillige toegevendheid van den heer Bellomet, maire van Bazeilles, zal ik mij tevreden houden den heer Von der Tann te verzoeken een blik te werpen op de Illustrirte Kriegs-Chronik, te Leipzig gedrukt. Hij zal er op bladzijde 173 een Duitsche teekening vinden, een gezicht van Bazeilles voorstellende: een groot getal inwoners worden op straat geboeid en gefusilleerd. In eene andere aflevering van dit blad zal hij Beieren zien, welke vrouwen en kinderen vervolgen en ze als wilde dieren dooden. Daarenboven zal ik hem verzoeken zich naar het gasthuis van Ingolstadt te begeven; hij zal er een Beiersch officier vinden, die zinneloos is geworden ten gevolge der ijselijkheden, welke hij door zijne wapenmakkers te Bazeilles zag plegen. ‘Niet alleen staaf ik al wat ik in mijne geschiedenis over den veldtocht van 1870 gezegd heb, betrekkelijk den brand van Bazeilles en de aanzienlijke verliezen door de Beieren in dit dorp geleden; maar ik kan bevestigen dat generaal Von der Tann zeer goed weet dat zijn brief een meesterstuk van arglistigheid is. Inderdaad, maakte hij met zijn staf, de muziek en een bataljon der koninklijke garde den stoet niet uit van de officieren, welke ik te Bazeilles begraven heb? Zagen zij niet, evenals ik, terwijl wij door de straten gingen, dat de Beieren, in den morgen van den 2den September, de mairie, de fabrieken en de nog niet afgebrande huizen in brand staken? Hebben zij allen niet evenals ik gezien, in dienzelfden morgen, dat men groepen mannen, vrouwen en kinderen wegleidde, om ze langs den kant der Maas en van Remilly te fusilleeren?’ Na den aalmoezenier treedt ook Hans Wachenhusen op, die reeds in zijn Dagboek 1) herhaalde malen van Bazeilles spreekt. Laat ons eenige regelen van dien Duitscher aanhalen, onder dagteekening van 3 September 1870 geschreven: ‘Toen ik des middags Balan verliet, ging mijn weg weer door al de bloedige verwoestingen, welke onze artillerie had aangericht op den weg tusschen Bazeilles en Balan. Daar lagen nog de bespanningen der ammunitie-karren, door onze granaten verbrijzeld; als barrikaden lagen de omgevallen wagens met doode paarden in den weg. Daar lagen, aan den parkmuur, ook de lijken der drie {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} ongelukkigen die door de Beieren gisterenmiddag, toen ik hier passeerde, juist gefusilleerd werden: twee boeren en zelfs eene vrouw, die men met de geweren in de hand gevangen genomen had. De ellendelingen hadden gisteren nog uit een kelder op de Beieren geschoten. Men verhaalde mij heden ook dat zelfs een geestelijke was gefusilleerd, die uit de kerk op de soldaten vuur gegeven had. Veel mag er van den kant van onze soldaten in de hitte van 't gevecht bedreven zijn, wat niet te billijken is; doch de verblindheid van sommigen gaat ook zoover, dat, nadat gisteren ongeveer twintig van hen geboeid door de straten gingen, zelfs hedenmiddag weer uit een huis te Remilly op onze manschappen geschoten werd. En toch is het in asch gelegde schoone stadje Bazeilles eene wezenlijke waarschuwing!’ {== afbeelding Prins George van Saksen, bevelhebber van het 12de (Saksische) legerkorps. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Het 3de Saksische ruiter-regiment in gevecht bij Buzancy, op 27 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} In de maand Augustus 1871, en na de publicatie van den brief des heeren Domenech, deelde de Duitsche correspondent andermaal eenen brief in de dagbladen mede, in welken hij de hooger aangehaalde feiten staafde, zonder het vroeger gemelde wat niet te billijken is, te herhalen: ‘Tot tegen 10 uren,’ zegt hij, ‘was in Bazeilles slechts eene binnenplaats in brand geraakt. Te 11 uren sloeg de vlam reeds op verschillende punten boven het stadje uit. Na den terugtocht des vijands woedden zijne gloeiende bommen overal in de straten en de vlam sloeg ten allen kante ten hemel op. De inwoners waren natuurlijk gevlucht. Niettegenstaande vlogen er uit de vensters van vele huizen geweerkogels op de straat en wond- {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} den soldaten en vooral ziekendragers, die gebezigd werden om de gewonden in de ambulance van den eersten dokter, den heer Friedrich, te dragen. De opgewonden soldaten drongen in die huizen, sleepten enkele schuldigen naar buiten en deden recht over de sluipmoordenaars. De huizen werden naar oorlogsgebruik in brand gestoken. Onder het gewoel van het tusschen Bazeilles en Balan voortdurende gevecht, onder het neervallen der Fransche gloeiende bommen, omringd van rookwolken en te midden der reeds invallende huizen, werd uit de kerk en verschillende andere gebouwen voortdurend op de Beiersche soldaten gevuurd. Er werd verteld dat de geestelijke zelfs in de kerk met het geweer in de vuist gegrepen en gefusilleerd geworden was. Wat daarvan waar is, was in de hitte en den rook niet gemakkelijk te weten te komen. Nog eenmaal tegen den avond, omstreeks 4 uren, begon het gevecht voor Bazeilles te woeden. De Franschen, in den rug aangevallen, traden nogmaals wanhopig vooruit op de hard beproefde 3de divisie, met oogmerk langs Bazeilles door te breken, en toen vertoonde het gansche oord slechts nog een enkele vuurzee. De Beieren hebben ook in de stad Bazeilles die huizen in brand gezet, en wel volgens krijgswet, uit welke door de achtergebleven inwoners op hen geschoten werd. Dat Bazeilles geheel, weinige gebouwen uitgezonderd, eene prooi der vlammen werd, heeft het ongelukkige stadje aan de woedende verdediging van de zijde der Fransche marine te danken. Eene kinderachtigheid is het, den vijand voor eene stad verantwoordelijk te maken, om welker bezit van 's morgens 4 uren tot omtrent 5 uren des avonds, dus meer dan 12 uren gevochten werd.’ Wat het fusilleeren van een geestelijke betreft, waarvan Hans Wachenhusen en de Pall Mall Gazette spreken, de Fransche aalmoesier d'Hulst meldt een feit dat daarop betrekking schijnt te hebben. ‘Ik kom,’ zeide hij, ‘uit dien vurigen oven waar de lucht zelf brandt. Ik zet mijn weg voort, dwars door de Pruisische regimenten, wier zegepralende muziek - heerlijke weerklank der groote meesters! - mijne droefheid verbittert. Twee Beiersche priesters richten mij het woord toe: ‘Gij zijt Franschman,’ zeggen zij; ‘gij zult den pastoor van Balan, die waarschijnlijk zal gefusilleerd worden, dienst kunnen bewijzen.’ {== afbeelding Terugtocht der Franschen uit Mouzon in den avond van 30 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik nader; ijskoud van schrik was ik geworden. De krijgsraad zetelt in het open veld. In het midden verheft zich het sneeuwblanke hoofd van den ouden man. Het waait hevig: er valt een dichte regen.... De brand van Bazeilles breidt zich met eene akelige hevigheid uit. Waarvan is die oude priester beschuldigd? Hij zou op den vijand geschoten hebben. Och, die beschuldiging stoot hij met verontwaardiging van zich af..... De herder verstaat de kunst van dooden niet! Maar hij heeft ten minste aan de verdediging deel genomen?.... Och, indien het opnemen der dappere mariniers, die uit alle de vensters der huizen den vijand bloedige verliezen deden lijden, hem aan dat feit doet plichtig zijn - ja gewis, dan is hij schuldig. Zou hij daarover moeten blozen?.... Eindelijk heeft de krijgsraad zijn werk afgedaan. Voor een hooger gerecht verzonden, hoorde de priester den volgenden dag zijn doodvonnis uitspreken en hij is slechts het leven aan de genade van den generaal verschuldigd.... Minder gelukkig dan hij is een arme boer, dien ik bleek en neerslachtig zie zitten; hij moet zijne straf ondergaan. Reeds gisteren is gansch eene familie, de moeder en het kind, onder de Pruisische kogels gevallen.... Ik heb met eigen oogen hunne lijken in de gracht der straat zien liggen....’ Welk gevolg zal men nu uit dit alles trekken? Het schieten op de ambulanciers is eene onvergeeflijke wreedheid, en daaraan zijn de inwoners van Bazeilles, wij gelooven het, plichtig. Volgens Wachenhusen deden de Duitschers veel wat niet te billijken is; doch, onpartijdig gesproken, zouden de Franschen anders gehandeld hebben, indien zij zich in dergelijken {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} toestand en in vijandelijk land hadden bevonden? Helaas, de oorlog is een gruwel van 't begin tot het einde! Turenne verbrandde in het Palatinaat wel twee steden en vijf en twintig dorpen.... Waar vertoefde middelerwijl Napoleon? De reeds zedelijk ontkroonde keizer volgde als een hinkende den pijnlijken marsch van het leger. Hij had zich in veiligheid kunnen stellen en Mezières bereiken, waarheen de keizerlijke prins reeds vertrokken was; doch Napoleon had gezegd: ‘overwinnen of sterven’, en hij deelde - en dit spreekt nog in zijn voordeel - tot het einde toe in de ramp van het leger. Hij trok mede op Sedan terug en richtte er den 31sten Augustus de volgende proclamatie aan het leger: ‘Soldaten! De aanvang des oorlogs niet met welslagen bekroond zijnde, heb ik, alle persoonlijke vooringenomenheid ter zijde stellende, het bevel der legers gegeven aan die maarschalken, welke op de meest uitstekende wijze door de openbare denkwijze werden aangeduid. Tot heden toe heeft de bijval uwe pogingen niet bekroond; echter verneem ik dat het leger van maarschalk Bazaine zich onder de muren van Metz heringericht heeft, terwijl dat van maarschalk Mac-Mahon gisteren slechts weinig heeft geleden. Er is dus geen reden u te ontmoedigen. Wij hebben den vijand belet tot voor de hoofdstad door te dringen, en gansch Frankrijk staat op om den overweldiger terug te drijven. De keizerin, mij waardiglijk te Parijs vertegenwoordigende, heb ik in deze belangrijke omstandigheden de rol van soldaat boven dien van souverein verkozen. Niets zal mij te zwaar vallen om ons vaderland te redden. Het bevat, Gode zij dank! nog dappere mannen, en indien er lafaards zijn, zal de krijgswet en de openbare verachting recht over hen doen. Soldaten, weest uwer oude faam waardig! God zal ons land niet aan zijn lot overlaten, indien iedereen zijn plicht doet. In het hoofdkwartier van Sedan, den 31sten Augustus 1870. napoleon.’ Volgens het Pruisische rapport moest de aanval eerst den 21den September plaats hebben, om de Saksische troepen na de geforceerde marschen en gevechten der twee laatste dagen van Aug., een dag te laten rusten; doch te 6 uren des avonds werd door den koning, den prins van Pruisen, Von Moltke en Von Blumenthal besloten dat de aanval een dag zou worden vervroegd. De slag van Sedan. XIV. Sedan. - Positiën der Fransche en Duitsche troepen. - Fransche inlichtingen. - Mac-Mahon, Ducrot en De Wimpffen. - Charges der cavalerie. - Laatste wanhopige poging van generaal De Wimpffen. - De keizer wil of kan er geen deel aan nemen. - De witte vlag op de citadel. - De Wimpffen moet onderhandelen. - Brieven, gewisseld tusschen den koning en den keizer. - Duitsch rapport omtrent den slag. - Bijzonderheden aan correspondenten ontleend. - Het leger in vreugde. - Verschillende episoden: Von Roon, onder den wilgeboom, de vlag gered. - Uitval van Bazaine op den 1sten September. In het heerlijke Maasdal ligt Sedan, een der steden welke deelmaken van den gordel vestingen, die zich noordoostelijk en oostelijk langs de Fransche grenzen uitstrekken. Het stadje met zijn 14,000 inwoners is als vesting weinig beteekenend, te gering voor een leger om slag te leveren of eene schuilplaats aan te bieden. Twee kleine rivieren die rechts en links van het dorpje Illy stroomen en boven en onder Sedan in de Maas uitloopen, vormen een driehoek, waarvan de laatstgezegde rivier de sluitlinie uitmaakt. Die driehoek heeft steile en hooge kanten, diepe ravijnen, onder anderen die van Givonne, kortom een terrein dat niet ongeschikt is tot de verdediging. Het is in dien driehoek dat het Fransche leger gevestigd was, welke keus door verschillende officieren ongelukkig wordt genoemd, omdat, zegt Van de Velde, eene aanvallende beweging of een aftocht hier onmogelijk was. Sedan heeft een recht schilderachtige ligging; het Maasdal, dat de rivier en de hooger gezeide riviertjes doorsnijden, is door met hout begroeide hellingen en aan den horizon door de Ardennerbergen omgeven. In de dalen en op de hoogten schijnen gehuchten en dorpjes deels onder het lover weg te schuilen en verhoogen het aanlokkelijke van den omtrek. Straatwegen met de spitse populieren beplant, leiden naar de voornaamste plaatsen in den omtrek. Sedan zelf ligt in de laagten en levert met zijne bonte daken, gevelspitsen en kerktorens een geheel op, dat eene gelukkiger en vreedzamer vermaardheid verdiende dan wel die van het bloedige graf te zijn, waarin het tweede keizerrijk, na al zijne dwaaltochten, moest verdwijnen. Treffend! Sedan is de geboorteplaats van Turenne, van den tweeden zoon gesproten uit het huwelijk van Henri de la Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon, met Elisabeth van Nassau, dochter van Willem I van Nassau, prins van Oranje. Turenne ving zijne militaire loopbaan aan onder leiding van Maurits van Nassau, zijn oom, en deed later, in Franschen dienst overgegaan, den Duitscher zwaar de kracht zijns degens gevoelen. Van de hoogte zijns voetstuks heeft hij als het ware de dwalingen der Fransche bevelhebbers van vandaag en de neerlaag zijner nazaten kunnen gadeslaan. De positie welke het Fransche leger den 1sten September bezette, vormt, zeiden wij, ongeveer een driehoek, daargelaten de sluitlinie, omdat de stellingen den loop der beide straks genoemde riviertjes volgden met Sedan en de Maas in den rug. De Duitsche troepen hielden den 1sten September en dit omstreeks 2 uren, Sedan en gansch den omtrek in een wijden kring besloten. Deze liep van boven Donchery tot beneden Bazeilles, westwaarts de Maas en klom, aan de oostzijde en langs den kant der Belgische grenzen, opwaarts in de richting van Moncelle en Givonne, terwijl boven Illy de insluiting eene linie op Floing maakte, om op de Maas uit te loopen. Men neme eene kaart en men zal zien dat de omsingeling volledig en het Fransche leger als in eene rattenval ingesloten was, waarin het dan ook te 4 uren door de altijd nauwer insluitende Duitschers en onder het kruisvuur der vooruitgeschoven batterijen, letterlijk verpletterd werd. Wij gaan echter de stelling der troepen nader doen kennen. De Fransche armee was als volgt samengesteld: opperkommandant, maarschalk Mac-Mahon; chef van den staf, generaal Faure. Het 1ste korps was gekommandeerd door generaal Ducrot, het 5de door generaal De Wimpffen, die den generaal De Failly verving; het 7de door generaal Douay, het 12de door generaal Lebrun. In 't geheel bevatte dit leger 160 bataljons, 100 eskadrons en 400 stukken kanon: in het geheel ongeveer 140,000 man. De 3de en 4de Duitsche legers waren als volgt gevormd: opperbevelhebber, koning Wilhelm; chef van den staf, generaal Von Moltke. Het 3de armeekorps was gekommandeerd door den prins van Pruisen, de chef van den staf was generaal Von Blumenthal; het was gevormd uit de 5de 6de en 11de Pruisische korpsen, de 1ste en 2de korpsen Beieren, da Wurtembergsche divisie en eene divisie cavalerie in reserve. Het 4de armeekorps was gekommandeerd door den prins van Saksen; die chef van den staf was generaal Von Scholtheim; het bestond uit de Pruisische garde, het 4de Pruisische korps, het 12de Saksers en de 5de en 6de divisiën cavalerie in reserve. Het effectief beliep 230,000 man met 700 stukken kanon. Den 31sten Augustus des avonds bevond zich de prins van Saksen op den rechtervleugel; het gardekorps bezette den rechteroever der Chiers; het 12de Saksers stond bij Mairy; de voorhoeden dezer beide korpsen hadden front west- en noordwaarts. Zij stonden voor Pouru-aux-Bois tot Pouru-St.-Remy, alsook van La Foulerie tot Doucy. Het 4de korps stond op den linkeroever der Maas bij Sedan. Op denzelfden avond stond van de 3de armee: het 1ste korps Beieren bij Remilly, het 2de korps Beieren bij Rancourt; het 4de Pruisische bij Chéhery en het 11de Pruisische bij Donchery. Bij Boutan- {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} court stond de Wurtembergsche divisie. Deze moest des nachts het leggen der brug bij Dom-le-Mesnil en den overtocht der rivier nog bewerken. Het 6de Pruisische korps kon in den avond van den 31sten Augustus eerst Attigny en Sesnuy, 4 ½ mijl zuidwaarts van Sedan, bereiken; het moest den vijand den pas afsnijden, als hij een nachtelijken aftocht beproeven wilde. Het 11de Pruisische korps had reeds den 31sten Augustus bij Donchery twee bruggen over de Maas geslagen en stond bij het aanbreken des morgens reeds op den rechteroever der rivier. De marsch der legers was als volgt bepaald: de prins van Saksen moest met het 12de korps en het gardekorps in drie kolonnes van Douzy, Pouru-St.-Remy en Pouru-aux-Bois tegen de linie Moncelle-Givonne marcheeren. De 7de divisie zou bij Mairy in reserve blijven. De 8ste divisie en de artillerie van het 4de korps gingen naar Bazeilles ter ondersteuning van het 1ste korps Beieren. De kroonprins van Pruisen moest het 1ste korps Beieren bij Remilly over de Maas doen marcheeren en Bazeilles aanvallen; het 2de korps rukte op naar Wadelincourt en Frénois; het 9de over Vrigne-aux-Bois op St.-Menges; het 5de korps en de 4de cavaleriedivisie volgden deze beweging. De Wurtembergsche divisie bleef ter beschutting in de richting van Mezières en tevens als reserve bij Donchery. Wat nu de Fransche armee betreft, dezer positiën waren in den nacht van den 31sten Augustus als volgt genomen: De linkervleugel, 12de korps (generaal Lebrun) stond bij La Moncelle, La Platinerie en Petite Moncelle. In het centrum, op de hoogten van Daigny, tusschen La Moncelle en Givonne, het 1ste korps (generaal Ducrot). Het 5de korps (generaal De Wimpffen) had stelling op de hoogten, welke Givonne bestrijken, en leunde rechts op het 1ste en links op het 7de korps. De rechtervleugel, 7de korps (generaal Félix Douay), stond van Floing tot op de heuvels van Illy. Het was den 1sten September een nevelachtige dag; er lag iets droefs en sombers in den aanblik der natuur en de nevel deed aan een rouwfloers denken, dat over de hoogten en dalen was uitgespreid. De zon brak eerst te halfacht door. Reeds te halfzes des morgens donderde het kanon langs den kant van Bazeilles, waar de Beieren, die den vorigen avond voor de krachtvolle verdediging des dorps hadden moeten wijken, den aanval begonnen. Het Fransche rapport over den slag ontbreekt; wij moeten dus op particuliere Fransche berichtgevers betrouwen. Een officier van het Rijnleger heeft zijne opmerkingen saamgevat in een werk Campagne de 1870; wij zullen dit laatste hier en daar volgen. De bewegingen der Duitschers waren van dien aard, dat aan het Fransche leger welhaast alle uitweg moest ontbreken. De ramp, de volledige vernieling van het leger lag voor het oog en de schrijver zag geen andere toevlucht dan alle zware wagens, bagage, ambulancen en zelfs de te zware voertuigen der artillerie te Sedan achter te laten, een bliksemsnellen aftocht te ondernemen en dezen te dekken door eene sterke achterhoede. De aftocht kon daarenboven door de artillerie der vesting beschermd en de vervolging door de ongelijkheid des terreins bemoeilijkt worden. Aan de mogelijkheid eener ontsnapping had tevens het Duitsche hoofdkwartier gedacht, want in het Pruisisch rapport wordt gezegd, dat eene verwarde vlucht nog als eene mogelijkheid beschouwd werd. ‘De opperbevelhebber (van het Fransche leger) nam echter het eervolle besluit, de toevlucht tot die reddingsplank niet te verkiezen en het gevecht aan te nemen,’ zoo luidt het verslag. Het Pruisisch rapport voegt er echter bij dat, door de voortreffelijkheid der Duitsche artillerie en de positiën van eenige korpsen, het Fransche leger slechts over eenige uren beschikte. De ramp zou dus enkel van terrein veranderd zijn, en België mag zich gelukkig achten, dat zij te Sedan, op Fransch grondgebied, plaats greep. Maarschalk Mac-Mahon was naar de voorposten gesneld en gaf met die onverschrokkenheid welke hem kenmerkt, en in een dichten kogelregen, de bevelen welke de operatiën van het 1ste korps moesten richten. Het was in den morgen. Zwaar gewond stortte de maarschalk welhaast neer en deed den keizer van dit voorval bericht geven. Napoleon was te paard gestegen en begaf zich in de aangewezen richting. Op weg ontmoette hij het transport dat den gewonde overbracht, en op het koud en beweegloos gelaat des keizers ontdekte men ditmaal eene pijnlijke uitdrukking. Mac-Mahon was gevallen als het toonbeeld van blinde gehoorzaamheid aan de hem gegeven bevelen; lang had hij deze bestreden, het verderfelijke daarvan aangetoond; doch wilskracht om zijn eigen denkbeeld te doen boven drijven, toonde hij niet. Hij had het gezegd, toen men hem vroeger het opperbevel aanbood en hij integendeel Bazaine aanwees: ‘ik kan gehoorzamen!’ De schuld van den rampvollen tocht van Reims naar Sedan ligt dan ook ten eenenmale in het gouvernement te Parijs. Waarom hernam, in dat oogenblik, Napoleon het opperbevel des legers niet? Nog had die naam prestige bij vele soldaten; nog riepen op 's keizers doortocht doodelijk gewonde kolonels: ‘leve de keizer!’ Het oogenblik van verwinnen of sterven was gekomen. Napoleon hervatte de rol van opperbevelhebber niet, welke zending, alvorens van het slagveld gedragen te worden, Mac-Mahon aan generaal Ducrot opdroeg. Het was nu 8 uren des morgens. De prins van Saksen had met het 12de korps, te 6 uren des morgens, La Moncelle en Daigny aangetast, dit laatste bemachtigd en zich links met het 1ste korps Beieren vereenigd. De infanterie-marine, die tusschen La Moncelle en Bazeilles stond, bood hem hardnekkig het hoofd. De nieuwe bevelhebber der Fransche armee vatte het denkbeeld op, de omtrekkende beweging des vijands door eene gelijke beweging te beantwoorden. Deze was op Givonne gericht en werd uitgevoerd door troepen van generaal Lebrun, Grandchamp en Lastigue. Zij gelukte niet volledig bij gemis aan voldoende krijgsmacht, ofschoon de divisie Grandchamp tot omtrent den middag op het plateau tusschen Givonne en Villers Cernay stand hield, wanneer zij verplicht was de diepte van Givonne andermaal door te trekken en achter de daar in gevecht zijnde troepen plaats te nemen. De dorpen Daigny en d'Haybes werden door de Pruisische garde ingenomen. ‘De uitslag van deze beweging,’ zegt de officier, ‘was dus nadeelig, want wij hadden het dorp Bazeilles verlaten, hetwelk een voortreffelijk steunpunt voor den rechtervleugel onzer slagorde was.’ Generaal De Wimpffen, de oudste der generaals, eischte op dat oogenblik het opperbevelhebberschap. Hij had daartoe recht als zijnde hij de oudste der generaals. Generaal Ducrot liet zich niet gewillig de zending ontnemen, die hem door den gewonden maarschalk was opgelegd. Generaal De Wimpffen volhardde echter in zijnen eisch en de keizer was, volgens Fransche berichtgevers, getuige van de vrij hevige woordenwisseling, totdat de laatstgenoemde generaal eene order van den minister van oorlog toonde, door welke hem het opperbevel werd toegekend in geval maarschalk Mac-Mahon buiten gevecht gesteld werd. Generaal De Wimpffen herplaatste het 1ste korps in zijne stellingen, welke het des morgens bezette, en versterkte de linkerzij door de brigade Saurin, tot het 5de korps behoorende. Ter linkerzijde had het vuur te 8 uren aanvang genomen. Het 7de korps was daar aan een hevig artillerievuur blootgesteld en dit deed den rechtervleugel der Franschen wankelen. Op gansch de linie donderde het kanon; het was nog slechts een artilleriegevecht. Te 10 uren zakten de Duitschers de hoogten van Saint-Menges af. De tegenstand was hardnekkig. De mitrailleuses ratelden onophoudelijk; het kanon had geen oogenblik rust. De Duitschers werden als weggevaagd, doch altijd nieuwe troepen daagden op. Omtrent des middags moest er hulp gegeven worden aan de troepen, die in het bosch de la Garenne onder het hevige vuur wankelden. Generaal De Wimpffen rukte met een deel der reserve voorwaarts. Verschrikkelijk waren de verwoestingen op dat punt; 't was een hagelslag van kogels. De macht der Duitsche artillerie deed er zich schrikbarend gevoelen. Drie Fransche batterijen werden in een omzien, ‘in minder dan tien minuten’, zegt de berichtgever, gedemonteerd. De cavalerie zocht eene schuilplaats in eene vlakte van het bosch; de infanterie hield stand, doch met ongelooflijke moeite. Generaal Félix Douay had den toestand zeer juist beoordeeld: de stelling werd onhoudbaar, ofschoon zoover het oog droeg geen vijand zichtbaar was. En niettemin werd de cavalerie in de vlakte {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het bij Beaumont op 30 Augustus 1870 door het vierde legerkorps overvallen Fransche leger. ==} {>>afbeelding<<} {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} van het bosch als neergebliksemd. De kurassiers stonden pal als het geboomte rondom hen, niettegenstaande den hagelslag van houwitsers. Zij hielden zich daar,’ zegt de schrijver, ‘onbeweeglijk op hunne paarden, met den schouder onder het kuras ingetrokken, welks staal onder de hageljacht van projectielen van allen aard knetterde. Nu vielen paarden, dan vielen mannen; maar de kurassiers hielden stand, niet zonder bedwongen woede dat zij zich machteloos moesten laten vermoorden. Die vergeten helden waren ten getale van 800 in den aanvang - ten getale van.... 30 op het einde.’ {== afbeelding Aanval van het 13de regiment Pruisische huzaren op Fransche kurassiers, bij Beaumont op 30 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} De kurassiers te Wörth hadden ten minste den dood gevonden al strijdende; het was hun ten minste gegeven, zich te weer te stellen; doch die van het korps Douay stierven als weerloos gefusilleerden. Generaal Douay verwittigde den opperkommandant dat hij eindelijk de stelling moest opgeven en de terugtocht op Illy onmogelijk was, ten gevolge der aanzienlijke krijgsmacht welke hij voor zich had. Het 1ste korps verliet de hoogte van Illy: twee batterijen en twee bataljons hielden daar meer dan twee uren stand, toen zij eindelijk door de brigade Lefèvre (1ste korps) ondersteund werden. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Te 2 uren was het Fransche leger gansch omsingeld en zulks in den kring, dien wij hooger aangaven. Op dat oogenblik was de veldslag verloren en bleef den Franschen niets over dan te sterven of zich over te geven. De mitrailleuses, ter linkerzijde van het 7de korps, welke den vijand zoolang het hoofd hadden geboden, hadden geen voorraad meer; men poogde deze schiettuigen door reserve-kanons te vervangen, doch het kruisvuur wierp ze neer vóordat ze konden gebezigd worden. Zoover het oog dragen kon, zag de Fransche soldaat niets dan een cirkel van vuur. Uit den damp die als een dikke, gloeiendgrauwe muur rondom het leger getrokken was, kwam aanhoudend een kruisvuur te voorschijn, dat gansche rijen soldaten wegmaaide, en het was toen dat een laatste hulpmiddel werd aangewend, namelijk de cavalerie-charges, door welke men poogde dien gloeienden kring te breken. Nuttelooze moord.... Het 1ste en 4de regiment kurassiers, het 2de en 3de chasseurs d'Afrique onder het bevel van generaal Margueritte, reeds uren lang beschoten, zonder iets te kunnen wagen, onthaalden het hun gegeven bevel met een wilden, razenden jubel. En avant! en dat woord had nauwelijks geklonken, of het werd uit duizenden en duizenden monden als het ware gebruld. Het klonk een oogenblik luider dan het donderend gedruis van het slagveld. En avant! en die eindelooze massa in het zonlicht flikkerende stalen mannen, de als bliksems schitterende sabels in de hand, stormden in wilde jacht... naar den dood. En avant! en die kreet bracht een electrieken schok in al de kolonnes, en het werd als een wedloop wie het eerste zou worden gemitrailleerd. Het veld van Sedan scheen te kraken, scheuren, schudden onder het moorddadig vuur der zich kruisende kogels, houwitsers en van het schroot. Gansche benden ruiters verdwenen in de rookgolven en nieuwe benden daagden met dezelfde onstuimigheid op; maar die dreigend wilde golven werden tegen eene onwankelbare rots verpletterd, en wat er van terugspatte viel in verspreide droppelen neer. Kurassiers, jagers en paarden vielen onder den kogelslag, en van de gansche benden die tegen den Duitschen vuurmuur botsten, keerden er slechts een handvol terug, die zich andermaal vereenigden en onder het razend en avant! andermaal voorwaarts stormden, om de hoopen menschenlijken en paardenrompen te gaan vergrooten die reeds alom en zoo hoog lagen opgestapeld. Het scheen dat de laatste ruiter den vreemdeling wilde toonen dat hij wist te sterven.... Nog hoorde men het aanwakkerend kommando, dat door den kreet der laatste aanvallers beantwoord werd, en eindelijk keerden paarden, brieschend, in vliegenden galop, voortgegeeseld door de slingerende stijgbeugels, maar zonder ruiters uit het vuur terug. Kolonels, officieren, soldaten - niets was gespaard gebleven, en indien Napoleon die charges gezien heeft, moet hij gehuiverd hebben, indien hij nog huiveren kon. Frankrijk had nog soldaten, maar in stede van aanleiders had het in den aanvang des oorlogs schier niets gevonden dan... tafelschuimers en cotillon-dansers.... Aan den linkervleugel hield het 12de korps nog moedig stand. De infanterie der marine, door generaal Martin des Paillères gekommandeerd, dacht aan geen achteruitgaan. Op dat punt schemerde er voor den opperbevelhebber een oogenblik licht; hij versterkte met al wat van het 1ste en 5de korps kon gedetacheerd worden, het korps Lebrun, deed eene aanvallende beweging op de rechterzij, hoopte daardoor een deel van het Pruisische leger in de Maas te werpen, eene bres, een doortocht te maken in de richting van Carignan en te trachten een uitweg te vinden op Montmédy. De aanval was den ouden Franschen naam waardig; hij was onweerstaanbaar en de marine-infanterie deed de eerste vijandelijke kolonnes deinzen. Het 1ste en 7de korps moesten de beweging tot achterhoede dienen, doch reeds uitgeput door een gevecht, dat den ganschen dag en dit tegen een overmachtigen vijand voortduurde, waren hunne bewegingen verlamd en werden zij weldra tot onder den stadsmuur teruggedreven. Met al de troepen, die generaal De Wimpffen vereenigen kon, volgde hij den door het 12de korps aangewezen weg. De beweging was wanhopig. Men stormde de hoogten in de richting van Givonne op. Het ontbrak daar echter niet aan hinderpalen van allen aard, zooals hagen, tuinmuren, afsnijdingen en schutsels. Daar deed zich een weg op; men volgde hem, doch men kwam voor de Balanpoort te recht en moest op zijne voetstappen terugkeeren. De generaal had den keizer van zijn besluit kennis gegeven; twee kapiteins van den staf, De Saint-Houen en De Lanouville, brachten het volgende biljet over: ‘Sire, ik geef aan generaal Lebrun bevel te pogen eene opening te maken in de richting van Carignan; ik zal hem alle beschikbare troepen doen opvolgen. Ik schrijf aan generaal Ducrot die beweging te ondersteunen en aan generaal Douay den aftocht te dekken. Dat Uwe Majesteit in het midden harer troepen kome plaats nemen: zij zullen het zich tot eene eer rekenen eenen uitweg voor Uwe Majesteit te openen.’ De keizer voldeed aan dien oproep niet. In een volgend hoofdstuk, Napoleon te Sedan, zullen wij opzichtens de rol van den keizer op het slagveld van Sedan, zeer belangrijke en breedvoerige bijzonderheden meededen. Zonder generaal De Wimpffen te raadplegen werd de witte vlag uitgestoken en de keizer zond een der officieren van zijn huis naar het Pruisische hoofdkwartier. De Wimpffen protesteerde en men gaf geen acht op het gewapper der vlag, die door generaal Lauriston op de vesting van Sedan in de hoogte gehouden werd, terwijl een trompetter voortdurend het signaal blies. De aanval van generaal De Wimpffen, hoe moedig en krachtig ook, bracht den Duitscher niet tot wankelen. De artillerie mitrailleerde de aanvallers en welhaast waren de gelederen gebroken, verstrooid, vermorzeld, verpletterd. Niet minder dan 15000 Franschen vielen in de laatste manoeuvres dood of gewond; 8000 werden krijgsgevangen genomen; de overigen dwaalden rond, achtervolgd en neergesabeld door de cavalerie; zij poogden de bosschen te bereiken en een heenkomen te zoeken. De keizer had, zooals gezegd is, bij generaal De Wimpffen aangedrongen om in onderhandeling te treden, aangezien alle hoop verloren en eene verdere menschenslachting nutteloos geworden was; doch De Wimpffen, die des morgens met aandrang het opperbevel genomen had, wilde niet toegeven; hij wilde nog eene laatste poging wagen. De trom riep den soldaat in de straten van Sedan en op de hellingen der vesting andermaal te wapen; doch de soldaat was afgebeuld, ontmoedigd en hongerig; hij duchtte trouwens dat er voor hem niets overbleef dan te sterven, indien hij nogmaals in slagorde kwam. Het overschot van het verhakkeld, verbrokkeld en vormeloos leger lag op de wallen, in de straten der stad en scheen te zeggen: ‘laat komen wat komen wil!’ Toch gehoorzaamden een paar duizend soldaten, mobiele gardes en inwoners van Sedan, aan den wanhopigen oproep. De officieren deden eene uiterste poging om den neergezakten soldaat te doen opstaan. ‘Op, op!’ klonk het alom. ‘Het leger van Bazaine is in aantocht! Het leger van Metz heeft de insluiting verbroken en valt de Duitschers in den rug!’ En de soldaat die zich nog ten deele oplichtte, zakte moedeloos op den grond terug, terwijl de meesten zelfs het hoofd niet meer ophieven. Met de handvol saamgeraapte soldaten viel generaal De Wimpffen andermaal aan; hij bereikte Balan, dreef er de Duitschers uit, maar de troepen van Lebrun kon hij niet bereiken, waarna hij te 6 uren in Sedan terugkeerde. De vluchtenden verdrongen zich letterlijk op de baan en op de bruggen, altijd door het Pruisische geschut vervolgd. De houwitsers vielen in de ongelukkige stad; een aantal soldaten en bewoners werden in de straten gedood: twee generaals werden daar neergeschoten. De stad leverde niet de minste beschutting op. De gebouwen werden geteisterd; Sedan brandde, Bazeilles brandde reeds van des morgens. Onmogelijk niet te capituleeren. De koning van Pruisen had een parlementair gezonden om den keizer te sommeeren zich over te geven; doch Napoleon zond hem naar generaal De Wimpffen en deze in stede van toe te geven, zond den keizer zijn ontslag, hetwelk deze weigerde aan te nemen. De Wimpffen was eindelijk gedwongen zich naar het Duitsche {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} hoofdkwartier te begeven, ten einde over de capitulatie te onderhandelen. Wel sprak men daar met lof over een leger dat twaalf uren lang het hoofd geboden had aan een leger meer dan driemaal sterker, en welk laatste op het einde van het gevecht met 80,000 man versche troepen versterkt werd; doch tot die lofspraak bepaalde zich alles. Men eischte dat het Fransche leger zich op genade zou overgeven. Dat viel den generaal hard. Hij was regelrecht uit Afrika gekomen, waar hij met veel talent en onverschrokkenheid eene expeditie had aangevoerd; hij zette den voet pas op den Franschen grond en moest den laatsten dag van het keizerrijk beleven; meer dan dat, hij zou als bevelvoerende generaal zijn naam onder eene capitulatie moeten schrijven die vernederend was in zijn oog. Men zegt dat de kalme en onverzettelijke Von Moltke, bij de aarzeling van den generaal in dergelijke vraag toe te stemmen, hem den toestand van het leger voor oogen bracht. ‘Gij hebt,’ zeide de Pruisische strategist, ‘gij hebt niet meer dan 80,000 man; wij, wij tellen er 230,000 die u ten eenenmale insluiten; gansch onze artillerie is in positie en kan de stad in twee uren tijds in gruis leggen; er is geene hoop dat uwe troepen, die enkel langs de poorten kunnen uittrekken, zich formeeren; gij hebt slechts voor één dag levensmiddelen en schier geen voorraad. In dien toestand de verdediging voortzetten, zou een nuttelooze moord zijn, waarvan de verantwoordelijkheid vallen zou op hem, die zulks niet zou hebben belet.’ Dat was de taal der gezonde rede. Te 1 uur 's nachts werd de bijeenkomst gestaakt; De Wimpffen kon er niet toe besluiten de hem opgelegde voorwaarde aan te nemen; hij vroeg eenige uren nadenken, welke Von Moltke hem toestond. - ‘Herinner u echter,’ voegde deze er bij, ‘dat er geene de minste verandering in die voorwaarde zal worden gebracht; wij eischen het neerleggen der Fransche wapenen, en indien morgen vroeg de capitulatie te 9 uren niet gesloten is, zal het bombardement worden hervat.’ De Wimpffen keerde naar Sedan terug. In een krijgsraad, door twee en dertig generaals bijgewoond, werd er bevonden, met algemeene stemmen min twee, dat de voortzetting van het gevecht onmogelijk en men gedwongen was de voorwaarde aan te nemen. Wat den keizer betreft, deze zullen wij, bij monde ‘van een officier van den staf’, zelf het woord geven: Toen de Fransche troepen in de laagten van Sedan door een verschrikkelijk kruisvuur gemitrailleerd werden, ‘toen’ zegt de meermaals aangehaalde brochure, ‘kwamen de bevelhebbers der armeekorpsen den keizer berichten dat hunne troepen, na gedurende twaalf uren een ongelijk gevecht te hebben volgehouden, uitgeput door vermoeienis en honger, geen ernstigen weerstand meer konden bieden. ‘Inderdaad, de soldaten, tegen de muren der vesting gedrukt, in de grachten geworpen, waren door de artillerie verschrikkelijk gedund. De stad zelve, door het overschot van alle korpsen als opgepropt, was langs alle zijden beschoten. De kogels staken de huizen in brand en doodden de gekwetsten, welke daar waren opgenomen. De groote kazerne, in hospitaal veranderd en op welker dak de vlag met rood kruis wapperde, werd niet gespaard en menschen en paarden, op het binnenplein als opgehoopt, werden gedurig getroffen. Verscheidene officieren en soldaten vonden den dood in de straten, welke gedurig door de vijandelijke artillerie waren bestreken. Twee generaals kwamen alzoo om. De keizer poogde generaal Wimpffen den raad te doen geworden, een wapenstilstand te vragen; want ieder oogenblik vertraging vergrootte het getal offers. Geene tijding van den generaal ontvangende en bij het nutteloos vergieten van zooveel menschenbloed, deed de keizer, in dien wanhopigen toestand, de witte vlag op de citadel hijschen. Op hetzelfde oogenblik zond de koning van Pruisen een officier naar Sedan om te vragen dat men de stad zou overgeven. De keizer, geen bevel meer voerende over het leger, won de denkwijze van generaal Wimpffen in. Deze, het gewicht der omstandigheden in aanmerking nemende en het initiatief eener capitulatie niet op zich willende laden, zond zijn ontslag aan den keizer, dat echter niet werd aangenomen. De keizer overtuigd, volgens de bevestiging der dagbladpers, dat de koning verklaard had oorlog te voeren niet tegen Frankrijk, maar tegen zijnen souverein, aarzelde niet zich krijgsgevangen te geven, in de hoop dat, het doel des oorlogs bereikt zijnde door de opoffering zijner vrijheid, de overwinnaar minder-eischend zou zijn jegens Frankrijk en het leger. Door een zijner officieren (generaal Reille) zond hij het volgende biljet aan den koning: Mijnheer mijn Broeder, Den dood niet hebbende kunnen vinden in het midden mijner troepen, blijft er mij niets over dan mijn degen in de handen Uwer Majesteit over te geven. Ik ben van Uwe Majesteit de goede broeder napoleon.’ De koning antwoordde: ‘Mijnheer mijn Broeder, De omstandigheden betreurende waarin wij elkander ontmoeten, neem ik den degen van Uwe Majesteit aan en verzoek haar een uwer officieren, met uwe volmacht bekleed, te willen benoemen, om over de capitulatie van het leger te onderhandelen, dat zoo dapper onder uwe bevelen gestreden heeft. Mijnerzijds wijs ik generaal Von Moltke te dien einde aan. Ik ben van Uwe Majesteit de goede broeder wilhelm.’ Wat goede broeders toch!.... Het was dus ten gevolge van die brieven, dat, zooals hooger gezegd is, generaal De Wimpffen zich naar het Pruisische hoofdkwartier begaf. De betrekkingen tusschen den keizer en generaal De Wimpffen zijn later, op gegeven inlichtingen van officieren, sterk gegispt geworden; de generaals prins De la Moskowa, Castelnau, De Vaubert, graaf Reille en burggraaf Pajol hebben op die aantijgingen geantwoord. Toen, zeggen zij, de verschillende bevelhebbers den keizer kwamen verwittigen, dat hunne troepen achteruitgeslagen en naar de stad teruggedreven werden, zond de keizer hen naar den opperbevelhebber. Op dat oogenblik zond deze door twee zijner officieren een biljet aan den keizer, in 't welk hij hem voorstelde zijnen persoon te redden door zich in het midden eener sterke kolonne te plaatsen en met deze de Pruisische liniën, in de richting van Carignan, door te breken. De keizer sloeg het aanbod af, een nog aanzienlijker getal soldaten op te offeren; hij wist daarenboven dat Carignan door de Duitschers bezet was; ‘doch’, antwoordde hij, ‘indien de generaal denkt dit of dat gedeelte van het leger te kunnen redden, dat hij het poge.’ De betrekkingen tusschen den keizer en De Wimpffen waren zeer gering, doch gansch vriendschappelijk. Napoleon zag den opperbevelhebber slechts een enkele maal op het slagveld, en wel tusschen 9 en 10 uren, op het oogenblik dat de generaal van Balan terugkeerde. Op de vraag hoe het aan die zijde met den veldslag stond, antwoordde De Wimpffen: - ‘Sire, de zaken staan zoo goed mogelijk en wij winnen grond.’ Toen de generaal afscheid van den keizer nam, omhelsde deze hem hartelijk, een bewijs dat er geene oneenigheid tusschen hen bestond. Inderdaad, De Wimpffen had trouw en dapper zijn plicht volbracht. Wij moeten ons nog een oogenblik aan de Duitsche zijde plaatsen, en het ambtelijk bericht omtrent den slag nagaan: Met het aanbreken van den morgen begaf zich de koning van Vendresse naar Frenois, westwaarts Sedan gelegen, en nam als standpunt de hoogte, ten zuiden van dit dorp en ten oosten van den straatweg. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Omstreeks 6 uren, zooals men zich herinnert, hoorde men het kanongebulder in de richting van Bazeilles. Het 1ste Beiersche korps had hier, om den vijand op te houden, het gevecht reeds vroegtijdig begonnen. Het 11de korps, op den uitersten linkervleugel geplaatst, had op op dit oogenblik te Vrigne-aux-Bois nog niet op den vijand gestooten. Het werd hierdoor duidelijk, dat de vijand het besluit genomen had zijnen marsch op Mezières op te geven en den slag bij Sedan aan te nemen. Laat ons zien hoe deze voltrokken werd. {== afbeelding Albert, kroonprins van Saksen, opperbevelhebber van het vierde Duitsche (Maas-) leger. ==} {>>afbeelding<<} Onder Bazeilles vond het 1ste Beiersche korps een zeer heftigen tegenstand. De divisie Walther van het 2de korps werd ter ondersteuning zijns linkervleugels naar den rechter-Maasoever gezonden en het gelukte, na een hardnekkig, van beide zijden met de uiterste dapperheid volgehouden gevecht, den vijand in den loop des dags over Bazeilles en Balan tot tegen Sedan terug te werpen. Intusschen was reeds omtrent halfzeven 's morgens, de kroonprins van Saksen met zijne voorhoede bij Lamécourt (¼ mijl zuidoostelijk van Moncelle) en bij La Moncelle in gevecht geraakt. Tegenover hem had het 1ste Fransche korps Monville (⅛ mijl ten zuiden La Moncelle), Daigny, alsook de hoogten ten oosten dezer plaatsen sterk bezet. Eindelijk gelukte het der 24ste divisie, den vijand zoover achteruit te drijven, dat eene ontwikkeling tusschen La Moncelle en Daigny mogelijk werd. Op den linkervleugel was welhaast de aanraking met het 1ste Beiersche korps bewerkt. Daar nam het 1ste Fransche korps het offensief tegen de Saksische divisie. Een zeer hevig kanon- en mitrailleusen vuur stelde den aanval in. Al de onstuimige aanvallen werden nogtans afgeslagen, zoodat die na halftien niet meer werden hervat. Op dit oogenblik verscheen de 23ste (Saksische) divisie en ontnam den vijand La Moncelle. Het gardekorps, dat hier den versten omweg afgelegd had, kwam ten 1 uur bij Villers-Cernay aan (ruim ½ mijl ten oosten van Givonne), vond het 12de korps reeds in eene gunstige positie en ontving daarom van het legerhoofd bevel, in het dal tegen Fleigneux op te rukken, zoodra de afdeeling Givonne-Daigny zou genomen zijn. Het 12de korps moest zich links bij deze beweging aansluiten. Reeds omstreeks 9 uren openden eenige batterijen des linkervleugels van het gardekorps bij Villers-Cernay haar vuur, terwijl op den rechtervleugel het geschut des korps het vooruitrukken der 1ste gardedivisie tegen Givonne en later tegen Illy ondersteunde. Die 2de divisie wendde zich te 11 uren tegen Daigny en Haybes, {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} ½ mijl ten noorden van Daigny; Daigny zelf werd te 12 uren door het 12de korps ingenomen. De 23ste divisie van hetzelfde korps rukte nu dalopwaarts en verjoeg den vijand uit zijne sterke stelling, terwijl de garde in haren tocht op Illy zijne flank allengs al dichter omsloot. De hierdoor langs het Beiersche korps vrij wordende ruimte werd door de 8ste divisie aangevuld. Al de beschikbare batterijen werden op de bestormde hoogte aangevoerd. Ongeveer honderd kanonnen waren hier op den rechtervleugel in werking. Te drie uren gaven het gardekorps en het 5de korps bij Illy elkander de hand. Wenden wij ons nu nogmaals naar den linkervleugel van het Duitsche leger. Wij hebben het 11de korps bij Briancourt gezien, opgevolgd door het 5de korps en de 4de cavalerie-divisie. De kroonprins had de richting op St.-Menges voorgeschreven. Te 8 ¾ uren stiet de voorwacht van het 11de korps daar op den vijand, die zuidoostwaarts, op den linkeroever der langs St.-Menges loopende beek, stand genomen had. Het kwam tot een kort, maar zeer hardnekkig gevecht, hetwelk hiermede eindigde dat de vijand Menges ontruimde en op zijne sterke stelling tusschen Floing en Illy terugtrok. Hier had zich de vijand op een wijd westwaarts uitspringend bergpunt geplaatst om zich tegen een van het noorden komenden rugwaartschen aanval te verdedigen. {== afbeelding Gezicht op de vesting Sedan. ==} {>>afbeelding<<} Voor dit doel alleen was de stelling zeer sterk, maar reeds vroeg werd de algeheele insluiting zijner sterke stelling den vijand voelbaar, want hij ontving van de Beiersche batterijen op den linkeroever der Maas, ten noorden en ten oosten van Frénois, flanken rugvuur. De artillerie van het 11de korps werkte voortreffelijk tot voorbereiding van de inneming dezer hoogte, nam eerst met twee batterijen der voorhoede eene stelling ten noorden van Floing, aan beide zijden eens bemuurden hofs in en werd daarna door het 5de korps ondersteund. Dit had zijne korpsartillerie vooruitgebracht en trok middelerwijl met zijn geschut bij Fleigneux over de beek. Ten zuiden van dit dorp namen de batterijen hare eerste stelling, om de vijandelijke positie aan te vallen. Te 11 uren had op de gansche linie een hevig kanongevecht plaats, dat uren lang zonder onderbreking voortduurde. Omstreeks 1 uur rukte het voetvolk van het 11de korps en de 19de brigade van den rechtervleugel van het 5de korps tot den aanval van Floing vooruit. De vijand verdedigde zich met den moed der vertwijfeling. Niettegenstaande gelukte het der infanterie, door hare batterijen zeer krachtig ondersteund, de positie voor Floing in te nemen. Verscheidene aanvallen, vooral door cavalerie uitgevoerd, welker hevigheid het voornemen om door te breken deed kennen, mislukten tegenover de onverstoorbare standvastigheid der bataljons van het 11de korps en die der haar ondersteunende afdeelingen van het 5de korps. Deels in linie, deels in carré's werden de aanvallen doorgestaan en alle afgeslagen door een zeker en welgevoed vuur, dat het grootste getal der aanvallers buiten gevecht stelde en het overige op Sedan terugsloeg. Het gevecht der beide korpsen werd, na de zware verwonding van den tijdelijken bevelhebber van het 11de korps (Von Böse), door luitenant-generaal Von Kirchbach aangevoerd. Na de vlucht der cavalerie hield de Fransche infanterie ook geen stand meer. Te 3 uren des namiddags was de vijand reeds op verscheidene punten in vollen terugtocht naar de vesting. Het 5de korps had intusschen met zijn korps artillerie den algemeenen aanval op Illy en de daaraan grenzende stelling op de hoogte, voortreffelijk toebereid. Hierbij werd het krachtig ondersteund door eene derde zware batterij van het 11de korps, die ten oosten van Floing stelling ingenomen had. Rond de hoogte, zuidwaarts Illy en het daarbij liggende woud ontstond een hevig gevecht. Te 3 uren was dit ook geëindigd. De {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} vijand was ook hier door het bosch de la Garenne, in terugtocht naar de vesting. Zoo werd op dit oogenblik de geheele insluiting van het Fransche leger in het vlakke veld voltrokken. Terzelfder tijd weken voor de van alle zijden opkomende Pruisische colonnes de laatst stand houdende vijandelijke afdeelingen op Sedan terug; vele dezer werden afgesneden, moesten de wapens neerleggen en zich overgeven, aangezien haar geen andere uitweg meer overbleef. Het leger van den kroonprins van Saksen maakte gedurende het gevecht 11,000 gevangenen. Buiten dit had het 25 kanonnen, 7 mitrailleuses, 2 vanen en 1 adelaar bemachtigd; het 5de en het 11d korps leverden meer dan 10,000 man af. Rekent men hierbij nu nog de door de Beiersche troepen gemaakte gevangenen, dan komt men tot omtrent 25,000 man, die alleen gedurende den slag in onze handen vielen. De eerste vijandelijke stelling had front tegen het oosten genomen; vroeg in den morgen werd nogtans maarschalk Mac-Mahon reeds door een granaat zwaar gewond. De generaal welke hem opvolgde (Ducrot), had beproefd langs het westen door te breken. Des middags echter nam generaal Wimpffen het opperbevel en beproefde nogmaals eene doorbraak in de tegenovergestelde richting, waarbij de Beieren weer een hevig gevecht hadden te doorstaan, doch den vijand zegevierend terugdreven. Het verlies des vijands ten gevolge van ons grof geschut was zeer aanzienlijk; het onze integendeel, in vergelijking met die der vorige veldslagen, gering. Vier- a vijfhonderd kanonnen hadden tegen het vijandelijk leger gevuurd. Dit laatste had zich lang met grooten moed verdedigd, maar werd eindelijk in volle vlucht op Sedan teruggeworpen. De keizer was gedurende het gevecht in persoon bij het leger; kort na den middag keerde hij echter naar Sedan terug en bood van hier schriftelijk, door generaal Reille die den brief overbracht, den koning zijnen degen aan. Deze werd aangenomen. Over geheel de linie zweeg het kanon. Al de hoogten, welke de vesting Sedan omringen, waren in handen der Duitsche troepen. Dubbel ingesloten, zonder mogelijkheid zich een uitweg te banen of langer weerstand te bieden, bleef er het Fransche leger niets over, dan onderhandelingen over de capitulatie te openen. Deze werden in den loop des nachts te Donchery gevoerd en langs Pruisische zijde de bepaling vastgesteld, welker afwijzing de voortzetting des gevechts tot den volgenden morgen deed uitstellen. - Als wij nu naar de bijzonderheden over dien belangrijken slag verlangen, dan ontmoeten wij in de eerste plaats een paar brieven door Engelsche correspondenten meegedeeld, die een zeer rijken voorraad inhouden. De Times bevatte onder anderen een brief, waarin men wees op het onberadene van den aanval der Beieren, onberaden dewijl men in het hoofdkwartier beweerde dat het hun uitdrukkelijk verboden werd een aanval te doen, voordat de prins van Saksen den rechtervleugel zou bereikt hebben. In dien aanval lieten de Beieren 3000 man op het slagveld. Volgens de Beiersche meening hebben zij echter de gegeven bevelen in den wezenlijken zin opgevat. Hoe het zij, de Beieren hadden hevige schokken te doorstaan; drie aanvallen, in welke de Fransche mariniers met eene buitengewone dapperheid streden, werden uit de stad op hen gericht, en er was een oogenblik geweest dat zij dreigden te bezwijken. Beurtelings werden zij door Mac-Mahon, door Ducrot en door De Wimpffen aangetast. Het gelukte inderdaad den Franschen de Beieren uit Balan te verjagen. Door dit welgelukken aangemoedigd, werd er ook een aanval op Illy beproefd; doch de kroonprins van Saksen, welke zijne aanvallende houding hernomen had, wachtte hen met eene geduchte krijgsmacht af en deed den aanval mislukken. De terugtocht der Franschen gaf andermaal ruimte aan de Beieren en deed hen in Bazeilles stand houden, terwijl rond Balan het gevecht op de krachtdadigste wijze werd voortgezet. Hier moet, volgens eene Beiersche opgave, de keizer zich bij eene uit het overschot van verschillende regimenten gevormde colonne hebben gevoegd, om de Beieren uit hunne geduchte stelling te verwijderen. Doch de artillerie op de hoogte aan de overzij der rivier en der baan geplaatst, vormde reeds een kruisvuur en maakte elke poging machteloos. De keizer zou zich in een hagelslag van kogels en granaten hebben bevonden en eene springende granaat verborg hem een oogenblik in eene wolk van rook. De officieren die hem omringden, drongen nu bij hem aan dat hij zich verwijderen zoude. De Beieren rukten voorwaarts en joegen de Franschen tot op de glacis der vesting terug. ‘Ik plaatste mij,’ zoo schreef generaal De Wimpffen uit Fays-sur-Veneurs (België) den 5den September 1870 aan den minister van Oorlog en onttrok zich door dien brief aan alle verantwoordelijkheid: ‘ik plaatste mij met mijnen staf aan het hoofd der troepen, uit alle korpsen rond de stad te zamen geraapt, en ik marcheerde op het spoor van het 12de korps, den grooten weg van Givonne volgende en de hoogten welke dezen weg ten oosten bestrijken, beklimmende; maar belemmerd door eene reeks omheiningen en parken, meer nog dan door de verdediging des vijands, moest ik den weg rechts inslaan, welke mij naar de Balan-poort voerde. Het is op dat oogenblik, te 4 uren, dat een officier mij eenen brief bracht door welken de keizer mij verwittigde, dat de witte vlag op de citadel waaide, mij uitnoodigde het vuur te doen ophouden en gelastte met den vijand in onderhandeling te treden. Ik weigerde herhaalde malen aan dit bevel te voldoen. Niettegenstaande den aandrang van Zijne Majesteit dacht ik nogmaals eene laatste poging te moeten wagen, en ik keerde in de stad terug om een beroep te doen op al de soldaten, welke daar als opeengehoopt waren; maar hetzij de vermoeienis van een gevecht, dat twaalf uren duurde zonder dat de soldaat eenig voedsel kon nemen, hem van allen moed had beroofd; hetzij de gegeven inlichtingen slecht verstaan waren; hetzij men niet begreep hoe gevaarlijk hunne opstapeling was in eene stad, ongeschikt voor de verdediging - slechts weinige manschappen beantwoordden mijnen oproep. Met slechts 2000 soldaten, bij welke zich eenige mobiele gardes en een zeker getal moedige inwoners van Sedan voegden, verjoeg ik den vijand uit Balan. Dat was de laatste poging van de worsteling; het effectief van die troepen was te gering om dien éénigen aftocht, voor welken mogelijkheid bestond, te wagen, en wel ten gevolge der schikkingen door de vijandelijke troepen genomen. Te zes uren keerde ik, de laatste, in de stad terug, opgekropt door caissons, rijtuigen en paarden die de circulatie beletteden. De soldaten met het artillerie-materiëel in de straten als opgehoopt, waren, in geval van bombardement, aan de grootste gevaren blootgesteld. Ik vernam daarenboven dat er slechts voor een dag levensmiddelen in de stad aanwezig waren. De voorraad langs het spoor van Mezières aangevoerd, was op het eerste kanonschot naar laatstgenoemde stad teruggezonden.’ Zoo beschrijft de opperbevelhebber de laatste oogenblikken van den strijd, waarvan de Times, volgens Beiersche opgaven, hooger spreekt. ‘Eindelijk,’ zegt dit blad, ‘werd het vuur gestaakt, en toen over de met bloed doorweekte heuvelen en dalen, langs welke een zware wolk van kruitdamp verspreid was, de tijding weerklonk waarom het kanon tot zwijgen gebracht was - toen verhief zich alom een blij gejubel, een kreet zooals een groot leger, in het uur der overwinning, alléen kan doen opstijgen. ‘Duizenden helmen, schako's en mutsen, duizenden bajonetten en sabels werden in de hoogte gestoken, en zelfs gewonden en zieken juichten met zwakke stem mee de overwinning toe. Een officier vertelde dat hij een grooten, sterken Pruis had gezien, die met de rechterhand in de zijde gedrukt, stervend neerlag; maar plotseling toen hij wist waarom men zoo jubelde, onder een luid “hoezee!” opsprong. Een oogenblik zwaaide hij op eene wonderlijke manier met zijne handen boven het hoofd; een bloedstroom braakte uit zijne wonde, en zonder verder geluid te geven, viel hij dood neer en dwars over het lijk van een Franschman heen.’ De zon verdween. De koning en de kroonprins reden naar hunne hoofdkwartieren. Een eindelooze jubel begroette hen op hunnen doortocht. De dorpelingen, gewis uit schrik voor den overwinnaar, deelden schijnbaar in de vreugde - misschien gemeend, omdat iedereen den ijselijken oorlog als geëindigd beschouwde. De menschen {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} illumineerden zelfs hunne huizen, ter eere van den overwinnaar, doch hier was er dwang in het spel. Dien avond stelde de kroonprins van Pruisen met champagne, door een regiment dragonders in den keizerlijken voorraad buitgemaakt en den prins vereerd, voor het eerst een toast in: ‘aan den koning, aan het leger!’ De correspondent van de Daily-News schetste den veldslag van het standpunt waar de kroonprins van Pruisen zich bevond: ‘Verbeeldt u een grooten halven cirkel, die zoo in elkander sluit, dat er rondom de stad overal batterijen staan; plaatst u naast den kroonprins van Pruisen op den heuvel bij Donchery en neemt de korpsen, in de orde waarin zij geplaatst zijn. Het vijfde en het elfde Pruisische korps bevinden zich noordwaarts, om zich bij de linkerzijde aan te sluiten. Het zesde korps trekt meer naar achter om; de Wurtembergers ook aan de linkerzijde, vóór het zesde korps, zullen op hun eigen houtje vechten met de Franschen die van Mezières komen. Vlak voor ons ligt Sedan, door zijne wallen en kunstmatige overstrooming van de velden aan de Maas gedekt. Rechts van den heuvel staan twee Beiersche korpsen. Een van deze is bestemd om deel te nemen aan den slag; behalve deze zijn er nog de troepen onder den kroonprins van Saksen, het derde Pruisische, Saksische en het Pruisische gardekorps. Deze strijdkrachten trekken om Sedan bijeen. Koning Wilhelm voert het opperbevel, omdat er twee Duitsche legers, dat van den kroonprins van Pruisen en het gecombineerde onder den Saksischen kroonprins, aanwezig zijn. De koning staat op een hoog gelegen stuk grond achter de Beieren, rechts van den heuvel bij Donchery. Bismarck en Von Moltke bevinden zich bij hem. Blumenthal is bij den kroonprins waar zich ook andere hooge personen bevinden, waaronder de hertog van Augustenburg en prins Leopold van Hohenzollern, die tot den staf behooren. De eerste is in Beiersche, de tweede in Pruisische uniform. Ook de hertog van Saksen-Coburg-Gotha, de prinsen van Weimar, Mecklenburg en Wurtemberg zijn tegenwoordig..... .... Geheel de landstreek is als eene landkaart te overzien. Donchery ligt duidelijk voor ons, en toen de mist wat meer opgetrokken was, kon de loop van de Maas gemakkelijk worden gevolgd. De beste wijze om zich de plaatselijke gesteldheid voor den geest te brengen, is een hoefijzer te nemen, het eene einde vlak aan de linkerzijde, het andere wat achterwaarts ter rechterzijde. Donchery ligt met zijne heuvels aan de achterzijde van het hoefijzer. Aan het verlengde gedeelte, aan onze rechterzijde, ligt Bazeilles, met eene spoorwegbrug die zich in uitstekenden toestand bevindt. Sedan ligt aan den rechteroever van de rivier, aan de buitenzijde der kromming van het hoefijzer. Cazal en Floing liggen verder op aan de rechterzijde, St.-Menges in het front. De dorpen Busigny en Givonne liggen achter de rechterzijde, dus achter de stad, waar het land heuvelachtig en boschrijk is. De groote vlakte is, altijd nog het hoefijzer tot voorbeeld genomen, in de kromming, en als de Pruisische troepen zich aan deze zijde vertoonen, bewegen zij zich vlug door de vlakte, om het einde van het hoefijzer om te trekken en aan den rechterkant terecht te komen. De Belgische grens ligt een weinig voorbij het front, zoodat er genoeg ruimte is voor het zesde en elfde korps om de linie van terugtocht van Sedan te bedreigen. .... Het tooneel op den heuvel bij den staf van den kroonprins is vol beweging en toebereiding. Kanonnen worden getransporteerd en talrijke wagens volgen zoo snel zij maar kunnen. Achterblijvers haasten zich naar hun korps, adjudanten galoppeeren heen en weer zonder hun leven te ontzien. .... In het begin van den slag ware het voor een eskadron lichte cavalerie of voor een reiswagen misschien mogelijk geweest naar België te ontsnappen. De noordelijke weg was open; maar de Franschen schenen niet aan vluchten te denken. Niettegenstaande zij verpletterd en verstrooid werden, vochten zij als dappere mannen. Te 1 uur in den voormiddag was het gevecht niets meer dan eene slachting; de cirkel van witte rookwolken omsloot de Fransche stelling geheel. Het is thans ten eenenmale een artilleriegevecht en de Duitsche kanonnen worden niet alleen goed bediend, maar dragen ver. In de richting van Bazeilles hoort men een onophoudelijk kleingeweervuur, en vlammen en zwarte rook verraden brand. De kroonprins van Saksen rukt geregeld voorwaarts. Een oogenblik scheen het alsof de wanhopige Franschen zijne pogingen zouden belemmeren, maar de Duitsche rechtervleugel werd sterker. Aan de linkerzijde is een scherp gevecht aan gang: daar verovert het 11de Pruisische korps den weg naar Cazal en Floing; een flink artillerievuur weerstaat de aanvallen van de infanterie. Wij zien dat het ontsnappen van de Franschen onmogelijk is, nu onze troepen zich op de hoogten achter Floing noordwestelijk van Sedan vertoonden.’ Men kent den uitslag van die altijd nauwer wordende insluiting, van dien immer zich inkrimpenden vurigen cirkel. De toestand van het Fransche leger was reeds vroeg op den dag reddeloos. In een anderen brief zegt de Engelsche correspondent: ‘Welk een oogenblik voor den trotschen beheerscher van Frankrijk! Zijne ergste vijanden hadden hem niets ergers kunnen wenschen, en nu het bekend werd dat hij zelf zich in de stad bevond, dat de parlementair door den keizer in persoon was afgezonden, en dat Napoleon III krijgsgevangene zou worden, bleef menigeen verstomd. Königgrätz was eene groote overwinning, maar niets vergeleken bij dit feit. Kreten van verwondering werden gehoord, ja zelfs het ongeloof aan de gebeurtenis werd te kennen gegeven, toen vele Duitsche officieren langs den stoffigen weg vernamen wat er geschied was. Maar het kon niet worden betwijfeld. De adjudant van den keizer had met den koning gesproken; men had het gezien en toen dit bekend werd, maakte zich eene toomelooze vreugde van de Duitschers meester. Er was nu hoop spoedig thuis te komen. Deze krachtige overwinnaars van Sedan waren, uit een ander gezichtspunt bekeken, rustige burgers en zij dachten dat zij waarlijk al genoeg gevochten hadden. .... De kroonprins werd uitbundig toegejuicht, toen hij in het hoofdkwartier te Chemery terugkeerde. Aan iedereen werd bevolen brandende kaarsen achter de vensterruiten te zetten en de soldaten maakten een zoodanig geweld om van hunne vreugde blijk te geven, dat onder de Fransche bewoners eene paniek ontstond....’ Heldhaftig was er aan beide zijden gevochten. Een der heetste oogenblikken was toen de Pruisen door de Fransche cavalerie werden gechargeerd en zij deze met een krachtdadig snelvuur afsloegen. Laat ons, nu de slag geëindigd is, deze en eenige andere bijzonderheden aanhalen, evenals de soldaten die des avonds aan het bivakvuur en nog lang nadien aan den haard gezeten zijn. Evenals te Wörth, en zooals wij trouwens reeds gezien hebben, werden te Sedan prachtige cavalerie-charges uitgevoerd, doch helaas! hier even hopeloos als ginder. Het was in den namiddag; het 11de korps en de 19de brigade van den rechtervleugel des 5den korps, trokken op om den aanval op Floing te beginnen en daarna tegen de zuidelijk van dit dorp gelegene hoogte te opereeren. De Pruisische tirailleurs, die zich op de hoogten vertoonden, moesten echter voor de overmacht des vijands achteruitgaan. Zij kwamen in grooter getal welhaast terug. Om hen af te weren formeerde zich een kurassierregiment in eskadrons. Het was een vreeselijk uitzicht voor de Pruisen. In trotsch uitdagende rangen, met in de zon blinkende helmen, kurassen en sabels, kwamen zij afgestormd. De grond dreunde onder den duizendvoudigen hoefslag der paarden, en ‘cavalerie, cavalerie!’ weerklonk het door de Pruisische gelederen. Niet zonder beven zagen de Duitschers die ijzeren en bliksemende mannen, wier wilde paarden alles dreigden te verpletteren, aanstormen. Doch de Duitsche koelbloedigheid keerde weer en de eskadrons werden met een vernielend snelvuur ontvangen. Honderden, man en paard, werden naar beneden geworpen. Zoo hevig was het Pruisische vuur, dat de overblijvenden den teugel wendden, en gehavend en verhakkeld kwam die bende, een oogenblik te voren nog zoo prachtig, uit den mislukten aanval terug. Er werd geen moed verloren: de chasseurs d'Afrique, eene keurbende, volgden en vielen met eene wilde onbesuisdheid op de Duitsche liniën. Wat ijselijke verwarring in den terugtocht van dezen! Ruiters en paarden stortten neer; ruiters te voet trachtten eenen {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Pruisische garde in den slag bij Sedan in den voormiddag van 1 September 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aanval der Pruisen op de Fransche ruiterij in den slag bij Sedan omstreeks den middag van 1 September 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} doorweg te vinden tusschen de terugrennende of op den grond gevallen, tuimelende, gekwetste, brieschende en slaande paarden. De kogels sneden en schuifelden zoo dicht, als er vonken uit een groot vuurwerk worden gestrooid. Van de Pruisische zijde werd daarenboven een andere en inderdaad uitroeiende maatregel genomen. De Duitschers scheidden zich in tweeën, lieten tusschen hunne linie eene opening van ongeveer honderd stappen. Die opening werd de krater van een vulkaan. Die ‘Pruisische duivels’ hadden op zekeren afstand een paar vierponders op de helling weten te brengen, en toen de Fransche kurassiers andermaal terugkeerden, liet men hen tot op zoo wat vijf en zeventig stappen naderen, waarna het uit dien vuurspuwenden berg andermaal verraderlijk begon te donderen. Dergelijke aanvallen van Fransche cavalerie hadden op meer dan éen punt, en alom met een vertwijfelenden moed plaats; niet alleen de kurassiers en de chasseurs, maar ook de lansiers en huzaren wierpen zich met wanhoop in het gevecht, dat echter voor hen reddeloos verloren was. Kloek werd er ook bij Givonne, vooral omtrent den middag, gestreden. De stelling aldaar werd door het Pruisische gardekorps bezet. Het was daar dat de kapitein Von Roon, chef van de 5de zware batterij, een zoon des Pruisischen ministers van Oorlog, viel. Trouwens de bloem van de Duitsche samenleving is in dien oorlog gevallen, naast den eenvoudigen en vergeten burger. In elk huis, tot welken rang dit ook behoore, is rouw.... alleen de paleizen zijn gespaard gebleven. Von Roon was als vader, in den moorddadigen krijg, zwaar beproefd. Dat monster, aan hetwelk hij de studie van gansch zijn leven opofferde, eischte ook hem offers. Luitenant Wilhelm Von Roon werd in den aanvang des oorlogs gewond, doch herstelde. De oudste, majoor bij den staf, werd zwaar gewond door den val van zijn paard. Den derden zoon, waarvan hooger sprake was, schoot men bij het kanon den vinger af; toch bleef hij op zijn post. Een granaatscherf reet hem welhaast den buik open. ‘Ik heb,’ zoo schreef zijn vader aan den geestelijke van Gutergötz, die den brief op den kansel voorlas, ‘ik heb mijn armen zoon, na lang zoeken gevonden. Hij lijdt veel en zal welhaast naar het betere vaderland overgaan. Ik heb afscheid van hem genomen.... doch 't zal voor korten tijd zijn, want ook ik, ik gevoel den dood naderen.... Ik heb gisteren alles aan mijne vrouw geschreven en hoop, dat zij als oprechte Christin datgene zal onderstaan wat niet meer te veranderen is. Zij kan zich troosten en sterk zijn in het denkbeeld, dat het ons niet alleen zóó gaat, maar vele duizenden.... In geval de Heer onze God aan onzen zoon nog genezing schenken zal, zullen wij hem als een pasgeborene begroeten....’ Treffende brief, dien wij aanhalen omdat hij doet zien, dat de Duitscher, katholiek of protestant, godsdienstig is, en dit is vooral het geval met den Duitscher ten plattelande. Des Zondags ging de soldaat, zoo het hem slechts mogelijk was ter kerke, terwijl de Franschman - en wij weten zulks uit stellige opgaven - zich over het algemeen om het kerkgaan niet bekommerde. De Duitsche soldaat had zijn kerkboek, en het was ingrijpend die mannen des Zondags op den steenen vloer voor het altaar te zien knielen en zich als katholiek op den dood voorbereid te houden, terwijl de protestant ter preek ging en zijne psalmen zong gelijk in zijn vreedzaam dorp. Heerschte er echter bij den Franschman geen gevoel van hooger leven? Bij den altijd ontuchtigen en bandeloozen boulevardier, neen! tenzij als het uur sloeg als hij voor den laatsten rechter zou gedaagd worden; maar voorzeker wel bij den soldaat, die achter den ploeg weggehaald, nog door het vergif der kazerne niet bedorven was.... Het slagveld van Givonne droeg het kenteeken van een woedenden strijd. De rijkdom van den landbouwer was wijd en zijd vernield. Nauwelijks bemerkte men nog een kool- of aardappelstruik. De bommen, de marcheerende infanterie, de chargeerende cavalerie, voeten, hoeven en wielen hadden alles vertrappeld en vernield. Heinde en ver lagen ransels, kepis, pinhelmen, gebogen en gekromde sabels, gebroken en nog ongeschonden geweren, epauletten, gordels, degens - alles was beslijkt en bebloed. Papieren en brieven waren rechts en links met bloed doorweekt en als men ze opende, bevatteden zij niet zelden den laatsten groet aan ouders, vrienden, verloofden. Lijken - lijken overal. Hier ligt een officier wiens borst doorschoten is en wiens handen voor de oogen geklemd zijn, alsof hij in den doodstrijd wanhopig gezegd heeft: ‘en hier moeten sterven!’ Dezes hoofd is ten eenenmale afgeslagen. Honderden verschillende uitdrukkingen zijn op de aangezichten te lezen: smart, wanhoop, schrik, woede, zinsverbijstering, gelatenheid. Deze moet gevloekt, gene moet gebeden hebben; want de handen van deze zijn gebald; gene heeft de handen op het hart gevouwen, en nu men ze openlegt, omklemmen zij eene medaille, op welke geprent staat: ‘Jesus, Maria, Joseph.’ Schier alle lijken zijn blootvoets - 't was den dag na den slag - de nachtzwervers en plunderaars hebben reeds hunne ronde gedaan, en men schijnt vooral schoenen te rooven. Eene der verschrikkelijkste plaatsen, zegt een ooggetuige, is een holle weg, door bosschen omringd; men zou zeggen dat het eene uitgedroogde stroombedding is. De lijken liggen daar als opgestapeld; Franschen en Pruisen rusten nu op elkander. In eene gracht, wier kanten afgebolsterd zijn, als werden zij door honderden wanhopige vingers doorreten, ligt onder anderen een Pruis en op dezen een Franschman. Deze laatste is met zijn mond op het voorhoofd van zijnen vijand terecht gekomen. Is het toeval niet treffend? Voorwaar de dood op een slagveld brengt ingrijpende contrasten teweeg. Den vijand, dien gij neergeschoten hebt, gaat ge, al vallende, soms een kus geven. Ziedaar de ontknooping van die haatvolle, brandende en onverbiddelijke worsteling - een doodskus. Een lid van het Engelsche parlement, die den slag, wij zullen zeggen als tourist bijwoonde, heeft ons een treffend tooneel bewaard, dat wij onzen lezers niet mogen ontzeggen. Het was den 1sten September, te 3 uren, dat er eene soort van halt in dat ‘menschenslachten’ - zoo mogen wij den oorlog wel noemen - plaats had. Onze Engelschman maakte er gebruik van om op het terrein, aan de woudzijde, voorwaarts te gaan, dewijl hij meende dat deze door de Franschen ontruimd was. In eene diepe holte, naast een wilgeboom, het eenige overblijvende teeken van plantengroei dat er nog zichtbaar was, vond hij een tiental gekwetsten: vijf Franschen en de overigen Duitschers. Hij hielp zooveel als het in zijne macht was, die arme jongens; hij beschikte over een kleinen voorraad verbindsels en zijne veldflesch. Voordat hij echter terugkeeren kon, ving het vuur andermaal aan. De kogels en bommen gonsden, schuifelden en sisten boven en rondom de groep; zij doorploegden en doorwoelden den grond rond de voeten der gekwetsten. Het parlementslid kroop tot onder den stam van den wilg, eene wel zwakke beschutting, en zette zich tusschen zijne vrienden de gekwetsten neer. Dat half uur duurde eene eeuw. De Fransche gekwetsten zuchtten dat het deernis opwekte; de Duitsche, even zwaar gewond, waren stiller en klaagden minder. Diezelfde opmerking maakt de schrijver in de hospitalen. ‘Ik denk,’ zegt hij, ‘dat de Franschen zeer kleinzeerig zijn.’ Grievend was het zooveel lijden te zien en zoo weinig middelen ter verpleging te hebben. Hier deed hij een gekwetste neerzitten en gaf hem zijn ransel tot steunsel; een ander plaatste hij op zijne zijde. Een derde legde hij een stuk stof over het hoofd om hem tegen de brandende zonnestralen te behoeden. De wonde van een dezer ongelukkigen verbond hij met een stuk hemd. Voor een ander die schier verstikte, ontknoopte hij de tuniek. Ginder trok hij den schoen van een gekwetsten voet. Aan allen gaf hij wat cognac - en daarna zette de Engelschman zich tusschen hen neer en knoopte een gesprek aan. Hoe dankbaar waren allen! Wat waren zij beleefd in al hun pijnlijk lijden, vooral een arme Fransche soldaat. ‘En wat mij vooral trof,’ vertelt hij verder, ‘was de teere welwillendheid welke zij voor elkander aan den dag legden en hoe Franschen en Duitschers elkander zooveel mogelijk hulp toe brachten! - ‘Maar, mijnheer,’ zeide een arme Fransche soldaat, ‘zijn de Pruisen ook Christenen?’ - ‘Zeker,’ antwoordde ik hem. - ‘Wel, waarom,’ zuchtte hij diep (hij had eene zware {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} wonde aan de borst), ‘wel waarom vermoorden wij dan elkander?’ - ‘O,’ zeide ik, ‘dat is voor de keizers en koningen. Weet ge dan niet dat wij, menschen, voor hen gemaakt zijn?’ ‘Die laatste zienswijze deelde hij niet. Ik was zijn tolk bij zijne Duitsche buren en toen het vuur minder hevig was, ging ik heen om hulp te gaan zoeken. Elk gekwetste vroeg mij onveranderlijk: ‘Zal ik er van sterven?’ Ik ben geen geneesheer en nam het besluit aan allen hoop te geven; hoelang eenigen van hen nog geleefd hebben zou ik niet kunnen zeggen. Een Beiersch soldaat had eene kogelwonde tusschen de twee oogen; het lood had eene zuiver ronde opening gemaakt ter grootte van een vijftigcentiemstukje. Hij richtte zich op den elleboog omhoog en vroeg wat water. Ik gaf hem een dronk en toen hij zich gelaafd had, zakte hij weer, onder het stamelen van: ‘dank, dank,’ op den grond terug. ‘In den loop des avonds kwam ik met manschappen en draagbaren terug en men voerde mijne vrienden weg. De slag was ten einde; mijne flesch was ledig; mijn voorraad pluksel was uitgeput. Ik kon niets meer voor die ongelukkigen doen. Ik keerde naar Remilly terug. Ik vergat honger en afmatting. Onmogelijk een stuk eten te vinden. Ik dacht weinig aan Napoleon of aan den koning, of aan het door heuvelen omsloten dal, waar de vlammen van vier brandende dorpen in het water der rivier en in de overstroomingen dezer laatste, weerspiegelden. Ik dacht aan de tien gekwetsten, die ik onder den wilgeboom had gevonden, en ik voelde mijn hart week worden en tranen in mijne oogen opwellen.’ Een wat opgeruimder tooneel, dat gewis aan het bivakvuur, in de kazerne en aan den haard nog dikwijls zal verteld worden. Het 99ste regiment bleef te Sedan een der laatsten op het slagveld. Het was een van die welke te Fröschweiler gestreden hadden. Zijne positie was te Sedan op den rand van een bosch. Uitgeput van vermoeienis, geen voorraad meer hebbende, zouden de soldaten op Sedan terugtrekken; doch de weg was afgesneden. ‘Laat ons de vlag redden!’ was aller uitroep. De vlag was in Mexico met het Eerelegioen gedecoreerd en het regiment was er juist daarom te meer aan gehecht. Men keerde in het bosch terug, delfde den stok, door een houwitser gebroken, in den grond en verdeelde vlag, adelaar en kruis onder de officieren. Dan werd de charge geblazen en de aanval was zoo geducht, dat het regiment door de Pruisische linie heensloeg, echter met verlies van zevenhonderd man. De vlag was echter gered.... Den volgenden dag capituleerde Sedan. De adelaars moesten aan de Pruisische overheden worden ter hand gesteld. Bij die tijding morde het regiment. Het wilde de vlag verbranden. De krijgsgevangenen werden door de Duitschers scherp bewaakt; maar de luitenant Baratte stelde den kolonel voor het overschot der vlag te redden. De verschillende brokken werden hem ter hand gesteld en in een gescheurde broek en gelapten kiel gekleed, verborg hij het zoogezegd regiments-heiligdom op zijne borst en ving des nachts zijn gevaarlijken tocht aan. Schildwachten vuurden op hem, de Maas zwom hij over, in de bosschen werd hij door de ulanen nagezet, honger en dorst heeft hij geleden, duizenden gevaren onderstaan; maar Baratte bereikte eindelijk toch de Belgische grenzen en onder zijn ellendig gewaad verborgen, bracht hij aan den minister van Oorlog Leflo, de vlag, die anders den vijand in de handen zou gevallen zijn. De luitenant werd onmiddellijk met het ridderkruis van het Legioen van Eer begiftigd. Ziehier ten slotte eene zeer schilderachtige beschrijving uit de Daily News van het slagveld, op den 2den September: ‘Daar lagen een dood paard, een kuras en een hoop gebroken wapenen; in dit landhuis waren verscheidene gekwetste Franschen, die in gezelschap van een gewonden Pruis wat soep aten; achter den tuinmuur lag een oude kurassier, met zijne handen vastgeklemd aan het gras. Zijn gelaat heeft eene vaste, beraden uitdrukking, maar niemand die meer notitie van hem nam dan van een dood paard. ‘In sommige landen loopen geheele dorpen leeg om eene vermoorde familie te zien, maar hier op het slagveld zouden dezelfde familie en het lijk worden vertrapt zonder opgemerkt te worden. Deze weide op den heuvel is vol verminkte paarden en doode kurassiers; hier deden de Franschen eene woedende poging om door te breken, daar werden zij door de Pruisische fusillade neergemaaid. Men moet vele slagvelden hebben gezien om te begrijpen wat er gebeurd is, als men de plekken na afloop van den slag bezoekt. Deze groep doode paarden, met een paar helmen, een dozijn kurassen, een gebroken trompet en drie doode kurassiers, is een teeken van een ernstigen strijd; de donkere strepen op den grond zijn de plekken waar de gekwetsten gelegen hebben, die reeds zijn weggevoerd. Daar waar die kleine hoop wapenen ligt, heeft een troepje dat de paarden verloren had, zich gevangen moeten geven. Verder op liggen Pruisische helmen, vertrapt en verbrijzeld, eenige zijn door kogels en granaten getroffen, andere met bloed bevlekt. Zij spreken van het regiment waarvan de manschappen, aan welke zij behoorden, deel uitmaakten. Andere helmen hebben geen bepaald teeken en kunnen even goed zijn van gekwetsten als van mannen die eenvoudig in de hitte van den strijd hunne helmen hebben weggesmeten en petten hebben opgezet om zich gemakkelijker te kunnen weren. Daar waar zwarte plekken omgeven zijn door ransel en geweer, een overjas en kookpannetje, hebben mannen gelegen, die hoewel zwaar gewond of zelfs gedood, nog van hunne vrienden zoo moeilijk als het ging, eenige gemakken hebben bekomen. Een heeft een klein dak van bladeren om de zonnestralen te keeren, een ander een deken op twee geweren gespannen als beschutting en zijn ransel tot peluw. Maar gedurende den nacht is hij gestorven en hij bleef nu met den jas over het gezicht liggen totdat de doodgravers hem vinden. Daarginds waar ransels en trommels liggen en dooden op hun gezicht, omgeven van bloed, heeft een infanterie-regiment het hard te verantwoorden gehad; de mannen zijn door tirailleurvuur gevallen, en de linie waarin de dooden liggen, toont aan waar zij gestaan hebben. Kom even mee, een beetje naar achteren. Daar ziet ge ook eenige mannen, doodgeschoten terwijl zij vluchtende waren, en een aantal net gepoetste geweren over den grond verspreid; hier is een regiment uit elkander gestoven, hier zijn eenigen gevallen met den rug naar den vijand gekeerd, hier hebben andere hunne wapenen weggeworpen. Als menschelijke wils- en geestkracht het mogelijk maakten, zou men, door een geheelen morgen alle kleine bijzonderheden van het slagveld op te teekenen, precies op de hoogte komen van de verliezen aan beide zijden geleden. Zoodra een dag meer voorbij is gegaan, de dooden begraven en de wapenen opgezameld zijn, is dit niet zoo gemakkelijk, want het is moeilijk het gevecht alleen naar de beschouwing van de plaatsen waar gestreden is, te beoordeelen, terwijl op den derden en vierden dag de doode paarden tot ontbinding beginnen te komen, zoodat het onmogelijk wordt zich, zoolang ze niet begraven zijn, op die plaatsen te begeven waar zij op den bodem liggen. Maar alle eer voor de hulp aan de gewonden verleend, alle eer aan de gewone en vrijwillige assistenten van de ambulances en hospitalen! Het Roode Kruis brengt vreugde aan menig lijder, en hoewel sommigen het onderscheidingsteeken meer dragen om er voor spek en boonen bij te loopen dan om te handelen, doet het grootste gedeelte meer dan zijn plicht. De betere soort vrijwilligers, de zusters van liefde en de chirurgijns, zijn vol ijver vereenigd; de beste Duitsche familiën zijn onder de krankenverplegers vertegenwoordigd en verscheidene vreemdelingen hebben zich bij hen aangesloten tot het vervullen van de gemeenschappelijke taak der menschlievendheid. Dank alles wat gedaan is en wordt, zijn de gewonden spoedig naar dorpen vervoerd of onder eenig soort van dak gebracht, zoodat zelfs reeds den volgenden morgen weinigen of geen op het slag veld liggen. Op draagbaren worden zij naar de dichtstbij zijnde ambulances gebracht, en onder menigen kreet van “help mij!” of “help hem!” worden zij in een huisje dicht bij het veld neergelegd, zorgvuldig verbonden op stroo gevlijd, en dan op eene kar, hoe pijnlijk ook geschud, naar een verder gelegen hospitaal vervoerd.’ De correspondent spreekt hooger van het Roode Kruis; bij bevestigt, men ziet het, de denkwijze welke wij omtrent die instel- {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het slagveld bij Sedan aan den straatweg nabij Givonne in den avond van 1 September 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} ling reeds deden kennen. Hans Wachenhusen is oneindig strenger in zijn oordeel dan wel de Engelsche correspondent; wij laten hem echter de verantwoordelijkheid van zijne strenge taal. ‘De troep van het Roode Kruis maakt de eigenlijke landplaag uit; zij volgt, als de jakhals den leeuw, onder voorwendsel van zieken te verplegen, gewonden te transporteeren of levensmiddelen voor hen aan te voeren. De dagbladen hebben, zooals ik zie, reeds het hunne tegen dit schandaal gedaan, helaas natuurlijk, zonder er iets tegen te kunnen doen. In de eerste opgewondenheid van den oorlog was men niet voorzichtig genoeg in het uitdeelen van banden van het Geneefsche Kruis. Geheele zwermen van luiaards en leegloopers meldden zich aan; het scheen hun zeer aanlokkelijk toe, in de nabijheid der proviand-kolonnes mede ten oorlog te trekken, zich over de transporten der wijn-, vleesch-, beschuit- en sigarenkisten te ontfermen en wanneer onze troepen voorwaarts trekken, in 's vijands land den veroveraar te spelen. Men nam hen aan. In geheele kompagnieën kwamen zij met de militaire kolonnes, zetten zich, als zwermen vliegen, in de hotels en herbergen neer en leerden het requireeren weldra op eene wijze, dat het Roode Kruis reeds in de grensdistricten de schrik der dorpsbewoners werd. Velen hunner hadden echter reeds hunne bekomst van de zaak, toen de eigenlijke bezwaren van den oorlog begonnen; er zijn er onder hen echter ook, die het eerlijk met hunne taak meenen.’ Terzelfder tijd dat te Sedan de groote strijd gestreden werd, had Bazaine, te Metz ingesloten, gepoogd den kring te verbreken en alzoo de poging van Mac-Mahon te beantwoorden. Den 31sten Augustus, werd er bepaald, zou de Fransche massa in de richting van den rechteroever der Moezel trekken en daar het zwakste punt der insluitingslinie aanvallen. {== afbeelding 1. Sedan. 2. Balan. 3. Bazeilles. 4. Het eiland in de Maas. 5. Hoogten die voornamelijk door de Beieren bestormd werden. 6. Hoogten door de Pruisen bestormd. 7. Villa tot Fransche ambulance ingericht. 8. Napoleons woning als gevangene. 9. Spoorweg. 10. Floring. 11. Illy. 12. Iges. 13. St.-Menges. 14. Vilette. 15. Gesprongen spoorwegbrug. 16. Straatweg naar Donchery (Parijs). 17. Frénois. 18. Hoogten door Duitsche artillerie bezet. 19. Fransche artillerie. 20. Belgische grenzen. 21. Standpunt des konings van Pruisen gedurende den slag. Het slagveld von Sedan bij vogelvlucht. ==} {>>afbeelding<<} Reeds vroeg in den morgen donderde het kanon. De Franschen waren met hoop bezield; de Duitschers vast besloten de met zooveel bloed gewonnen positiën niet op te geven. Wat hen nog meer versterkte, was dat zij ditmaal de gunstigste stellingen hadden ingenomen en het offensief van de Fransche zijde moest komen. Vast als rotsen stonden dan ook de Pruisen en schoon er hardnekkig gedurende den ganschen dag gestreden werd, wonnen de Franschen geen voet grond. Aan de onlangs toegevoegde divisie landweer, onder het bevel van generaal Kummer, en aan het 1ste legerkorps, kwam de palm van den dag toe. De Duitscher legde des avonds het hoofd niet zorgeloos neer; de krachtvolle houding der Fransche troepen had wel doen zien dat zij den volgenden dag, 1 September, den aanval zouden hernieuwen. Het 9de korps rukte dan ook over de Moezel om de door het gevecht vermoeide troepen te versterken. Het 10de verving het 3de korps en zou tot reserve dienen. Volgens Pruisische berichten bezigden de Franschen eene krijgslist; zij wachtten den morgen niet af, maar deden de Duitsche signalen ‘plaats rust’ blazen. Trompetters naderden zoo nabij mogelijk de Duitsche liniën en die Sirenen-tonen betooverden een oogenblik den soldaat. Men zette de wapens af en te gelijker tijd vielen de Franschen met de bajonet aan. Retonfay, eene belangrijke positie en die tot het doorbreken der linie kon bijdragen; Flanville, Noisseville en Servigny, altemaal binnen den omkring der insluitingslinie gelegen, werden bemachtigd. Retonfay moest noodzakelijk door de Duitschers hernomen worden. Ook viel, in den morgen van den 1sten September, generaal Von Manteuffel, bevelhebber van het 1ste korps, deze stelling met de bajonet aan. Was de aanval levendig, niet minder levendig was de verdediging; doch beurtelings, in den loop van den dag werden den Franschen de behaalde voordeelen weer ontnomen. Retonfay werd bemachtigd; Noisseville viel in de handen der Duitschers; Flanville en Servigny ondergingen hetzelfde lot, en de Franschen werden andermaal onder de forteres teruggedrongen. Wij halen die gebeurtenis slechts voor zooverre aan, dat zij eene verbinding tusschen de overige gebeurtenissen daarstelt en komen later op de gevechten rondom Metz breedvoeriger terug. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Na den slag van Sedan. XV. Sedan na den slag. - De capitulatie geteekend. - Proclamatie van De Wimpffen. - De Beieren in Sedan. - Officieren in een hotel. - De uittocht van het krijgsgevangen leger. - Hevige aanvallen der dagbladen omtrent de behandeling der krijgsgevangenen. - Een woord ter opheldering. - Getuigenis van Mgr. van Damas. - Napoleon en Von Bismarck. - Rapport. - In het huisje van den wever. - De twee figuren door Hans Wachenhusen geteekend. - Schilderijen volgens Engelsche correspondenten. - Bellevue te Fresnois. - Bezoek des konings aan den keizer gebracht. - Voorondersteld gesprek. - De koning keert van zijn bezoek terug en rijdt over het slagveld. - Legerrapporten. - Aftocht van Vinoy's leger. - Napoleon verlaat Donchery en begeeft zich langs België naar Wilhelmshöhe. - Schetsen uit België. - De kleine prins in België. - Namen en Oostende. - Recapitulatie der Fransche verliezen. Wij hebben generaal De Wimpffen onder een nameloos leed gebukt, na tevergeefs bij generaal Von Moltke op gunstiger voorwaarden aangedrongen te hebben, in Sedan zien terugkeeren, de voorstellen aan een raad van generaals onderwerpen en eindelijk, door den nood gedwongen, zien toegeven. ‘Met gebroken hart,’ zegt hij in zijn verslag aan den minister van Oorlog, ‘plaatste ik mijn handteeken onder een document, dat eene ramp voor Frankrijk is - eene opoffering, welke misschien alleen door mijne wapengezellen zal begrepen worden.’ De stad leverde middelerwijl een tooneel van wanorde en verwoesting op, dat voor geene beschrijving vatbaar is. Gebouwen waren beschadigd, verbrand, geblakerd, vernield; de straten opgekropt door soldaten van alle wapens; infanterie, cavalerie, turco's, zouaven, officieren en gemeene soldaten; uitgehongerde en bange paarden zonder ruiters, ruiters zonder paarden, wagens van allen aard woelden, drongen heinde en ver, links en rechts dooreen; die massa schreeuwde, huilde, tierde en liep over de puinen, lijken en rompen heen en weer. De beweging deed inderdaad aan den laatsten oordeelsdag denken. Velen hadden geen beter uitzicht dan uit het graf verrezenen, zoo doodsbleek zagen zij er uit. Op de dorpels der deuren en der vensters zaten of lagen gekwetsten, die zich nog tot zooverre hadden voortgesleept, dood vermoeiden of uitgehongerden. De herbergen waren opgekropt, doch er was niet overal drank meer te bekomen; de pompen waren schier leeggedronken. De nacht was een der verschrikkelijkste welke men had beleefd. De soldaten werden allengs al dreigender voor de officieren en men hoorde dezen herhaalde malen zeggen: ils tirent sur nous, leurs officiers. Met de woede der neerlaag, het lijden, de vernedering, de dronkenschap, den honger, de ontbering van allen aard, dreigde Sedan een wezenlijk moordhol te worden. De inwoners zelf, reeds dagen lang door hunne landgenooten overlast, verkeerden in gebrek en lijden. Veler huizen waren door de bommen stukgeschoten; menigeen had een dierbaar wezen verloren. In de zijstraten zag men de pijnlijkste tafereelen; radelooze moeders, die hare kinderen poogden te beschutten, die met een kinderlijkje in den arm ronddwaalden, zich niet, zelfs niet na den dood, van het dierbare wezen willende scheiden. Niemand bekommerde zich om het lot van den persoon welke naast hem stond, naast hem voortliep, naast hem neerzonk - ieder had zelf zooveel lijden te dragen, dat hij eigenbaatzuchtig werd en hardvochtig om de smart zijns naasten. Het vroeger zoo reine, lieve stadje was met stinkende dampen, ten gevolge van brand, wanorde, vernieling, opeenhooping van allen aard opgevuld; wat vroeger frisch en gezond was, werd nu een pesthol. Generaal De Wimpffen, wij zeiden het reeds, onderteekende de volgende capitulatie: ‘Tusschen den ondergeteekende, chef van den generalen staf van koning Wilhelm, en den opperbevelhebber van het Fransche leger, beiden door HH. MM. koning Wilhelm en keizer Napoleon daartoe gemachtigd, is de volgende overeenkomst gesloten: Art. I. Het Fransche leger, onder bevel van generaal Wimpffen, op dit oogenblik door grootere strijdkrachten rondom Sedan omsingeld, is krijgsgevangen. Art. II. Met het oog op de dappere verdediging van het Fransche leger, worden hiervan uitgezonderd alle generaals en officieren alsook alle hoogere ambtenaren met den rang van officier, die schriftelijk hun eerewoord geven, dat zij tot aan het einde van dezen oorlog noch de wapenen tegen Duitschland zullen opnemen, noch op eenige wijze zullen handelen in strijd met zijn belang. De officieren en ambtenaren, die deze voorwaarden aannemen, zullen de wapenen en de goederen behouden, die hun persoonlijk behooren. Art. III. Al de wapenen, alsook het oorlogsmateriëel, dat bij het leger behoort, bestaande uit vaandels, adelaars, kanonnen, krijgsvoorraad, enz., zullen te Sedan aan eene militaire commissie, te benoemen door den opperbevelhebber, worden uitgeleverd, ten einde alsdan onmiddellijk aan de Duitsche commissarissen te worden overgeleverd. Art. IV. De vesting Sedan zal in haar tegenwoordigen toestand worden overgegeven, en wordt uiterlijk in den avond van den 2den ter beschikking gesteld van Z.M. koning Wilhelm. Art. V. De officieren, die de beloften weigeren, in art. 2 vermeld, alsook de ontwapende troepen zullen, geschikt volgens hun regiment of korps, op militaire wijze worden ingedeeld. De maatregel neemt den 2den September een aanvang en eindigt den 3den. Deze detachementen zullen gebracht worden op het door de Maas begrensde terrein bij Iges, om door hunne officieren, die alsdan hun kommando aan hunne onderofficieren zullen overgeven, te worden uitgeleverd aan de Duitsche commissarissen. Al de officieren van gezondheid, zonder onderscheid, zullen achterblijven, ten einde de gewonden te verplegen. Te Fresnois, 2 September 1870. (get.) Von Moltke. Wimpffen.’ De proclamatie, die generaal De Wimpffen aan zijne troepen richtte, luidde als volgt: Soldaten! ‘Gij hebt gisteren tegen eene ontzaglijke overmacht gestreden. Van den vroegen morgen tot aan den avond hebt gij den vijand met den grootsten moed tegenstand geboden. Gij hebt uw laatste patroon gebruikt. Door deze worsteling uitgeput, hebt gij geen gevolg kunnen geven aan den oproep uwer generaals en officieren, om te trachten, den weg naar Montmédy en maarschalk Bazaine te bereiken. Slechts tweeduizend man konden zich vereenigen, om eene uiterste poging te wagen. Zij werden in het dorp Balan tegengehouden en moesten naar Sedan terugkeeren, waar een generaal met smart geconstateerd heeft, dat er noch leeftocht noch oorlogsammunitie aanwezig was. Men kan er dus niet aan denken de plaats te verdedigen, welker positie het onmogelijk maakt, aan de talrijke, machtige artillerie van den vijand weerstand te bieden. Daar het leger, dat binnen de muren dezer stad vereenigd is, noch kan terugtrekken, noch haar kan verdedigen; daar verder de levensmiddelen èn voor de bevolking, èn voor het garnizoen ontbreken, heb ik het treurige besluit moeten nemen, met den vijand te onderhandelen. Gisteren naar het Pruisische hoofdkwartier gezonden, met de volmacht des keizers, heb ik aanvankelijk de voorwaarden niet kunnen aannemen, die mij werden gesteld. Hedenmorgen eerst, door een bombardement bedreigd, dat wij niet kunnen beantwoorden, ben ik tot het besluit gekomen, nieuwe pogingen aan te wenden. Ik heb voorwaarden verkregen, waarin u zooveel mogelijk de kwetsende formaliteiten worden gespaard, welke anders gewoonlijk het gevolg der oorlogsgebruiken in dergelijke omstandigheden zijn. Er blijft ons, officieren en soldaten, niets anders over dan met gelatenheid de gevolgen der onvermijdelijke rampen te verduren, waartegen een leger niet kan worstelen: gebrek aan leeftocht en gebrek aan krijgsvoorraad. Ik heb ten minste den troost een bloedbad te voorkomen, en voor het vaderland soldaten te bewaren, in staat om alsnog in de toekomst goede en schitterende diensten te bewijzen. De generaal-opperbevelhebber, Wimpffen.’ {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Er was inderdaad geen andere uitweg meer; doch de Fransche soldaat, door honderden omstandigheden opgehitst en tuchteloozer geworden, en die den vorigen avond en den afgeloopen nacht de capitulatie als eene noodwendigheid beschouwde, haar zelfs eischte, werd, nu zij gesloten was, moedwillig en bij een deel des legers vond de raad van gelatenheid in het lot, door den opperbevelhebber gegeven, geen gehoor. De beschuldigingen van verraad, van verkooping, van onkunde, van onwil barstten met des te meer geweld los. De soldaten vloekten den keizer, vloekten Mac-Mahon, vloekten De Wimpffen, vloekten hunne generaals en weigerden hunne wapens over te leveren: deze sloeg ze stuk, gene wierp ze in de rivier. Anderen, en dit was het overgroot getal, waren echter gewillig. De uittocht der Franschen begon zeer vroeg en duurde tot in den avond, toen de eerste Pruisische schildwacht op de Groote-Markt verscheen. Men had bepaald, de soldaten regimentsgewijze te doen uitgaan, doch dit gelukte slechts in den aanvang, en welhaast verlieten de krijgsgevangenen in eene volledige verwarring de stad. Naarmate zij uitgingen, leverden zij hunne wapens over en werden in de weiden gekampeerd, waar zij door infanterie, cavalerie en artillerie werden bewaakt. Het meergemeld parlementslid zegt over dit tooneel: ‘Ik moet niet zeggen hoe bitter de gevoelens der krijgsgevangenen waren. Simpele en oude soldaten zeiden mij herhaalde malen dat zij liever wilden sterven, en ik heb eenige officieren met grijze haren gezien, onder ander een opperofficier, die weenden als een kind. Het was slechts te 3 uren des namiddags dat er eenige vermindering in de drukte der straten kwam. Op dat oogenblik gelukte het mij in het grootste hotel te dringen en er iets te eten te krijgen. Ongeveer twintig officieren, meestal van hoogeren graad, bevonden zich in eene zaal en middagmaalden voor den laatsten keer, alvorens de stad te verlaten. Zij bleven daar totdat al de troepen de stad zouden ontruimd hebben. Met drift spraken zij over de dwaasheid der plannen van maarschalk Mac-Mahon, toen plotseling twee Beiersche officieren, de eersten meen ik, welke in de stad gekomen waren, binnentraden. Zij werden door een aantal Fransche soldaten vervolgd en een dezer wierp een der Beieren eene flesch naar het hoofd. De Fransche officieren sprongen op hunne manschappen toe, overlaadden ze met verwijtingen, drongen zich rond de Beieren boden hunne verontschuldiging aan en drukten hen de hand. - ‘Mijnheeren,’ zeide een der Fransche officieren, die het hevigst tegen maarschalk Mac-Mahon uitgevaren had, ‘wij zijn ongelukkig, maar wij zijn soldaten.’ - ‘Mijnheeren,’ antwoordde een der Beieren, terwijl hij met de vuist op de borst klopte, ‘wij begrijpen volkomen.... volkomen.... volkomen uwe gevoelens.’ ‘Dan drukte men elkander de hand.... dan viel men elkander in de armen - ja, dat heb ik met eigen oogen gezien - dan dronk men aan het dappere Fransche leger en op dat oogenblik zag ik twee of drie Fransche officieren zich omwenden, tegen den muur leunen en weenen als kinderen.... Eindelijk bood de jongste der twee Beiersche officieren, die met depêches naar Brussel zou vertrekken, den Franschen aan zich met hunne brieven te belasten, een aanbod dat allen gretig aannamen. Het overgroot getal officieren weigerden naar Frankrijk terug te keeren, op voorwaarde gedurende den oorlog niet meer tegen Duitschland te dienen. Zij verkozen het lot der troepen te deelen. Honderd vijftig ten hoogste namen de voorwaarde aan, en met de noodige paspoorten, staken zij de Belgische grenzen over om zich bij die hunner kameraden te voegen, welke aan het slagveld ontkomen waren. Van de grenzen keerden zij in Frankrijk terug.’ Ook De Wimpffen nam de ballingschap aan, evenals Mac-Mahon. De laatste, zwaar gewond, werd geruimen tijd in de nabijheid van Sedan, te Pourru-aux-Bois, verpleegd; de eerste vertrok naar Aken en van daar naar Stuttgart, welke stad hem tot verblijf was aangewezen. De Belgische grenzen leverden in de richting van Sedan buitengewoon levendige tafereelen op. De Belgische troepen kampeerden grootendeels onder den open hemel. Piketten met Belgische vlaggen en op de kerktorentjes, wezen het onzijdige grondgebied aan. In groepen kwamen de Franschen over de grenzen gestormd; velen hadden zelfs geene wapens meer om af te leggen. Ook gekwetsten werden aangevoerd. De geestelijke en wereldlijke liefdadigheid vertoonde zich overal; kasteelen, godsdienstige gestichten, particuliere huizen werden afgestaan; ambulances aangevoerd en ingericht, terwijl de geïnterneerden naar het binnenland, vooral naar het kamp van Beverloo en de forten van Antwerpen, werden overgebracht. Wij moeten nog een oogenblik naar den uittocht van Sedan terugkeeren: De uittocht van de ontwapende armee was inderdaad hartverscheurend. Daar marcheerden nu 60,000 soldaten, zonder wapenen, verhakkeld en verscheurd, bleek en bebloed; daar werd het overschot van het schoonste leger van Europa als een troep boeven weggeleid! Sommigen droegen hun lot geduldig, grootsch, fier; bij anderen blikkerde het vuur der wraak in de oogen; nog anderen waren diep mismoedig en weenden. Er waren er ook die in de groote ramp, Franschman waren en bleven: zij gingen nieuwe avonturen te gemoet en schenen het pak der zorgen gelijktijdig met het geweer te hebben afgelegd. Aan het hoofd van een der groepen trad een oud kurassier; zijn oog was onder lange wenkbrauwen verborgen, zijn dikke grijze knevel verborg een goed deel van zijn aangezicht. Wat zijn oog zeide, kon men niet bemerken, maar zijn stap, zijne houding waren kalm. Hij had een langen witten reisstok in de hand. Toen men hem zag voorbijgaan, dacht men gewis den patriarch te zien, die den reisstaf had opgenomen en de zijnen den weg naar het land der ballingschap ging aanwijzen. Hevig hebben de dagbladen te dien tijde uitgevaren, omtrent de behandeling die men het Fransche leger deed onderstaan. Een Engelsch officier onder vele anderen, heeft in de Daily-Telegraph op strenge wijze de Duitschers gelaakt. Vijf dagen lang, zegt hij, heeft men de 80,000 soldaten en de officieren, die weigerden de verbintenis te teekenen in dezen oorlog de wapens tegen Duitschland niet meer op te nemen, onder den blooten hemel laten kampeeren; zij hadden geen tenten en slechts zooveel eten als noodig om niet te sterven. ‘Sedert den 2den dezer maand waren 80,000 manschappen, als eene kudde schapen saamgehoopt op eene weide, die niet slechts vochtig was, neen! die kwabberde van 't water. Er werden er ongeveer 20,000 naar Duitschland gezonden, en vandaag rukten er 10,000 en 300 officieren op naar den trein, die hen naar Pruisen moest overvoeren. Een smartelijker schouwspel kan men niet zien. Sedert den dag der capitulatie had men hun geen ons vleesch gegeven. Al wat zij te eten kregen bestond in eene harde beschuit, eens om de twee dagen. Onder de krijgsgevangene officieren bevinden zich eenige mijner kennissen en zelfs twee of drie vrienden. Zij verzekerden mij, en hun hongerig uiterlijk bevestigde hunne woorden, dat zij letterlijk van honger stierven. De soldaten waren in een nog bedroevender toestand dan de officieren. Onder een gedurigen slagregen stonden zij vier dagen in die schier overstroomde weide. Niemand had iets om van kleeren te verwisselen. Allen waren niet alleen nat, maar zij lekten alsof zij verscheidene uren in het water hadden gelegen. Velen waren door de koorts aangetast; anderen leden verschrikkelijk aan buikpijn en duizenden, ter prooi aan hevige rhumatismale pijnen, konden nauwelijks rechtstaan. Geen dokter kwam hen echter bezoeken. De Fransche geneesheeren, krijgsgevangen gehouden, waren naar de gekwetsten van hun leger gezonden en de arme krijgsgevangenen, het slachtoffer eener wreede zorgeloosheid, werden aan hun lijden overgelaten. 't Was een bedroevend schouwspel en nooit zou ik mij hebben kunnen verbeelden dat een Christenvolk gevangenen zóó behandelen kon. Het ware nog aan te nemen indien er in het Pruisische leger levensmiddelen ontbroken hadden; maar er was te Sedan voor de Duitsche troepen overvloed. De soldaten kregen tweemaal daags goed eten. Het land was gebrandschat en hoe overgroot de requisitie ook mochte zijn, werd het dorp dat deze niet onmiddellijk leverde, der plundering ter prooi.’ Toen de krijgsgevangenen weggevoerd werden, toonde de be- {==156-157==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Stelling der Pruisische garde nabij Givonne in den slag bij Sedan, omstreeks den middag van 1 September 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} volking, welke juist er niet meer op gesteld was zich veel met de soldaten in te laten, zich echter zeer medelijdend. Vele bewoners zagen de krijgsgevangenen, langs den kleiachtigen weg en tusschen een escorte van pinhelmen, wegvoeren en weenden om hunne landgenooten. Men reikte niet zelden den armen gevangene toe wat men bezat; men riep hun ‘tot weerzien!’ achterna. De Franschen zelf beklaagden zich bitter over de behandeling hun opgelegd; doch zij ten minste waren geene onpartijdige rechters in dit geval. Zeker, het lot van den krijgsgevangene moet zoo draaglijk als zijn kan, worden gemaakt; de soldaat die de wapens neerlegt, is geen vijand meer; den gevallene den voet op de borst zetten is eene lafheid; maar men moet rekening houden van de moeilijkheid of liever de onmogelijkheid, waarin men zich bevindt, om een zoo overtalrijk leger behoorlijk te huisvesten. Die moeilijkheid of liever onmogelijkheid bestond te Sedan; het overgroot getal krijgsgevangenen maakte tevens het onmiddellijk en gewis ook het in alle opzichten behoorlijk vervoer onmogelijk. Van de andere zijde was het Fransche gemoed des te meer verbitterd, dewijl de strijd zoo wanhopig, het verlies zoo groot, de neerlaag zoo verpletterend was geweest; die gemoedsgesteltenis gaf dan ook lichtvaardig aanleiding tot misnoegen in de Fransche gelederen, nog prikkelbaarder dan de Franschman individueel. Van de Duitsche zijde heeft de overwinning sommigen ook gewis overmoedig, barsch, brutaal en zelfs wreed gemaakt, en wij loochenen niet dat er afgezonderde feiten plaats hadden, die het hart doen bloeden. Deze zijn hoogst af te keuren, doch te vermijden zijn ze niet in dergelijke buitengewone omstandigheden, in welke de krijgstucht niets, geen speldepunt toelaat, terwijl van de andere zijde de gevangenen, die in zoo hooge mate in overspanning verkeeren, zich niet dan met moeite aan de tucht en den scherpen dwang onderwerpen, vooral als zij zich, zooals wij gezegd hebben, in zoo groot getal bevinden. Trouwens de oorlog is de barbaarschheid, en wat men in dezen van menschelijke wetten en regelen gewaagt, houden wij schier voor spotternij. Deze soldaat is ten slotte gelijk aan gene, en wat deze doet zal gene doen, wanneer hij zich in dezelfde omstandigheden bevindt. Dat de Duitscher zoo ongenadig echter niet is, als de Fransche berichten opgaven, wordt getuigd door de behandeling der krijgsgevangenen in Duitschland zelf, waar de orde en schikking mogelijk werden. De beste getuigenis dezer behandeling is het verslag van Mgr. De Damas, die als aalmoezenier de geïnterneerden bezocht en loffelijk van de behandeling zijner landgenooten gewaagt. Dit zegt veel, zoo niet alles. Wij keeren nu tot de gekroonden terug. De Fransche keizer had niet als opperbevelhebber kunnen onderhandelen, want hij was zulks niet meer; niet als hoofd van den Staat, want de macht berustte in de handen der regentes; er bleef hem niets over dan zijn degen, als soldaat, in de handen des veroveraars te geven. De machtige keizer van vóór eenige dagen zou welhaast niet meer zijn; Napoleon Bonaparte ging het laatste gedeelte van de vorstelijke rol spelen, om daarna met stoom van de duizelige hoogte op welke hij gestaan had, af te dalen en tot zijn vroeger standpunt terug te keeren. Zelfs dat niet; want hij wordt oud en zal de rol van samenzweerder, welke hij in zijn avontuurlijk leven zoo zeer behartigde, waarschijnlijk niet meer opnieuw beginnen. Hij ging vogelvlug afdalen om beneden aan zijn graf nog een oogenblik stil te houden, en door den blik dien hij over het geschokte Europa werpen kon, zijne laatste levensdagen verbitterd en vergald te zien - niet alleen door de overtuiging van eigen schuld, maar nog door het lot, onvermijdelijk den gevallen groote beschoren, dat het gros der wereld hem in alles en voor alles ongenadig den steen toewerpt. Reeds vroeg in den morgen te 6 uren werd Von Bismarck door generaal Reille verwittigd, dat de keizer den kanselier verlangde te spreken en zich te dien einde reeds op den weg van Sedan bevond. In zijn verslag aan den koning, gedagteekend Donchery 2 September, zegt graaf Von Bismarck dat hij na dit bericht den terugkeerenden generaal opvolgde en den keizer halfweg tusschen Donchery en Sedan, nabij Fresnois, ontmoette. Napoleon zat in open rijtuig en was door drie generaals vergezeld; drie anderen waren te paard gekomen. Onder deze hoofdofficieren herkende de kanselier de generaals Castelnau, Reille, De la Moskowa, die aan den voet scheen gewond te zijn, en Vaubert. Zoodra Von Bismarck het rijtuig naderde, steeg hij van zijn paard, trad naar den keizer en vroeg de bevelen van Zijne Majesteit. De keizer verlangde den koning te spreken die hij, zooals het den kanselier voorkwam, meende te Donchery te zijn; doch Von Bismarck berichtte hem dat koning Wilhelms hoofdkwartier te Vendresse, op drie mijlen afstand van daar, was. Napoleon vroeg den graaf of de koning eene plaats had aangewezen, waar onmiddellijk eene bijeenkomst kon plaats hebben, waarop de kanselier antwoordde dat hij, toen het reeds donker was, aangekomen en de omtrek hem vreemd was; doch hij bood den keizer het huis aan, dat hij te Donchery had betrokken, hetwelk onmiddellijk zou ontruimd worden. De keizer nam het voorstel aan en stapvoets sloeg men de richting naar Donchery in. Op een honderdtal stappen van de brug over de Maas en langs welke men de stad binnentreedt, deed hij echter voor eene kleine werkmanswoning stilhouden en vroeg den kanselier of hij kon afstappen, waarop deze laatste door den legatie-raad Von Bismarck-Bohlen het huisje deed onderzoeken. Deze rapporteerde dat het zeer eng, zeer onvoldoende, doch vrij van gekwetsten was. De keizer steeg af en verzocht den kanselier hem te volgen. Het kamertje waar nu de gevallen Cesar zich bevond, bevatte eene tafel en twee stoelen. Het onderhoud duurde ongeveer een uur. De keizer vroeg gunstiger voorwaarden bij de capitulatie; doch de kanselier weigerde over deze te spreken, zoolang die quaestie, van uitsluitend militair belang, tusschen de generaals Von Moltke en De Wimpffen aanhangig was. Van zijne zijde vroeg Von Bismarck of de keizer over den vrede onderhandelen kon; doch hij antwoordde dat hij krijgsgevangene was en zulks niet vermocht te doen. Wie vertegenwoordigt dan op dit oogenblik Frankrijk? vroeg de kanselier, en de keizer wees het gouvernement te Parijs aan. Dit punt was onbetwistbaar, doch was in den brief des keizers aan den koning niet duidelijk uitgedrukt. Er kon op dat oogenblik alleen spraak zijn van militaire onderhandelingen. De capitulatie moest dus vóór alles een stoffelijken waarborg aan den bekomen uitslag geven. Den vorigen avond hadden Von Moltke en Von Bismarck de quaestie rijpelijk overwogen, of het mogelijk was, zonder Duitschlands belang te schaden, rekening te houden van de teere gevoelens van eer, in een leger dat zich kloekmoedig verdedigd had, en betere voorwaarden, dan vroeger gegeven werden, te verleenen; doch de vraag was ontkennend opgelost. Ook toen Von Moltke de vraag des keizers aan den koning overbracht, had zulks niet plaats met het inzicht die vraag te ondersteunen. De keizer trad buiten het huisje en zette zich bij de deur voor de kleine woning neer. Hij verzocht den kanselier naast hem plaats te nemen. Daar wierp Napoleon eene andere vraag op: of het niet mogelijk was de Fransche armee de Belgische grenzen te laten oversteken, om daar ontwapend en geïnterneerd te worden. Ook dit punt was tusschen de heeren Von Moltke en Von Bismarck bereids den vorigen avond, als eene eventualiteit, besproken en afgewezen. Het politieke vraagpunt werd door den kanselier niet aangeraakt, en zijnerzijds betreurde de keizer voortdurend den oorlog en ‘verklaarde dat hij zelf dien oorlog niet gewild had, maar er toe gedwongen werd door Frankrijks openbare denkwijze.’ Volgens inlichtingen en vooral door verkenningen der stafofficieren, werd den keizer en den kanselier, tusschen 9 en 10 uren, bericht gegeven dat het kasteel Belle-Vue nabij Fresnois zeer geschikt was om den keizer te ontvangen en niet door gekwetsten bezet was. De heer Von Bismarck meldde den keizer dat hij Fresnois als de plaats aanduidde, welke hij den koning als bijeenkomst zou voorstellen, en bood Napoleon aan zich derwaarts te begeven, aangezien de kleine arbeiderswoning weinig geschikt was den keizer eenige rust te verschaffen. Napoleon nam dit voorstel aan, en de kanselier geleidde hem, terwijl een eere-escorte van koninklijke garde-kurassiers voorop reed, naar het voormelde slot. De equipages des keizers, die men tot {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} daartoe meende Sedan niet te zullen kunnen verlaten, waren inmiddels aangekomen. Evenzoo arriveerde generaal De Wimpffen, met wien, in afwezigheid van generaal Von Moltke, de den dag te voren onderbroken onderhandelingen, door generaal Von Podbielski in tegenwoordigheid van den overste-luitenant Von Verdy en den chef van den staf van De Wimpffen, werden hervat. De twee laatstgenoemde officieren waren geroepen om het proces-verbaal op te maken. De heer Von Bismarck nam aan den loop der onderhandeling geen deel, tenzij om den staatkundigen en rechterlijken toestand aan te duiden, dien trouwens de keizer zelf aangegeven had. Op hetzelfde oogenblik werd den kanselier door den ritmeester Von Rostiz, namens generaal Von Moltke, bericht dat de koning den keizer slechts wilde ontmoeten na het sluiten der capitulatie - een bericht hetwelk den Franschen officieren de hoop ontnam andere dan de voorgeslagen bedingingen te bekomen. De bondskanselier steeg te paard om den koning over den toestand in te lichten. Hij hoopte den vorst te Chemery te vinden; maar op weg ontmoette hij Von Moltke, die den door den koning goedgekeurden tekst der capitulatie bij zich droeg, en zoodra deze tekst den Franschen officieren was meegedeeld, werd hij ook zonder tegenstribbelen onderteekend. Het slot van Von Bismarcks rapport brengt eene warme hulde aan de waardige houding van generaal De Wimpffen, wien het zoo zwaar viel vier en twintig uren na zijne aankomst in Frankrijk en een halven dag na het opperbevel op zich genomen te hebben, eene voor het Fransche leger zoo smartelijke capitulatie te moeten onderteekenen. Wat al gevoelens moeten in dat oogenblik èn den keizer, èn den koning, èn Von Bismarck, kortom de omgeving aan beide zijden bestormd hebben! Kort geleden hadden diezelfde personen elkander op het vredefeest, op de tentoonstelling van Parijs, ontmoet; men had alsdan kwistig handdrukken, kruisen en titels rondgedeeld en de nijverheids-, handels-, landbouw- en kunstwereld met vriendschapswoorden in slaap trachten te wiegen - en nu, bevonden zij zich andermaal tegenover elkander; doch zij hadden die plaats bereikt door langs beider zijde door een zee van menschenbloed te waden, door alles te vernielen en te verwoesten wat de kort te voren zoo geroemde menschelijke geest, in de dagen van vrede had doen ontstaan. De vrienden van voorheen waren vijanden tot den dood geworden, en deze kon niet meer rusten of gene moest verdelgd of ten minste gebroken zijn! Hans Wachenhusen, en ook andere Duitsche berichtgevers, vertelt omtrent de historisch geworden bijeenkomst op den weg van Donchery menig tamelijk pikant feit, ofschoon wij niet mogen vergeten dat die schrijver wel eens zoo wat phantaseert. De ontmoeting had niet verre van den smeltoven van Donchery plaats. Toen de bondskanselier aankwam, vond hij Napoleon op hem wachtende en schijnbaar bedaard eene sigaar rookende. Doch geven wij het woord aan Hans Wachenhusen. 1) ‘Eindelijk kwam de bondskanselier. Napoleons trekken verrieden eene angstige spanning. Hij had zich over den bondskanselier de bitterste, beleedigendste uitdrukkingen veroorloofd. In den kleinen kring der Tuileriën was Bismarck altijd het voorwerp van den bijtendsten spot geweest, en Bismarck wist zulks. Thans kwam de bondskanselier er aanrijden, smartelijk verwacht door denzelfden man, van wien hij wist dat hij gehaat werd. Zijn generaals-kèpi op het hoofd, gehuld in een militaire paletot, zat Napoleon daar, zag Napoleon zijn vijand naderen. Bismarck was nog ongeveer twintig schreden van Napoleon verwijderd, toen de hand van den ijzeren graaf eene beweging naar zijn revolver maakte. Dit was natuurlijk toevallig. De revolver was gedurende den rit naar voren geschoven; Bismarck schoof hem terug, omdat hij hem lastig zat. Napoleon verbleekte zichtbaar bij deze toevallige beweging van Bismarck. Deze zag wat in Napoleons gemoed omging, en een glimlachje vloog over het gelaat van den bondskanselier. De wereldgeschiedenis weet sedert lang van geen eigenaardiger tête-à-tête te verhalen, dan het gesprek dezer beide mannen. Bismarcks hooge indrukwekkende gestalte, terwijl hij gedurende het gesprek meer dan eens de schouders optrok; verder de hooge wijde ruiterlaarzen, de op den pallas gelegde hand, de in den nek gedrukte witte muts, de kalmte en het bewustzijn in het geheele wezen van dezen man; en tegen hem over de kleine ineengedrongene gestalte van Napoleon, met een bleek, afgemat gelaat, met den stempel van alle ondergane gemoedsbewegingen, de biddende houding van denzelfden man, die Europa zoolang den voet op den nek meende te kunnen zetten - zooals ik zeg, de wereldgeschiedenis heeft sedert onheuglijke tijden zulk een rendez-vous niet aan te wijzen.’ Volgens een correspondent in de Times, was de keizer in een brougham gezeten en de officier welke graaf Von Bismarck te Donchery 's keizers aankomst berichtte, vond dezen nog te bed. De kanselier kleedde zich in haast en reed den keizer te gemoet. Toen hij den keizer naderde, ontdekte de kanselier zich het hoofd en bleef met de muts in de hand staan. Toen de keizer hem teeken deed zich te dekken, antwoordde Von Bismarck: - ‘Sire, ik ontvang Uwe Majesteit, zooals ik den koning, mijn meester ontvangen zou.’ Het huisje, nabij de brug, van hetwelk het rapport des kanseliers spreekt, is dat eens wevers, zooals er vele in den omtrek van Sedan te vinden zijn. Op eenigen afstand van dit gebouwtje, hetwelk op gemeld oogenblik eene geschiedkundige vermaardheid bekwam, bevonden zich de officieren; zij vertoefden op eene grasvlakte, in afwachting dat het gesprek tusschen twee personen, die het wereldrond met den galm huns naams hadden opgevuld, ten einde liep. Wij willen nog een anderen berichtgever van de Daily News laten spreken, wiens opgaaf ons het nauwkeurigst toeschijnt in dien stroom van phantasieën, welke de dagbladen over die merkwaardige bijeenkomst meedeelden, doch voor welke wij natuurlijk het officieel rapport van den kanselier tot grondslag moeten nemen. Men wijzige dus de kleine punten, in welke de Engelsche correspondent van het hooger gemeld rapport afwijkt: Gisterenmorgen, zeer vroeg, reed een rijtuig met vier personen, allen Fransche officieren, uit Sedan, door de Duitsche liniën heen. Het rijtuig werd vergezeld door drie officieren te paard, en toen het bij de Duitsche voorposten was aangekomen, vroeg een der heeren die er in zaten, in het Duitsch, waar graaf Bismarck te vinden was; hij moest hem dadelijk spreken. De Duitschers geloofden dat de graaf in Donchery zou zijn, hoewel niemand zeker wist waar hij was. Het rijtuig zette koers naar Donchery, gevolgd door menigen nieuwsgierigen blik. Die korte rit was het begin van eene historische gebeurtenis. Graaf Bismarck had nooit zulk eene visite ontvangen als dezen morgen. In een klein huisje buiten de stad, aan den linkeroever der Maas had de ontmoeting plaats; de eigenaars van de woning, oude Luxemburgers, spraken Duitsch en Fransch. Dadelijk nadat de keizer aangekomen was, ging hij naar binnen. Maar men geloofde dat het gemakkelijker zou zijn de zaak in de opene lucht af te maken - het was een prachtig schoone morgen - en nadat stoelen naar buiten gebracht waren, zaten Napoleon en Bismarck een paar uur te praten. De keizer was in de veldtenue van een generaal, met eene decoratie op zijne borst, en de képi van de Fransche militairen op. Graaf Bismarck was in zijne witte kurassiersuniform, met eene platte pet en hooge laarzen. Men kan zich deze belangrijke gebeurtenis gemakkelijk voor den geest halen: de twee mannen voor een klein huisje in het veld, stafofficieren niet ver af in het gras uitgestrekt, en de lange populieren die aan beide zijden van den straatweg geplant zijn. Napoleon zag er gezonder uit dan verleden jaar, maar angstig en uitgeput; hij vroeg naar koning Wilhelm en zeide dat hij zich in zijne handen overgaf. Wat de politiek betrof, hij vermeed, als gevangene, zorgvuldig een woord over het lot van Frankrijk te laten vallen. Hij gaf zich over met zijn leger, maar kon op politiek gebied geen jota in het midden brengen, noch in naam van het Fransche volk, of van de regeering of van de keizerin-regentes. Graaf Bismarck op zijne beurt, toonde echter aan Napoleon duidelijk en klaar dat de capitulatie van Sedan compleet, ik mag {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bazeilles aan den avond van 1 September na de bestorming door de Beieren in den slag bij Sedan. ==} {>>afbeelding<<} {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} wel zeggen onvoorwaardelijk moest zijn. Het moest zoo zijn, omdat de Franschen niet in staat waren betere voorwaarden te eischen. ‘De keizer wenschte zeer den koning te zien vóórdat de akte van capitulatie geteekend werd. De koning weigerde dit echter met het oog op zich zelven en op zijn doorluchtigen gevangene; zij zelven hadden zulk eene overeenkomst niet zoo gemakkelijk kunnen tot stand brengen als hunne ministers en generaals. Wat persoonlijke consideratiën betreft, was de koning besloten met grootmoedigheid te handelen; wat de voorwaarden aangaat, zie, dat was eene andere zaak.’ Belle-Vue, het eigendom van zeker koopman, Amour geheeten en waar de keizer het bezoek des konings verbeidde, is eene aanlokkelijke villa en ligt aan den straatweg van Sedan naar Donchery. De streek, in welke zij gebouwd is, mag recht dichterlijk genoemd worden. Aan heuvelen, dalen en bosschen ontbreekt het er niet, aan schilderachtige vergezichten is er geen gemis. Het park strekt zich tamelijk wijd uit en het gebouw naar ouden stijl, doch nieuw gebouwd, vormt eigenlijk drie torens, wier benedenverdiepingen door glassalons aan elkander verbonden, tot woonhuis dienen. De middelste toren springt eenigszins vooruit, waardoor de eentonigheid der linie in het gebouw zeer gunstig gebroken wordt. {== afbeelding Generaal Lauriston als parlementair op de vesting van Sedan. ==} {>>afbeelding<<} Het eerste glassalon is enkel met eene tafel en eenige rieten stoelen gemeubeleerd; voortgaande treedt men in de middelsalons, schier even eenvoudig gemeubeleerd als het eerste: eene tafel, leuningstoel, gewone stoelen met gebloemde katoen overtrokken, een groote spiegel, een nette schouw. Aan de eene zijde van dit salon grenst eene bibliotheek met sierlijke boekenkasten; aan de andere eene weelderige slaapkamer met een enkel breed bed. Uit de vensters geniet men prachtige landgezichten en voor de villa zelve groeien in perken veelkleurige bloemen, terwijl de wandelpaden in donkere en schaduwrijke bosschages verloren loopen. Het is daar, voor dat huis, dat koning Wilhelm en de kroonprins van Pruisen, omgeven door den staf en een escorte kurassiers, stilhielden en gewis klopten de harten even onstuimig als binnen in het gebouw, waar de keizer den overwinnaar verbeidde. Toen de koninklijke stoet aankwam, daalde de keizer de trap af en wachtte zijn ‘lieven broeder’ op de eerste trede. Dr. Russell, de correspondent van de Times, zegt dat koning {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} en keizer elkander de hand gaven en in de conversatie-, in de middelzaal, traden. De kroonprins bleef in het eerste salon en sloot de deur, en verwinnaar en verwonnene stonden nu tegenover elkander. Wat werd er tusschen beiden gezegd? Wij weten het niet, ten minste wij kunnen de echtheid niet bevestigen van de woorden, die Dr. Russell, welke echter in het Pruisische hoofdkwartier zeer hoog aangeschreven staat, den koning en den keizer in den mond legt. Hoe het zij, ziehier hoe deze correspondent het gesprek meedeelt: ‘De koning sprak het eerst. God, zeide hij, had hem de zegepraal gegeven in den oorlog die hem verklaard werd. De keizer antwoordde: - ‘Niet ik heb den oorlog gezocht. Ik heb aan de openbare denkwijze in Frankrijk moeten toegeven en den oorlog aanvangen. - ‘Daarvan ben ik overtuigd, antwoordde de koning. Uwe Majesteit voerde den krijg, om de openbare meening genoegen te geven; maar uwe ministers vormden de openbare meening welke tot den oorlog dwong. ‘Na eene pauze maakte de koning de opmerking dat het Fransche leger met de grootste dapperheid gestreden had. - ‘Ja, antwoordde de keizer, maar tusschen Uwer Majesteits troepen heerschte eene krijgstucht, welke den mijnen in de laatste dagen ontbrak. ‘De koning merkte op dat het Pruisische leger, sedert eenige jaren, alle nieuwe denkbeelden had ten nutte en zich alle ondervindingen der andere volken, voor en na 1866, had eigen gemaakt. - ‘Uwe artillerie, Sire, heeft den slag gewonnen; de Pruisische artillerie is de beste der wereld. De koning boog zich en herhaalde dat hij er aan gehouden had zich alle verbeteringen der andere natiën eigen te maken. - ‘Prins Frederik Karel heeft over het lot des gevechts beslist, merkte de keizer op; het is zijn leger dat onze stellingen innam. - ‘Prins Frederik Karel? Ik begrijp Uwe Majesteit niet. Het is het leger van mijn zoon, hetwelk voor Sedan gestreden heeft. - ‘En waar is prins Frederik Karel dan? - ‘Hij staat met zeven legerkorpsen voor Metz. Bij deze woorden trad de keizer achteruit en schrikte alsof hem een slag trof; hij herstelde zich echter welhaast en het gesprek werd voortgezet. ‘De koning vroeg of Zijne Majesteit eenige voorwaarden of bedingingen voor te stellen had. - Neen, ik heb geene macht; ik ben een gevangene. - En mag ik vragen met welke regeering in Frankrijk ik onderhandelen kan? - De keizerin en de ministers te Parijs hebben alleen de volmacht om te onderhandelen. Ik ben machteloos; ik voer het bevel niet en kan geene voorwaarden stellen. De koning zeide aan den keizer dat hij voornemens was hem het kasteel van Wilhelmshöhe te Kassel tot verblijfplaats aan te wijzen, indien zulks hem aangenaam was. De keizer nam dit aan. Wat er verder plaats had, is zonder belang. Na afscheid van den koning te hebben genomen, drukte de keizer bij den koninklijken prins, met ontroering zijne erkentenis voor de goedheid en hoffelijkheid des konings uit. ‘Ik geloof,’ voegt de correspondent er bij, ‘dat de koning in den aanvang der ontmoeting zich eenige woorden van beklag over 's keizers toestand ontvallen liet, en verder in gansch dat onderhoud eene welwillende houding bewaarde.’ Dit verslag draagt voorzeker wel een schijn van waarheid. Napoleon was ontroerd. Toen hij den prins bedankte, welden er tranen in zijne oogen op en hij wischte die af met de handschoenen, welke hij in de hand hield. Die ontroering duurde niet lang; de man was zich zelf meester en zijn aangezicht herkreeg weer die koude plooi, welke als kenmerkend op zijn historisch afbeeldsel zal geprent blijven. De keizer verlangde zoo weinig mogelijk aan zijne eigene soldaten vertoond te worden; men moest hem dus door de Duitsche liniën voeren. Voorwaar de keizer had gelijk: de vijand zou in dit oogenblik, in deze omstandigheden genadiger zijn dan zijn eigen volk. Hij herinnerde zich wellicht den tocht, dien zijn oom door Frankrijk deed, toen hij gevallen naar het land der ballingschap trok.... De keizer verbleef dien nacht van den 2den op den 3den September in de hooger gemelde slaapkamer. Welken nacht moet hij daar in de eenzaamheid hebben doorgebracht! Waarschijnlijk wakende, want een persoon die den 3den September na zijn vertrek de villa bezocht, zag in de slaapkamer nog een tot beneden toe uitgebranden blaker op de nachttafel staan. In het glassalon links lagen twee deelen van het Vie de César en in een dezer deelen staat het op de tijdsomstandigheden niet ongepast kapittel les Germains dans la Gaule. Uit Varennes zond de koning het volgende telegram aan de koningin: ‘Welk treffend oogenblik was dat der ontmoeting van Napoleon, neergeslagen, maar waardig en in eene gelatene houding. Ik wees hem het kasteel van Wilhelmshöhe tot verblijfplaats aan. De ontmoeting had plaats in een kasteel vóór de glacis ten westen van Sedan. Ik heb eene wapenschouwing over het leger gehouden. Gij kunt u het onthaal der troepen verbeelden. Dit was onbeschrijfelijk. Bij het aanbreken des avonds was de inspectie afgeloopen; maar ik ben slechts te 1 uur weergekomen. Wilhelm.’ Ziehier hoe Jules Claretie den avond beschrijft toen hij den koning, na zijne bijeenkomst met den keizer te Fresnois, op het slagveld ontmoette. ‘De avond viel.... De hemel kreeg die tot droefgeestigheid stemmende tint der schemering. Mijn hart was verscheurd, gebroken door de ontroering welke zoodanig schouwspel teweegbrengt. Ik wierp op de berkenbosschen, wier donkere schaduw mij belette de eindeloos ver opgestapelde lijken te zien, een vaarwelblik. Langs de zijde van Sedan kleurde de ondergaande zon de Maas met een rooden weerschijn. Men hoorde nog ontploffingen, het geknal van een chassepot dat men opraapte en in de lucht afschoot; of wel het laatste schot van eenen gekwetste, van eenen overwonnene die zijne neerlaag niet erkennen wilde. Traag gingen wij naar Givonne. Eensklaps zagen wij op de hoogte, zich tegen den bleeken hemel afteekenend, den onbeschaamden stoet van de overwinnende generaals: wij zagen den koning, den koninklijken prins, den heer Von Bismarck en achter hen, beweegloos op hunne paarden als beelden van graniet, de befaamde witte kurassiers, den degen in de hand, den helm op het hoofd. De koning had met zijnen gevangene, met den keizer gesproken; nu toog hij over het slagveld dit laatste inspecteerende. Zijn paard, dat den kop rechts en links bewoog om de lijken te ruiken, had die beweging met den nek, dat geblaas der neusgaten welke Delacroix afmaalde bij het binnenrukken der kruisvaarders in Konstantinopel. De oude koning, beweegloos, recht en vast in het zadel gezeten, zag rond zonder dat er een spier in zijn rood gelaat bewoog. Ik heb nooit beter begrepen met welken haat men den overweldiger moet haten. Ik heb nooit doffer denkbeelden van oproer tegen de macht voelen opbruisen dan op dit slachlingsveld, in tegenwoordigheid dier verhevene dooden en op twee stappen van dien koning die stilzwijgend en godsdienstiglijk tevreden over zijn werk voorbijreed, terwijl zijn gelaarsde en gehelmde minister glimlachte.’ Men vergete niet dat Jules Claretie Franschman is; doch men moet bekennen dat hij op eene buitengewoon gematigde wijze gebruik maakt van ‘het recht der vier en twintig uren,’ om zijnen vijand te vervloeken.... In een legerrapport van den 2den September, waarin de bewaking der krijgsgevangenen te Sedan aan Beiersche en Pruisische troepen, onder het bevel van generaal Von der Tann werd toevertrouwd en in hetwelk verdere schikkingen voor het vervoer der troepen, het wegruimen der dooden en wat dies meer zij, werden genomen, vinden wij eene opgaaf van het getal en den rang der krijgsgevangenen: 39 generaals, 230 stafofficieren, 2095 officieren van minderen rang (daargelaten 500 officieren, die op hun eerewoord waren vrijgelaten en de oppergeneraals) en 84,433 manschappen. Voegt hierbij 28,000 man, die gedurende den slag krijgsgevangen werden gemaakt, 5000 die over de Belgische grenzen vluchtten, {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} 20,000 gewonden en dooden - en men bevindt dat het leger van Mac-Mahon ongeveer 137,000 man telde. De namen der gevangen genomen generaals zijn de volgende: Van het 1ste legerkorps: de divisie-generaal Ducrot; de artillerie-kommandant brigade-generaal Frigola; de bevelhebber der 2de divisie, generaal Pellé; der 3de divisie, generaal l'Herillier; der 4de divisie, generaal Lartigue; der cavalerie-divisie, generaal Michel (dood). Van den brigadestaf: de bevelhebber der 1ste brigade, generaal Le Montmartre; der 2de brigade, generaal Grandil; de bevelhebbers generaals Lefebvre, Paterettré-Court, Fraboulet de Kerleadec, De Bellemare; de bevelhebber der cavalerie-divisie generaal Leforestier de Bandoe. Van het 5de legerkorps: de divisie-generaal Goze; de bevelhebber der 2de divisie, generaal l'Abadie d'Aydrien; der 3de divisie, brigade-generaal Abattucci; de chef van den staf generaal de Maizières; de brigade-generaals Saurin en baron Nicolas. Van het 7de legerkorps: de divisie-generaal Félix Douay; de chef des stafs, generaal Renson; de bevelhebber der genie, generaal Doutrelaine; der 1ste divisie, brigade-generaal De Saint-Hilaire; der 2de divisie, generaal Liébert; der 3de divisie, generaal Brodas; der cavalerie-divisie, generaal Ameil; de brigade-generaal De la Bastide; der artillerie, brigade-generaal De Liégard. Van het 12de legerkorps: de opperbevelhebber Lebrun; de chef des stafs brigade-generaal Gresley; de bevelhebber der 1ste divisie, generaal Grandchamp; der 2de divisie, generaal Lacretelle; der 3de divisie, generaal De Vassogne; der artillerie, de bevelhebber, generaal Douvrier de Villegly; der genie, de bevelhebber, divisie-generaal Bucape; de brigade-generaals Cambriels, Marquiseau, Cadart (genie), Labaske (artillerie) en Bertrand. Van de gevangen manschappen behoorden er 32,400 tot het 1ste, 11,106 tot het 5de, 15,618 tot het 7de en 25,309 tot het 12de korps. Generaal Vinoy, die met zijn korps uit Parijs den maarschalk ter hulp kwam, bereikte Sedan niet; toen hij de ramp van Sedan vernam, rukte hij op Laon en van daar op de hoofdstad terug. Dit legerkorps bestond uit de divisiën van Exea, Maud'huy en Blanchard, twee regimenten cavalerie en twaalf batterijen artillerie, onder het bevel van generaal d'Ubexy. Den 31sten des nachts was een deel der troepen te Mezières aangekomen. Daar verspreidde zich den volgenden dag de tijding der verschrikkelijke neerlaag en dewijl de opsluiting in Mezières een nieuwe ramp voor het Fransche legerkorps had kunnen worden, besloot Vinoy, zooals wij reeds zeiden, op Laon terug te trekken. Generaal Maud'huy moest langs den spoorweg aankomen; de opperkommandant zond hem het bevel hem te Laon af te wachten en ving de aftrekkende beweging den 2den September aan. Het 42ste linie-regiment dat de voorhoede uitmaakte, was door twee batterijen vergezeld; het 35ste maakte met het 5de huzaren de achterhoede uit. De colonne 10,000 man sterk, bezette eene uitgestrektheid van zes kilometers. De tocht werd door eenige schermutselingen tusschen de huzaren en de ulanen gekenmerkt. Te Saulie-aux-Bois kreeg Vinoy tijding dat 12,000 Pruisen met 40 stukken kanon Rethel bezet en hunne batterijen vóór de stad opgeworpen hadden. Een gevecht wagen met afgetobde troepen was gewis niet raadzaam en de generaal sloeg, om den vijand te ontwijken, de richting van Novion-Porcien in. Nabij dit dorp werd de achterhoede tamelijk hevig bestookt, doch generaal Susbiel deed twee batterijen positie nemen en door een welgericht vuur de aanvallende beweging des vijands staken. De Franschen verloren in die schermutseling dertig man. Ook het bivak van Novion-Porcien werd in den loop des dags door de ulanen verontrust. De nacht viel in; het stortregende; men moest echter opbreken, en men verschalkte gelukkig den vijand, die de troepen van Vinoy in aanzienlijk getal te Château-Porcien afwachtte; zij marcheerden integendeel, hoe moeilijk dit ook mocht zijn, door de enge bergpassen die op Chaumont-Porcien uitkomen. De marsch werd tot Montcornet doorgezet. De troepen waren als afgebeuld en echter bleef men daar slechts een gedeelte van den nacht van den 5den September stilhouden. Te 4 uren des morgens brak men op om tijdig Marle, een stadje op den weg van Laon, te bereiken. Te Marle ontving de generaal bevel om Laon niet te verdedigen, maar op Parijs terug te trekken. Den ganschen dag van den 5den September vertoefde generaal Vinoy te Laon. om den aftocht van generaal Maud'huy te regelen en de divisie Blanchard in te wachten, die door Crecy op Laon rukte, altijd, zegt het verslag, om den vijand te ontwijken wiens verkenners tot bij Marle gekomen waren. Dewijl men bericht ont ving, dat de weg van Soissons afgesneden was, moest men tot La Fère marcheeren en daar den Noorderspoorweg benuttigen. Het vertrek had den 5den en den 6den September plaats en den 9den bevond zich het korps voor Parijs, waarbij ook de divisie Exea, die van Rethel op Reims gemarcheerd zijnde, op Soissons moest terugkeeren en langs den spoorweg de hoofdstad bereikte. De marsch van Vinoy was, onder alle opzichten, behendig geweest, niettegenstaande deze generaal slechts weinig gedisciplineerde troepen onder zijne bevelen en zeer weinig krijgsvoorraad had. Het waren die troepen welke later de kern der verdediging van Parijs uitmaakten. Wij keeren nu tot den keizer terug. De 3de September was een regenachtige dag. Des avonds, tusschen 9 uren en halftien, reed eene koets of liever een trein rijtuigen door Donchery. De koets was door een escorte huzaren vergezeld. De trein sloeg den weg noordwaarts in. Wie zat er in die koets? Men wist het in den aanvang niet. Eindelijk liep er een gemompel door de groepen, ‘het is de keizer!’ 't Was inderdaad de keizer die den weg naar Wilhelmshöhe langs België verkozen had. De keizerlijke livrei duidde trouwens den rang des reizigers aan. Napoleon had den kepi op en droeg de kleine tenue van divisie-generaal; op zijne borst glinsterde de star van het Legioen van Eer. De uitdrukking van zijn bleek gelaat getuigde van vermoeienis, van iets onrustigs dat hij echter zooveel mogelijk trachtte te bedwingen; zijn oogen anders zoo koel, zoo zielloos, zoo strak, dwaalden rechts en links. Zochten zij de gemoedsstemming des volks opzichtens hem? Wilde hij de donkere toekomst peilen en weten of hier of daar nog een lichtje opflikkerde? Geene stem riep nog ‘leve!’ doch zij die hem dat vaarwel hadden willen toesturen, durfden ook niet; zij vreesden de aanwezigheid der Duitschers. Een man, een Engelschman, zegt men, die op den hoek der straat stilhield, ontblootte het hoofd voor den gevallen keizer en Napoleon beantwoordde dien groet. Trouwens de massa was nu over het algemeen anti-keizersgezind, hier uit overtuiging, daar uit dat zoo heerschende gevoel bij het volk, hetwelk den rug naar de ondergaande zon doet keeren. Een oogenblik had de koets stilgestaan, ten gevolge der belemmering van den weg. De keizer zat op dat oogenblik met de hand aan den sikkebaard; doch, merkt een ooggetuige op, hand en aangezicht waren rustig. Naast Napoleon zat een officier. Nog een oogenblik zag men den keizer - en weg schoot de dwaalstar.... Achter 's keizers rijtuig kwam een bankwagen, in welke Duitsche en Fransche officieren, in regenmantels gehuld, waren gezeten Bij de eersten bevonden zich generaal Von Boyen en graaf Von Lynax, die door den koning aangewezen waren den keizer op zijnen tocht naar het oud verblijf zijns ooms, naar het gewezen Napoleonshöhe, te vergezellen. De stoet bestond verder uit tien of elf rijtuigen met schoone paarden bespannen. Dan volgden nog een zestigtal paarden en eindelijk een escorte.... zwarte huzaren. Den 3den September, in den namiddag en omstreeks 5 uren bereikte Napoleon Bouillon. Aan de grenzen had een escadron Belgische jagers de Pruisische huzaren.... des doods genaamd, vervangen. De keizer stapte af in het hôtel des Postes. Hij scheen ruimer adem te halen, sedert hij het Fransche grondgebied had verlaten. Te Bouillon schoolden eenige burgers voor het hotel te zamen en er werd leve de keizer! geroepen - meer echter uit sympathie voor het ongeluk dan wel voor Napoleon en zijne staatkunde. {==164-165==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Voor de poort van Sedan in den morgen van 2 September 1876. ==} {>>afbeelding<<} {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Den volgenden dag, des Zondags, bevond zich de keizer te Libramont, doch daar hij een uur vroeger dan bepaald was, ter bestemming kwam, moest de keizerlijke reiziger in de standplaats wachten. Hij vertoefde deels onder de open lucht, deels in de wachtzaal, altijd zijne trouwe cigarette rookende. Zijne houding was kalm, zelfs onbezorgd. De trein van rijtuigen welke hem naar het station van Libramont gebracht had, geleek zeer wel op een begrafenisstoet, zoo doodsch en stil was hij. 't Was ook eene begrafenis, maar die van eenen levende. Minder trotsch was zij echter dan die Karel V.... Op het oogenblik van het vertrek berichtte een telegram den keizer, dat zijn zoon zich te Maubeuge, insgelijks in België, bevond en personen die in zijne nabijheid stonden, bemerkten duidelijk dat Napoleon, bij het lezen van het telegram ontroerd was. Eindelijk vertrok de trein: een enkele stem riep leve de keizer! doch een doodsch stilzwijgen volgde op dien kreet. Men jubelt niet bij eene begrafenis.... Op eene andere plaats presenteerde een Belgische douaan het geweer voor den keizer. De hulde was welgemeend, maar zij scheen schier eene spotternij te zijn.... De generaal Chazal, door den koning der Belgen gezonden en vergezeld door zijnen aide-de-camp Sterckx, had plaats in het rijtuig genomen. De trein ijlde vogelvlug voort. Te Jemelle hield hij een oogenblik stil om water in te nemen. Jemelle ligt op korten afstand van Rochefort, waar prins Pierre Bonaparte woonde, die keizerlijke prins wiens oploopendheid en Nemrods-manieren, het huis der Bonaparten nooit erg bevoordeelden, getuige de zaak van Victor Noir. De prins bevond zich aan het station; Napoleon stapte niet af; prins Pierre sprak met hem, voor de geopende portel staande. Men had gezegd dat de prins weende, eene aantijging tegen welke hij welhaast bij brief protesteerde. Weenen, zeide hij, liet hij aan vrouwen en kinderen over. 't Zij zoo; maar er zijn oogenblikken waarin de traan in het mannelijk oog meer zegt dan woorden, en getuigenis geeft dat het hart op de rechte plaats klopt. De traan onteert nooit. Wij begrijpen echter dat prins Pierre dat niet begrijpt.... De keizer rookte zijne eeuwige cigarette. Te Luik was het station door nieuwsgierigen bezet. De keizer was achter de dichtgeschoven gordijnen van het rijtuig verborgen; doch toen hij de menigte nader dringen en zelfs onbescheiden door de spleet piepen zag, schoof hij de gordijn weg, doch staarde het publiek niet aan. Des avonds nam de keizer zijnen intrek te Verviers in het hôtel du Chemin de fer. In een tamelijk vuil huurrijtuig, het eenige beschikbare, reed de gevallen vorst gelijk de meest gewone sterveling, naar een hotel waar de minste commis-voyageur zijn intrek neemt. Ook daar liet zich een enkel leve! hooren, doch de keizer bewoog zich niet. Toen men leve België, leve Frankrijk, leve de koning! (der Belgen) riep, lichtte de keizer zijn kepi op. Den volgenden dag 's morgens voerde de trein die groote dwaalstar weg, welke eenige jaren aan den Franschen hemel geschitterd had. Sic transit gloria mundi.... Barthelemy's gedicht is te recht toepasselijk op den val van het keizerrijk: C'est alors que sonna cette heure solennelle Que Dieu marque du doigt sur l'horloge éternelle, Alors se révéla cette terrible loi Dont l'homme cherche envahi l'insoluble pourquoi, Cette loi qui prescrit sans le retard d'une heure, Qu'un monarque s'éteigne et qu'un empire meure. ...................................... Le ciel laissa tomber un atome de sable Sur le géant que tous jugeaient impérissable. L'aigle sans dieu, perdant sa foudre accoutumée S'abima dans la nue.... et tout fut consommé. Op zijn tocht door Duitschland werd den keizer vorstelijke eer bewezen, gewis een fijner en slimmer tactiek dan die welke Engeland leidde in zijne behandeling van Napoleon I. Men moet zich wachten van dergelijken martelaars te maken.... Wilhelmshöhe is een der prachtigste lusthoven, welke er in Duitschland bestaan, 't is het Versailles aan gene zijde van den Rijn. De gevangene zou daarenboven volledige vrijheid genieten. Voor hem was er dus niet gelijk voor zijn oom te zingen: triste exilé sur la terre étrangère. Zondagnacht, omtrent halféén, kwam de keizerlijke prins, die, zooals wij gezien hebben, insgelijks de grenzen was overgestoken, te Namen aan. Graaf De Baillet, gouverneur der provincie Namen, had zijn rijtuig naar het station gezonden. Graaf Clary, de scheepskapitein Duperré en twee of drie andere personen vergezelden het arme kind. Op het oogenblik dat de kleine prins, wiens vuurdoop zulke verschrikkelijke gevolgen voor zijn huis en voor Frankrijk had, te Namen aankwam, was hij omtrent het lot zijns vaders onbewust. Den volgenden dag 's morgens trad graaf De Baillet in zijne kamer en deelde hem de gevangenschap zijns vaders, den val van het keizerrijk en de vlucht der keizerin zijne moeder mee. Het kind boog het hoofd voor dien verschrikkelijken slag, en toen het andermaal opgelicht werd, zeide de knaap: - ‘Dat alles is niets, indien Frankrijk slechts één blijft!’ woorden, die hij waarschijnlijk meer dan eens in zijne omgeving had hooren uitspreken. Het kind vroeg om alleen te mogen zijn, liet het hoofd in de twee handen rusten en weende gewis niet om den in duigen gestorten troon, maar om zijn vader, om zijne moeder.... Middelerwijl was graaf Clary naar Verviers gestoomd om de bevelen des keizers in te winnen. Het kind zou op dat punt zich bij den vader gevoegd hebben; doch bij de terugkomst van den graaf kwam er eene volledige verandering in het reisplan: de jonge prins moest zich langs Charleroi, Braine-le-Comte, Gent en Brugge naar Oostende begeven. Voor het vertrek vroeg de prins hoe hij graaf De Baillet zijne erkentenis zou kunnen bewijzen. ‘Door twee regels uwer hand,’ antwoordde de gouverneur, en de prins schreef op een vel papier: ‘Souvenir d'affection et de reconnaissance. Namur le cinq Septembre 1870. Louis Napoleon.’ Een zeer eenvoudig rijtuig voerde den prins naar het station. De trein zou te 3 uren 40 min. vertrekken. Langs eene zijdeur trad de vluchteling binnen. Hij was in het zwart gekleed en hield den hoed in de hand. De heeren die binnen het station waren, ontblootten zich het hoofd, de dames negen; de kleine prins groette beleefd, meer dan beleefd. Er hing daar in die atmosfeer iets dat tot medelijden stemde en onwillens een traan in het oog deed opwellen. Gevallen grootheid, en vooral in een kind, in eene vrouw, treft altijd.... Te Oostende, waar de prins te 8 uren 24 min. aankwam, bevond zich eene talrijke menigte aan het station. De prins was onrustig; hij vreesde eenige manifestatie. Om het publiek te ontwijken, wilde men hem langs eene zijdeur het station doen verlaten, doch dewijl dit te veel vertraagde, klom hij over het ijzeren hek en bereikte het hotel d'Allemagne, waar hij den nacht doorbracht. Het yacht Lea Bird van graaf Dumonceau voerde hem den anderen dag aan boord van de stoomboot Comte de Flandre, dat hem naar Engeland overbracht. Daar zou hij zijne moeder vinden, die hij nimmer had moeten verlaten. Keizer Napoleons rol was ten einde. Aanvangende in 1830 heeft hij veertig jaren lang de politieke wereld, nu min dan meer, doch dikwijls met dwaasheden beziggehouden. Zijn aanslag op Straatsburg in 1836, die op Boulogne in 1840 behoorden tot deze; doch zijne samenzweringen in 1830 vooral tegen Rome, waren hatelijkheden. In 1848 werd hij met 5,534,000 stemmen tegen 1,879,298 tot president der republiek geproclameerd. Den 2den December 1851 voerde de president, wiens volmacht den 10den December eindigde, den staatsaanslag uit en ditmaal bekwam hij 7,439,216 stemmen tegen 648,737. Den 31sten December 1851 begiftigde men Napoleon met het presidentschap gedurende tien jaren, en reeds den 14den Januari {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} 1852 stiet hij de republiek neer en proclameerde het keizerrijk, hetwelk door 7,824,128 stemmen tegen 253,145 bekrachtigd werd. Zijn huwelijk met de hertogin de Montijo dagteekent van 29 Januari 1854; de geboorte van den prins van 16 Maart 1856. De beruchte aanslag van Orsini had den 14den Januari 1857 plaats. De expeditie naar Cochin-China in 1858; de oorlog met Oostenrijk, in Italië, in 1859, welke oorlog in Juli met den vrede van Villafranca eindigde. In 1860 bekwam Napoleon Nizza en Savoye. In hetzelfde jaar hadden de expeditiën in Syrië en China, en in Juni 1862 die naar Mexico plaats. In 1863 wierp de keizer het plan van een Europeesch congres op, nadat hij verklaard had dat de tractaten van 1815 opgehouden hadden te bestaan, welk congres door de andere mogendheden werd afgeslagen. In 1866 vingen vooral de moeilijkheden met Pruisen aan, die met den voor hem noodlottigen oorlog eindigden. Europa was tevreden bij den val van den man, wiens regeering eene voortdurende bedreiging en misleiding geweest was. Zeker die regeering had goede en zelfs groote dagen beleefd, en men zou haar onrecht doen, indien men dit miskende. Veel werd later door het Fransche volk op dien zondebok geladen, waarvan echter het volk zelf den last te dragen had. Frankrijk heeft door verschillende volksstemmingen, en dit jaren lang, de keizerlijke regeering ondersteund en bekrachtigd; het gaf alzoo zijne goedkeuring aan de staatkundige orde van zaken, zoo innig verbonden met de stoffelijke en zedelijke orde. Het liet zich blindelings in de bloedige expeditiën meeslepen, altijd bedwelmd door die machtspreuk gloire militaire, en als het uit den kruitdamp trad, rolde het zich weer even blindelings in dat verleidelijk zedenverval, hetwelk zich in Frankrijk, maar vooral te Parijs, op eene zoo ontzettende wijze ontwikkelde. Dit verval omvatte de hooge en de lage standen; neerstralende uit de Tuileriën - waar de vrouwen der hooge wereld hare naaktheid met diamanten, wij zeggen niet bedekten, maar versierden - daalde dat verval, en altijd grooter wordend, tot in het kunstverlagend, geestverstompend, hartvernederend, zedenverpestend café chantant, waar lied, zangeres en publiek in één en dezelfde canaille-atmosfeer versmolten werden. De schilderkunst en de literatuur waren als dood. Alles streefde naar verdierlijking, naar een heidensch zingenot; ieder wilde zonder hooger gezag - afgebroken van de Godheid tot aan den commissaris van politie - in alles teugelloos en bandeloos genieten; men kwam allengs tot die verdierlijkte samenleving, voor welker bloedige en brandende uitspattingen men later met walg het hoofd omwendde en die zich valschelijk het woord commune-regeering had eigen gemaakt, zooals de ontchristelijking zich valschelijk den naam van beschaving geeft. Het is Napoleons regeering niet welke die samenleving deed ontstaan; neen! zij bestond deels en ontwikkelde zich, doch in stede haar een anderen stroom te geven, vereenzelvigde zij zich met hetgeen bestond, wellicht omdat zij geen kans zag daarin eenige heilzame verandering toe te brengen, en de verbastering al te diep ingekankerd en als het ware eene tweede natuur bij het Fransche volk geworden was. Persoonlijke verdiensten kan men Louis Napoleon niet ontzeggen; doch om dien sphynx in al zijne omvatting te beoordeelen, moet de tijd meewerken. Alvorens Sedan te verlaten willen wij hier een overzicht geven omtrent de tropeeën, die tot op dat oogenblik door de Duitschers op de Franschen behaald werden. Men rekene de voorpost- en verkenningsgevechten niet, welke den oorlog voorafgingen, namelijk de schermutselingen van Gersweiler, Ludweiler, Stuzzelbrunn, Saarbrücken en Niederbrunn. Saarbrücken - de vuurdoop - kostte aan de Franschen slechts 6 officieren en 67 soldaten. Weisenburg gaf volgens de Staats-Anzeiger, aan de Duitschers 30 officieren en 1000 krijgsgevangen soldaten; 4 mitrailleuses, 15 kanonnen van 4, en 7 van 8 pond; 31 munitie-wagens, 13 rijtuigen en 14 caissons, geladen met patronen voor infanterie. In den slag van Wörth verloren de Franschen 6000 krijgsgevangenen, van welke 100 officieren; 2 arenden, 6 mitrailleuses, 35 kanonnen, 42 fourgons, 200 paarden, de bagages en tenten voor twee divisiën, alsook spoorweg-convooien met proviand. Denzelfden dag te Spicheren, en ten gevolge van dezen veldslag en der twee volgende gevechten, een nabij Reichshofen en het andere bij Saarguemines, verloren zij 2500 krijgsgevangenen, 4 kanonnen, 40 pontons, verscheidene magazijnen, 10,000 wollen dekens, 40,000 quintalen rijst, koffie, suiker, rhum, wijn, beschuit, alsook voorraad van schoenen, kepis en slobkousen; de voorraad van tabak alleen beliep de waarde van een millioen. De versterkte plaatsen welke zich in de eerste helft der maand Augustus aan de Duitsche troepen overgaven, leverden te Haguenau: 9 officieren en 103 manschappen, 80 paarden en eene groote hoeveelheid wapenen; te Lichtenberg: 3 officieren, 280 soldaten, 7 kanonnen, 200 geweren, 30,000 patronen, enz.; te Lutzelstein: wapenen en krijgsvoorraad en te Marsal 60 stuk kanon. De drie gevechten voor Metz hadden in evenredigheid der groote opofferingen, welke zij den Duitscher gekost hadden, zulke belangrijke stoffelijke resultaten niet, als de gevechten der vorige veertien dagen, omdat de vijand altijd in staat geweest was zijn materiëel onder de bescherming der machtige sterkte te brengen, en echter kostte het gevecht van Vionville aan de Franschen krijgsgevangenen, namelijk 36 officieren en 2000 soldaten; dat van Gravelotte, 54 officieren en 3000 soldaten: hunne verliezen in deze drie gevechten worden op 25,000 man gerekend. Te Vitry-le-Français overmeesterden de Duitschers 17 officieren, 850 soldaten en 16 kanonnen. De gevechten bij Nouart, Beaumont en Sedan, vóór de capitulatie van deze sterkte, gaven tot uitslag: 30,000 krijgsgevangenen, een groot getal arenden en kanonnen. Te Beaumont verloor de vijand 7000 krijgsgevangenen, 2 arenden, 11 mitrailleuses, 23 kanonnen en zijn kampement. Vóór de capitulatie heeft de veldslag van Sedan 25 kanonnen, 2 arenden en 25,000 krijgsgevangenen geleverd. De capitulatie bracht den Duitscher de volgende, reeds vroeger deels opgegeven tropeeën aan: 1 maarschalk, 39 generaals, 230 stafofficieren, 2035 officieren van alle graden, 84,450 soldaten, behalve 14,000 gekwetsten; de arenden van alle (?) regimenten, 70 mitrailleuses, 330 veldstukken, 150 belegeringstukken, 10,000 paarden. Het overige van het Fransche leger (14,500 man, 1200 paarden, kanonnen en artillerie-wagens) vluchtte op het Belgische grondgebied. De capitulatie van Laon gaf 23 kanonnen en een aantal geweren. Dat waren de voordeelen, doch hoe groot ook waren de nadeelen en de verliezen der Duitschers niet!.... Napoleon te Sedan. XVI. Brief van generaal Pajol. - Bijzonderheden over het leger van Chalons, den marsch op Mouzon en Carignan. - Sedan. - Napoleon op het slagveld. - In de stad. - Het opsteken der witte vlag. - De overgaaf van zijn degen. - Brief van Mac-Mahon. Op het oogenblik dat ons hoofdstuk omtrent de capitulatie van Sedan voltooid was, verschenen er een aantal bijzonderheden opzichtens dit zoo belangrijk gedeelte der geschiedenis. Feiten worden gewijzigd, feiten worden bevestigd, feiten worden geloochend. Dat zal trouwens geruimen tijd blijven voortduren. Wat wij hebben aangehaald blijkt echter binnen de perken der waarheid te zijn gebleven. Een hoogst belangrijk stuk is een brief van generaal Pajol, die tijdens den slag van Sedan de dienstdoende adjudant bij den keizer was en dezen laatste geen oogenblik heeft verlaten. {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Gevangenneming van Napoleon III door koning Wilhelm in het slot Bellevue bij Sedan op 2 September 1870. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Het slot Bellevue bij Sedan. Plaats der samenkomst tusschen koning Wilhelm en Napoleon III op 2 September 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} Generaal Pajol verhaalt in den volgenden zin het gebeurde op den 1sten September: ‘De keizer had het leger van Metz verlaten, na het opperbevel in handen van maarschalk Bazaine te hebben gegeven. Hij richtte zich door Verdun op Chalons, waar hij het overschot van het 1ste korps (Mac-Mahon), het 5de (De Failly), het 7de (Douay) en het 12de, pas gevormd, onder het bevel van generaal Trochu, moest vereenigd vinden. Dien laatste ontmoetten wij te Suippes, op het oogenblik dat hij aan het hoofd zijner troepen kwam plaats nemen. Hij stapte in het rijtuig des keizers, greep met drift de twee handen Zijner Majesteit en drukte in de warmste bewoording het gevoel eener innige verkleefdheid en overvloeiende zelfopoffering uit. Ik deel die feiten zonder boos opzet mee; ik meld ze slechts om te bewijzen dat wij destijds in rechte waren op de rechtzinnigheid des generaals te steunen. {== afbeelding Eene zijstraat van Sedan na de capitulatie. ==} {>>afbeelding<<} Den dag na dien onzer aankomst werd er een krijgsraad belegd. Generaal Trochu heeft sinds dien daaromtrent op de tribune der Nationale Vergadering, bijzonderheden meegedeeld; maar niets lekte er destijds over hetgeen er besloten was uit. Wij vernamen dat de kommandant van het 12de korps zijn bevel aan generaal Lebrun afstond en onmiddellijk, met den titel van gouverneur van Parijs, derwaarts vertrok. Op zijne uitdrukkelijke vraag voerde hij de achttien bataljons mobiele garde der Seine met zich. Wij maakten de opmerking dat die jonge troepen eene belangrijke versterking voor het reeds zoo zwakke leger zouden zijn, terwijl zij te Parijs niet anders konden en zouden zijn dan eene reden tot wanorde. Zij hadden in het kamp van Chalons reeds bewijzen van tuchteloosheid gegeven, die zij gewis niet in tegenwoordigheid der Pruisen zouden getoond hebben. De keizer had op dien dag van alle hoogere leiding des legers afgezien. Dat van Metz gehoorzaamde aan Bazaine, dat van Chalons aan maarschalk Mac-Mahon; wat den keizer betreft, deze volgde den laatste, die, ten gevolge der zeer nauwgezette bevelen, door den minister van Oorlog gegeven, maarschalk Bazaine moest ter hulp komen. De keizer wilde in niets hoegenaamd eenige drukking op de plannen van den hertog van Magenta uitoefenen. Hij nam geen initiatief en verzette zich nimmer tegen eenige beweging van 't leger, ofschoon - en ik heb reden dit voor stellig te houden - hij deze niet alle goedkeurde. Het ontbrak het leger van Chalons aan eenheid. Te lang zou {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} het zijn hier alle redenen van tuchteloosheid en zwakheid, welke het in zijn midden bevatte, aan te halen, en die aan hetzelve vastkleefden gelijk de zool aan de schoenen. Het leger van Metz had die vastheid, dat vertrouwen weten te bewaren, welke tot het uitvoeren van groote oorlogsdaden onmisbaar zijn. Wij hadden te veel regimenten door de neerlaag van Wörth ontmoedigd; andere bestonden uit jonge soldaten zonder onderricht, en nog andere verkeerden ter oorzake van hun tocht door Parijs, onder den verderfelijken indruk, welke gansch de natie doorwerkte, namelijk de politieke moedeloosheid. De moeilijke marschen van Chalons naar Beaumont hadden hen daarenboven kwalijk gestemd, toen het 5de korps den aanval der aanzienlijke Pruisische overmacht, tegen welke het niet bestand was, moest onderstaan. Den 30sten Augustus moest gansch het leger zich tusschen Mouzon en Carignan vereenigen; het 12de korps bezette reeds de hoogten, die den rechteroever der Maas bestrijken. Daar bevonden zich de keizer en de maarschalk. Generaal Douay (7de korps) welke van Stonne aanrukte, was door een zeer aanzienlijk convooi in zijnen marsch belemmerd en dit deed hem van den voorgeschreven weg afwijken. Hij trok door het dal van Raucourt en de Maas te Remilly in stede van te Villiers over, zooals de hem gegeven bevelen luidden. Generaal Ducrot des morgens van Raucourt vertrokken zijnde, had langs een grooten omweg Carignan bereikt. Daar was hij over de Maas gerukt langs eene brug, wier smalte den marsch vertraagde. Op dien rampzaligen dag werd generaal De Failly door eene aanzienlijke overmacht verrast en in wanorde op Mouzon teruggeworpen, waar de troepen van het 12de korps hem niet krachtdadig konden ter hulp komen. Des avonds had men de overtuiging dat men zich voor het grootste gedeelte van het vijandelijk leger bevond, hetwelk van Stenay aanrukte. Men moest dus den marsch op Metz laten varen, en de maarschalk gaf bevel op Sedan terug te trekken. Het hoofdkwartier moest te Carignan zijn. De keizer kwam er des avonds aan. De maarschalk gaf hem kennis van 't geen er omging en drong er op aan dat hij zich naar Sedan zou begeven, hetwelk als vereenigingspunt van het leger was aangeduid. Wij kwamen er te 11 uren aan. Men stelde alsdan den keizer voor de reis tot Mezières door te zetten. Daar zou Zijne Majesteit buiten bereik des vijands zijn en aan het hoofd van het 13de korps, onder de bevelen van generaal Vinoy, op de hoofdstad kunnen terugtrekken. Dat echter weigerde hij; de plannen der generaals had hij niet hinderlijk willen zijn, en nu ook wilde hij, door zijn vertrek juist op het uur des gevechts, het leger niet ontmoedigen; hij wilde de gevaren en het lot der armee deelen. Alhoewel Mouzon en Carignan op zeer korten afstand van Sedan gelegen zijn, was de gansche nacht van 30 op 31 Augustus voor de concentratie der troepen benoodigd; slechts twee wegen waren beschikbaar. Het 12de korps, dat de achterhoede uitmaakte, onderstond gedurende gansch den marsch het vuur des vijands en hield dezen laatste krachtvol in bedwang. Slechts den 31sten Augustus, te 10 uren des morgens, mocht het zijn bivak opslaan. Het was reeds 5 uren des avonds toen een korps Beiersche artillerie, op den linkeroever der Maas gevestigd, zijne afmattende vervolging staakte. De vier Fransche legerkorpsen waren in dier voege geplaatst dat zij de stad omsingelden; de linkeroever der Maas bleef vrij. Het 12de korps stond met zijn rechtervleugel op de rivier stroomopwaarts, het 7de met zijn linkervleugel stroomafwaarts; het 1ste en het 5de stonden tusschen het 12de en het 7de. Die stelling was ongelukkig, dewijl zij aan een gedeelte van het vijandelijk leger de gelegenheid gaf, de stad langs den linkeroever om te trekken. Waarschijnlijk hoopte men, bij middel der overstrooming van het schiereiland Iges, den vijand op afstand te kunnen houden; die berekening was valsch; zij was door de nieuwe dracht der veldartillerie verijdeld. Wij hebben daarenboven bevonden, dat de vestingkanonnen van Sedan niet voldoende bevoorraad waren. De linkeroever der Maas werd door twee Beiersche en Pruisische korpsen bezet en deze sneden ons alle hoop van terugtocht langs die zijde af; zij beschoten de stad, welke sterk door hun vuur geteisterd werd. De brug van Donchery, die op een afstand van drie kilometers ligt, was bruikbaar gebleven, en de vijand deed daar des nachts een deel van zijn leger over de rivier marcheeren. Het overige zijner armee, langs de hoogten die de Maas bestrijken, van Mouzon en Montmedy komende, had welhaast onze positiën omtrokken. Te 5 uren des morgens had de eerste aanval, aan de zijde van Bazeilles, plaats; dit punt werd door het 12de korps met kracht verdedigd. Te 5 uren berichtte de maarschalk den keizer, dat het kanon hooger op van Sedan dommelde. Zijne Majesteit steeg te paard en, gevolgd door zijnen staf, sloeg de keizer de richting van Bazeilles in; hij ontmoette onmiddellijk den maarschalk dien men gewond van het slagveld voerde. Beide personen wisselden eenige woorden. Onder het vuur des vijands bereikte de keizer die schitterende divisie mariniers, door generaal De Vassoigne gekommandeerd. Zijne Majesteit knoopte gedurende eenige oogenblikken een gesprek met dien generaal aan; het gevecht was hevig, want de Pruisische koninklijke garde en een korps Beieren vielen het dorp met eene hardnekkige verbittering aan. De marine-infanterie ware wellicht meesteres dezer stelling gebleven, hadde men haar geen bevel van achteruitgaan gegeven. Omtrent dit laatste zal ik verder spreken. Na ongeveer een half uur bij deze troepen te hebben vertoefd, gaf de keizer, ten gevolge van de hageljacht houwitsers en kogels, aan de groep officiers die hem vergezelde, bevel bij een bataljon jagers te voet te vertoeven, 't welk door eenen muur beschermd, het oogenblik verbeidde in slagorde te treden. Van zijn geleide ontslagen, dat al te zeer de aandacht van den op korten afstand geplaatsten vijand tot zich trok, en daarenboven in persoon de stelling in oogenschouw willende nemen, ging de keizer nog meer vooruit. Hij was slechts vergezeld door zijn aide de-camp van dienst, en die was ik, den ordonnance-officier kapitein Hendecourt, die gedood werd, den eersten stalmeester Davilliers en dokter Corvissart. Daarna begaf zich Zijne Majesteit naar een keerpunt waar de batterijen van den kommandant Saint-Aulaire stonden. Meer dan een uur vertoefde hij daar in een hagelslag van vijandelijke kogels. De maarschalk, te 6 uren des morgens gekwetst zijnde, had generaal Ducrot ontboden om hem het kommandement over te geven. Deze laatste meende dat de genomen schikkingen tot geen goed resultaat konden voeren. Hij zag de vijandelijke macht in de richting der hoogte van Illy immer sterker worden en wilde ten allen prijze de omtrekkende beweging, welke ons in al de gevechten zoo noodlottig was, verhinderen; tevens wilde hij de éenige aftochtslinie welke ons overbleef, die van Mezières, behouden. Om die redenen plaatste hij onmiddellijk op de hoogten van Floing, twee divisiën van het 7de korps, wier artillerie tegenover Mezières stond. Op hetzelfde oogenblik gaf hij den kommandant van het 12de korps bevel zijne aftochtsbeweging, geëcheloneerd bij brigaden, sterker te maken - eene beweging, welke zeer behendig en altijd strijdende werd uitgevoerd. Het was omstreeks dien tijd dat generaal De Wimpffen - twee dagen geleden in het leger aangekomen en die het bevel over het 5de korps dat hem toegekend was, nog niet op zich genomen had - dat generaal De Wimpffen de voorposten visiteerende, de schitterende houding van het 12de korps (Lebrun) en dezes krachtdadigen weerstand langs de zijde van Bazeilles zag. Zulks liet hem toe aan een goeden uitslag geloof te hechten, die over het lot van het gevecht zou beslissen. Het was toen 9 uren des morgens. Generaal Ducrot had gedurende drie uren het kommando, toen generaal De Wimpffen hem een dienstbrief, geteekend door den minister van Oorlog, voorhield, krachtens welken het opperbevel in zijne handen overging indien de maarschalk buiten gevecht gesteld werd. Generaal Ducrot gaf onmiddellijk het kommando aan generaal De Wimpffen over; hij deed hem de gegeven bevelen kennen, en de redenen welke hem tot deze geleid hadden. De nieuwe opperbevelhebber hield er geen rekening van; hij zag in de beweging des vijands niets dan ruiterij-manoeuvres. De keizer verlangde nu de verder gelegen hoogten, welke de sleutel der stelling schenen te zijn, te bereiken; hij deed zijn staf roepen en wij daalden in het groote ravijn van Givonne af, waar {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} wij generaal Goze en zijne divisie ontmoetten. Een officier der jagers te voet, en het grieft mij zijnen naam niet te kennen, naderde Zijne Majesteit en zeide: - Sire, ik ben in dit land geboren; ik ken het op mijn duim. Indien men het bosch der Garenne laat omtrekken, zal het leger omsingeld zijn en zich in den meest hachelijken toestand bevinden.’ ‘Zijne Majesteit was op het punt een officier van zijn staf met die belangrijke inlichtingen naar den oppergeneraal te zenden, en door welke de vrees van generaal Ducrot wel bewaarheid werd, toen de keizer in den hollen weg die naar Givonne geleidt, generaal De Wimpffen ontmoette. Hij bracht hem de woorden van den officier der jagers over. - Dat Uwe Majesteit zich niet verontruste. Binnen twee uren zal ik hen (de Pruisen) in de Maas geworpen hebben!’ Dat is letterlijk het antwoord hetwelk generaal De Wimpffen aan den keizer gaf. Generaal Castelnau, naast wien ik stond, greep mijne hand en zeide: - Geve God dat wij het niet zijn die er in geworpen worden!’ ‘Zijn voorgevoel was juist; wij voorzagen allen het dreigende van het uiterste gevaar. De plaats waar de keizer en zijn staf zich bevonden, werd op ieder oogenblik door houwitsers, die uit alle richtingen aanvlogen, doorploegd. De troepen concentreerden zich reeds in de ravijnen welke de stad omringen; de wegen die er op uitloopen, waren als versperd door treinwagens, artillerie en regimenten cavalerie. Iedereen hoopte zich tegen het vuur te beveiligen en integendeel, de meesten vielen onder zijne verwoesting. De verandering in de bevelen, des morgens gegeven, droeg vruchten. Te 1 uur had er eene volledige wijking in het 1ste en het 5de korps plaats. De generaals, wierpen zich vooruit om de slagorde te herstellen. Alles was vruchteloos. De troepen weken zoo wanordelijk op Sedan terug, dat de kommandant van het 12de korps het bevel gaf onmiddellijk de stadspoorten te sluiten. Nuttelooze voorzorg; want de soldaten klommen langs touwen en ladders, die hun van binnen toegereikt werden, tegen de wallen op. Reeds te 11 uren des morgens had de keizer zich den toestand duidelijk gemaakt. Van 5 uren bevond hij zich in het hevigste van het gevecht, onder het kruisvuur van het mitraille. De kogels barstten rondom hem en zijn staf. Generaal De Courson en kapitein De Trécession waren zwaar, in zijne nabijheid, gekwetst. Hij moest achteruitgaan ten gevolge van het retireeren der infanterie, en vond zich als het ware tegen de muren der stad gedrongen. Toen hij te halftwaalf de stad binnenreed, waren er reeds meer dan 80,000 soldaten, in volledige verwarring, in de straten opeengehoopt. De houwitsers vielen daar in hun midden gelijk op het slagveld en richtten er dezelfde verwoestingen aan. Op de brug sprong een houwitser op twee stappen van den keizer, en sloeg twee paarden naast hem neer. Onbegrijpelijk is het dat hij dáár niet gedood werd! De keizer begaf zich onmiddellijk bij den maarschalk, daarna wilde hij andermaal te paard stijgen; de stremming van den weg was echter zóó groot, dat hij van dit voornemen moest afzien en in de onder-prefectuur het einde van het drama verbeiden. Weldra kwamen de korpsbevelhebbers verklaren, dat hunne troepen in wanorde tot in de straten der stad teruggeslagen waren en alle tegenstand onmogelijk geworden was. Men werd het eens dat men de bloedstorting staken en de parlementaire vlag hijschen moest. Generaal Pellé, die den volgenden dag tegen de capitulatie stemde, kwam ook en richtte tot den keizer de volgende woorden, die mij nooit uit het geheugen zullen gaan: - Sire, ik ben slechts een soldaat; ik zou Uwe Majesteit willen redden; maar op dit oogenblik kan zij niet buiten de wallen komen. Alle poging zou nutteloos zijn. De keizer antwoordde dat hij het leven van geen enkel soldaat wilde opofferen om zijnen persoon te redden, en hij bereid was in het lot des legers te deelen. Na den generaal zeer gewetensvol ondervraagd te hebben, gelastte de keizer generaal Le Brun zich bij generaal De Wimpffen te begeven en hem aan te raden een wapenstilstand te vragen, aangezien de worsteling voortaan nutteloos was. Na een uur, een groot uur gewacht te hebben - tijdens hetwelk het getal slachtoffers in eene schrikbarende evenredigheid en onder een verdubbelend vuur, hetwelk door de Fransche artillerie zelfs niet meer beantwoord werd, was toegenomen - en geen antwoord ontvangende, nam de keizer op zich de witte vlag op het hoogst der citadel te doen hijschen. Onmiddellijk zond de koning van Pruisen een zijner aides-de-camp om de overgave der stad te vragen. De keizer, overtuigd dat als hij zich gevangen gaf, hij gunstiger voorwaarden voor het leger en voor Frankrijk bekomen zou, zond op zijne beurt een aide-de-camp aan koning Wilhelm om hem te berichten dat hij zijn degen in zijne handen overgaf. Den volgenden dag erkende een oorlogsraad, onder voorzitterschap van generaal De Wimpffen en uit dertig generaals samengesteld, dat de capitulatie onvermijdelijk was. Slechts twee generaals stemden tegen de overgave. Het past mij niet de reden van die onthouding te onderzoeken. Ik wil enkel doen zien, omdat dit de waarheid is, dat de keizer ten eenenmale vreemd is gebleven aan de krijgskundige schikkingen, welke het leger van Chalons naar Mouzon en van Mouzon naar Sedan hebben geleid. Napoleon III, onder militair oogpunt voor de capitulatie van Sedan verantwoordelijk maken, is een ander onrecht, dewijl de maarschalk vrij in zijne bewegingen geweest is. De persoon des keizers was noodlottig aan de schipbreuk van ons leger verbonden; hij vermocht niets te doen dan te pogen de bemanning van het vaartuig te redden, wier gezagvoerder hij niet meer was. Dat deed hij toen hij te 3 uren bevel gaf de witte vlag op te steken. Een half uur later zou men zulks op bevel van dezen of genen generaal hebben gedaan; doch verscheiden duizenden soldaten meer zouden gevallen zijn. De staatkunde, en dit is het logische gevolg der gebeurtenissen, heeft alle verantwoordelijkheid van Sedan op den keizer willen werpen, aan wien zij gewis het voordeel eener overwinning zou hebben ontzegd; doch maarschalk Mac-Mahon, wiens edele eenvoud en loyale inborst door iedereen gekend zijn, schreef in October laatstleden (1870) aan den keizer uit Pouru aux-Bois eenen brief, in welken hij zeide: “De keizer kan verzekerd zijn, dat het nooit in mijne gedachte zal komen, met het oog op eene persoonlijke verdediging, de nauwkeurigheid der feiten van welke ik in den laatsten veldtocht getuige was, te verwringen.” Die woorden strekken den hertog van Magenta tot eere en laten aan elk de verantwoordelijkheid zijner daden.’ De republiek in Frankrijk. XVII. De tijdingen te Parijs. - Aarzeling van generaal Palikao. - De waarheid komt aan den dag. - De zitting van het Wetgevend Korps. - Voorstel van Jules Favre. - Zitting op Zondagmiddag. - Voorstellen. - De linkerzijde en de tribunes. - Overrompeling van het Wetgevend paleis. - Vergadering gehouden in de eetzaal van het presidentschap, volgens inlichtingen ontleend aan den brief van Ernest Dréolle. - Zitting in de feestengalerij. - Jules Favre en Jules Simon. - Verslag der gezonden gedeputeerden. - De heer Thiers. - Het wegsterven des Senaats. - In de straat. - In de Tuileriën. - Op het Stadhuis. - Proclamatiën. - Het nieuwe ministerie. - Henri Rochefort. - Decreten der republiek. - Vlucht der keizerin. - Terugkeer van Victor Hugo. - Geheime papieren. - De gezant der republiek van de Vereenigde Staten erkent de Fransche republiek. - Erkenning door andere landen. - Diplomatische brieven. Den 2den en 3den September waren te Parijs de meest met elkander in strijd zijnde geruchten in omloop, omtrent de gevechten die in de laatste dagen van Augustus en den 1sten September hadden plaats gehad. Het ontbrak er niet aan optimisten en aan pessimisten; doch de laatsten zwegen of gaven hunne denkwijze slechts aarzelend te kennen, terwijl de eersten de Duitschers naar goedvinden versloegen, Bazaine den ijzeren muur deden verbreken en de vereeniging der legers van Mac-Mahon en Bazaine als een naderend of een voltrokken feit verkondigden; men brak de Pruisische liniën door, men wierp ze in de Maas; doch slechts {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het uittrekken van Fransche krijgsgevangenen uit Sedan op 2 September 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Park van veroverd Fransch geschut te Forcy - Sedan. ==} {>>afbeelding<<} {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} zooals men den vijand in de groeven van Jaumont geworpen had.... Van lieverlede werd de heerschende spanning grooter; de tijdingen, gunstig aan het leger, vonden allengs al minder ingang; de twijfel overheerschte weldra alles, omdat personen die eenige zekerheid hadden kunnen geven, een doodsch stilzwijgen bewaarden. Het volk groepeerde zich den 3den September in den omtrek van het Wetgevend paleis. Binnen en buiten heerschte dezelfde spanning en het was een prangend oogenblik toen generaal De Palikao, minister van Oorlog, de tribune beklom en eindelijk spreken zou. Als behendig equilibrist, wat ook zijn voorganger geweest was, deelde hij mee dat het leger voor- en tegenspoed had beleefd; maar - en het laatste viel als een onheilspellende vuurvonk in de licht ontvlambare gemoederen - maar de vereeniging tusschen het leger van Bazaine en dat van Mac-Mahon was niet voltrokken..... - ‘Hoogst ernstig is de toestand,’ zeide de minister; ‘men moet zich dit niet ontveinzen. Ook hebben wij besloten een beroep te doen op al de krachten der natie.... Wat ons betreft, wij zullen alle mogelijke zielskracht aan de verdediging wijden.’ Op dat oogenblik heeft de heer Jules Favre het wezenlijke woord van den toestand uitgesproken. ‘Geen ander denkbeeld,’ riep hij uit, ‘mag den leden der Kamer bezielen, dan dat eener nauw toegehaalde eendracht en het gevoel van verdediging totterdood!’ Dat was het ware gevoel, hetwelk Frankrijk bezielen moest, hetwelk nog een schijn van redding kon doen opdagen.... De heeren Haentjes en Argence stelden voor, dat alle mannen van twintig tot dertig jaren onder de wapens zouden geroepen worden; zij eischten de onmiddellijke neerlegging van een dergelijk wetsontwerp. De minister verlangde echter die overijling niet; hij vroeg slechts de macht in handen te hebben, om op gegeven oogenblik te kunnen handelen. Er heerschte in die vergadering eene koortsachtige spanning; de Kamer verwijderde zich om zich in de sectiën te vereenigen. De eerstvolgende zitting zou den volgenden dag, des Zondags, den 4den September, plaats hebben; doch in den avond werd Parijs door de meest onheilspellende berichten doorsneden. Dagbladschrijvers en francs-tireurs waren van Sedan teruggekeerd; zij hadden de rouwtijding in Parijs gebracht. Neerslachtigheid hier, razernij daar, tranen in veler oogen.... Te 8 uren des avonds zijn de groepen ontelbaar geworden. Duizenden personen kruisen door de straten, totdat al die menschelijke rivieren tot een grooten en dommelenden stroom aangroeien, die zich door de Rue de la Paix naar de Louvre begeeft, waar de gouverneur-generaal resideert. Die sterk bewogen massa roept: ‘Trochu! leve Trochu! wapens, wapens! De vervallenverklaring des Keizers! leve de republiek!’ Een oogenblik dondert de dreigende storm; de generaal verschijnt en men huilt ten allen kante: - ‘Nieuws, nieuws!’ - ‘Ik heb geen ander nieuws dan dat hetwelk gij reeds kent!’ antwoordt Trochu en de toon zijner stem alléén duidt aan dat hij diep ontroerd is. - ‘Wij eischen de vervallenverklaring!’ - ‘Ik heb, wat mij betreft, geen gezag om deze uit te spreken. De Kamers moeten over het lot des lands beslissen; ik, ik heb enkel tot zending Parijs te verdedigen en dat zal ik doen totterdood.’ - ‘Leve Trochu! Naar de Kamer! Leve de republiek! Eene andere bende vormt zich; de generaal verschijnt andermaal en geeft aan deze hetzelfde antwoord. Aan de Madeleine vormt zich eene derde groep. Al die groepen, doch de laatste stilzwijgend, slaan den weg naar het Wetgevend Korps in. Het paleis is reeds door eene zee van menschen omringd. Op de hoogte van het Gymnase chargeeren sergents de ville eene groep van ongeveer 10,000 menschen. Men hoort verscheidene revolverschoten; eenige personen worden gekwetst. De massa uiteengestoven, stroomt echter andermaal bijeen. Nieuwe geruchten kruisen door de menigte: de ministerraad is in beraadslaging, de keizerin heeft het gezag neergelegd, het verdedigingscomité wordt door den heer Thiers gepresideerd. Aan het paleis Bourbon houdt Gambetta, die reeds in den loop des dags, tijdens de zitting van het Wetgevend Korps, onder den zuilengang van het paleis den wierook der populariteit heeft opgevangen - houdt Gambetta redevoeringen tot het woelige volk. Hier echter raadt hij kalmte aan. Men antwoordt hem met den kreet van ‘Leve Gambetta!’ - ‘Neen, zegt hij, mijnheeren, leve Frankrijk! - ‘Leve de republiek! - ‘Neen, leve Frankrijk, zeg ik u. De toestand is hoogst ernstig. De Kamer moet vrij beraadslagen. Ik bezweer het u, gaat heen! Wij zullen in buitengewone zitting vergaderen! De massa splitst zich en eene dubbele rij sergents de ville bezet de gaanpaden van het Wetgevend paleis. Het is middernacht. Men is in afwachting der buitengewone zitting van welke Gambetta gesproken heeft. Generaal Palikao verschijnt te halféén. Kwart na 1 uur treedt de voorzitter Schneider bleek, zichtbaar ontroerd binnen; hij zal presideeren zonder de eereteekens van grootlint van het Legioen van Eer. De plaatsen der linkerzij worden snel bezet. De heer Thiers is daar. De tribunen zijn ledig; de zaal is flauw verlicht. Voorwaar, alles voorspelt iets akeligs, eene ramp. De heer Schneider leest eenige woorden, met potlood op een stuk papier geschreven. Hij geeft daarna het woord aan generaal Palikao, minister van Oorlog. Diepe stilte.... - ‘Mijnheeren de afgevaardigden, zegt de generaal, ik heb de smartvolle zending u aan te kondigen wat mijne woorden u hedenmorgen deden voorgevoelen. Die officieuze tijdingen zijn officieel geworden. Na drie dagen heldhaftig geworsteld te hebben, werd ons leger tot onder Sedan teruggeslagen en door eene zoo groote overmacht omringd, dat het zich heeft moeten overgeven.... De keizer is krijgsgevangen genomen.... Het is ons onmogelijk geweest - ik wil zeggen aan ons, ministers - eene beslissing te nemen, dewijl wij den tijd niet hebben gehad om te beraadslagen. Ik stel aan de Kamer voor de deliberatie tot morgen te verschuiven. De heer Jules Favre vraagt het woord: ‘Indien de Kamer, zeide hij, van meening is, dat zij in den treurigen en ernstigen toestand, die door den minister van oorlog afgeschilderd wordt, de zitting moet verdagen tot heden (Zondag) middag, dan verzet ik er mij niet tegen. Maar ik denk, dat wij reeds een voorstel moeten doen, hetwelk in den tegenwoordigen toestand dringend vereischt wordt. Wij zullen geen woord voegen bij den tekst, dien wij neerleggen: Wij vragen aan de Kamer de volgende besluiten te nemen: Louis Napoleon Bonaparte en zijne dynastie zijn vervallen verklaard van de macht, die hun door de natie is toevertrouwd. Er zal door het Wetgevend Korps eene uitvoerende commissie worden ingericht, samengesteld uit.... leden (het aantal zal door de Kamer worden bepaald), die bekleed zal worden met alle mogelijke macht, om tot het uiterste den inval terug te drijven en den vreemdeling te verjagen. Generaal Trochu wordt in zijn ambt van gouverneur-generaal van Parijs behouden.’ Bij het hooren dezer voorstellen heerscht de diepste stilte in de vergadering. Een enkele stem doet zich hooren, die van den heer Pinard. ‘Wij hebben,’ zegt hij, ‘de macht niet, om die vervallenverklaring uit te spreken.’ De heer Schneider herhaalt zijn voorstel, de zitting tot des middags te verdagen, met het oog op de gewichtige gebeurtenissen. Het Wetgevend Korps hecht zijne goedkeuring aan dit voorstel. De voorzitter sloot omstreeks halftwee de vergadering, welke buitengewoon rustig was; men zou dus des Zondagsmiddags, om twaalf uren de zitting hervatten en over het revolutionnaire voorstel van den afgevaardigde Jules Favre raadplegen. Vele dagbladen beschouwden het voorstel van den heer Jules Favre als ontijdig; de vorming van een gouvernement de salut public, met zending den oorlog door te drijven, was, volgens la {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Gazette de France voldoende geweest. Later zou Frankrijk in volle vrijheid over zijne lotsbestemming hebben kunnen beslissen. De eenheid, welke zoo hoogst noodwendig was, dreigde immers door het voorstel gebroken te worden! De republikeinen waren echter ongeduldig en maakten in het hachelijk oogenblik van de gelegenheid gebruik. Te middernacht luisterde de menigte, onder anderen aan de mairie der rue Drouot, naar de voorlezing van de proclamatie des ministers van buitenlandsche zaken. Eene onmetelijke weeklacht steeg uit aller borst op als men de capitulatie van gansch het leger vernam. Men huilde dreigend: ‘lafaard! ellendige!’ toen men las dat generaal De Wimpffen de overgave geteekend had. Er ging een kreet van jubel op toen men hoorde dat de keizer krijgsgevangen was. - ‘Wraak!’ riep men hier. ‘Wapens!’ huilde men daar. De meest opgewondenen wilden Parijs wakker maken; men zou de alarmklok luiden en alarmschoten lossen. Waartoe zou het dienen? onderbraken anderen die meer verstand aan den dag schenen te leggen en een nieuw theater-effect wilden vermijden. De militaire overheid had voor Zondags een aantal voorzorgen genomen; zekere punten van Parijs waren door de gendarmerie te paard en te voet, door infanterie, cavalerie en nationale garde bezet. Reeds vroeg was de hoofdstad in volle gisting, vooral aan en in het paleis Bourbon. Geruchten van allerlei aard werden andermaal in omloop gebracht. Men beweerde onder anderen dat de deputatie van Parijs, welke zich - zeer willekeurig voorwaar! - als de éénige ware uitdrukking van het algemeen stemrecht in Frankrijk beschouwde, zich als gouvernement op het stadhuis zou vestigen. Het linkercentrum en een gedeelte der rechterzij schenen de inrichting van een gouvernement van nationale verdediging, door de Nationale Vergadering benoemd, te beoogen. Trouwens de uiterste linkerzijde had sedert lang den aanslag bereid, en het was wel te voorzien dat, bij de zwakheid aan gene, de stoutheid aan deze zijde, de totale en zoolang gedroomde verandering van den regeeringsvorm gelukken zou. Het gerucht dat de regentes hare volmacht in de handen van het Wetgevend Korps had neergelegd, moest voor de behoudende partij de opheldering des toestands vergemakkelijken. In die hevige spanning werd Zondagsmiddags de zitting geopend. Eene overgroote militaire macht ontwikkelde zich rond het paleis; bij de opening der zitting werden de linietroepen door nationale garden vervangen. Wij zullen later zien hoe dit plaats had. Er werden twee voorstellen ter tafel gebracht. De minister van Oorlog stelde voor: ‘Er wordt een gouvernements- en nationale verdedigingsraad ingericht. Hij bestaat uit vijf leden. Ieder lid wordt bij volstrekte meerderheid door de Kamer gekozen. De ministers worden onder handteekening van dezen raad benoemd. Generaal graaf Palikao wordt benoemd tot luitenant-generaal van den raad.’ De heer Thiers bood een ontwerp aan, door zes en veertig leden, uit alle partijen gekozen, onderteekend. Wel is waar was zijne sympathie voor het ontwerp der linkerzijde, welke de quaestie klaar en duidelijk voordroeg; ‘doch de eendracht alleen, zeide de redenaar, kan onzen toestand verbeteren, en dientengevolge stel ik voor: ‘In aanmerking genomen de omstandigheden, zal de Kamer eene commissie van gouvernement en nationale verdediging benoemen; zoodra de omstandigheden zulks toelaten, zal er eene constituante bijeengeroepen worden.’ Verder was het voorstel van den heer Jules Favre ter tafel, betreffende de vervallenverklaring, voor hetwelk de heer Gambetta de prioriteit vroeg. De Kamer verwijderde zich in hare afdeelingen, om over de verschillende voorstellen te beraadslagen. Middelerwijl waren nationale garden, in elke woeling de belhamels, tot voor het hek van het Wetgevend paleis gekomen. Het geroep déchéance! door hen aangeheven, vond weerklank bij het publiek dat op het binnenplein stond, en welhaast werden de tribunes der zittingzaal als het ware stormenderhand ingenomen. Een aantal leden der linkerzijde bevonden zich op hunne plaats - en niet gansch zonder voorbedachtheid. Gambetta beklom het spreekgestoelte en zou het publiek, in de tribunes als opgestapeld, toespreken. Ziehier eene photographie van die alleszins merkwaardige zitting en welke voorzeker eene belangrijke plaats in de geschiedenis zal blijven beslaan. Een afgevaardigde der linkerzij. - Luistert, laat Gambetta spreken! De heer Gambetta. - Mijnheeren, gij allen zult begrijpen, dat de eerste voorwaarde der volksontvoogding de regelmaat is, en ik weet dat gij deze wilt eerbiedigen. Gij hebt uwe denkwijze op eene krachtvolle wijze willen uitdrukken; gij hebt datgene gewild wat op den bodem van het hart bij ieder Franschman en op de lippen uwer vertegenwoordigers ligt - de vervallenverklaring van den troon. In de openbare tribune. - Ja, ja! Stemmen. - De vervallenverklaring en de republiek! Andere stemmen. - Zwijgt en luistert. De heer Gambetta. - Ik eisch van u dat gij evenals ik al het uiterste gewicht van den toestand beseft en gij dezen niet verstoort door geschreeuw, noch zelfs door toejuichingen. (Zeer wel, spreek!) Maar op hetzelfde oogenblik stoort gij den regelmatigen gang der zaken, dien ik u verzoek in aandacht te willen nemen. Stem in de tribune. - Geene groote woorden, daden! Wij vragen de republiek! Herhaald geroep. - Ja, ja, de republiek! De heer Gambetta. - Kalmte, mijnheeren, wij moeten regelmatig te werk gaan. Wij zijn de vertegenwoordigers des volks. Ik verzoek die waardigheid, welke ons door het volk gegeven werd, te eerbiedigen. Stem in de tribune. - Niets dan de linkerzij! Geen rechterzij! (Gedruis.) De heer Gambetta. - Ik kan met ieder van u niet in gesprek treden. Laat mij vrij mijne denkbeelden uitdrukken. Sprekers denkbeelden waren deze, dat het de zending der mannen was, die in de Kamer zetelden, te erkennen dat de macht welke de schuld was der rampen die het vaderland troffen, vervallen moest worden verklaard; doch die verklaring mocht niet door eenig geweld worden erlangd. Dientengevolge moesten de vertegenwoordigers hunne plaatsen komen hernemen en zou de zitting volgens gewoonte haren loop hebben. Die woorden werden gedurig door de ongeduldigen in de tribunes onderbroken: ‘Geene beraadslaging!’ brulde men hier; ‘de vervallenverklaring!’ tierde men luider. Gambetta drong er echter nogmaals op aan, dat men met kalmte en waardigheid de zitting zou bijwonen en de vertegenwoordigers eene beslissing laten nemen. Een oogenblik scheen die zee in de tribune te bedaren; doch de kreten la déchéance! la république! deden zich andermaal op. De heer Jules Simon riep van zijne bank: ‘Een weinig geduld, mijnheeren!’ - waarop uit de tribune geantwoord werd: ‘wij wachten reeds twintig jaren de democratische republiek, haast u wat!’ Het was halfdrie toen de voorzitter, de heer Schneider den zetel beklom; de heer Magnin nam plaats links van het bureau; graaf Palikao, minister van Oorlog, zette zich op de bank des gouvernements, die op dit oogenblik vooral le banc des douleurs was.... Eenige gedeputeerden der meerderheid nemen hunne plaats in. Men bemerkt de heeren De Plancy (der Oise) Stephen Liégard, Cosserat, Léopold Letton, Dugué de la Fauconnerie, enz. In de galerijen heerscht nu een ijselijk gewoel en gedruis; deze galerijen zijn door het publiek ingenomen. Men hoort met geweerkolven op de deuren bonzen, deuren kraken, spiegels breken, paneelen neerploffen. Alles woelt en huilt dooreen, en het geheel neemt een dreigend karakter aan. De heer Schneider staat, de armen op de borst gekruist, dat onbeschrijfelijk tooneel aan te staren, in afwachting dat er eenig bedaren in de massa mocht komen. De heer Crémieux roept het volk ‘mijne lieve, goede vrienden’ toe; maar de lieve, goede vrienden zijn doof voor dat gesmeek. ‘Ik ben het, ik citoyen Crémieux!’ Maar citoyen Crémieux heeft zoo min invloed als citoyen Gambetta, die nogmaals op de tribune verschijnt, om de huilende ‘leeuwen’ te temmen. {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwe groepen dringen in de tribunes, en vooral in die der senaatsleden. De binnendringers dragen eene driekleurvlag met het opschrift ‘73ste bataljon 6de compagnie, 12de arrondissement.’ Men wuift met die vlag; men huilt en tiert altijd: ‘de republiek, de republiek!’ Gambetta gelukt er in zich een oogenblik te doen verstaan; hij stelt voor dat er zich in elke tribune eene groep vormen zou, die tijdens de beraadslaging de orde zou handhaven. Een oogenblik vindt dit voorstel bijval, doch welhaast is het goede voornemen andermaal weggeblazen. Wat gebeurde er op dit oogenblik in de afdeelingen? Terwijl de gewone zittingzaal die tooneelen van verwarring opleverde, waren de commissiën in hare bureelen vergaderd en beraadslaagden over de verschillende voorstellen. Toen zij echter in de zaal wilden terugkeeren, vonden zij den weg versperd en namen het besluit de zitting te beleggen in de eetzaal van het presidentschap. De leden der Vergadering waren dus gescheiden en zelfs vele leden tot de linkerzij behoorende, bevonden zich in de onmogelijkheid die belangrijke vergadering bij te wonen. {== afbeelding Slot Wilhelmshöhe bij Kassel, verblijfplaats van keizer Napoleon. ==} {>>afbeelding<<} Wij komen later op deze zitting terug en vervolgen nu het verhaal van hetgeen er in de zaal zelve voorviel. De voorzitter, de heer Schneider, doet op zijne beurt de taal der rede hooren, om de tribunes tot bedaren te brengen. Hij, zonder zich te beroemen zoo gunstig bij de vrienden der vrijheid aangeschreven te staan, als Gambetta - dien hij als een der beste patriotten bewierookt - hij toch beweert, in naam der vrijheid te mogen spreken, aan welke hij diensten heeft bewezen. Zonder orde, zeide de voorzitter, bestaat er geene vrijheid. Men gevoelt meer en meer dat het gezag afgebroken is. De voorzitter der Vergadering heeft geene macht meer om de orde te handhaven; hij moet met het woelzieke publiek in onderhandeling treden - erger dan dat, hij moet schier smeeken. Van dat oogenblik is men verloren. Graaf Palikao verlaat, met eene beweging die duidelijk zijne beslissing te kennen geeft, evenals een aantal gedeputeerden, de zaal en de voorzitter, geen kans ziende, stilte en orde te bekomen, dekt zich en verlaat zijn zetel. Aanwezige leden dringen echter bij hem aan, de zitting te heropenen, en nu ook doet de heer Girault eene poging om de tribunes tot bedaren te brengen. - ‘Nutteloos, zeide de heer Schneider, zij kennen u niet! - ‘Gij kent mij niet? riep de vertegenwoordiger tot het volk in de tribunes. Ik heet Girault! Maar Girault spreekt zoo min het ‘tot hiertoe en niet verder’ uit als zijne vroegere collega's. Alleen Gambetta gelukt er in nog een oogenblik stilte te bekomen, zonder echter den storm te doen bedaren. Eensklaps wordt de deur op den achtergrond, vlak tegenover het bureau der Kamer, opengeworpen en eene talrijke menigte dringt in de zaal. Men huilt ‘leve de republiek!’ De gedeputeerden trachten dien stroom tegen te houden. Tevergeefs! Het gedruis is oorverdoovend. Graaf Palikao, die andermaal in de zaal is teruggekeerd, verlaat deze voor de tweede maal en de voorzitter sluit de zitting. Rechts en links stormen nationale garden, deze in uniform, gene enkel gewapend, binnen. Velen hebben den keizerlijken arend reeds van de schako's gerukt. Men overrompelt de banken, de tafels der secretarissen, der stenographen, het bureel zelf. Eene bandelooze menigte gepeupel verschijnt gelijktijdig en de aanwezigheid van die groepen doet onmiddellijk aan de rampzaligste dagen in de Fransche geschiedenis denken. La déchéance, la déchéance! vive la république! wordt alom gehuild. {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Generaal Uhrich, gouverneur van Straatsburg. ==} {>>afbeelding<<} Twee jonge kerels springen de trappen op, die naar den voorzittersstoel geleiden, bonzen gelijktijdig op de plaats neer en een hunner de schel bemachtigd hebbende, beweegt haar langdurig en krachtig, totdat de afgevaardigde Jules Ferry er in gelukt die twee gedruismakende en geimproviseerde voorzitters de plaats te doen verlaten. Tevergeefs trachten de afgevaardigden Gambetta, De Kératry en Steenackers de brullende en stormende menigte achteruit te doen gaan en de zittingzaal te doen eerbiedigen. Waarom zou het volk voor die zaal eerbied hebben? Is het volk niet souverein? Breekt het niet af wat het wil, al vermag het niets op te bouwen?.... - ‘Citoyens! (stil, stil, luistert!).... Aangezien het vaderland in gevaar is; aangezien der nationale vertegenwoordiging de noodige tijd gegeven is om de vervallenverklaring uit te spreken; aangezien wij het regelmatige gezag zijn, uit het vrij en algemeen stemrecht voortgekomen, en wij dit gezag constitueeren - wij verklaren dat Louis Napoleon Bonaparte en zijn stamhuis voor eeuwig opgehouden hebben in Frankrijk te regeren.’ {== afbeelding Verovering van Fransch geschut door Badensche infanterie in het gevecht van Seekirch bij Straatsburg, op 16 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} Citoyen Gambetta heeft een oogenblik met eenigen zijner collega's gesproken en keert andermaal op de tribune terug. Hg bekomt stilte. Een donder van toejuichingen begroet die woorden. Een burger, den arm zwaaiende, roept: ‘En de republiek?’ Een ander huilt: ‘Geen keizerrijk meer!’ - ‘Dat is gevallen,’ schreeuwt een jongeling, een student zoo het schijnt; ‘dat is voor altijd gevallen! Gevallen met zijn opperhoofd dat zelfs niet heeft weten te sterven!’ Gansch het gebouw davert van het gebons, het gejuich en het gebrul. De heer Jules Favre treedt binnen; Gambetta voegt zich bij hem. Het volk maakt plaats en roept ‘leve Jules Favre, leve Gambetta!’ {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Een nationale garde. - Tamboers, slaat den veldmarsch! De heer Jules Ferry. - Laat Jules Favre spreken! De tamboer aan de deur van den rechtergang staande, trommelt er fiks op aan. Eindelijk.... komt er een oogenblik stilte. De heer Jules Favre. - Wilt gij den burgeroorlog, ja of neen? Stemmen. - Neen, neen, geen burgeroorlog! Oorlog aan de Pruisen, oorlog aan hen alleen! De heer Jules Favre. - Wij moeten onmiddellijk een voorloopig gouvernement inrichten. Stemmen. - Naar het stadhuis dan! De heer Jules Favre. - Dat gouvernement zal de lotsbestemming van Frankrijk in handen nemen. Het zal vastberaden den vreemdeling bevechten. Het zal met u zijn, en vooraf zweert elk zijner leden zich tot den laatste toe te laten dooden.... Stemmen. - Wij ook, wij ook!.... Wij zweren het ook.... Leve de republiek! Een burger. - Ja, leve de republiek! maar eerst: leve Frankrijk! De heer Jules Favre. - Ik bezweer u, geen bloedige dagen! (neen, neen!) Dwingt dappere Fransche soldaten, die door hunne opperhoofden zouden kunnen misleid worden, dwingt hen niet het wapen tegen u te keeren. Zij zijn slechts gewapend tegen den vreemdeling. Laat ons allen met hetzelfde denkbeeld bezield zijn, het denkbeeld van vaderlandsliefde en democratie. (leve de republiek!) De republiek moeten wij hier niet proclameeren! Stemmen. - Ja, ja! Leve de republiek! Een burger. - En wat zult ge met de Pruisen doen? Op die tamelijk juiste vraag wordt niet geantwoord; die moeilijkheid laat men het liefst ter beslissing van later over, tenzij de eed van Jules Favre en anderen antwoord gaf op die vraag ‘dat zij zich allen, tot den laatste toe, zouden laten dooden....’ Men eischt dat dáár, onmiddellijk, de zoolang verwachte republiek zou geproclameerd worden. Anderen schreeuwen dat men dit op het stadhuis behoort te doen. Neen, dat is te lang uitgesteld; hier, op staanden voet! - ‘Wij proclameeren haar! roept citoyen Peyrouton. - ‘Bravo! - ‘Citoyens, de republiek is geproclameerd! - Neen, neen! gij moet zeggen: ‘de republiek is hersteld.’ - ‘Naar het stadhuis! Weg met het keizerrijk! Leve de republiek! Leve Frankrijk! Leve de linietroepen! Leve de nationale garde! Jules Favre en Gambetta zijn reeds vooruit. Het volk schreeuwt: ‘Naar het stadhuis!’ Men steekt bladen papier in de hoogte, op welke diezelfde woorden geschreven staan. De achtergebleven burgers willen dat de nationale garden middelerwijl de zaal zullen bezetten, ten einde aan de meerderheid van het Wetgevend Korps te beletten zich daar nog te vereenigen. Juist treedt markies De la Poré, lid van het Wetgevend Korps, binnen, neemt plaats op zijne bank, laat de twee handen op den knop van zijnen stok rusten en staart als een doodbedaard opmerker rond. Citoyen Peyrouton verklaart nadrukkelijk, dat hij de zaal niet zal verlaten voordat de republiek geproclameerd is. - ‘Zeg hersteld!....’ verbetert andermaal een burger. Citoyen Margueritte, die zooeven had voorgesteld dat de nationale garde de zaal zou bewaken, schijnt altijd argwaan te koesteren, te meer omdat hij dien markies De la Poré daar zoo dreigend rustig ziet zitten.... Wel begrijpt hij hoe noodig het is, dat er doordrijvers naar het stadhuis gaan; maar toch.... ‘de nationale garden,’ roept hij uit, ‘stellen aan de gedeputeerden der linkerzij voor, de eenigen die op dit oogenblik de natie vertegenwoordigen.... De markies De la Poré. - Wat? Ik beweer hier met zooveel recht als de afgevaardigden der linkerzijde, de natie te vertegenwoordigen (algemeene verwondering). Stem op den achtergrond. - Wie zijt gij? De markies. - Ik ben Poré, afgevaardigde van Ille-et-Vilaine. Ik protesteer.... (O, o! kom, kom, gekheid!) Citoyen Margueritte. - Ik zeide dat de nationale garden zich bij de afgevaardigden der linkerzij aanbieden, hier te blijven.... (ja, ja! gedruis) totdat het voorloopig gouvernement officiëel geproclameerd zij (ja, ja! toejuichingen). De markies. - Ik protesteer (nieuwe beweging in de menigte. Donderend gedruis). Daarenboven niemand heeft het recht hier te spreken dan de afgevaardigden. (gekheid!) Dat zij hunne zending volbrengen. Ik protesteer tegen de overweldiging der wetgevende zaal. (Aan de deur! aan de deur met dien dwarskop!) Een nationale garde. - En wij, wij protesteeren tegen de overweldiging der Pruisen! Het antwoord moge niet al te toepasselijk zijn, maar 't klinkt toch goed, en onder het gehuil van ‘leve de republiek!’ stormt de menigte naar buiten en naar het stadhuis, waar eindelijk de reddende republiek moest geboren of hervonden, en onmiddellijk gewapend worden.... Alles toonde meer en meer aan dat de beweging door de leiders der straattumulten beraamd en bepaald werd. De beweging was echter zoo onstuimig dat de leiders zelf gematigdheid en kalmte afsmeekten. Alle beraadslaging werd onmogelijk gemaakt en het telegram, dat des avonds door de heethoofden naar de departementen werd gezonden, meldende dat het Wetgevend Korps de vervallenverklaring, met eene meerderheid van 185 op 200 stemmen had aangenomen, was eene onwaarheid. Men had noch beraadslaagd, noch gestemd. Wij hebben hooger gezegd, dat de linietroepen het wetgevend paleis bewaakten. In den aanvang der zitting had de heer De Kératry, een lid der linkerzij, geëischt dat de linietroepen en de sergents de ville, rond het paleis geposteerd, door.... nationale garden zouden vervangen worden. In de vergadering kwam men tot geene beslissing over dien eisch. De vervanging had echter plaats; doch niemand weet op wiens bevelen. Men zegt dat twee questors der Kamer den commissaris van politie order gaven de politie te verwijderen; deze weigerde te gehoorzamen, aangezien de questors geen recht van bevelen hadden buiten het paleis. Dan moeten die twee afgevaardigden zich tot generaal Caussade, welke het bevel voerde over de linietroepen, gewend hebben en zich grondende op den staat van beleg welke het militaire boven het burgerlijke gezag plaatste, van hem het bevel hebben verkregen dat de politie zich verwijderen moest. Welhaast was het paleis overrompeld. De nationale garden verbroederden met de troepen, toen deze laatsten op bevel van den minister van Oorlog de vredezaal (salle de la Paix) moesten doen ontruimen, en alle tegenstand werd onmogelijk. Pelletan, Jules Ferry, Arago en anderen moedigden, door zich tegen de bevelen van generaal Palikao te verzetten, de overrompeling aan. Trouwens de heer De Kératry heeft, in eene meeting welke den 21sten te Nantes gehouden werd, de voorbereiding van dien aanslag, erkend: ‘Reeds drie weken vóór den val van het keizerrijk, zeide hij, verliet ik Brest, met de verklaring dat ik naar Parijs ging om er aan de proclamatie der republiek werkzaam te zijn. In den nacht van den 3den op den 4den September verhaastte ik de keizerlijke vervallenverklaring en de optreding van den nieuwen regeeringsvorm. Ik stiet Gambetta naar de tribune; ik maakte mij met hem meester van het stadhuis, daarna van de prefectuur van politie....’ Wat gebeurde was dus niet de opwelling van het oogenblik. Wij moeten alvorens den volksstroom in de straten te volgen, verslag geven over hetgeen er in de afdeelingen der Kamer plaats had, welke, zooals wij gezien hebben, over de verschillende voorstellen in beraadslaging treden moest. Toen de afgevaardigden in de zittingzaal wilden terugkeeren en verslag uitbrengen, vonden zij deze door het volk en de nationale garde overweldigd. Wij hebben dit trouwens reeds vroeger gezeid. Ongeveer 150 a 200 leden hielden zitting in de eetzaal van het presidentschap, onder voorzitterschap van den tweeden president, den heer Alfred Leroux. De afgevaardigde der Gironde, de heer Ernest Dréolle, heeft den 27sten Februari 1871 omtrent die belangrijke zitting eenen brief openbaar gemaakt, die een der weinige documenten is, welke daaromtrent bestaan, aangezien de dienst der stenographie in die zitting ten eenenmale ontbrak. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Volgens den heer Dréolle dwaalden omtrent 4 uren de leden der Vergadering rechts en links door de wandelgangen, niet wetende waarheen zich te wenden. Een ontelbaar getal nieuwsgierigen had die gangen overrompeld. Het was de heer Dréolle welke aan den heer Thiers het voorstel deed in het hooger aangeduid lokaal de zitting te openen. ‘In minder dan een kwartier uurs,’ zegt het lid, ‘groepeerden zich meer dan tweehonderd afgevaardigden, deze staande, gene gezeten, in eene der eetzalen van het presidentschap, en na mij in het kabinet van den heer Valette eene lijst der gedeputeerden en een potlood verschaft te hebben, vroeg ik aan den heer Thiers of hij niet goed vond tot de naamoproeping over te gaan. - ‘'t Zou misschien voor eenigen onzer collega's hinderlijk zijn!’.... antwoordde hij met eene spotzieke fijngeestigheid; en dewijl ik over die voorzichtigheid..... voor de anderen, glimlachte, hervatte hij spoedig: ‘Duid het niet ten kwade voor hen.’ ‘Er werd dus geen naamoproeping gedaan; maar bij het verlaten der zitting teekende men in het kabinet van den secretarisgeneraal, en die lijst van handteekens geeft ongeveer, een twintigial daargelaten, het getal en de namen der aanwezigen. Op het oogenblik der samenstelling van het bureau, en alvorens het voorzitterschap aan den heer Alfred Leroux op te dragen, ontboden wij den heer Schneider. Men begaf zich naar zijne appartementen en er werd ons bericht dat hij onpasselijk was en te bed lag, en het hem onmogelijk was beneden te komen. De heer Alfred Leroux nam alsdan het voorzitterschap waar, bijgestaan door de heeren Martel en Josseau in hoedanigheid van secretarissen.’ Het woord werd aan den heer Garnier-Pagès gegeven, welke, verkleefd als hij was aan de volksbeweging, de bevestiging vroeg der voltrokken feiten; daardoor verstond hij de overgave aller macht aan de Kamer en dit ten gevolge der goedkeuring van het voorstel-Thiers, de uitoefening dezer macht door een gouvernementsraad welke door de Kamer zou gekozen worden, en eindelijk het behoud der Kamer, welke, zij alleen, eene wettige macht kon uitoefenen. Deel maken van het gouvernement op het stadhuis wilde de heer Garnier-Pagès niet; meer dan wie ook betreurde hij het gepleegde geweld der Vergadering aangedaan; hoog deed hij het grondwettelijk gezag gelden; zijne vrienden waren niet op het stadhuis om het gezag meester te worden - neen! zij waren daar om de orde te herstellen en het aan de Vergadering mogelijk te maken de beraadslaging van het Wetgevend Korps te hervatten.... Woorden en daden strookten hier geenszins en herhaalde malen werd zijne rede door menig krachtdadig protest onderbroken. De slotsom van des heeren Garnier-Pagès rede was: ‘Vereenigt u met het gouvernement, dat wellicht op dit oogenblik, ten stadhuize, gesticht is.’ - ‘Als man van eer,’ riep de heer Buffet, ‘als burger aan mijn land verkleefd, belast met een mandaat mij in volle vrijheid gegeven, ben ik verontwaardigd over het geweld waarvan gij het slachtoffer zijt geweest, en nooit zal ik er in toestemmen, in name der vrijheid en voor de eer van mijn land, het gouvernement te erkennen, dat op de puinhoopen der vrijheid en des rechts wordt gesticht! De beweging, het gewoel, het gedruis - onafscheidbaar van dergelijke en vooral Fransche vergadering - was ten toppunt geklommen. - ‘Laat ons ten minste iets beslissen!’ riep men. ‘Laat ons met het voorstel Thiers aanvangen! De heeren Trachard en Estancelin traden beurtelings, en ten prooi aan de hevigste ontroering, de zaal binnen. De eerste berichtte dat de groepen buiten het paleis kennis van het houden der vergadering hadden; dat men buiten spoed eischte, onder bedreiging andermaal de zaal te overweldigen; - men zat dus altijd onder den dwang der woelige menigte. De tweede meldde dat hij van de Tuileriën kwam en men hem daar het vertrek der keizerin had bericht. Moest men blijven, moest men heengaan? Een officier der nationale garde verklaarde zich sterk te maken, de gewone zittingzaal door zijne manschappen te doen ontruimen doch dat aanbod vond geen ingang en men besloot te blijven. Het woord werd den heer Ernest Dréolle gegeven, een der jongst gekozen leden der Kamer; hij stelde een practischen maatregel voor. Het was een middelweg. De heer Garnier-Pagès had voorgesteld zich met het gouvernement, op het stadhuis gevestigd, te vereenigen: Ernest Dréolle verklaarde dit voorstel niet te kunnen bijtreden. Is er daarenboven wel een gouvernement op het stadhuis?.... Volgens den heer Garnier-Pagès ‘zijn er op dit oogenblik op het stadhuis verscheidene onzer collega's, die, om de volksgisting te doen bedaren.... Stem. - Zij zelf zijn het die alles hebben teweeggebracht! De heer Ernest Dréolle -.... dat kortstondig gezag, hetwelk men volksgezag noemt, hebben aangenomen. Welnu, mijnheeren, ik wil gelooven wat er gezegd is. In dezen oogenblik is de toestand dus als volgt: op het stadhuis bevinden zich afgevaardigden, die nog geen ander karakter hebben en in welke wij enkel collega's kunnen zien; in het Wetgevend Korps bevindt zich de groote meerderheid der Kamer, hier vereenigd omdat zij haren post niet wil verlaten en van hare zijde streeft ter opheldering van den toestand. Laat ons practisch handelen. Ziehier wat ik voorstel: laat eene overeenstemming brengen tusschen onze collega's, die, zegt men, zich voor de algemeene zaak opofferen, en ons die aan ons mandaat getrouw blijven. Dat een zeker getal onzer, in deze zitting zelf, benoemd worden en zich in onzen naam naar het stadhuis begeven, (zeer wel!) om zich met onze collega's te verstaan; dat zij ons verslag komen geven omtrent den toestand (zeer wel!). De heer Pinard. - Dat is de erkenning van het voorloopig gouvernement. De heer Estancelin. - Neen! het voorstel van den heer Dréolle is het eenige practische. De heer Cochery wilde het voorstel onmiddellijk ter stemming leggen. De heer Garnier-Pagès wilde van de partij, en leidsman der gedelegueerden zijn. De heer Dréolle. - Ik heb dat woord niet uitgesproken. Het woord heeft hier eene ontegenzeglijke waarde. Eene delegatie - dit zou de erkenning van een feit zijn, dat wellicht nog niet voltrokken is, een feit dat wij wel onderstellen, maar in alle geval niet erkennen. De heer Thiers. - Het voorstel van den heer Dréolle is zeer wijs; collega's gaan naar collega's. Een aantal leden dachten echter dat men, alvorens tot die zending over te gaan, over het voorstel van den heer Thiers moest stemmen; andere wilden dat de leden zouden aangeduid worden en onmiddellijk vertrekken. De heer Thiers zelf vroeg de stemming over de conclusiën van het rapport-Martel. In de afdeelingen had het voorstel-Thiers - benoeming door het Wetgevend Korps eener gouvernements- en verdedigingscommissie, bestaande uit vijf leden, welke de ministers zou kiezen; de natie zou, zoohaast de omstandigheden zulks toelieten, door eene Constituante, uitspraak doen over den vorm van gouvernement - had dit voorstel de meerderheid van stemming bekomen. De heer Garnier-Pagès wilde de woorden vu les circonstances vervangen zien door die van vu la vacance du trône, welke laatste woorden door den heer Thiers eerst gebezigd, later ingetrokken waren, om des te meer ondersteuners te ontmoeten voor zijn ontwerp, doch nu andermaal werden herplaatst. Overigens waren er nog, zooals men hooger ziet, lichte wijzigingen aan het primitieve voorstel toegebracht. De heer Pinard kon zich met het voorstel niet vereenigen en protesteerde. De noodwendigheid stond echter daar voor hen, dacht de heer Thiers en zoo ook verstond het de heer Ernest Dréolle. Is er inderdaad vacance des pouvoirs? vroeg Ernest Dréolle. Ja. Allen die ik liefhad zijn niet meer (beweging). De keizer is te Sedan krijgsgevangene. Op welke voorwaarden, dit zullen wij later weten. De keizerlijke prins is naar den vreemde gevlucht en onze achtbare collega, de heer Estancelin, bericht ons zoo even - laatste en smartelijke slag voor mij - dat de keizerin de Tuileriën heeft verlaten.... De heer Estancelin. - Ja, de Tuileriën zijn door het volk overweldigd. De heer Ernest Dréolle. - Als het hoofd van het rijk en {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Gezicht op Straatsburg bij vogelvlucht. ==} {>>afbeelding<<} {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Steenstraat te Straatsburg, Zondags na de capitulatie, 2 October 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} het regentschap niet meer vertegenwoordigd zijn, staat het gezag open, en het Wetgevend Korps, het tweede uit het algemeen stemrecht ontsproten gezag, moet de teugels van het bewind in handen nemen. Dat laatste is dringend noodzakelijk; want binnen weinige uren zal tegenover die macht eene andere, die van het oproer, staan. Na hare zittingzaal te hebben zien overrompelen, kon zij ook haar gezag zien schenden. (Zeer wel.) Ik zeg dan, mijnheeren, aan al mijne vrienden, aan allen die met mij dat voorstel van vervallenverklaring zouden verstooten hebben - ik zeg dat er een feit is hetwelk ons allen beherrscht, hetwelk ieders overtuiging, al onze verkleefdheid verlamt: het openstaan van het gezag. Ik bezweer u te stemmen, spoedig te stemmen, en ik, ik zeg het luid als keizersgezinde en onder voorbehoud der toekomst welke wij door eene spoedige beslissing kunnen redden, ik stem het voorstel van den heer Thiers (bijvalsbetuigingen). In het midden van het gewoel onderscheidde men de woorden: ‘Laat ons stemmen!’ De heer Martel, rapporteur, las nu het voorstel, doch werd niet gehoord; de heer Dréolle greep het papier en las met luide stem. Men stemde bij zitten en opstaan. Het voorstel werd met algemeene stemmen aangenomen. Bij de tweede stemming waren er vijf of zes tegenstemmers.... Na dat woelig oogenblik kwam men op het voorstel van den heer Dréolle terug. Men noemde eenige namen, onder anderen dien van den heer Grévy, die in den aanvang weigerde tusschen de collega's plaats te nemen, zich grondende op zijne denkwijze dat het Wetgevend Korps in zijne volledige kracht moest behouden worden. Eindelijk, toegevende aan den drang, vroeg hij de namen van diegenen welke naar het stadhuis zouden gaan. De heer Grévy. - Veroorloof mij eenige opmerkingen omtrent de keuze der leden, die mij zullen vergezellen te maken. De keuze is belangrijk. Die onzer collega's welke deze zending zullen volbrengen, moeten niet al te openlijk gekend zijn door hunne denkwijze als vijandig aan de liberale beweging.... (De redenaar houdt op.) Ik weet niet, mijnheeren, welke woorden hier te bezigen; maar gij zult mij begrijpen.... Ik vraag verontschuldiging aan mijn achtbaren collega, den heer Dréolle, maar ik denk dat hij eene nuance vertegenwoordigt.... Stemmen. - Men kan toch niet uitsluitend leden der oppositie kiezen. Andere stemmen. - De houding van den heer Dréolle is zeer waardig, zeer loffelijk geweest. De heer Grévy. - Gewis, mijnheeren, en ik wensch hem geluk.... De heer Dréolle, onderbrekende. - Ik neem volkomen uwe bezwaren voor wat mij betreft aan; ik heb in de tegenwoordige omstandigheden mijne anti revolutionnaire nuance scherp aangeduid. De heer Grévy. - Ik wil niemand kwetsen, mijnheeren. Wilt mij goed verstaan. Onze poging moet gelukken, moet tot een practisch doel geleiden. Gij allen weet welke gisting op dit oogenblik onze collega's ten stadhuize omringt; het zou dus onvoorzichtig zijn voor de personen en onvoorzichtig voor het te bereiken doel.... indien de aanwezigheid van eenigen onzer collega's tot verdere aanstoking.... Het overige der woorden ging in het gedruis verloren. Twintig namen werden opgegeven. Na tien minuten woelens duidde men aan: Garnier-Pagès, Lefèvre Pontalis, Martel, Grévy, De Guiraud, Johnston, Cochery en Barthelémy Saint-Hilaire. De heer Dréolle, ofschoon zijne vrienden hierop aandrongen, weigerde de leden van het Wetgevend Korps te volgen. Zeven leden begaven zich naar het stadhuis; eenige andere leden, bij welke de heeren Alfred Leroux en Estancelin zich bevonden, werden naar generaal Trochu in de Louvre gezonden. De eerstvolgende zitting werd bepaald op des avonds 8 uren; doch toen de leden van het Wetgevend Korps echter ter plaatse kwamen, vonden zij het hek gesloten en ontmoetten hun collega Glais-Bizoin, die, bijgestaan door een afgevaardigde van het stadhuis, al de deuren en uitgangen verzegeld had en deze daarenboven door de gewapende macht deed bewaken. Het paleis des voorzitters was nog vrij en daar, in de feestengalerij, had de aangekondigde zitting, plaats, in welke, bij afwezigheid van de heeren Schneider en Alfred Leroux, de heer Thiers het voorzitterschap waarnam. Eene deputatie, welke naar het stadhuis gezonden was, had na vele woorden in den wind, de verzekering bekomen dat te 9 uren een officiëel antwoord aan de Kamer zou worden gegeven. Reeds te 8 uren waren de heeren Jules Favre en Jules Simon het paleis Bourbon binnengetreden. Hunne komst werd, bij het openen der zitting, door den heer Thiers gemeld. Na binnengeleid te zijn, nam de heer Jules Favre het woord en verklaarde dat er uit de omstandigheden een gouvernement was ontstaan, ‘dat wij,’ zoo beweerde de redenaar, ‘niet hebben kunnen voorzien; dat door eene hoogere macht ons vastkluisterde; doch hetwelk, dit beken ik, aan een innig gevoel onzer ziel beantwoordt. Wij kunnen niets veranderen aan hetgeen er gedaan werd. Wij zullen u dankbaar zijn, indien de Vergadering hare goedkeuring daar aan hechten wil. Indien gij deze integendeel weigert, zullen wij de beslissing uws gewetens eerbiedigen; maar wij zullen de algeheele beslissing van het onze behouden. Ziedaar wat ik, namens het voorloopig gouvernement, te zeggen heb. Het presidentschap der republiek is generaal Trochu aangeboden, die deze waardigheid heeft aangenomen. Onze beroemde collega, die hier presideert, maakt er geen deel van; hij heeft vermeend niet te kunnen aannemen. Wat ons betreft, wij, mannen der orde en der vrijheid, wij denken door aan te nemen eene vaderlandsche zending te vervullen. - ‘Het verledene, antwoordde de heer Thiers, kan door niemand van ons, op dit uur, met billijkheid gewaardeerd worden. Alleen de geschiedenis zal zulks eenmaal doen. Wat het tegenwoordige betreft, daaromtrent wil ik slechts voor mij zelf spreken. Mijne collega's hier tegenwoordig, hebben mij niet gezegd of zij hunne bekrachtiging aan het gebeurde van dezen dag geven of weigeren.... Gij hebt u eene zware verantwoordelijkheid op den hals geladen.... Men vroeg de namen der leden welke het voorloopig gouvernement uitmaakten, waarop de heer Jules Simon antwoordde, dat het de leden der Parijsche deputatie waren, behalve zooals gezegd was, de heer Thiers, hetgeen den heer Peyrusse zeer te recht deed uitroepen: ‘'t is dus nogmaals Parijs dat de wet aan Frankrijk voorschrijft! Inderdaad de republiek was zonder Frankrijks toestemming geproclameerd. De heer Jules Simon deed nu de namen kennen; het waren die van Arago, Cremieux, Jules Favre, Jules Ferry, Gambetta, Garnier-Pagès, Glais-Bizoin, Eugène Pelletan, Rochefort.... - ‘Die laatste, zeide Jules Favre, zal niet de minst wijze van allen zijn; hoe het zij, wij hebben hem liever in ons midden dan wel buiten ons. Voorwaar de laatste opmerking was de beste: Ledru-Rollin heeft Rochefort later voortreffelijk gedoodverfd, toen hij over hem het woord gamin uitsprak..... - ‘En welke is de toestand van het Wetgevend korps, opzichtens het voorloopig gouvernement? vroeg graaf Le Hon. - ‘Wij hebben er niet over beraadslaagd... was 't antwoord van Jules Favre. Doch zij hadden niettemin de zegels op het Wetgevend paleis gelegd.... Het antwoord van den heer Jules Favre dreigde eene losbarsting van verontwaardiging te doen ontstaan; doch de heer Thiers brak het gesprek af en eerst toen de beide personen vertrokken waren, nam de oude staatsman het woord: ‘Wij zullen slechts weinige oogenblikken met elkander doorbrengen, zeide hij. Ik heb den heeren Favre en Simon geene vragen willen stellen, omdat ik daardoor het gouvernement zou erkend hebben, dat uit de omstandigheden geboren werd. Alvorens dit gouvernement te erkennen, zouden er vraagpunten van feiten en grondbeginsels dienen opgelost te worden, welke het niet past thans te behandelen.... Die mannen hebben de hulp aller burgers tegen den vijand noodig. Laat ons door geene inwendige twisten hun werk belemmeren. Dat God hen bijsta!.... Laat ons wederkeerig geen oordeel over elkaar strijken. Het tegenwoordige is door al te bittere smarten opgevuld... {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} - ‘Welke is onze rol in de departementen? vroeg de heer Roulleaux-Dugage. - ‘Leeft als burgers den vaderlande verkleefd! antwoordde de heer Thiers. Wij ontbinden ons niet; maar in tegenwoordigheid der onmetelijkheid onzer rampen past het ons noch diegenen te kennen, noch diegenen te bestrijden, welke hier de worsteling tegen den vijand aannemen. De heeren Buffet en Pinard wilden protesteeren tegen het gebeurde; doch de heer Thiers antwoordde: ‘Ik smeek u, laat ons dien weg niet intreden; wij staan voor den vijand... Laat aan de geschiedenis het oordeel over. En zal uwe protestatie niet onmiddellijk de schending eener andere Vergadering te binnen brengen? Moeten de feiten van dezen dag geconstateerd worden?.... - ‘Men heeft de zegels op de deuren der Kamer gelegd! roept graaf Daru. - ‘En de zegels op de personen dan? roept de heer Thiers, de herinneringen van het keizerrijk wakker schuddende. Ben ik op een ander tijdstip niet naar Mazas getransporteerd? Hoort gij mij echter klagen?.... Men moest dus voor alles wat er gebeurd was, en onder welken vorm ook, het hoofd bukken, en dit vonnis werd nog des te ongenadiger, toen de heer Grevy, die met zijne collega's naar het stadhuis gezonden was, de verklaring kwam afleggen, dat de afgevaardigden ‘te laat’ waren gekomen. ‘Het voorloopig gouvernement was reeds geïnstalleerd, zeide hij; wij hebben eene proef der proclamatie gelezen, welke ons overtuigd heeft dat onze zending nutteloos werd.’ Ook bij generaal Trochu kwamen de gedeputeerden te laat. ‘De generaal, zeide de heer Leroux, begaf zich juist naar het stadhuis; hij ging het presidentschap van het voorloopig Gouvernement op zich nemen.’ Nogmaals had er eene losbarsting van verontwaardiging plaats. De heer Girault, een overtuigd democraat, protesteerde niet minder luid dan de leden der gewezene meerderheid, niet alleen tegen het denkbeeld van scheiding der Vergadering, maar ook tegen het geweld der wetgevende macht aangedaan. De heer Girault wilde in persoon andermaal naar het stadhuis gaan en trachten eene overeenkomst tusschen de Kamer en het Gouvernement te doen ontstaan. De heer Thiers predikte voortdurend de kalmte. ‘Ik had de hoop gekoesterd, zeide hij, dat wij elkander diep bedroefd, maar eensgezind zouden verlaten hebben. Ik smeek u, laten wij ons tot geene verbitterende woorden vervoeren... Ik keur het gebeurde van dezen dag af; maar ik denk ook dat wij in tegenwoordigheid van den vijand staan.... Het is nu het oogenblik niet vrijen loop aan onze weerwraak te geven. Kunnen wij ons in dit uiterste uur vijandelijk jegens het Gouvernement toonen? In bijwezen van den vijand, die binnen een oogenblik onder de muren van Parijs verschijnen zal, denk ik dat wij niets kunnen doen, dan ons met waardigheid verwijderen.... Het was 10 uren; de tweehonderd afgevaardigden verlieten elkander voorzeker diep ontroerd, doch machteloos gemaakt door de treffende woorden: ‘de vijand staat onder de muren van Parijs!’ Toch vereenigden zij zich nogmaals den 5en September, bij den heer Johnston avenue de l'Alma, en teekenden daar eene verklaring bij welke zij aan geen enkele groep burgers, van welke denkwijze ook, het recht toekenden over de lotsbestemming des lands te beschikken; door die verklaring gaven zij aan drie commissarissen het recht het Wetgevend korps bijeen te roepen op welk punt van Frankrijk ook, voor zoolang er geene andere Vergadering zou gekozen zijn, en in geval de bijeenroeping den vaderlande dienstig kon wezen. Dezelfde commissarissen werden gelast het proces-verbaal der laatste zittingen, die op de overweldiging van het Wetgevend paleis gevolgd waren, op te maken en te teekenen, en dien tekst aan de dagbladen te zenden, opdat zij als authentieke stukken voor de geschiedenis zouden bewaard blijven. Dit was het testament van het Wetgevend korps des keizerrijks.... Den 4en September hield ook de Senaat eene zitting; doch niemand bekommerde zich om die vereeniging, samengesteld uit rijkbetaalde hovelingen en vrienden des keizers. De stroom der omwenteling bulderde voort, doch hij werd niet langs de zijde gericht, waar die oude gedenkteekens stonden. Deze, dacht men wellicht, zouden als van zelf verdwenen zijn - en 't was ook zoo. De Senaat bleef in zitting, in afwachting dat een door het Wetgevend korps gestemd ontwerp, ter bekrachtiging in zijn-midden zou worden neergelegd. Doch helaas! niets daagde op en men liet de Senateurs in hunne goudbroeiende zetels zitten, zonder zich om hen te bekommeren. De markies De Girardin verklaarde, dat ‘men het lokaal alleen voor het geweld zou verlaten!’ - en het geweld kwam niet. De heer Baroche had gehoopt in die vergadering en in zijn zetel te sterven; maar hij bekende zelf dat hij die hoop moest opgeven, dewijl het wel bleek dat de omwenteling hen vergat. Ja, zij vergat die levende graftomben; en echter zou zij daar nog op eenige figuren gestooten hebben die met eere wisten te bezwijken. De omwenteling was voltrokken, toen de Senaat nog zat te wachten om martelaars te worden.... Laat ons nu in de straat afdalen. Bij het verlaten van het Wetgevend korps stroomde het volk door de straten; hier ging men naar het stadhuis, daar was men overtuigd dat de proclamatie reeds voltrokken was. Men riep: ‘Leve de republiek!’ en men zong de Marseillaise. In 't voorbijgaan groette men het beeld van Straatsburg, dat door eenige Elzassers met vlaggen en bloemen gekroond en omgeven was; men brak de arenden, de zinnebeelden des keizerrijks; men wierp uithangborden naar beneden, die het keizerlijk wapen voerden. Men beleedigde de politie-agenten, die schijn deden eenigen tegenstand te bieden; men brak hunne degens; men mishandelde hen.... doch veel tijd had men niet; men moest voorwaarts! Het uithangbord à la redingote grise - eene zinspeling op den grijzen overjas van den eersten Napoleon, werd geëerbiedigd nadat men het woord grise had uitgewischt...... Het volk was gelijk aan schooljongens in vacantie; maar wij prijzen niettemin die omwenteling: zij kostte geen druppel bloed. Het hek der Tuileriën, langs de zijde van het Concorde-plein, werd verbrijzeld en eenige mobiele gardes naderden de daar post hebbende zouaven. Zekere Ravenez, vergezeld van Victorien Sardou trad, de eerste met een witten zakdoek aan de bajonet, als parlementair vooruit. Generaal Mellinet bevond zich op het terras. - ‘De republiek is geproclameerd, zeide de parlementair. In naam der nationale garde en van het volk - kom ik u vragen ons binnen het kasteel, dat onze eigendom is, te laten treden. Wij nemen de verbindtenis dat het eigendom zal geëerbiedigd worden. De generaal stemde toe op voorwaarde dat de nationale garde onmiddellijk den post zou bezetten. Mochten verder zijne soldaten verontrust worden, dan zou hij als generaal zijnen plicht doen; doch hiervoor bestond geene vrees. De soldaten zelf waren de republiek gunstig en zelfs de gendarmen hadden den kreet des volks beantwoord. De vlag werd neergehaald; het volk stormde binnen. De zalen waren ledig. Nergens ontmoette men eenig personeel, tenzij dat der keuken. Een persoon die verklaarde onder-conservateur van het kasteel St. Cloud te zijn, overhandigde de sleutels. - ‘'t Is verschrikkelijk, zeide hij diep ontroerd. Men heeft die arme keizerin gansch alleen gelaten. Allen die zij eens met weldaden overlaadde, lieten haar lafhartig alleen! De dankbaarheid schijnt geene deugd der hovelingen te zijn... Op de eerste verdieping hadden de receptie-zalen haar gewoon uiterlijk behouden. Langs het Caroussel-plein waren de vensters van gordijnen ontbloot en op de rez-de-chaussée heerschte eene ongelooflijke wanorde. In de keizerlijke vertrekken stonden een aantal ledige koffers, lagen hoedendoozen, reiszakken en wat zoo al meer op den vloer verspreid. In het kabinet van Napoleon vond men een aantal kaarten van Pruisen en gekleurde teekeningen van Pruisische uniformen - voorwerpen, die vóór den oorlog verzameld waren, doch welke eerste gansch onnoodig waren geworden, terwijl de keizer de tweede in naturalibus had leeren kennen. In de kamer van den keizerlijken prins vond men op eene canapé een half uitgetrokken kindersabel... Verder eenige looden soldaatjes, waarmee de knaap gelukkiger zal geweest zijn dan met {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} de origineele soldaten die hij bij den vuurdoop leerde kennen; eenige nummers van dagbladen, onder anderen van le Figaro, le Gaulois, de chauvins der Parijsche pers en die gewis veel hebben bijgedragen om den geest van Frankrijk meer en meer te verderven. Op de tafel lag een cahier; het blad wees eene les van geschiedenis aan: nota's over de regeering van Lodewijk XV. De vertrekken der keizerin teekenden wanorde aan; in een dezer stond een onderbroken dejeuner op tafel. De gerechten waren eenvoudig: een ei in den dop, kaas en brood. Een hongerige mobiele garde verzadigde zich nog met het overschot der twee laatste gerechten. Al wat men zag leverde den nieuwsgierigen ontgoocheling op. Het volk schreef met kool op de muren: ‘dood aan de dieven. Eerbied voor den nationalen eigendom,’ en verder de oude geestigheid van 1848: ‘logement te huren.’ {== afbeelding Brand van Straatsburg gedurende het bombardement in den nacht van 25 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} In het stadhuis pleegde het volk evenmin baldadigheid, tenzij dat het portret des keizers gescheurd en het borstbeeld der keizerin met het aangezicht naar den muur gekeerd werd. Al de zalen waren door burgers opgevuld, die heen en weer gingen of zich aan de vensters verdrongen. Men deed er vlaggen wuiven en zong er de Marseillaise. Het was omtrent 3 uren toen de telegraaf eene depêche naar de departementen zond, waarin gemeld werd: dat de keizerlijke dynastie door de Kamer vervallen was verklaard; dat de nationale garde met de linietroepen verbroederd had; dat er geen droppel bloed vergoten was; dat de sergents de ville en de garde de Paris den degen in de scheede hadden laten vallen en zich vreedzaam hadden vewijderd; dat de vervallenverklaring, naar men verzekerde, door 185 op 200 leden gestemd was; dat de heeren Thiers, Trochu, Gambetta, Jules Favre deel zouden maken van het voorloopig gouvernement. Mengeling van waarheid en leugen.... Te 3 uren installeerde zich het voorloopig gouvernement in het stadhuis, proclameerde, onder de toejuiching des volks, de republiek en beval de vrijlating van Henri Rochefort, die tijdens de keizerlijke regeering veroordeeld, ongenadig in de gevangenis gehouden werd. Des avonds werd de volgende proclamatie openbaar gemaakt: ‘Burgers van Parijs, De republiek is geproclameerd. Bij toejuiching is er een gouvernement benoemd. Het bestaat uit de citoyen Emmanuel Arago, Crémieux, Jules Favre, Jules Ferry, Gambetta, Garnier-Pagès, Glais-Bizoin, Eugène Pelletan, Ernest Picard, Henri Rochefort, Jules Simon, vertegenwoordigers van Parijs. Generaal Trochu heeft de militaire volmacht der nationale verdediging in handen. Hij is tot het presidentschap des gouvernements geroepen. Het gouvernement noodigt de burgers uit kalm te zijn; het volk zal niet vergeten dat het voor den vijand staat. Het gouvernement is boven alles een gouvernement van nationale verdediging.’ (Volgen de handteekeningen.) Een stroom van andere proclamatiën, met welke de republiek altijd zeer kwistig is, volgde deze op. Het nieuwe ministerie werd als volgt samengesteld: Jules Favre, ondervoorzitter van het gouvernement, minister van Buitenlandsche zaken; Gambetta, minister van Binnenlandsche {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} zaken; generaal Leflô, minister van Oorlog; admiraal Fourrichon, minister van Marine; Crémieux, minister van Justitie; Ernest Picard, minister van Financiën; Jules Simon, minister van openbaar Onderwijs en Eerediensten; Dorian, minister van Openbare Werken; Magnin, minister van Landbouw en Handel. Het ministerie van het presidentschap des Staatsraads werd afgeschaft. De heer Steenackers werd benoemd tot directeur der telegrafen; de heer de Kératry tot prefect van politie; de heer Etienne Arago tot maire van Parijs; de heeren Floquet en Brisson werden aangeduid als zijne adjuncten 1). {== afbeelding Het verwoeste bibliotheek-gebouw te Straatsburg. ==} {>>afbeelding<<} {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Eene andere proclamatie, door al de leden geteekend, meldde: ‘Als een generaal zijn kommandement in gevaar heeft gebracht, wordt hem dit afgenomen; ‘Als een gouvernement door zijne fouten inbreuk op het heil des vaderlands heeft gemaakt, geeft men het zijn ontslag. ‘Dit heeft men in Frankrijk gedaan. ‘Door de dynastie af te schaffen, die verantwoordelijk voor onze ongelukken is, heeft Frankrijk onmiddellijk voor het aanschijn der wereld eene groote daad van recht uitgevoerd. ‘Het heeft het vonnis, door het geweten van u allen uitgesproken, bekrachtigd. ‘Het voltrok daarenboven eene daad van redding. ‘Wilde het volk zich redden, dan moest het alleen vaa zich-zelf afhangen en voortaan slechts op twee dingen rekenen: op zijne vastberadenheid, die onverwinnelijk is, op uwe heldhaftigheid, die niet geëvenaard wordt en die, in het midden der onverdiende tegenspoeden, de wereld bewondering afdwingt. ‘Soldaten! wij handelden met geen partijdoel toen wij, in de verschrikkelijke crisis die wij beleven, het gezag aanvaardden. ‘Wij zijn niet aan het bewind, wij zijn in 't gevecht. ‘Wij zijn geen partij-gouvernement, maar dat der nationale verdediging. ‘Wij hebben maar éen doel, maar éen wil: het heil des vaderlands, door het leger en door het volk, rond het roemrijk zinnebeeld geschaard, dat Europa, tachtig jaren geleden, deed deinzen. ‘Vandaag, gelijk destijds, wil de naam van republiek zeggen: innige eendracht tusschen leger en volk, ter verdediging des vaderlands. Wij laten andere, en zelfs talrijke, proclamatiën ter zijde. Woorden en daden waren in dit geval wel degelijk tweeledig.... De eerste decreten welke door het nieuwe gouvernement werden genomen, waren: de ontbinding van het Wetgevend korps en de afschaffing van den Senaat, die helaas! gehoopt had onder den kreet van leve de keizer! op den fluweelen zetel te sterven en door het volk met geweld verbrijzeld te worden. Het volk, zooals gezegd is, vergat die vergadering van ouderlingen; een enkele pennestreek deed haar in het niet dalen.... Verder sprak men de kwijtschelding aller staatkundige misdrijven en drukpersovertredingen uit, aanvangende met den 3den December 1852 tot den 3den September 1870 - hetgeen onmiddellijk de vrijheid gaf aan een groot getal woelmannen en onvoorwaardelijke voorstanders des nieuwen regeeringsvorms. De fabricatie, handel en verkoop der wapens, werden vrij verklaard, en de verkiezing voor de officieren en onderofficieren der nationale garde op den 6den September bepaald. Alzoo was de republiek, als het ware bij tooverslag, ontstaan. Het oogenblik was voorzeker goed gekozen, doch dewijl zij, evenmin als het keizerrijk, bestand was tegen de verpletterende ramp die Frankrijk nog treffen moest, ware het gewis staatkundiger geweest zich op dat oogenblik niet met het gewicht des toestands te beladen, en deze door eene soort van overgangs-regeering op de reeds zoo gekneusde keizerlijke schouders te laten blijven rusten. Hoe is het mogelijk dat generaal Trochu, hij die zoo waarheidsvol over de inrichting des legers geschreven had, zich eenige begoocheling omtrent het voortzetten der verdediging maken kon? Hoe kon de man, wiens heldere blik zoo duidelijk gebleken was, ernstig denken, met een tuchteloos leger tegen het geoefendste leger der wereld op te rukken, dit tot staan te brengen en zelfs over de grenzen terug te werpen? Hoopte hij inderdaad op den geestdrift, die in 1792 de vrijwilligers bezielde? Hij had in zijn werk omtrent de legerinrichting, omtrent die begoocheling zelf recht gedaan. De tijden en de omstandigheden waren veranderd. Men doet met de wapens en de tactiek van onzen tijd, geen toegerust leger als bij tooverkracht opstaan en het veld houden tegen eene armee, geoefend zooals de Duitsche thans is. Aan betrouwen op het wonderjaar 1792 was er echter geen gebrek. In eene proclamatie, die den volgenden dag in het Journal officiel verscheen luidde het onder ander: ‘De republiek heeft den inval van 1792 overwonnen; de republiek is geproclameerd.... Burgers, waakt over de stad, welke u is toevertrouwd. Morgen zult gij, met het leger, de wrekers des vaderlands zijn.’ Men vergat daarenboven dat de Franschen van 1870, de Franschen niet zijn van 1792.... Toen de leden van het nieuwe gouvernement den 4den September aan de groene stadhuistafel zaten en ambt en plaats onderling verdeelden, steeg er buiten plotseling een verward gewoel op. Eene onmetelijke menschenzee bewoog zich beneden in de straat. Men leende doortocht aan een rijtuig, in hetwelk zich eenige toegejuichte personen bevonden, en onder hen een jonge man, met hoekig, bleek, scherp wezen, die het huilende volk met eene soort van welwillende laatdunkendheid groet. Nog een oogenblik en het volk stormt de deuren van het stadhuis binnen - Henri Kochefort, de man der meestal triviale, zeer zelden geestige Lanterne, werd op de armen des volks tot aan de tafel gedragen, waar de mannen zaten die Frankrijks lotbestemming in handen hadden genomen. Zoo druk hadden zijne vrienden het gehad, dat zij den pamphletschrijver in den aanvang hadden vergeten. Door eenige vrienden uit Sainte-Pelagie verlost, kwam hij de plaats innemen, die hem als lid der Parijsche Deputatie inderdaad toekwam en zijn naam werd bij die der leden des gouvernements gevoegd. Eene gansch bijzondere plaats was er echter voor hem niet meer open; alle voorname ambten waren ingenomen en dit deed den satyrieken man der Lanterne helsch glimlachen, zoowel als de verontschuldiging dat men hem een oogenblik vergeten had. Hem vergeten!... - ‘Zoo, zoo! zou Rochefort tot generaal Trochu gezeid hebben, gij hebt dus niets meer voor mij? Lieve hemel, indien de plaats van portier van het Stadhuis nog open ware..... Voorwaar, Rochefort heeft in den loop der volgende gebeurtenissen meer dan eens de sleutels van het Stadhuis in zijn willekeurig bezit gehad.... Het hooger aangehaalde had plaats vóor de heeren Jules Favre en Jules Simon, in de Vergadering door den heer Thiers gepresideerd, de namen van het voorloopig gouvernement deden kennen. Op het oogenblik dat de revolutie door de straten van Parijs bulderde, bevond zich in de Tuileriën eene vrouw, verlaten door {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} diegenen welke zij in de dagen van weelde en voorspoed met weldaden overladen had: - het was de keizerin Eugenie, de gewezene regentes, de gewezene vorstin van Frankrijk. Verlaten - dat zegt veel in de verschrikkelijke omstandigheden welk zich rondom haar opdeden. De keizer, zij wist het, was krijgsgevangen en op weg naar het land der ballingschap; haar zoon, en zij was altijd moeder, dwaalde afgebeuld, bleek en lijdend in den vreemde, na zich als het ware van kamp tot kamp te hebben voortgesleept; de keizerskroon was van haar hoofd geslagen; het gezag was vernietigd en de hovelingen van gisteren waren verraders vandaag; de republiek stak het met de roode muts bekroonde hoofd op, en de republiek had nimmer blijken van medelijden of toegevendheid voor de vorsten gegeven. Voorwaar, die vrouw moet in de Tuileriën verschrikkelijke oogenblikken hebben beleefd..... Gewis heeft zij in die bange uren en in hare verbeelding, eene andere vorstin gezien, welke in diezelfde vertrekken door de bloedige omwenteling overvallen werd; uit den luister des troons naar de karig verlichte gevangenis van den Temple gesleept werd en eindelijk, met de handen op den rug geboeid, de trappen van het schavot beklom, beschuldigd van al de gruwelen die de helsche geest van een Fouquier-Tinville kon uitdenken. Ja, zij moet Marie-Antoinnette in al hare toestanden hebben gezien, in al hare fierheid, in al haren moed en vastberadenheid; in al hare smarten en ongelukken - en zich zelf wel eens afgevraagd hebben: wat lot is mij hier beschoren? En zal ik den moed hebben even als die vorstin het hoofd recht te houden, wanneer de revolutie de deuren der Tuileriën zal neerbonzen? Keizerin Eugenie heeft immer een onbepaalden eerbied voor de nagedachtenis van Marie Antoinette gehad en met een heiligen ijver elk voorwerp, dat met deze ongelukkige vorstin in aanraking was geweest, in eere gehouden en het was haar droom, mocht ooit de ramp hernieuwd worden, in die koningin het voorbeeld harer daden te vinden. Zij ook wilde even als Marie-Antoinette met onverzettelijken moed haren echtgenoot ter zijde staan; zij evenmin als die vorstin wilde het gevaar ontvluchten en de omwenteling welke het keizerlijk hermelijn van hare schouders rukken zou, in het aangezicht staren om te doen zien dat zij evenmin als hare voorgangster, plichtig was aan al de afschuwelijke daden, van welke het hart eener moeder gruwt en welke haar eene gewetenlooze pers ten laste legde. In die oogenblikken zou Eugenie hebben willen toonen dat zij, even als Marie-Antoinette, goede moeder, goede echtgenoote was; en in de sombere gevangenis even als zij, des noodig het kleed haars mans zou kunnen lappen. Doch de omstandigheden leidden niet tot het verwezenlijken van dien ietwat romantischen droom: zij bleef alleen en de omwenteling dacht er niet zoo onmiddellijk aan eene nieuwe martelares te maken. Niet aan alle gekroonde hoofden valt dien straalkrans ten deel.... Veel en zeer veel met elkander strijdigs, is er over de vlucht van keizerin Eugenie geschreven; vele namen werden aangehaald als hebbende, in de laatste oogenblikken, nog een blijk van getrouwheid aan die gevallen grootheid gegeven; doch beurtelings werden die berichten tegengesproken en de sluier over dit deel der geschiedenis schijnt nog niet gansch opgeheven te zijn. Over de eerste dagen harer vlucht lag geruimen tijd een geheim verspreid; men wist niet waar de keizerin zich bevond. Men wees echter in België het kasteel aan waar zij incognito verbleven had. Anderen beweren dat zij niet langs België gereisd is om Engeland te bereiken, ofschoon de Almanack de Gotha in zijne Chronique, onder dagteekening van 10 September zegt: ‘de keizerin Eugenie komt te Oostende en scheept zich in voor Hastings.’ Dit laatste stemt in met de Duitsche berichten aan de Hongaarsche Lloyd ontleend, volgens welke de keizerin door prins Metternich verwittigd werd, welke gezant een telegram in cijferschrift uit Brussel had ontvangen, meldende dat de keizer te Sedan krijgsgevangen was. ‘Toen de prins - zoo zou de boodschapper van prins Metternich verteld hebben - het ontvangen telegram aan de keizerin voorlas, werd deze bleek en riep: “alles is gedaan!” Zij viel op eenen stoel neer, hield den zakdoek voor de oogen, doch weende niet. Na een paar minuten stond zij op en wilde Palikao doen roepen; de prins bracht haar van dit voornemen af en drong er op aan dat zij de aankomst van het officieele telegram zou inwachten. Terzelfder tijd stelde hij haar voor Parijs voor het oogenblik te verlaten, wat zij weigerde. Wel ziende dat hij haar niet overtuigen kon, ging de prins heen. Den 3den September te 4 ure des namiddags, namen de straten van Parijs tegenover de Tuileriën een dreigend karakter aan. Men was reeds met het gebeurde bekend. De prins zond mij met een brief in cijferschrift, en waarvan de inhoud mij onbekend bleef, naar de keizerin. Ik bracht hem in persoon. De prins had mij verzocht in de Tuileriën te blijven en de bevelen der keizerin in te wachten. Men zeide mij dat Hare Majesteit ongesteld was, en mijne diensten daar onnoodig waren. Ik ging heen. Te 6 ure zond mij de prins andermaal met eenen brief naar de Tuileriën. Na dezen gelezen te hebben, scheen de keizerin van haar besluit om te Parijs te blijven, af te zien. De brief van den prins luidde dat zij, zonder eene minuut tijdverlies moest vertrekken. De keizerin had nog geene depêche hoegenaamd van Palikao ontvangen, evenmin als zij een officieel bericht der gevangenschap van den keizer ontving. De keizerin zeide mij, na den brief gelezen te hebben, dat zij op het aangeduide uur vertrekken zou. Ik moest zulks den prins berichten. Op het oogenblik dat ik de Tuileriën verliet, kwam ridder Nigra aldaar aan. De prins beval mij te half 12 achter de Carrousel, een huurrijtuig in gereedheid te houden. Dewijl er nog tijd was, vergezelde ik den prins naar de Tuileriën. Wat onrust heerschte daar! Ieder scheen er het hoofd verloren te hebben en de voorzorg van ridder Nigra, namelijk het bewaken der uitgangen van het paleis door vertrouwde personen, om alzoo alle betrekkingen tusschen de knechten en het publiek af te snijden, was zeer voorzichtig. De keizerin schreef, gaf bevelen en weende; zij liep door alle zalen en staarde rechts en links. Ik was tevreden 10 uren te hooren slaan en het paleis te verlaten. Voorwaar het was daar niet vroolijk! Te half twaalf stond ik met mijn huurrijtuig achter de Carroussel. Kort nadien kwamen daar zes personen aan: het waren prins Von Metternich met de keizerin, ridder Nigra met mevrouw Walewski en de heer De Lesseps, met eene oude dame. Allen waren burgerlijk gekleed en gingen al wandelend. De prins stiet de twee dames in het rijtuig, nam plaats naast de keizerin, ik op den bok bij den koetsier en voort! naar het station. Een kwartier later kwam de heer Nigra in rijtuig ter plaatse. Te half een 's nachts vertrokken de dames incognito, vergezeld door den prins Von Metternich en ridder Nigra, met den express-trein naar Brussel Den 4den September werden de Tuileriën door het volk, dat de keizerin zocht, overweldigd. Men vond niets. Wat men had kunnen wegvoeren, werd in de Oostenrijksche en Italiaansche ambassaden geborgen. De twee gezanten waren, tijdens de proclamatie der republiek, afwezig. Zij keerden eerst den 6den September terug.’ Het vertrek zou dus tusschen Zaturdag en Zondag, des nachts, hebben plaats gehad. Waar vertoefde de keizerin van den 4den September tot den 10den, op welken datum zij volgens hooger gemeiden vorstelijken almanak, te Oostende scheep ging? In de dagbladen van den 6den September vinden wij de verzekering opgeteekend, dat de vorstin zich op dezen datum te Meysse, bij Brussel, in het kasteel der familie d'Hoogvorst bevond. De keizerin zou vergezeld zijn geweest door de baronnes De Bassano, geboren d'Hoogvorst en echtgenoote van den hertog De Bassano, groot-kamerheer van Napoleon III. Wij zijn verplicht nog andere onderstellingen op te nemen. Volgens l'Illustration van Parijs zou de heer Thiers des avonds voor het vertrek, een bezoek aan de keizerin hebben gebracht en bij haar hebben aangedrongen Parijs te verlaten. ‘De regentes antwoordde volkomen te begrijpen, dat alles ten einde was en dat zij den volgenden dag na de vervalverklaring zou heen gaan. Zij kende den uitslag der zitting en vertrok alleen, gansch alleen! En voor reisgezel niemand hebbende dan een deurwaarder van het paleis. Grootheid met voeten van klei!’ {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Aftocht der Straatsburger bezetting uit de vesting na de capitulatie op 28 September 1870 ==} {>>afbeelding<<} {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Intocht van generaal Von Werder in Straatsburg na de capitulatie op 28 September 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Langs welken weg verliet zij Parijs? l'Illustration laat er deze inlichting niet op volgen. Wij denken verder nog eenen brief te moeten meedeelen, die uit Berlijn voortkomstig en den 25en Januari 1871 geschreven werd en welke door vele personen, als bevattende authentieke bijzonderheden, wordt aangeduid. ‘Men verhaalt mij, zegt de brief, de authentieke geschiedenis van het vertrek der keizerin uit Frankrijk. Ik deel u het verhaal mee zooals het mij werd overgebracht. Het was den 4den September 1870, een zondag, de dag der laatste omwenteling van Parijs. Het is onnoodig u de volksbeweging te herinneren, welke op dien datum op de boulevards, op het Concorde-plein, op dat van het Stadhuis en des Carrousels plaats hadden. Ik wil u in de Tuileriën geleiden. Dáar omtrent 9 ure des morgens bevond zich de keizerin, die met een bekommerd gemoed zat te wachten op de personen, welke haar toilet moesten maken om zich naar de groote mis in Saint-Germain-l'Auxerrois te begeven. Zij wachtte en was grootelijks verwonderd dat niemand opdaagde, om de door haar gegeven bevelen te volvoeren. Eindelijk verschijnt Mevrouw Lebreton, hare verkleefde vriendin, welke haar een somber tafreel van den toestand in Parijs ophangt. Het volk eischte luidkeels de vervallenverklaring des keizers; het protesteerde even luid tegen het regentschap; kortom, het wilde de republiek. Alom vormden zich vijandelijke groepen en welhaast zouden de Tuileriën misschien overweldigd worden. Mevrouw Lebreton smeekte de keizerin, met de tranen in de oogen en den schrik in de ziel, de vlucht te nemen nu het nog tijd was. De keizerin, alhoewel diep ontroerd, trachtte hare vriendin tot kalmte te brengen, haar verzekerende dat Trochu over haar waakte en beloofd had haar te beschermen; dat hij een man van eer was en zij op zijn woord rekende; dat hij, mocht een wezenlijk gevaar ontstaan, haar gewis verwittigen en zou doen weten wat er moest gedaan worden. Middelerwijl teekende zich de omwenteling immer scherper af; het volk werd woeliger en schoolde te zamen. De kreet van: leve de republiek! trof de ooren der keizerin en harer getrouwe vriendin. Mevrouw Lebreton werd dringender. Hare meesteres bleef onwankelbaar. ‘Ik heb betrouwen in Trochu, herhaalde zij gedurig. Hij is soldaat en zal mij niet verlaten.’ ‘Het was slechts te 1 uur, toen het Carrousel-plein reeds door het volk overweldigd was en zijnen afkeer voor het keizerlijke gouvernement en het regentschap uitbulderde, dat de keizerin, overtuigd van het gevaar waarin zij verkeerde en naar zij verzekert, van Trochu's ontrouw, het oor leende naar de drangredenen van Mevrouw Lebreton. Zij schelde hare dienstvrouwen, schelde lang; doch niemand verscheen. Niemand! Al wat zij bemerkte waren omgeworpen meubels, schuifladen die open stonden. Dan dreigde de keizerin in onmacht te zullen vallen en begon te snikken. Zij was dus wel door iedereen verlaten, zelfs door hare lakeien. Verlaten op dit oogenblik! Waar waren dan die mannen welke door het keizerrijk groot werden; welke dit laatste, God weet, van waar had gehaald om hen zoo hoog mogelijk te plaatsen? Waar verbleven.... doch laat ons geene namen aanhalen; laat ons enkel de feiten vertellen. Hier komt echter eene opmerking te pas. Men heeft herhaalde malen gezegd dat de prins Von Metternich de keizerin in hare vlucht geholpen had.... neen! Dat de heer De Lesseps haar had bijgestaan.... neen! De arme vrouw - want van dat oogenblik moest zij enkel als vrouw beschouwd worden, - de arme vrouw is alléén gevlucht, in gezelschap harer bewonderenswaardige vriendin. Er was een gansch uur noodig om de galerijen, kabinetten en lange gangen van dat overgroote paleis te doorloopen: bij ieder gerucht dat zij rondom zich meenden te hooren, verbleekten zij en durfden niet langs de vensters gaan, uit vrees dat zij van buiten zouden gezien, worden. Ieder oogenblik stonden zij besluiteloos op haren weg stil, moedigden elkander aan, ondersteunden zich onderling en namen sneller de vlucht als de kreten der menigte tot haar doordrongen. Eindelijk bereikten zij uitgeput de colonnade van de Louvre, voor den grooten trap. Zij bevonden zich in de straat. Dan eerst dachten zij er aan een blik op zich zelf te werpen en beiden lieten een angstkreet hooren: in hare overijling en haren schrik hadden zij vergeten zich behoorlijk te kleeden; zij waren in zoodanig gewaad, dat zij geen tien stappen in de straat zouden gedaan hebben zonder opgemerkt te worden. De keizerin was in peignoir; op het hoofd had zij enkel een gazen net. Op hetzelfde oogenblik, vóór dat zij den voet op de eerste trede van den trap hadden gezet, riep men naast haar: de keizerin! Deze verbleekte en liet zich ontvallen: “wij zijn verloren!” Mevrouw Lebreton behield hare tegenwoordigheid van geest; zij wendde zich tot dengene die het woord had uitgesproken. Het was een welgekleed en geganteerd heer. Zij wierp hem een smeekenden blik toe. De gentleman begreep alles, en scheen de beide vrouwen niet meer te zien. Beneden aan den trap stond een huurrijtuig; afdalen en in het rijtuig springen was het werk van een oogenblik. De koetsier scheen verwonderd en wellicht achterdochtig te zijn; hij wierp een onderzoekenden blik op de twee vrouwen. De keizerin was haren schrik meester en riep hem plotscling toe: boulevard Hausmann 30! Het rijtuig vertrok. Op weg en toen er reeds een vonkje hoop voor haar glinsterde, vroeg mevrouw Lebreton aan hare meesteres of zij geld bij zich had? - Heb ik daaraan kunnen denken!’ was het antwoord der keizerin. ‘Mevrouw Lebreton voelde in hare zakken; het koude zweet brak de beide vrouwen uit. - ‘Gered!’ zeide mevrouw Lebreton. Zij had twee stukken van vijf frank gevonden. Het rijtuig hield op de aangeduide plaats stil. Op hetzelfde oogenblik kwam daar stapvoets een ander rijtuig aan. De eerste koetsier kreeg vijf frank. Men liet hem wegrijden, riep den tweede en uitstappende zeide nogmaals de keizerin: - ‘Avenue de l'Imperatrice.... nummer.... Ik weet het nummer niet.... Daar bevonden zij zich voor het huis van den heer Evans, tandmeester van het hof. Om haar spoor te doen bijster worden, had de keizerin aan den eersten koetsier ‘boulevard Hausmann’ opgegeven. Men schelde bij den heer Evans. Een knecht opende: ‘Mijnheer is niet thuis... Wat verlangen de dames?’ luidde het antwoord. En de knecht scheen de deur te willen sluiten, toen de keizerin andermaal dien nieuwsgierige tot ontzag dwong. - ‘Wij zijn Amerikaanschen,’ zeide zij, ‘de heer Evans heeft ons verzocht te 2 ure ten zijnen huize te zijn. De heer Evans is, zoo het schijnt een zeer rijk Yankee en geacht sportsman, die door zijn openhartig, origineel, meedeelzaam karakter in de Tuileriën zijne grandes en petites entrées heeft bekomen. De dames werden in een kabinet geleid, waar zij ongeveer een uur zijne terugkomst verbeidden. De heer Evans trad binnen. Zijn knecht meldde hem de komst van twee Amerikaanschen, die zeer.... De heer Evans, die juist van de Tuileriën kwam en daar te vergeefs de keizerin had gezocht, raadde bliksemsnel alles. - ‘O ja, ik weet het,’ zeide hij. ‘Zij komen mij andermaal met hare jeremiaden vervelen. Wij zullen ons best doen haar zoo spoedig mogelijk den grooten plas te doen oversteken.’ Hij trad zijn kabinet binnen. De heer Evans is, zooals wij zeiden, Amerikaan en sportsman, dat wil zeggen dat hij een man met een vastberaden karakter is. - ‘Komaan mevrouwen, zeide hij, aan het werk. Mijne vrouw is te Dieppe; u zult dus verplicht zijn zelf japons, laarsjes en al wat er noodig is te zoeken. Ik zal middelerwijl mijne beste paarden doen inspannen en binnen een half uur zijn wij op weg naar Trouville - en hij geleidde de vrouwen in de toilettekamer zijner echtgenote.. Helaas, mevrouw Evans, zooals eene echte Amerikaansche doet, had geheel hare garderobe mee op reis genomen. Het zou wel mogelijk zijn geweest al het benoodigde in de Tuileriën te gaan halen; maar de heer Evans dacht dit niet raadzaam. Wat hoogst noodig mocht geacht worden, was onmiddellijk verstrekt. De vrouwen schikten zich haastig en zooveel mogelijk op, wierpen elk eene plaid om en het rijtuig vloog als de wind de stad uit, zoo snel dat de paarden er schier bij neervielen. Postpaarden waren reeds door den post of de telegraaf besteld; men bereikte Evreux, andere plaatsen en kwam te Trouville aan. {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} De keizerin werd naar het hotel geleid en de heer Evans begaf zich naar de haven. Er lagen daar twee yachten. De heer Evans richtte zich naar het grootste der twee. Hij stelde voor onmiddellijk naar Engeland te vertrekken. In zijn ongeduld was hij wellicht al te dringend geweest; er werd hem een tamelijk onbeleefd en afwijzend antwoord gegeven. Hij wendde zich nu tot den eigenaar van het tweede yacht, sir J. Burgoyne. Deze weigerde te vertrekken, dewijl zijne vrouw te Trouville verlangde te blijven. De heer Evans drong aan. Vruchteloos! Toen nam hij het besluit den Engelschman met het geheim bekend te maken, die, als man van eer, verzekerde dat alles naar wensch gaan zou. Eenigen tijd daarna landde de keizerin op het eiland Wight aan. Sir J. Burgoyne heeft zelf het einde dezer geschiedenis in de Engelsche dagbladen verteld. Wantrouw de andere bijzonderheden niet; waar zijn ze, ik herhaal het, van het begin tot het einde. De heer Evans is later in Duitschland gekomen, waar hij den heer Bancroft, gezant der Vereenigde Staten te Berlijn ontmoette. Ik zal u niet zeggen, dat hij het is die mij deze bijzonderheden verhaald heeft.’ Het verhaal, al schijnt het tamelijk romantisch, heeft op vele punten schijn van waarheid. De Engelsche dagbladen hebben inder daad wijdloopig de komst der keizerin aan boord van een yacht in Engeland beschreven. Volgens de eerste opgaaf zou de keizerin den 3den September 's nachts, dus omtrent het uur waarop het Wetgevend korps de waarheid aangaande Sedan uit den mond van graaf Palikao vernam, en de heer Jules Favre het door achtentwintig leden geteekend voorstel betrekkelijk de vervallenverklaring der keizerlijke dynastie neerlegde, vertrokken zijn. Volgens de laatste opgave verliet zij Parijs eerst in den namiddag van den 4den September; doch het is niet aan te nemen dat op dien datum en des middags, de keizerin zoo volkomen onbewust is geweest, omtrent hetgeen er in Parijs omging, als de Berlijnsche brief wil doen gelooven. In la Guerre de sept Mois vinden wij opgeteekend, onder dagteekening van den 4den September: ‘In den loop van den dag, te 2 u. 50 m. seinde de heer Filon, onderwijzer van den keizerlijken prins, uit Parijs aan den heer Duperré, die met den prins te Maubeuge was, de volgende laconische depêche: “Filons sur Belgique” - Filon.’ Hij vergezelde de keizerin, wier vlucht met veel moed en tegenwoordigheid van geest door de heeren Metternich en Nigra beschermd werd’ 1. Prinses Mathilde werd naar de grenzen getransporteerd; prinses Clotilde vertrok het laatst en openlijk; prins Napoleon was reeds voor verscheidene dagen naar zijn landgoed Prangrin verhuisd en had gezorgd dat zijne kostbaarste kunstvoorwerpen derwaarts werden overgebracht. Terwijl de Bonapartes aldus naar het land der ballingschap ontsnapten, keerden de ballingen, gedwongene en vrijwillige martelaars, naar Frankrijk, naar Parijs terug. Victor Hugo werd triomfantelijk ingehaald en als het ware op de armen des volks gedragen. Groote en ronkende woorden waren er te dezer gelegenheid in overvloed voorhanden. De onzin welken de dichter welhaast in zijne proclamatiën aan den dag legde, heeft hem in de oogen der verstandige wereld, onder den algemeenen schaterlach begraven. Victor Hugo was nooit een politiek man en indien iemand daaromtrent nog eenige begoocheling koesterde, verdween deze na zijn terugkeer in Parijs en vooral nadat hij openlijk de met bloed bemorste hand der Commune vriendschappelijk had gedrukt. Op dat oogenblik werd de schaterlach door een gewettigden afkeer vervangen. Lyon had zelfs vóor Parijs de republiek geproclameerd en de roode vlag opgestoken, die echter weldra voor de driekleur plaats maakte. Dit laatste was evenwel slechts tijdelijk; de roode vlag moest welhaast in de woelzieke stad andermaal wapperen. Wat de departementen betreft, deze hadden de republiek met vertrouwen ontvangen. In 1792 had de republiek Frankrijk van den inval gered; men hoopte wel dat het nogmaals zóo zijn zou.... Den 5den September nam het nieuwe gouvernement een aantal maatregelen: wijziging in het personeel der magistratuur en der diplomatie; verschillende prefecten werden vervangen; het zegelrecht op de dagbladen werd afgeschaft, evenals de politieke eed voor alle openbare ambtenaren der administratieve, militaire en rechterlijke zaken. Alle Duitschers, in de departementen der Seine en der Seine-et-Oise verblijvende, werden uitgedreven. De correspondentie der keizerlijke familie werd in beslag genomen en de openbaarmaking derzelve aan eene commissie toevertrouwd - een publicatie, welke minder verpletterend op de verbannen dynastie viel dan de voorstanders der republiek vermeend hadden. Een paar brieven van zekere lichtekooi, Marguerite Bellanger aan den keizer, andere betrekkelijk onnoemlijke geldverkwistingen aan leden der familie Bonaparte; nog andere omtrent vroegere beleeningen door Napoleon als pretendent gedaan, enz. maakten een oogenblik schandaal; doch over het algemeen vond men in die papieren schier niet meer dan men in de schrijflade van vele particulieren, in min of meer kleineren omvang, vinden zou. Het publiek altijd gretig naar de ontsluiering van het geheim der grooten, viel in den aanvang nieuwsgierig op die documenten aan; doch welhaast wekten zij niet de minste aandacht meer op en wij gelooven niet dat de republiek er veel bij gewonnen heeft met de geheime papieren, welke geene staatkundige waarde hadden, openbaar te maken. Men stelde op dien datum nog een comité voor de verdediging van Parijs in. Van dit comité maakten deel: de minister van openbare werken Dorian, de schout-bij-nacht Dompierre-d'Hornoy (minister ad interim van marine en koloniën); de heer Dupuy de Lôme en generaal Frébault. Den 6den erkende de republiek der Vereenigde-Staten de Fransche republiek. De brief van den heer Washburn aan den minister van Buitenlandsche Zaken deed zelfs de hoop ontstaan, dat Amerika hare herbakerde zuster des noodig eene krachtvolle bescherming zou verleend hebben. Helaas! de leer van Monroe geeft wel schoone woorden, maar geene werkdadige bajonetten!... Integendeel, Amerika's sympathie zat eigenlijk aan de Duitsche zijde.... Ook Zwitserland erkende de nieuwe regeering. Dit landje gaf ten minste bewijzen van innige verkleefdheid en opoffering tijdens de belegering van Straatsburg en toen Frankrijks leger verpletterd op zijnen bodem vluchtte. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} Italië en Spanje erkenden insgelijks de Fransche republiek. De andere rijken volgden van lieverlede. Laat ons nu nog een oogenblik tot de laatste dagen van het keizerrijk terugkeeren, om even het oog te slaan op een paar diplomatische stukken betrekkelijk het oorlogvoeren. Onder dagteekening van 30 Augustus had het Fransche kabinet kennis gegeven van eene circulaire aan de verschillende mogendheden gericht, waarin de Franschen zich vrij pleiten van beschuldigingen, hun door de Pruisen aangewreven, terwijl zij in dezelfde documenten en op hunne beurt, hunne tegenpartij van niet minder zware feiten betichten. {== afbeelding De verwoestingen in de hoofdstraat te Kehl door de beschieting. ==} {>>afbeelding<<} In de hevigheid van het gevecht kunnen er, zeer begrijpelijk, misvattingen plaats hebben. Noch dit, noch dat leger is daarvan vrij te pleiten; doch, zegt de Fransche circulair, niemand zal door de Pruisen worden overtuigd dat onze soldaten, zooals de heer Von Bismarck zegt, opzettelijk het geheiligde privilegie der ambulancen en de vrijheid der parlementairen hebben geschonden. Ook zou het blijken, dat het Pruisische gouvernement zich enkel gehaast had met die beschuldigingen uit te brengen, om zich zelf van veel zwaarder feiten, en die rechtstreeks de korps-opperhoofden betroffen, vrij te spreken. ‘Men kent, zegt de circulaire, het incident der ambulance der presse, welke met haar personeel en materieel in beslag genomen werd en eenen omweg door een deel van Duitschland, Luxemburg en België heeft moeten maken, om in Frankrijk te kunnen terugkeeren. Een dergelijk feit zou ook in de omstreken van Metz hebben plaats gehad. Baron De Bussière werd nabij Straatsburg krijgsgevangen gemaakt in het midden der ambulance, welke hij georganiseerd had en aan welke hij ook al zijne zorg besteedde. Het is insgelijks bekend dat een Fransch geneesheer door een Pruisisch soldaat op het slagveld gedood werd, en dit op het oogenblik dat hij de laatste hand aan het verband van eenen gekwetste legde. ‘Uit het bewijsschrift van een dezer geneesheeren, in het bijzijn van getuigen opgemaakt, en welke verklaring in het Fransche onder-consulaat van Bazel ontvangen is, blijkt dat men zich tegen onze troepen van ontploffende kogels heeft bediend; deze zijn in de wonden van eenige onzer gekwetsten gevonden. Dit alles zijn zoovele inbreuken, niet alleen op de gebruiken aller legers in de hedendaagsche tijden, maar ook op de uitdrukkelijke bepalingen der diplomatische conyentiën, in welke Pruisen contracteerende partij is geweest. Eindelijk, de dagbladen hebben gemeld dat er in de omstreken van Straatsburg, boeren gerequireerd werden voor het maken der loopgraven, welke door de Pruisen voor deze stad werden geopend. Wij hebben in den aanvang geen geloof willen slaan aan deze geruchten. Een geweld, dat evenzeer strijdig is met het oorlogsrecht als met de wetten der menschlievendheid, konden wij niet als mogelijk beschouwen. Na de bepaalde verklaringen, later ingezonden, blijft er geen twijfel hoegenaamd omtrent de volledige nauwkeurigheid onzer inlichtingen over. De Pruisische overheden hebben niet teruggedeinsd voor een maatregel, door welken de verdedigers van Straatsburg gedwongen werden op Franschen te vuren.’ Eene andere depêche beschuldigt de Duitschers dat zij hun oorlogsmaterieel en de krijgskas onder de bescherming van het Geneefsche kruis plaatsten - eene handelwijs welke rechtstreeks tegen de bepalingen dezer onderlinge overeenkomst indruiste. Onder dagteekening van den 31sten Augustus werd de quaestie der franc-tireurs langs diplomatischen weg opgeworpen. De heer Von Bismarck had verklaard dat, aangezien de blauwe kiel het nationaal costuum is en het roode kruis op den arm slechts op {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} korten afstand kon gezien en naar goedvinden kon verplaatst worden, het den Duitscher onmogelijk was eenig onderscheid ten opzichte dezer oorlogvoerders te maken; dat dientengevolge al diegenen, welke niet op den vereischten afstand als soldaten herkend werden, voor den krijgsraad zouden terechtstaan. De depêche antwoordde op die verklaring, dat de mobiele nationale garde en de vrijschutters, welke door hunne inrichting met deze gelijk staan, of die na eene regelmatige machtiging gevormd worden, eene krijgsmacht vertegenwoordigden, daargesteld overeenkomstig de Fransche wet. Hun costuum werd bepaald, en de blauwe kiel met roode garneersels, terwijl de manschappen der mobiele nationale garde daarenboven de kepi dragen, kon ter goeder trouw niet met de kleeding der Fransche boeren worden verward. De minister van Oorlog aarzelde niet te verklaren, dat indien Pruisen dergelijke troepen als vreemd zijnde aan het leger behandelde, de Fransche opperhoofden dezelfde gedragslijn zouden volgen omtrent de mannen van de landweer en den landstorm, welke in Duitschland dezelfde oorlogsmacht vertegenwoordigen. {== afbeelding Kaart der omstreken van Metz met aanduiding der lijn van insluiting. ==} {>>afbeelding<<} Trouwens die wederkeerige beschuldigingen hebben geen einde gehad en, zoowel als Frankrijk Pruisen betichtte, gebruik te maken van ontploffende kogels, zoo beschuldigde Pruisen Frankrijk, dit door de overeenkomsten verboden moordtuig te hebben gebezigd. Wij zullen tijdens het beleg van Parijs meer dan een diplomatisch stuk van dien aard aan te wijzen hebben. Straatsburg. XVIII. Insluiting der stad. - Belegering en bombardement. - Fransche en Duitsche berichten. - Overgaaf. In het hoofdstuk, waarin wij het nawee van den slag van Wörth beschreven, hebben wij een oogenblik bij Straatsburg vertoefd en beloofd het merkwaardig beleg dezer stad later breedvoeriger te gedenken. {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} Straatsburg, wij zeiden het reeds, is eene vesting van eerste orde, sedert een paar eeuwen de uiterste voorpost van Frankrijk tegen Duitschland. De stad ligt in eene vruchtbare vlakte aan de Ill, op een half uur afstand van den Rijn. Ofschoon vele straten prachtig herbouwd zijn, draagt Straatsburg op vele plaatsen nog een oud karakter. Te midden van zijne oude en nieuwe geveltoppen en daken, rijst schier het prachtigste monument van gothische bouworde op dat de wereld bezit, namelijk zijne overheerlijke cathedraal, wier klokketoren zich tot eene hoogte van 142 meters verheft. Men kan zich inderdaad niets stouter, niets eleganter voorstellen dan dit steenen kantwerk, hetwelk als een reusachtige baak ten hemel wijst. Van eene platvorm, waarop de spits rust, geniet men het prachtigste vergezicht dat de geest eens dichters droomen kan: men waart over het uitgestrekte Rijndal, met afwisselende kleuren overgoten, doorsneden met al wat een rijk, frisch en gevariëerd landschap opleveren kan. Grootsch is de toren, welke van 's menschen genie getuigt, grootsch het uitgestrekte landschap, klein, kinderachtig klein wordt beneden, diep omlaag die stad met hare huizen, forten en gedenkteekens, in welke echter zooveel duizenden menschen omwoelen. Het inwendige der kerk bevat onder ander een prachtig orgel en het wereldberoemd uurwerk, hetwelk eene duurzame getuigenis geeft van het genie en de volharding der vroegere eeuwen. De eerste steen van Straatsburgs cathedraal werd gelegd in 1015 door bisschop Werner van Habsburg; de torenbouw werd echter eerst in 1277 door den bouwkundige Erwin von Steinbach aangevangen, zijn zoon Jan en diens zuster Sabine voortgezet en eindelijk door Jan Hultz van Keulen, in 1365 voltooid. Straatsburg telt verder twaalf kerken, waarvan de protestantsche tempel, in welken het stoffelijk overschot van den maarschalk van Saxen rust, vooral geroemd wordt. De bibliotheek, de halle, de academie, de normaalschool, het ontleedkundig museum, dat van natuurlijke geschiedenis en een aantal andere gebouwen, zoo oude als nieuwe, het beeld van Kleber, dat van Guttenberg, die zoo ten onrechte als de uitvinder der boekdrukkunst vereerd wordt; dat van Desaix, een herinnering aan het groote leger, en eene gansche reeks andere merkwaardigheden boeien of boeiden den toerist aan die roemrijke stad. Niet alleen uit een wetenschappelijk, maar ook uit een handelsoogpunt was Straatsburg eene schitterende parel aan Frankrijks kroon; doch het was bij al die rijkdommen van den menschelijken geest ook eene oorlogsstad - dat is, zij rustte als het ware op de krater eens vulkaans wier losbarsting haar eens verdelgen moest. De citadel, door Vauban aangelegd, bestrijkt al die weelde, al die pracht, al dien rijkdom door een aantal eeuwen opgestapeld.... In 1697, bij den Rijswijkschen vrede, werd Straatsburg aan Frankrijk afgestaan. Zijne traditiën ademden echter van eeuwen her een gemeentelijken geest, en Lodewijk XIV liet deze te midden zijner monarchie voortleven. Begrijpelijk is het dan ook, dat in deze stad de eerste Fransche omwenteling grooten bijval vond en zij zich te dien tijde nauwer met Frankrijk vereenigde. Men herinnert zich gewis dat in den avond van den 6den Augustus, de vluchtende Franschen eene hevige ontroering onder Straatsburgs bewoners brachten. Eene ordelooze en havelooze bende stormde onder het bange geroep: ‘de Pruisen! de Pruisen!’ Straatsburg binnen. Met verachting werden die hardloopers ontvangen, want men kon zich in de stad met het denkbeeld niet vereenigen dat het Fransche leger verslagen was. Toen echter ouderen en gewonden, hinkend, leunend of voortgesleept kwamen opdagen; toen wagens vol gekwetsten, rollend materiaal van allerlei aard, dorpelingen van beider geslacht, toen oud en jong bevend van schrik bij massa's en als voortgegeeseld, de stad binnendrongen, was er niet meer te twijfelen en den 7den Augustus werd de stad, op bevel van den prefect, baron Pron, in staat van beleg verklaard. Wij deden verder de aankomst van een Duitschen parlementair, de opeisching der stad, de weigering der overheid, de proclamatie van generaal Uhrich kennen; Straatsburg wilde zich totterdood verdedigen, en echter was de stad niet voorbereid op een beleg. Men dacht ook, dat hier de stelregel gelden zou: men belegert geene steden meer, men omsingelt ze en snijdt ze af. IJselijke teleurstelling! De stad was niet behoorlijk van belegstukken, krijgsvoorraad, van artillerie en verder garnizoen voorzien. De troepen waren door Mac-Mahon opgeëischt en stonden aan de grenzen. Straatsburg bevatte enkel: ‘de depots van twee linie-regimenten en van twee bataljons jagers; een regiment, het 87ste, dat op het oogenblik van den slag van Wörth door de stad trok. Verder telde men eenige douaniers; een zestigtal mariniers, welke van de westkust waren gekomen om de geblindeerde kanonneerbooten op den Rijn te bedienen; soldaten van alle wapens, het overschot van den slag den 6den geleverd, sedert gisteren in de stad gevlucht, ontmoedigd en zonder kaders; eenige mobiele gardes uit den omtrek en met welker inrichting men zich bezig hield - ziedaar alles.’ Toch besloot men zich te verdedigen. Alle mogelijke maatregelen binnen en buiten de stad werden genomen. De belegeraars schenen den belegerden een oogenblik verademing te willen gunnen. Men hakte de prachtige boomen om, die de lijnrechte van Straatsburg uitloopende wegen beschaduwden, en wierp ze dwars over de wegen; men sloopte wat zich tusschen den vijand en de stad verhief, om hem allen mogelijken schutwal te ontzeggen en hem tevens onverwachte hinderpalen in den weg te werpen; men versterkte langs de binnenzijde de wallen. Generaal Uhrich had zich in den geest der bevolking niet bedrogen; zij zag het dreigende beleg met opgeheven hoofd, fier oog en kalm gemoed naderen. Reeds den 13den Augustus hadden de Duitschers alle omliggende vlekken, hoogten en strategische punten rondom de stad bezet. De insluiting ving aan. De telegraafdraden waren afgesneden en de spoorweg opgebroken, zoodat Straatsburg welhaast van het overige van Frankrijk afgezonderd was en op niemand hier beneden meer betrouwen mocht. Een ijzeren kring van gapende vuurmonden omgaf de stad aan alle kanten, en het was of de hooge toren der cathedraal nog hooger werd, om reikhalzend tot aan gene zijde der bergen, tot in het hart van Frankrijk te staren, of er geene de minste redding voor de grijze Fransche voorwacht aan den Rijn opdaagde. De eerste kanonschoten, welke op de Badensche verkenners gelost werden, hadden den geest van den Elzasser nog meer wakker geschud: er werd een vrijkorps gevormd. Het bestond uit mannen die voortreffelijk met het geweer konden omgaan, die jaren lang op de volksfeesten zich in het schijfschieten hadden geoefend, uit jagers en stroopers, gewoon in de bosschen, kloven en bergen te dwalen. Zij voegden zich bij de verkenningen des legers en, met de landstreek in al hare bijzonderheden uitmuntend bekend, waren zij wel in staat den vijand gevoelig afbreuk te doen. Op den noodlottigen 13den Augustus vielen de eerste houwitsers in de stad. Een huis in de rue du Marais-vert werd getroffen. Op hetzelfde oogenblik vielen er projectielen in de voorstad Saverne, op de kaai St.-Jan, in de Bank van Leening, in het station des spoorwegs. In de voorstad sloeg een houwitser-scherf een gaspaal stuk, wondde twee vrouwen en een man, die, het eerste slachtoffer, weinige dagen daarna stierf. Niet zonder huivering zagen de bewoners van Straatsburg, dat de overgroote afstand, die hen van de Duitsche batterijen scheidde, geen hinderpaal was voor de ontzettende dracht der kanonnen. De stad kon dus niet gespaard blijven! Men hoopte echter nog dat deze houwitsers verdoolde kinderen en zij eigenlijk niet voor de stad bestemd waren. Waarom inderdaad over de vestingen heen, die alleen den vijand dreigden, de stad verpletteren? Waarom eene bevolking vermoorden en eigendommen vernielen, alvorens de vesting zelf aan te randen? Het doel was echter welhaast duidelijk zichtbaar. De Duitschers kenden volkomen den inwendigen toestand der stad en hare bewapening; zij hadden gehoopt dat de bewoners, de onmogelijkheid der verdediging inziende, verder uit zelfbehoud en wellicht ook wel uit sympathie voor hunne buren, tot eene onmiddellijke overgaaf zouden besloten hebben. Die hoop was teleurgesteld, en dewijl het aankloppen met goede woorden geen gevolg had gehad, {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} dachten zij bij hunne vrienden van gisteren zulks met een paar houwitsers te moeten doen.... De tweede uitnoodiging was echter even vruchteloos als de eerste. Den 14den Augustus vaardigde generaal Uhrich eene proclamatie uit, welke wel eenige bevreemding opwekte, zegt Gustave Fischbach in zijn werk le Siége et le Bombardement de Strasbourg, dewijl niemand van het bestaan eener samenzwering, die den 15den Augustus moest losbarsten, had hooren gewagen. ‘De generaal-bevelhebber,’ zoo luidde de proclamatie, ‘denkt dat het beter is te waarschuwen dan wel te handelen. Dien ten gevolge bericht hij dat al wie wagen zal de orde te storen, aangehouden en voor een krijgsraad zal worden gebracht, die binnen de acht en veertig uren uitspraak doen zal.’ Die waarschuwing, zoo hoopte hij, zou gewis voldoende zijn om een ontwerp te laten varen, dat even dwaas als schuldig was. Was de generaal misleid door valsche rapporten, of werd het ontwerp door zijne krachtige proclamatie verijdeld? Wij weten enkel dat er niets plaats greep, dat tot eenige bedreiging aanleiding geven kon. Op gemelden datum daagde er echter een nieuw kenteeken op, dat de Duitschers de stad gedurig nauwer insloten: de bewoners der Robertsau, arm en rijk, jong en oud kwamen in schuiten, in welke zij al het vervoerbare gepakt hadden, naar Straatsburg afzakken. De Pruisen - want elke Duitscher werd door dien naam aangeduid - de Pruisen waren daar! was de algemeene kreet. Reeds krielde de stad van vluchtelingen: iedereen zocht zoo goed mogelijk eene schuilplaats, en dat in de stad zelf, welke echter de schijf worden moest op welke de ontelbare vuurmonden zouden worden gelost. Voorwaar, de bloote hemel, de bosschen en bergen waren in meer dan éen opzicht, veiliger schuilplaatsen dan de versterkte stad, waar daarenboven het voedsel zou kunnen ontbreken! Generaal Uhrich zag dan ook met een somber oog dat aangroeien der bevolking, dat hem monden meer, maar eigenlijk geene weerbaarheid te meer gaf. In alles werd op de toekomst gelet. Straatsburg leverde van dat oogenblik reeds een droevig schouwspel op. In de straten dwaalden arme, verjaagde moeders met hare kinderen; kreupele, zieke en gebrekkelijke grijsaards wier kleeding alleen meer dan genoeg aanduidde, dat zij uit den omtrek, uit de vreedzame dorpen, gekomen waren en als vreemdelingen in die benauwde stad omdoolden, zonder te weten of zij des nachts nog wel onder een dak zouden verblijven. Het vallen van eenige houwitsers in de stad had de aandacht der overheid op de gazometers getrokken, en uit vrees voor ontploffingen was men tot het ledigen derzelve overgegaan. Wijze voorzorg! maar die ook des nachts de stad in eene diepe duisternis hulde en de akeligheid in de straten nog vergrootte. De verlichting van vroeger dagen, de doodsche lantaarn, kwam andermaal te voorschijn; doch ofschoon zij op elke verdieping uitgehangen werd, was het licht onvoldoende. Echter werd men die oude nieuwigheid gewoon. De Duitsche artillerie kwam als een spottende duivel welhaast in dat onvoldoende voorzien. Niet zelden stegen gloeiende kogels in de verte op, beschreven een wijden boog, kwamen op de stad neer, en onmiddellijk sloegen de vlammen uit en verspreidden een akelig licht over de gevels der huizen, door de straten en tot op de naburige pleinen. Den 15den Augustus te 3 uren des morgens deden de Duitschers de brug over het kanaal van de Marne naar den Rijn springen. De stad schokte en daverde bij den slag en de bewoners, onbewust met hetgeen er plaats had, ontvluchtten hunne huizen. Men ontving weldra inlichtingen omtrent het gebeurde, en men mocht nu, over die duizenden vluchtelingen starende, welke de bevolking in de laatste dagen zoo sterk hadden doen aangroeien, met een donkerder oog in de toekomst zien: - door het springen dezer brug was Straatsburg van dat gedeelte des omtreks afgesneden, hetwelk de meeste levensbehoeften: melk, vee, groenten en vruchten opleverde. Gelukkig was het dus dat generaal Uhrich zich van tijd tot tijd van eenige vrouwen en kinderen wist te ontslaan, door om de twee dagen eene der stadspoorten te openen en den uittocht vrij te laten. In de stad stierven later de kinderen bij menigte, door volkomen gebrek aan melk: was het dan niet raadzamer het gevaar der Duitsche kogels te onderstaan? Buiten was er wellicht nog eenige hoop op redding; in de stad was er geene meer.... De 15de was voor de bevolking van Straatsburg immer een feest. Het Napoleons-feest, dat wij hier bedoelen, werd zelfs met eene buitengewone pracht gevierd en door de bewoners van den omtrek in groot getal bijgewoond. De plechtigheid was geestelijk, militair en gemeentelijk: volksvermakelijkheden, parade en Te Deum. Alleen de plechtigheid in de cathedraal werd op den 15den Augustus van 1870 behouden; burgerlijke en militaire overheden, soldaten en volk verdrongen zich in de hoofdkerk, en gewis, andere denkbeelden dan die van vreugdezangen bezielden nu deze massa. Men bad er bij het eindigen der plechtigheid voor de soldaten, die reeds voor het vaderland gesneuveld waren; men bad er om redding en bijstand in het nijpende gevaar. Het was dien dag heerlijk weder; de hemel was helderblauw, de zon wierp hare milde stralen over Straatsburg; de inwoners waren in Zondagskleed en gingen in de straten heen en weer, als wekte de tegenwoordigheid des vijands bij hen op dat oogenblik niet de minste achterdocht op. De avond viel; de rust en kalmte hielden aan. Straatsburg, met zijne sinds den dag te voren ingevoerde en tamelijk schilderachtige lantaarnverlichting, die hier hoog, daar laag aan de gevels hing - Straatsburg was op het punt van lieverlede in te sluimeren, toen te halftwaalf in de donkere verte, een vurige lijn opschoot, een wijden boog beschreef, en een houwitser op de stad neerviel. Een tweede, een derde volgde. De kogels schuifelden door de lucht, en dat verschrikkelijk ‘goeden nacht’, den ongelukkigen Straatsburger toegewenscht, hield een half uur aan. De paniek heerschte alom in de stad. De vrouwen en kinderen namen de wijk in de kelders, terwijl de mannen zich gereed maakten om te blusschen daar waar de brand mocht ontstaan. Toen de dag aanbrak kon men nagaan wat al verwoesting dat helsche ‘wel te ruste’ had aangebracht. De Bank op de Broglieplaats en verscheidene andere gebouwen waren sterk beschadigd. In de rue des Chandelles viel een houwitser in de huiskamer van den tamboer Umhöfer en barstte naast het bed waar de echtgenooten Umhöfer te ruste lagen. Beiden werden slechts aan het hoofd gekwetst, maar in het kamertje was alles verbrijzeld, vermorzeld, vernietigd. In de rue du Jeu des Enfants sloeg een houwitser aan eene arme te bed liggende vrouw, de beide beenen af. Houwitsers vielen op het Lyceum, in ambulance herschapen, en men was verplicht de gekwetsten in de kelders te dragen. Trouwens gansch Straatsburg, zoo als wij gezegd hebben, vertoefde in dien verschrikkelijken nacht als het ware onder den grond. In den namiddag deden de Franschen eene verkenning in de richting van Neuhoff en Illkirch. Zij bestond uit de drie wapens. De Badensche troepen lieten den éclaireurs hun werk doen, zonder hen te verontrusten; doch toen de troepen, door de rapporten der verkenners gerust gesteld, voorwaarts rukten, werden deze laatsten op een hevig geweervuur uit het kreupelhout langs den weg onthaald. Het vuur was zoo hevig, dat de Fransche troepen wankelden. Te vergeefs sprong kolonel Fiévet, van het 16de regiment-pontonniers vooruit om den troepen moed in te boezemen. De bevelhebber werd aan het been gekwetst, zijne sabelschede stuk geslagen en zijn paard doorschoten. De dappere kommandant bezweek eenige dagen later aan zijne wonden. Een aantal artilleristen sneuvelden, en drie achtponders moesten op het terrein worden achtergelaten. Dien dag hadden er andere verkenningen in de richting der Orangerie en Königshofen plaats. Deze echter bepaalden zich bij het wisselen van eenige geweerschoten; doch zij voerden de laatste zusters van den Goeden Herder, haren huisraad en vee naar de stad mede. Haar toestand was op dat punt niet meer houdbaar geworden. Met het oog op een aanhoudend bombardement deden generaal Uhrich en de maire Humann een besluit publiceeren, waarbij bevolen werd: ‘dat de eigenaars en voornaamste bewoners der huizen binnen de stad gelijkvloers, op de verschillende verdiepingen en {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Vooral op de zolders kuipen met water, nat linnen of natte sponsen, alsmede drooge aarde en zand moeten plaatsen, ten einde elk begin van brand onmiddellijk uit te dooven. Het getal kuipen, de hoeveelheid linnen, enz. zullen geëvenredigd zijn naar het belang der eigendommen of het depot der zich aldaar bevindende brandbare stoffen. {== afbeelding De westelijke omstreken van Metz. ==} {>>afbeelding<<} Om zich een altijd waakzaam toezicht te verzekeren, zal men in ieder huis, beurtelings de eigenaars en de huurders, of op welke andere wijze dan ook, eene bestendige nachtwacht inrichten, die onmiddellijk op de bedreigde punten in werking zal treden en het alarm geven aan de verdere bewoners. Zoodra er brand ontstaat, zullen de bewoners of de buurlieden de pompiers van het meest nabij gelegen depot verwittigen.’ Die depots waren ten getale van acht. De nachtwachten voor geheele stadswijken {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} werden verder ingericht. De post dezer wachten, in dit of dat burgerhuis gevestigd, was voorzien van eene brandspuit en een wagen met tonnen water. Vijftien personen deden de nachtelijke ronde: een voortreffelijke maatregel, die menige ramp heeft voorkomen. {== afbeelding Uit den strijd bij Noisseville op 31 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} De Straatsburgers bleven van alle nieuws buiten de stad verstoken; de gemeente-raad hield geene zitting en bleef stom. Niemand wist wat er in de andere departementen, in het hart van Frankrijk, voorviel. Wel was men in den aanvang op torenspitsen, hooge daken en monumenten geklommen, om de beweging des vijands gade te slaan; doch ook die, trouwens weinig juiste, inlichtingen werden den nieuwsgierigen door een verbod van den prefect afgesneden. In het Duitsche kamp zou men inderdaad die hoogten tot het mikpunt der artillerie uitgekozen hebben, hadde men bemerkt dat zij den vijand tot observatorium dienden. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} Den 17den Augustus werd er een offer aan de verdediging geeischt. Het klooster van den Goeden Herder en andere gebouwen, bij de Orangerie en tegenover de Robertsau gelegen, hinderden de artillerie der citadel en den wal der porte des Pêcheurs, en te 2 uren des nachts werd er eene verkenning in die richting afgezonden. Niet het klooster, maar een huis was door Badensche troepen bezet. Na een vrij hevig geweervuur, waardoor aan beide zijden verscheidene manschappen buiten gevecht werden gesteld, ontruimden de Duitschers het terrein en te 3 uren namiddags vielen de Fransche bommen op het klooster en de naburige woningen. Droevig offer voorwaar! Het gesticht van den Goeden Herder werd rechts en links doorschoten, doch instorten deed het niet. Te 8 uren des avonds kon men echter uit Straatsburg de vlammen ten hemel zien stijgen. Den ganschen nacht duurde dat ijselijk vuurwerk voort; 's morgens waren de gebouwen vernield, en kwam de beurt van andere rijkdommen, die op het altaar der verdediging moesten geofferd worden. Millioenen schats moesten worden vernietigd! ‘Het dorp Schiltigheim,’ zegt Gustave Fischbach, ‘het eerste dat men bereikt, als men door de porte de Pierres Straatsburg verlaat, had in de laatste jaren, dank zij de nijverheid der Straatsburgsche brouwerijen, eene buitengewone ontwikkeling bekomen. Daar hadden zich een aantal brouwergen gevestigd. Rondom Schiltigheim verhieven zich uitgestrekte en prachtige gestichten, zoodat de laatste huizen des dorps tot op slechts eenige honderden meters afstands der vestingen reikten. Die sterke gebouwen konden den vijand tot schuilplaats en observatie-post dienen, en men moest tot hunne vernieling overgaan. Den 18den Augustus, 's morgens vroeg, verlieten detachementen de stad om de gebouwen, door de noodwendigheid der verdediging veroordeeld, in brand te steken. De vijand liet dit zoo gemakkelijk niet voltrekken en de Fransche troepen moesten een hevig tirailleur-vuur doorstaan. Dit tirailleur-gevecht hield gedurende twee uren aan; doch middelerwijl werden de aangeduide gebouwen in brand gestoken. Brouwergen, mouterijen, prachtige buitenverblijven, overgroote pakhuizen stonden welhaast in lichtelaaie vlam. Lange jaren van werkzaamheid, bloeiende nijverheden, millioenen werden vernietigd.... Het kerkhof St.-Hélène, aan den ingang van Schiltigheim gelegen, moest insgelijks verwoest worden. Zelfs de dooden werden niet geëerbiedigd.... De donkere masten-dreven welke het doodenveld doorsneden, de populieren die het omgaven, de groote treurwilgen die de graven beschaduwden, vielen onder de bijl. De grafsteenen alleen stonden nog recht, maar naakt en van die geheimzinnige schemering, door de takken te weeg gebracht, ontbloot. De doodgraver, vader Geiss, kwam bedrukt in de stad; hij had zijn huisje verlaten en niets meegenomen dan zijne begrafenisregisters. Tegen den muur zijner woning had hij een wijnstok geplant, die in Straatsburg vermaard geworden was en schier ieder jaar eene zoo groote hoeveelheid druiven droeg, dat men zich beijverde den wingerd te gaan bewonderen. De doodgraver was overgelukkig om de befaamdheid zijns wijnstoks. Dit jaar ging men voor de eerste maal de druiven van vader Geiss niet bewonderen.’ Straatsburg genoot een paar dagen rust; men dacht dat de kanonnade, in den nacht van den 15den op den 16den, enkel ter gelegenheid van den Napoleons-dag had plaats gegrepen en de Duitschers zich voortaan bij de insluiting zouden bepalen. IJdele hoop! Den 18den, des middernachts, verhief zich plotseling eene onmetelijke uitgestrektheid licht boven het donkere Straatsburg. De vlammen sloegen hemelhoog en kleurden met gloeiende tinten de grauwzwarte rookwolken. Tot op verren afstand waren de geveltoppen en daken verlicht en het vuur weerkaatste tintelend tot in de vensters der cathedraal. In de rue Sainte Aurélie had, naar men zeide, eene bom een zeer groot fourage-magazijn in brand gezet. De vlam sloeg welhaast tot andere gebouwen over, en zes of zeven woningen vormden een zee van vuur. De brandweer kwam opdagen, al werd de alarmklok niet geluid. Voorwaar, het vreeselijke licht alleen was genoeg om de bewoners in alle wijken te verwittigen! In al die verwarring teekenden zich gedurig vurige bogen tegen de donkere lucht af en hoorde men steeds den donder van het kanon. Meubelen, voorraad, koopwaren van allerlei aard, zelfs het vee werden in den vuurpoel verslonden. In weinige uren was een uitgestrekte blok huizen tusschen de rue Sainte-Aurélie en de Faubourg nationale in rookend puin verkeerd. Het bombardement hield den ganschen nacht aan. Op een aantal punten der stad werden woningen beschadigd, woningen vernield. Een der galerijen van de prachtige hoofdkerk werd insgelijks door eene bom geteisterd: doch vreeselijk was het ongeluk dat de kostschool in de rue de l'Arc-en-Ciel, door kloosterzusters bestuurd, trof. Er viel eene granaat in het pensionaat; twee kinderen bleven op den slag dood, een derde was stervende en vijf anderen gewond. De laatsten werden naar de ambulance overgebracht, waar men vier dezer ongelukkige wezens de beenen moest afzetten. Geen enkel voorval in dien nacht bracht zooveel wee in de harten als de ramp aan die arme kinderen overkomen.... In de wijk der Krutenau alleen stonden zeventien huizen in brand. Aan de andere zijde des Rijns, te Kehl, kort geleden nog door eene brug aan Straatsburg verbonden en wier bewoners, door betrekkingen van verschillenden aard, met die der stad als het ware versmolten waren, was eene vijandelijke batterij gevestigd. De beschieting was langs die zijde inderdaad verschrikkelijk. De grana ten en bommen sloegen als hagel zoo dicht op de citadel neer en verwondden een aantal soldaten, mobielen en ook een turco, die te Weissenburg den dood ontkomen was. In de kazematten der citadel waren een aantal vrouwen en kinderen verscholen. Allen knielden, allen baden, allen kermden handenwringend, en vroegen en smeekten den hemel om uitkomst in dat hachelijk oogenblik. Boven hen donderde onophoudelijk het kanon en de granaten barstten boven de schuilplaats dezer ongelukkigen. Eensklaps sprong een artillerist in de kazemat en riep dien radeloozen toe: - ‘Gij zit onder het kruitmagazijn en de vijand mikt op dat punt!’ De verwarring, welke deze woorden deden ontstaan, was onbeschrijflijk. Moeders grepen naar hunne kinderen, kinderen klampten zich aan hunne moeders. Men verdrong zich tot verpletterens toe aan den ingang. Voort, voort! Doch waarheen? Een oogenblik vertraagde het geschut en de ongelukkigen maakten er gebruik van om elders eene schuilplaats te vinden. Toen de morgen aanbrak ontwaarde men wijd en zijd eene eindelooze verwoesting; dooden waren er vele; gekwetsten nog meer. De marteling was verschrikkelijk geweest - en het was helaas! nog slechts een begin. Zelfs de gekwetsten, welke in het kleine seminarie lagen, waren niet veilig gebleven: twee granaten waren op die gebouwen neergekomen. De 19de Augustus was in den aanvang kalm. In den namiddag werden eenige gebouwen bij de Nationale en de Savernepoort plat geschoten, die even als de brouwerijen en huizen van Schiltigheim den vijand eene schuilplaats konden aanbieden. In den nacht hoorde men een hevig geweervuur, afgewisseld door kanonschoten. Men maakte duizenderlei onderstellingen, natuurlijk nooit ten nadeele der belegerden. Het vuur hield tot in den morgen aan. De waarheid was, dat de vijand eene poging had aangewend om een klein fort de Paté geheeten, te bemachtigen. De Fransche artillerie op het fort Blanc geposteerd, schoot over de Paté heen op de vijandelijke batterij en was er in geslaagd deze bij het vijfde schot te demonteeren. De poging der Duitschers mislukte. De mobiele gardes die als het ware het noviciaat nog niet ontwassen waren, toonden eene vastberadenheid, welke generaal Uhrich deed besluiten hen onmiddellijk in het vuur te zenden. ‘Voor den vijand,’ zeide hij, ‘zult gij welhaast geheel gevormd zijn, gij en uwe opperhoofden; ik dank u voor de pogingen welke gij aanwendt, om dat doel te bereiken. Volhardt....’ Al wat niet tot de verdediging van Straatsburg kon bijdra- {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} gen, zat in de kelders verscholen. Wat leven echter daar! Vele bladzijden zijn daarover geschreven; doch weinigen zoo treffend, zoo hartroerend, als die van een koopman, wiens schrijven wij hier willen laten volgen: ‘Ik was,’ zegt hij, ‘sedert vele jaren te Straatsburg gevestigd, en nooit waren onze zaken bloeiender dan op het oogenblik dat de oorlog uitbarstte. Koopman zijnde met aanzienlijke betrekkingen, had ik het grootste deel mijner fortuin in mijne magazijnen. Mijn grootste geluk op de wereld was eene vrouw en drie kinderen. Toen de oorlog naderde, had ik vrouw en kinderen uit Straatsburg verwijderd. Ik vergaderde eene zekere som geld en op mijn aandringen ging mijne echtgenoote en ons kroost zich in Duitschland vestigen. Wat mij betreft, ik dacht er niet aan mijne woning te verlaten. Verliet ik mijne magazijnen, dan liep ik gevaar dat zij bij het innemen der stad zouden geplunderd worden, en de vrucht van tien jaren slavens en zwoegens ware verloren. Ik besloot dan ook te Straatsburg te blijven. In de eerste acht dagen ging alles goed; de wijk, die ik bewoon, scheen te zullen gespaard worden. Den volgenden dag viel er een granaat vlak voor mijne woning en barstende sloeg zij al de ruiten langs de straatzijde stuk. Nu scheen het mij geraden de wijk in mijnen kelder te nemen. Daar had ik eenigen voorraad opgestapeld, zoodat ik die schuilplaats zelden meer verliet. Dagen en avonden bracht ik met lezen door. Ik was gerust, ik waande mij in veiligheid, want ik wist niet wat er gebeuren zou. Den 10den, het was een Zaterdag, op het oogenblik dat ik mijn middagmaal nuttigde, hoorde ik boven mij een verschrikkelijk gedruis. Ik liep naar den keldertrap om te zien welke schade de bom, die in mijn huis was gevallen, had teweeg gebracht. Verschrikt sprong ik achteruit: de uitgang van den kelder werd door het puin van een gevallen muur versperd. Het huis was ingestort en ik was levend begraven. Onbeschrijflijk zijn de gedachten welke mij in de eerste uren dezer gevangenschap door het hoofd woelden. Mijn hart was van machtelooze razernij vervuld en deze werd door eene volkomene neerslachtigheid opgevolgd. Van lieverlede keerde ik tot het bewustzijn terug, want waarachtig, het hoofd was ik kwijt. Ik trachtte mij te herinneren en het schoot mij nu te binnen dat ik in den loop des dags, een petroleumlamp naar beneden had gehaald. Al tastende ging ik in de richting van het meubel, waarop het mij voorkwam haar geplaatst te hebben. O zaligheid! ik voelde, ik vond haar. Een oogenblik daarna was zij ontstoken. Toen kon ik mij rekenschap geven van mijnen toestand. Alles rondom mij was een puinhoop; de trap bestond niet meer. Begoocheling vermocht ik mij niet meer te maken: het huis was ingestort en de kelder was mijn graf. Er bleef mij niets over dan langs de zijde van den trap het puin weg te ruimen. Ik begon dat werk met de wanhoop in het hart. Iedere steen dien ik wegruimde, deed een anderen vallen. Voortdurend stortten brokken muren in en ieder oogenblik werd ik bedreigd onder het puin verpletterd te worden. Tot overmaat van ongeluk doofde mijne lamp bij gebrek aan olie uit, en ik verkeerde in de diepste duisternis. Ik was wanhopig.... Ik dacht aan mijne vrouw, aan mijne kinderen en begon te weenen. Ik had den moed niet het werk der wegruiming voort te zetten, dewijl ik aan het einde van dat werk niets zag dan... den dood... een verschrikkelijken dood... den verschrikkelijksten misschien die er bestaat. Toch vatte ik andermaal moed. Hoop had ik niet; maar de zucht naar zelfbehoud deed mij met eene soort van razernij werken. Ik had, naar ik berekende, reeds twee dagen gewerkt, toen eensklaps het gewelf instortte. Ik werd door een steen getroffen en viel bewusteloos neer. Hoe lang ik daar gelegen heb, weet ik niet. Toen ik de oogen opende zag ik boven mij eene opening.... de hemel was met starren bezaaid.... Het was dus nacht.... Veel had ik geleden, doch ik durfde geene beweging maken, uit vrees dat er eene nieuwe instorting volgen zou.. In dien verschrikkelijken angst wachtte ik den dag af. Toen stapelde ik eenige steenen op en tilde mij uit den kelder, waar ik bedreigd was mijn graf te zullen vinden. Toen ik mij in de open lucht bevond, viel ik andermaal in bezwijming. Tot het bewustzijn teruggekeerd, zette ik mij op het puin van mijn huis neer en weende meer dan twee uren. Vier dagen had ik in den kelder doorgebracht. Toen ik denzelve betrok had ik geen enkel grijs haar, nu is mijn hoofd sneeuwwit. In vier dagen ben ik twintig jaren verouderd.... Mijne magazijnen zijn door den brand vernield. Tien jaren had ik gewerkt om mijne familie een deftigen welstand te bezorgen. Een onbezorgde ouderdom lag voor vrouw en kinderen in het verschiet. Nu moet alles herbegonnen worden en voorzie ik in mijne oude dagen niets dan kommer en ellende....’ Zooals hij waren er velen. Een buitengewoon geval werd den 2sten opgeteekend. Te 4 uren des namiddags had de plaats-kapitein Roederer met den trompetter Hoeltzel als parlementair de stad verlaten. Hij begaf zich ter uitwisseling der correspondentiën naar Schiltigheim, waar het hoofdkwartier der Badensche troepen gevestigd was. Na het volbrengen hunner zending keerden zij, altijd de witte vlag ontplooid, langs een kleinen weg naar Straatsburg terug; doch op ongeveer drie honderd meters der vesting begon het paard des kapiteins te draven. Op hetzelfde oogenblik werd er uit een naburig hopveld op den parlementair geschoten. Kapitein Roederer werd aan den hals en aan het been gewond, zijn paard neergeschoten. Hoeltzel's kepi en borstlap waren doorboord, doch de eerste kogel had den trompetter slechts lichtelijk aan het hoofd geschramd. De twee ruiters waren gevallen en werden door werklieden opgenomen en naar de stad overgebracht. Men begreep niets van eene zoo barbaarsche handelwijze. 't Schijnt echter dat volgens oorlogsgebruik de parlementair, die naar de stad terugkeert, stapvoets rijden moet. Was het draven moedwillig geschied, of was de ruiter op dat oogenblik zijn paard niet meester? Zeker is het dat den volgenden dag de Duitschers een parlementair naar de stad zonden, om den plaats-kom mandant verontschuldiging aan te bieden en te berichten, dat aan de soldaten, die vuur hadden gegeven, eene strenge straf was opgelegd. Men moet immers de beleefdheid in acht nemen.... Van de noordzijde had men reeds alle hinderpalen voor de verdediging weggeruimd. De stelling was echter daar niet wat wenschelijk mocht genoemd worden. Wel was de noordzijde door uitgestrekte versterkingen beveiligd; maar de heuvels, tegen welke Schiltigheim en Hausbergen gebouwd zijn en die door den vijand bezet werden, bestreken deze werken en, volgens Fischbach zou generaal Ducrot in 1866 voorgeslagen hebben, deze hoogten met een geavanceerd fort te bekronen. Het plan werd echter destijds opgegeven en men ondervond nu dat men ongelijk had gehad. Ten zuiden was de omtrek slechts tot op korten afstand plat gelegd; zelfs had men daar alleen de boomen neergehakt. Het oogenblik der algeheele vernieling was gekomen. De verdediging eischte het verdwijnen der gebouwen. Men gaf den bewoners bericht van het onverbiddelijk besluit en gedurende twee dagen zag men lange treinen wagens en karren, met meubelen en voorraad beladen, stadwaarts rijden, vergezeld door weenende en angstige vrouwen, kinderen en grijsaards. Die tooneelen van jammer en wee zijn door geene pen te beschrijven. Daar in dien omtrek verhief zich sedert weinige jaren een wezenlijk paradijs: schoone villa's, kleine en groote lusthuizen - de vrucht van lange jaren arbeid en werkzaamheid - nieuwe gebouwen van allerlei aard, schoone tuinen, schaduwrijke boschages, wandelingen en wat dies meer. Dat alles moest verdwijnen, want de vijand, door gebouwen en boomen gedekt, was herhaalde malen langs die zijde tot schier onder de muren der stad genaderd. Toen de ontruiming geëindigd was, schoot het kanon de huizen en gebouwen neer, hakte de bijl de boomen om, ruimde schop en houweel elken hinderpaal weg - kortom, dat lustverblijf werd een akelige woestenij. Een ander besluit werd den 21sten uitgevoerd. {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Transport van gevangenen van Metz door het Moezeldal na de capitulatie op 50 October 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Hospitaal van tenten en spoorwegwaggons op de Esplanade te Metz na de capitulatie op 1 November 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} Het kerkhof van St.-Helena was door de verdediging ingenomen; dat van St. Gall door den vijand bezet en eindelijk dat van St. Urbain, ten gevolge der overstroomingen, onbruikbaar geworden. Trouwens de begrafenisstoeten, die de stad verlieten, waren reeds herhaalde malen door den vijand beschoten, of wel door detachementen soldaten gedwongen geweest terug te keeren: de overheden besloten dat men voortaan in den Botanischen tuin zou begraven, met bepaling dat, na de opheffing van den staat van beleg, de lijken opgegraven en naar de oude kerkhoven zouden worden overgebracht. ‘De Botanische tuin,’ zegt de oud-redacteur van le Courrier du Bas-Rhin, ‘ligt in de wijk der Academie, tegenover de gebouwen der academie zelf. Daar groef men groote kuilen, en men legde er, tijdens het langdurig beleg, naast elkander, rijk en arm, grijsaard en kind, officier en simpel soldaat neer. Een klein houten kruis, op hetwelk in haast een naam gemorst werd, toonde de plaats van iedere doodkist aan, en iederen dag moest men die gemeenschappelijke graftombe vergrooten. Daar, in dien tuin, in doodenveld herschapen, is grootendeels de geschiedenis der heldhaftige verdediging van Straatsburg te vinden; elk kruis bevat een drama. Dit zegt het onnoozele kind, dat terwijl het zorgeloos speelde, door een granaat getroffen werd; het andere meldt dat een vader, eene moeder uit den familiekring werd weggeslagen. Hier spreekt het kruis van een soldaat, van een onbekend held, op den voorpost gevallen, op den wal neergebliksemd. Daar is het een officier, gesneuveld aan het hoofd zijner manschappen. Ieder Straatsburger heeft daar, in dien droevigen tuin, een bloedverwant, een vriend, een geliefd wezen zien ter aarde bestellen; want ieder dag en dit gedurende ettelijke weken, was een dag van rouw, en er verliep geen uur of men verkondigde een nieuw offer.’ Om de schandelijke speculatiën op de prijzen der levensmiddelen te weren, werd er een besluit uitgevaardigd, waarbij bevolen werd: dat al het vee gedurende de blokkade, in de stad ter markt moest worden gebracht, welke markt voorloopig dagelijks van 8 uren des morgens tot 6 uren des avonds gehouden werd. Het tegemoet gaan der landbouwers, ten einde aankoopen te doen vóor dat deze de markt bereikt hadden, of bij hen aan te dringen het vee op een gezetten prijs te houden, beide gevallen waren uitdrukkelijk verboden. De Duitsche troepen hadden middelerwijl aanzienlijke versterkingen bekomen en den 22sten Augustus werd de stad andermaal opgeëischt. Men berichtte tevens dat men in het Duitsche kamp op een geregeld bombardement was voorbereid. Die verschrikkelijke bedreiging was het volk slechts bij gerucht ter oore gekomen, en des avonds togen een aantal burgers naar het stadhuis, om juiste inlichtingen daaromtrent in te winnen. Het antwoord luidde, dat men een veiligen nacht tegemoet ging; doch later wijzigde de maire dit gezegde in een gansch tegenovergestel den zin. Ja, de nacht was kalm; maar 't was de kalmte vóor het onweer.... Den 23sten Augustus las men op de stadsmuren: ‘Inwoners van Straatsburg! Het plechtig oogenblik is gekomen. De stad wordt belegerd en aan de gevaren des oorlogs overgeleverd. Wij doen een beroep op uwe vaderlandsliefde, op uwe mannelijke krachtdadigheid, ten einde de hoofdstad van den Elzas, die geavanceerde schildwacht van Frankrijk, te verdedigen. Wapens zullen den burgeren op aanduiding van den maire afgeleverd worden. Vrienden, moed! Het vaderland heeft op ons het oog gevestigd.’ Schoone woorden, die echter vele Straatsburgers niet erg meer opwekten. Hoe, zou het verschrikkelijke, - of volgens generaal Uhrich het plechtige, - oogenblik, nu eerst aanbreken? Waren de reeds zoo ijselijk doorgetobde nachten dan niets geweest als kinderspel en zou nu eerst de groote plechtigheid aanvangen?... Er ligt in dat woord schier eene bittere spotternij! De waarschuwing was echter gemeend, en met een bang en beklemd gemoed droeg men alles, wat de kamers der huizen aan waarde nog mochten bevatten, naar de kelders. Kinderen en vrouwen daalden andermaal in die droevige, kille, dompige maar toch gezegende verblijven, welke reeds zoo menig menschenleven hadden beschut, en aan welker bouwing, in elke versterkte stad, voortaan eene dubbele zorg mag besteed worden. Of wordt het, bij het barbaarsche beschieten van steden, niet noodig, dat ieder bewoner zich zooveel mogelijk in zijn eigen huis versterke?... Al die angst welke Straatsburg neerdrukte, werd plotseling van aller aangezichten weggevaagd. Er was, zeide men, een dagblad uit Parijs binnen de stad gebracht en des namiddags zouden de avondbladen van Straatsburg l'Impartial du Rhin en le Courrier du Bas-Rhin, eene heuglijke tijding bevatten. Men ontrukte elkander in de straten de eerste nummers dezer bladen; men verslond het nieuws; men las het, op een paal staande, aan de luisterende menigte voor, en die menigte barstte welhaast in luide toejuichingen los; want, zoo las men, Bazaine had voor Metz eene schitterende overwinning behaald; het leger van Frederik Karel was geheel in de pan gehakt; de rente te Berlijn was 2 francs gedaald en Pruisen riep al de achtergebleven troepen op. Een heldere glimlach, een straal van geluk glanste over zoovele doodsche en vermagerde aangezichten. Alles jubelde, want, zeide men, de Duitschers zullen het beleg opbreken en hunne broeders in het noorden te hulp snellen. Men onderzocht de mogelijkheid der verschillende tijdingen niet; men geloofde alles, het meest tegenstrijdige zelfs zoo als vele wellicht nooit aan het Evangelie geloofd hadden. Men geloofde zelfs die ijselijke waarschuwing, op de muren geplakt, niet meer; men geloofde niets dan de dagbladen van Parijs, die echter in gansch den oorlog van 1870-71 zoo weinig geloof verdienden. De ontgoocheling kwam echter spoedig opdagen. De houwitsers en bommen sloegen het zoo vlug opgetooverd luchtkasteel ten eenenmale weg. De nacht was zeer donker; men kon op de wallen niet juist de plaats onderscheiden, waar de vijandelijke batterijen waren opgericht. Zij hadden zich zoo goed verschanst, dat het Fransche kanon er niet in slaagde ze te demonteeren. De regen viel aanhoudend neer. Te elf uren des avonds ving het vuur aan; de donder van het kanon hield geen oogenblik op; het akelig gesis en geschuifel der projectielen doorsneed gedurig het schokkend gerommel. De stad werd op de meest verschrikkelijke wijze geteisterd. De houwitsers vielen op de cathedraal, op de kerken, op de seminariën, op het gasthuis, op de kazernen, op de ambulancen en in alle straten. Het was alom een geschok, een gekraak, een gebons en gedonder alsof er geen enkele steen op zijne plaats bleef, en die toestand duurde tot 's morgens 8 uur. (24 Augustus.) De dooden en verminkten werden opgenomen; het waren volwassenen en kinderen, gekwetsten en vrouwen. De rouw was overal.... De stad werd beschoten door batterijen, ten noorden en ten zuiden opgeworpen; de batterijen die te Kehl stonden, wierpen eene jacht van bommen en houwitsers op de citadel, die op menig punt letterlijk doorkerfd was en waar, in den morgen van den 24sten Augustus, een der gebouwen, binnen den ringmuur gelegen, de prooi der vlammen werd. Dag en nacht schoten twee en dertig kanonnen en acht mortieren, achter sterke blindeerings- en aardewerken verschanst, op dit punt. Een piket van twintig douaniers was gelast buiten de Saverne-poort de werklieden te beschermen, welke daar ter plaatse eenige verdedigingswerken voltooiden, en tevens om de werken, die de Duitschers daar opwierpen, te verontrusten. Den 24sten 's morgens waren die douaniers, op het kommando van kolonel Blot, van het 87ste linieregiment, vooruit getogen, en hadden negen soldaten, van het 34ste regiment Pommeren, krijgsgevangen genomen en in triomf stadwaarts gebracht. Duur moest dit betaald worden!... {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij geven nogmaals het woord aan den gewezen redacteur van de Courrier du Bas-Rhin. ‘Den nacht van den 24sten Augustus... O, wij roepen niet zonder sidderen dien nacht in ons geheugen terug. Men kan met recht zeggen dat de mensch geen verschrikkelijker foltering kan ondergaan dan die, welke eene bevolking van 80,000 zielen, gedurende dezen nacht, moest verduren. Wat al rampen! Wat al puin! Wat al rouw! De beschieting ving ongeveer te 8 uren aan. Al de vuurmonden die de vijand rondom de stad vereenigd had, moesten te gelijker tijd dood en vernieling braken. Geen oogenblik rust, geen oogenblik stilzwijgen: het was een helsche hagelslag van houwitsers, die woedend schuifelden en wier hoekige en verwrongen scherven, bij het doorsnijden der lucht, een akelig geluid gaven hetwelk het koud zweet deed uitbreken. In de kelders weenden en baden de vrouwen en kinderen. De mannen stonden zwijgend, neergeslachtig en schepten slechts moed in het plichtgevoel dat zij voor hunne huisgezinnen waakten; in de zucht hunne have te redden. De zieken en gekwetsten leden onnoemlijk door het aanhoudend gedommel. Men vroeg zich zelf somtijds af, of men niet droomde, of men niet de speelbal was eener nachtmerrie. Zij hadden dáár moeten zijn, die mannen welke verkondigden dat de oorlog noodzakelijk was! O, waarom stonden zij niet vereenigd in het midden dier verschrikkelijkheid, zij, die de woorden van den despoot toejuichten, toen hij Duitschland zoo noodlottig uitdaagde! Zij, die met een vroolijk hart, den spotlach op de lippen en de hand in de zijde, verklaarden dat zij al de verantwoordelijkheid des oorlogs, die aanving, op zich namen! Zij, die om hunne eerzucht te voldoen, hunnen dorst naar winst te verzadigen, om eene schande en eene misdaad uit te wisschen, den oorlog van 1870 hebben gedecreteerd en goedgekeurd! - Ja, ik zou hen allen met de bevolking van Straatsburg hebben willen zien lijden.... Te midden van puin, vlammen, dooden en stervenden had ik hen daar willen zien, sidderend van schrik, en tot hunne straf zou ik hen hebben willen dwingen te roepen: ‘leve de oorlog!...’ ‘Te 10 uren hoorde men plotseling onder het krakend pletteren der houwitsers, den kreet: brand, brand! Het waren de wachters op den toren der cathedraal. Brand, Temple-Neuf! Een oogenblik later: brand, rue du Dôme! Een half uur later: brand, Broglie! Dan: brand, rue de la Mésange! brand, Kleberplaats! brand, Finckmatt-kaai! brand, rue du Boucher! Gansch den nacht klonk de akelige kreet. Een wijd uitgestrekte gloed verspreidde zich over geheel de stad. Wat al schatten werden er in eenige uren verzwolgen! Het museum van schilderkunst, de kerk van Temple-Neuf, de bibliotheek der stad, de schoonste huizen der rijkste wijken, schier geheele straten, waren niets dan puinhoopen. Het museum van schilderkunst was slechts sedert korten tijd in de Aubette, een uitgestrekt hard-steenen gebouw, dat de eene zijde der Kleberplaats geheel besloeg, gevestigd. Gelijkvloers bevonden zich de wacht, de stalling voor het garnizoen, een policiebureau, de rechtbank van policie; in een der vleugels, de bureaux van den plaatselijken staf. Op de eerste verdieping waren de zalen van het museum. De tweede was door verschillende huurders en de derde door de photographische inrichting der gebroeders Gerschel betrokken. Wel is waar was het museum klein, maar de catalogus vermeldde eenige beroemde schilderijen: werken van Correggio, Tintoret, Guido, Alexandre Veronèse, Schoengauer, Hans Hemling, Jacob Jordaens, Philippe de Champaigne, Arnauld de Gueldre; twist in eene Vlaamsche herberg, een klein meesterstuk van Adriaan van Ostade; schilderijen van Claude le Lorrain, Laurent de la Hire, Charles Lebrun, Jean Baptiste Oudry, Brion; vervolgens doeken geteekend Zix, Gimpel, Gabriel Guérin, Beyer, Lix, Schützenberger, Ehrmann, Holtzapffel, Théophile Schuler, Jundt, Straatsburgsche schilders; twee beelden van Ohmacht; twee beelden van Gruss, waarvan een prachtige Icarus; teekeningen, gravures, talrijke copieën..... en dit alles werd vernield zonder dat er een spoor van overgebleven is. De bibliotheek.... de gansche wereld moet hare vernieling beweenen. Twee- of driehonderdduizend boekdeelen, verscheidene duizenden manuscripten, verscheidene duizenden incunabels; een Hortus deliciarum, door de abdis Herrad van Landsberg, groote in-folio, geschreven in 1280, versierd met heerlijke miniatuurschilderingen: een onuitputtelijke schat voor de kunst-, de ornementatie- en kleedingsge-schiedenis; eene verzameling der canonieke wetten, gemaakt door Rachio, bisschop van Straatsburg, in 788: eene verzameling van gebeden, in gouden en zilveren letteren en op purper-velijn geschreven, dagteekenend van de 8ste eeuw; een missaal met de wapens van Lodewijk XII en geteekend door bisschop François de Lyon, uit de 16de eeuw; de verzameling der constitutiën van Straatsburg; de processtukken van Guttenberg en de erfgenamen van zijn gewezen geassocieerde Dritzehn; eene collectie gallo-romeinsche oudheden, wapens, urnen, doodkisten; een plan in relief der stad en forten, gemaakt in 1574; de strafwerktuigen vroeger te Straatsburg gebezigd; de bronzen pot in welken de Zurichers in 1576 eene meelpap aanbrachten en die daarin warm bleef van Zurich tot Straatsburg, de roode muts der cathedraal tijdens het schrikbewind; de sabel van Kleber. Dan verder de volledige geschiedenis van den Elzas, medailles, geschilderde glasramen, portretten, nergens anders bestaande collectiën en welke door de geleerden van Europa dikwijls geraadpleegd werden.... Van al die juweelen is niets overgebleven dan een weinig stof en eenige zwart geworden bladen perkament, welke door den wind verstrooid werden.... De Temple-Neuf... de grootste der protestantsche kerken, een der oudste van de stad, in 1260 door de dominicanen gebouwd, versierd met prachtige graftomben en met eene frescoschilderij, een doodendans: een dominicaner op den preekstoel en verder de dood, welke een paus, kardinalen, een keizer, eene keizerin, een koning, eene koningin, een bisschop en monniken naar het graf geleidt; verrijkt met een beroemd orgel door den befaamden Andreas Silbermann vervaardigd.... Temple-Neuf werd van het dak tot aan den grond vernield. Niets bleef er over dan de vier waggelende muren. In de rue du Dôme werden het huis Sütterlin het huis Laroche, het huis Flach, allen schoone bijzondere eigendommen, verwoest; verder de helft der straat van Temple-Neuf; op de Broglie-plaats het huis Scheidecker, een prachtig particulier gebouw, het schoonste der stad, waar zich de Cercle Broglie en heerlijke magazijnen gevestigd hadden. Het was in hardsteen gebouwd; zijn gevel was met kunstig beeldhouwwerk en elegante balcons versierd. En dat alles waren onherkenbare puinhoopen geworden: eenige steenen en eenige balken, tusschen muren, welke dreigden in te storten, opgestapeld. Al die gebouwen waren op hetzelfde uur in brand gevlogen; dit werd snel door dat aangestoken, hetzij door de hevige hitte, hetzij door de gloeiende vonken die uit den vuuroven opstegen. Hoe kon men op zooveel verschillende punten tegelijk hulp aanbrengen? Men moest de vernieling laten uitwoeden, en de bewoners der brandende huizen hadden schier den tijd niet zich uit de voeten te maken en droegen ten hoogste een klein pakje mee, het weinige dat zij konden redden. Het bombardement hield altijd verschrikkelijk aan. De houwitsers vielen bij honderden op de brandende gebouwen; zij kwetsten, doodden die welke hulp wilden toebrengen; zij staken andere gebouwen in brand en deden ze instorten; zij schuifelden en barstten krakend en knetterend in het midden der loeiende vlammen, der neerploffende gevels, daken en zelfs van geheele huizen. In de straten zag men ongelukkigen de vlucht nemen; vrouwen, met hare kinderen in den arm, liepen weenend en radeloos als zinneloozen rond, om hier of daar eene schuilplaats te vinden; grijsaards en zieken werden met groote inspanning vervoerd; hier zuchtte een zieke, daar reutelde een stervende. Soms hoorde men aan een venster een hartverscheurend hulpgeroep; dan vielen er pannen, ploften er schouwen neer - en eensklaps zag men, een weinig verder, een nieuwen gloed, een nieuwe vuurkolom opwaarts schieten.... Het was een ander gebouw dat in brand staat... reeds slaan de vlammen op twintig plaatsen door het dak, door de vensters, door alle openingen naar buiten. De inwoners, in den kelder {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op de marktplaats te Diedenhofen (Thionville) na de capitulatie op 25 November 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De vesting Montmédy daags na de overgave, 15 December 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} gevlucht, verlaten in alle haast eene schuilplaats waar zij zich veilig waanden. Gelukkig zijn ze nog, indien zij op hunne vlucht niet door eene hom, of door de stukken van hun instortend huis, verpletterd worden. De grond dreunde, en hemelhoog stegen wolken van stof en rook op, als de Aubette, als Temple Neuf, als de bibliotheek, als de andere gebouwen beurtelings invielen.... En men had geroepen: ‘leve de oorlog!’ Wij moeten bekennen dat die beschrijving ons heeft doen sidderen. Welke toekomst voor de versterkte steden, die men de bolwerken der nationaliteit noemt! Het bombardement van Straatsburg doet ons tevens zien, dat de oorlog met de beschaving niets menschelijker geworden is; wij zouden schier zeggen: wel integendeel! Dat weerloos vernielen en vermoorden op verren afstand, waardoor onschuldigen en kunstschatten blindelings worden opgeofferd, heeft iets helsch, iets duivelachtigs. Gewis was de strijd in vroeger tijden grootscher: men vocht lijf tegen lijf, men wedijverde in lichaamskracht en behendigheid; men schoot bres, men beklauterde de muren, men streed tegen de soldaten, die zich verdedigden. In onze dagen schiet men op eindeloos verren afstand, en zonder gezien te worden; men schiet op het midden der stad, op de bewoners, op de eigendommen, juist op die welke zich niet kunnen verdedigen.... Dat denkbeeld bezielde den bisschop van Straatsburg, toen hij den 25sten met eenen parlementair de stad verliet, om zich naar het hoofdkwartier van den groothertog van Baden te begeven, die zich te Holtzheim of te Mundolsheim moest bevinden. De prelaat kende den hertog en had vriendschappelijke betrekkingen met diens vader onderhouden; hij wilde den souverein smeeken niet langer het vuur op eene weerlooze bevolking, maar op de wallen, de citadel en het garnizoen te doen richten. Monseigneur bereikte het hoofdkwartier niet: aan den voorpost werd hem verzekerd dat zijne poging nutteloos zou zijn. Hij zag zelfs generaal Von Werder niet; maar hij bezwoer de officieren van den staf, in name van den Godmensch, in name der christelijke beschaving, een oogenblik rust aan zijne arme kudde te gunnen; een nacht, een enkelen nacht slechts, opdat men met de militaire opperhoofden, omtrent de noodzakelijkheid eener aanstaande capitulatie, zou kunnen overeenkomen. - ‘Onmogelijk. Geef u over!’ was het antwoord. - ‘Laat ten minste de kleine kinderen, vrouwen en grijsaards de stad verlaten,’ had de parlementair gezegd. - ‘Neen, want dat zijn de elementen uwer zwakheid en zij maken ons sterker.’ - ‘Gij, die soldaten zijt,’ zeide de bisschop, ‘randt de soldaten aan; schiet onze wallen bres en waagt den stormloop.’ Capituleeren of sterven - dat was de slotsom van gansch de onderhandeling. Trouwens generaal Von Werder, gehoorzamend aan hooger bevel, dat van het Pruisische hoofdkwartier uitging, had reeds aan generaal Uhrich hetzelfde weigerend antwoord, omtrent het uitlaten van vrouwen en kinderen, gegeven. Ook vandaar was, zeide men, het bevel gekomen de boeren te requireeren, om hen aan de verschansingen te doen werken en hen alzoo aan de broedermoordende kogels der Franschen bloot te stellen. Middelerwijl dat de bisschop diep bedroefd naar de stad terugkeerde, was des morgens het bombardement andermaal hervat, ten minste men schoot een molen, in den faubourg Nationale gelegen, waar het graan van het garnizoen gemalen werd, tot gruis; drie naburige huizen en tien andere met stallingen en schuren, werden de prooi der vlammen. Was het te verwonderen dat de bevolking wankelde, al durfde men niet luid zeggen wat men dacht? Moet het opzien baren dat men fluisterend, zoo niet het woord ‘overgave’ uitsprak, dan toch de middelen besprak welke Straatsburg uit dien hachelgken toestand zouden kunnen verlossen? Als instinctmatig vereenigde men zich op de Broglie-plaats; vandaar begaf men zich naar de mairie en naar het hoofdkwartier, alwaar leden van den municipalen raad en eenige burgers zich bevonden, ten einde aan generaal Uhrich te vragen, of het garnizoen sterk genoeg was om de belegeraars af te slaan en hen op behoorlijken alstand te houden. Zij vroegen tevens of de kinderen en vrouwen de stad zouden kunnen verlaten, indien de beschieting aanhield. De laatste vraag is reeds hooger beantwoord; op de eerste verklaarde de generaal dat hij een te zwak garnizoen had, om een ernstigen aanval tegen een zoo sterken en van machtig geschut voorzienen vijand te kunnen wagen. Van capituleeren durfde niemand spreken, al lag dat woord wel op den bodem van ieders hart.... In den nacht van den 25sten op den 26sten, ving een nieuwe reeks rampen aan. ‘Reeds te 7 uren, zegt Gustave Fischbach, werd het bombardement met dezelfde woede als den vorigen dag, hervat. Men hoorde een verschrikkelijk gedonder, een oorverdoovend gedommel, te weeg gebracht door de houwitsers die in de stad barstten, en het geschut der wallen, dat de vijandelijke artillerie beantwoordde. Wat al millioenen, wat al fortuinen werden verzwolgen! Van alle kanten braken vlammen uit, en van verre, zeer verre hoorde men haar gebulder. In de straten zag men dezelfde hartverscheurende tooneelen van den vorigen dag: vluchtende familiën, die in haast eenig voorwerp grepen en het hoofd omwendend nog eenen blik wierpen op haar brandend huis; kinderen en vrouwen, weenend en snikkend om het hart te doen breken; dan draagbaren met gekwetsten. Hier een vader die naast de baar ging, op welke zijn zoon stervend lag uitgestrekt; daar kleine kinderen, die weenend het lijk hunner moeder volgden, doodgebliksemd op het oogenblik dat zij hare lievelingen wilde redden. In de kelders waakten groot en klein; ieder had een reiszak bij zich, waarin zich eenige kleedingstukken bevonden, immer gereed om den brand te ontvluchten die op een oogenblik kon uitbarsten..,.’ En de volkeren roepen in hunne blinde opgewondenheid: ‘leve de oorlog!....’ Rechts en links werden huizen door de houwitsers geteisterd. Gansche straten stonden in lichtelaaie vlam; doch te middernacht werd de trotsche toren der cathedraal, welke als een baak des vredes gedurig ten hemel wees, door de Duitsche kogels getroffen. Dat wonderwerk, hetwelk acht eeuwen getrotseerd had, moest dan ook door de domme kogels verwoest worden? De belegeraars hadden bemerkt dat men op die hoogte een' observatie-post had geplaatst, en van dat oogenblik was de vijand zonder genade. Het was een ijselgk en helsch vuurwerk. Men zag nu het onovertrefbaar kunstwerk, tot boven aan de spits, in een helderen gloed. Elk deel, elk loofwerk, elke boog teekende zich duidelijk af en beneden schitterden de glasramen en weerkaatsten honderdvoudig het tintelende vuur. Gansch die onmetelijke cathedraal scheen een enkele vuurklomp te wezen. Op twintig mijlen in den omtrek moet men dien nacht, de brandende cathedraal van Straatsburg hebben kunnen zien, als een vurige baak aan de boorden van den Rijn. Niemand stond echter stil om dit grootsche en phantastische vuurwerk, dat de grilligste scheppingen van een Dante moest doen verbleeken, aan te staren; iedereen vluchtte. Men zag wel met een snellen oogopslag dat ook het Huis Gods brandde; er ontsprong wel een kreet van afgrijzen aller borst, doch men had geen tijd om zich met die brandende rijkdommen bezig te houden. Men vluchtte van dit gedeelte der stad naar dat; men ijlde hier uit een huis, om ginds onder eene brug, onder een steenen boog te schuilen; doch ook om vandaar weer door den brand, de vallende steen-brokken, balken, houwitsers en bommen verjaagd te worden en alweer eene nieuwe schuilplaats langs de wallen of in de kazematten te vinden. Moeders riepen om hunne kinderen die zij in de duisternis en in de verwarring verloren hadden; kinderen weenden om hunne moeders; jongens ondersteunden ouden van dagen die hinkend, kreupel, kermend meevluchtten of letterlijk voortgesleept werden.... Kom; arm volk, roept dan nog bij het zien van al die ijselijkheden: leve de oorlog!.... De cathedraal was zwaar geteisterd; het dak des middenbeuks verbrand. Prachtige geschilderde glasramen waren verbrijzeld, beelden gebroken, ornementen, colonetten, beeldhouwwerk van allerlei {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} aard geschonden. Een houwitser was door het orgel gevlogen, doch het beroemde astronomisch uurwerk was niet beschadigd. Het hospitaal, waar zich een groot getal zieken, gekwetsten en gebrekkelijken bevonden, werd hevig bestookt. Ieder oogenblik barstte er een houwitser in de nabijheid van die rampzaligen, welke zich niet konden verroeren. Die ongelukkigen huilden, jammerden en smeekten om redding, want zij vreesden gedurig onder het instortende puin begraven te worden. Gelukkig bepaalde de verwoesting zich daar bij de kerk, die nog niet voltooid was. Verder brandden het station van den spoorweg, het gymnasium, de gebouwen der citadel, de school van St. Aurélie, de pastorie - eindelooze optelling, welke nimmer een volledig denkbeeld van al de rampen en ellenden geven zal, die de stad onderging. Den 26sten beweerde men van de hoogte der cathedraal het Fransche leger te hebben gezien, dat het geteisterde Straatsburg te hulp kwam. De Straatsburgers waren als zinneloos van blijdschap en de verbeelding speelde een zoo groote rol bij die tijding, dat men welhaast het kanon meende te hooren en reeds vooraf de overwinning ten voordeele der Franschen beslist was. Helaas! Frankrijk had niets dan woorden, groote woorden voor Straatsburg; het liet zijne schildwacht aan den Rijn aan haar lot over. Trouwens het vermocht niet anders te handelen. Toen de nacht inviel ving het heische tooneelspel andermaal aan, en werd nogmaals de bevolking omtrent die opdaging van hulp ontgoocheld. Dien nacht werden de wijk der tuiniers-landbouwers met al den rijkdom dien zij bezat, de wijk Kageneck, de faubourg des Pierres, geheel of gedeeltelijk vernield. Een aantal andere straten en huizen ondergingen hetzelfde lot. Den 27sten brandden het paleis van justitie, een jonge-meisjes-school en een aantal andere gebouwen af. Al de archieven in het eerstgenoemde gebouw werden vernield. De brand barstte des nachts in verschillende straten uit en legde onder andere gebouwen, de St. Nicolaas-kerk in puin. ‘'t Is voor Frankrijk dat gij lijdt!’ riepen generaal Uhrich, de prefect Pron en de maire Humann den bewoners, in eene proclamatie, toe, ‘gansch Frankrijk zal u voor uwe verliezen schadeloos stellen. Wij nemen, namens het gouvernement dat wij vertegenwoordigen, hiervoor de verbintenis op ons....’ De 28ste bracht geene verandering in den toestand. Den 29sten werd de municipale raad, die sedert den 8sten Augustus niet meer vergaderd was geweest, bijeengeroepen en nam het besluit, in aanmer king genomen het gewicht der gebeurtenissen, een zeker getal burgers tot het bestuur der zaken te roepen. De nienwe municipale commissie bestond uit 47 leden en de municipale raad zelf, waarvoor de verkiezingen door de omstandigheden ter zijde waren gesteld, werd ontbonden verklaard. De maire en de adjuncten werden in hunne functiën behouden. De hulp aan de gekwetsten, het herbergen van de ongelukkigen die geene woning meer hadden, werden nu geregeld. Sommige arme menschen raapten wat steenen, planken en stroo bijeen en bouwden hutten op den weg langs het kanaal der Faux Remparts, doch welhaast moesten zij ook daar opbreken en, onder klokgelui kondigde men aan, dat de huisgezinnen zonder dak zouden opgenomen worden: in de schouwburgen, in de gemeentescholen, in het keizerlijk kasteel, in de overdekte halle, in de oude en nieuwe douane en het weezengesticht; in de bureaux van weldadigheid ontvingen zij brood en aan de behoeftigen zou soep worden uitgedeeld. In de laatste dagen van Augustus was de beschieting minder hevig. Toen echter het bombardeeren der wallen aanving, telde men dagelijks een groot aantal offers. De houwitsers vlogen dwars over de stad heen en vielen den soldaten, die aan de andere zijde de wallen verdedigden, in den rug. De Duitsche kanonnen hadden niet alleen eene verre dracht, maar de artilleristen pointeerden met eene wanhopige juistheid. Daarbij stonden de arme Fransche soldaten langs die zijde zonder beschutting en schier iedere kogel was een offer. De soldaten waren overtuigd dat zij, bij het betrekken der wallen, naar den dood gingen. Bij het verlaten der kazernen drukten zij elkander de hand, vertrouwden elkander hunne laatste wenschen en groeten voor hunne ouders, geliefden en vrienden, en wanneer zij elkander weer terugvonden, volgde er eene lange omhelzing, even als vrienden die elkander na eenen veldslag terugzien. De voorsteden werden in die dagen verschrikkelijk geteisterd. De lijst der burgerlijke dooden, ongeveer tachtig in getal sedert den aanvang van het bombardement, werd dagelijks grooter. De houwitsers die tot in de verborgenste hoeken ontploften, spaarden oud noch jong. Dezen werd een been, genen een arm, anderen letterlijk het hoofd afgeschoten. Een houwitser viel op de brug nabij den schouwburg, waar een vader, eene moeder, eene dochter en een zoon schuilplaats hadden gevonden.... de zoon werd in twee geslagen. In de Finckwillerstraat vloog een houwitser door een venster der tweede verdieping binnen; hij doodde eene vrouw en een kind dat zij op den arm hield. Het hoofd viel langs de eene zijde, lijf en beenen werden door het venster uitgeworpen... Doch waarom al die ijselijkheden aangehaald! De municipale commissie zalfde zooveel mogelijk die vreesselijke wonden en bestreed moedig de ellende. Men richtte openbare restauratiën in, waar men, voorzien van een bon, kosteloos kon eten. In andere huizen diende men voor eenige stuivers een voldoenden maaltijd op. Het daaruit voortspruitende tekort werd door openbare inschrijvingen aangevuld. Aan levensmiddelen was geen gebrek, doch eenige dezer werden aan fabelachtig hooge prijzen verkocht en aan zekere bijspijzen was schier gebrek, onder ander aan melk en bier. De koeien, schraal gevoed, gaven slechts weinig melk; de nog bestaande brouwergen hadden geen voorraad meer, en het is den Straatsburger onmogelijk te leven zonder zijn bier.... Onder dagteekening van den 31sten Augustus en van den 1sten September vinden wij een paar proclamatiën van generaal Uhrich: de eerste betrekkelijk de samenscholingen, welke verboden werden, aangezien men in eenige groepen den vorigen avond leve de republiek! had geroepen; de tweede tegen de dieven en schurken welke, in al die ellenden, zich aan roof en diefstal schuldig maakten, in de kelders der verlaten huizen drongen, daar den vloer omwoelden, in de hoop er verborgen schatten te vinden. Vele inwoners die later in hun vernielden eigendom hunne geldwaarde en juweelen hoopten terug te vinden, stonden helaas! voor de geplunderde kuilen en holen. Heldhaftig werd er op de wallen gestreden; moedig waagden de Franschen uitvallen, in de hoop zich op de vijandelijke batterijen te kunnen werpen en die gevloekte kanons te kunnen vernagelen, welke zooveel kwaad berokkenden. Wel werden den vijand groote verliezen toegebracht, doch wat de batterijen betreft, deze konden door de Franschen niet bereikt worden. Men wist, door geruchten, dat men den lsten September bij Sedan slag geleverd had; de tijding eener glansrijke overwinning was welhaast in omloop. Mac-Mahon had de Duitsche legers verslagen en zat den vijand met 400,000 man - van waar zouden zij gekomen zijn! - op de hielen. De Elzas was gered! Men zeide ook dat de republiek te Parijs geproclameerd was en Trochu en Jules Favre deel maakten van het voorloopig gouvernement - eene tijding, die eerst twee dagen later waarheid werd. Volgens sommigen zou de Carlsruher Zeitung, waarvan als bij toeval een exemplaar in de stad was aangebracht, dat voorbarig gerucht hebben meegedeeld; anderen beweerden dat het uit de voor-afberaamde republikeinsche woeling, welke in den Elzas vertakkingen moest hebben en van welke de heer Keratry nadien in het openbaar gesproken heeft, ontstond. In die onzekerheid wendde men zich herhaalde malen, onder anderen leden der municipale commissie, tot den prefect baron Pron, die op zijn woord van eer verklaarde geene enkele tijding, sedert den 29sten, ontvangen te hebben. Den 3den September bracht een parlementair eenige door generaal Von Werder geteekende vrijgeleiden aan. Zij waren voor voorname familiën bestemd en verkregen door invloedrijke dorpbewoners, welker gemeenten in den omtrek door de Duitschers bezet waren. Eenige huisgezinnen maakten er gebruik van, andere weigerden. Wij moeten, aanvangende met deze dagteekening, de gebeurtenissen, welke weinig variatie meer opleverden, beknopter samenvatten, en slechts de voornaamste punten aanstippen. De schouwburg werd de prooi der vlammen; ook de Finckmat-kazerne, wier bouwing van {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} 1746 tot 1756 dagteekende. Het was op de binnenplaats dezer kazerne dat Lotuis Napoleon den 30sten October 1836, toen hij den dwazen aanslag op Straatsburg waagde, door een tamboer-majoor van het garnizoen werd aangehouden. Door een tamboer-majoor.... door den man der parade! Wie was geschikter dan hij om de hand op den held van Straatsburg te leggen.... {== afbeelding Nachtkwartier op de Pruisische hoofdwacht te Metz, na de overgave. ==} {>>afbeelding<<} Het stadhuis werd door de municipale commissie verlaten, uit hoofde der gevaren welke die plaats opleverde; de commissie hield hare zittingen in het hotel du Commerce. Den 7den September vielen onder ander twee houwitsers in de ziekenzaal der kazerne Saint-Nicolas en lieten er dooden en gekwetsten achter. Den 9den werd de kazerne zelf bedreigd; de brand bepaalde zich echter tot een der paviljoenen van het gebouw, doch de wijk van Saint-Nicolas werd verschrikkelijk door het vuur geteisterd. Den 10den brandde de schouwburg af. Helaas! dit gebouw was in de laatste dagen de schuilplaats van vele familiën geworden; zij sliepen in de gangen en kelders, op matrassen uit den brand hunner eigen huizen gered, of op bedden die hun door de openbare weldadigheid waren verstrekt. Daar bevonden zich vele vrouwen en kinderen, ook zieke kinderen. De soldaten en pompiers droegen de vrouwen en kinderen, die niet meer konden vluchten, in hunne armen buiten de vlammen en dwars door verstikkende rookwolken, in de straat. En altijd vielen de kogels op dien vuurpoel en wakkerden voortdurend den brand aan! Eenige der redders werden gekwetst, doch de ongelukkigen waren buiten bereik der vlammen, en konden, waar zij wilden, eene nieuwe schuilplaats opsporen. Niets werd er gered - tenzij eenige muziekpartitiën, die door een nationalen garde aan het vernielend vuur werden ontrukt. Even als de bibliotheek en zooveel andere gebouwen, vervloog de rijkdom daar in rook. De berichten over de verdediging der stad gewagen met veel lof van den moed der vrijschutters, onder het bevel van een leeraar in de scheikunde bij de faculteit der wetenschappen te Straatsburg, den heer Liès-Bodard, alsmede van eene groep vrijwilligers, gekommandeerd door den heer Geisen. De laatste had in het leger gediend; doch de eerste had nimmer geweer noch sabel gehanteerd. Die geïmproviseerde soldaten toonden eene dapperheid, welke hunnen naam dierbaar aan het geteisterde Straatsburg zal doen blijven. Andermaal door valsche geruchten in dwaling gebracht had Liès-Bodard den 10den aan zijne compagnie eene depeche bekend gemaakt, eene overwinning door generaal Dumont op de Duitschers behaald, aankondigende. De generaal marcheerde met 25000 man ter ontzet van het arme Straatsburg binnen achtenveertig uren zou de stad bevrijd, binnen acht dagen gansch de Elzas ontzet zijn! De Carlsruher Zeitung bevatte daarenboven de proclamatie der republiek te Parijs. Nogmaals ontgoocheling! De municipale raad verklaarde dat zij opzichtens die proclamatie geene berichten ontvangen had; dat aan de eerste tijding niet het minste geloof kon gehecht worden en men haar beschouwde als het werk van een kwaadwillige, wiens handelwijze men ten sterkste afkeurde en laakte. De tijding der overwinning van generaal Dumont was in de prefectuur, op een stuk cigarette-papier geschreven, en dit laatste in eene cigaar gerold, aangebracht. Eene andere tijding vond niet minder ingang. De ongelukkige bevolking ving ieder zonnestraaltje hoop op, dat door de donkere wolken schemerde! Zwitserland, zeide men, kwam Straatsburg te {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} hulp - wel is waar niet met de wapenen, maar met een kracht-dadigen invloed. Zwitserland had den smartkreet; der ongelukkige stad gehoord en vroeg het ontsluiten der poorten, om vrouwen, kinderen en grijsaards te laten uitgaan en dezen in het gastvrije vaderland van Willem Tell te helpen, te verzorgen en zooveel troost en hulp te geven als dit mogelijk zijn mocht. Inderdaad, de president des Bonds richtte eenen brief aan den maire van Straatsburg, in welken hij hem de benoeming der commissie en het doel harer werking aankondigde. Toen de heer Humann den brief, in de zitting van den 10den September, voorlas, was hij zoo diep ontroerd dat tranen zijne stem verstikten. Treffend oogenblik voorwaar! Al de leden der municipale commissie waren opgetogen en in menig mannelijk oog vonkelden heldere tranen. Men greep de toegereikte hand als het ware vast en men kuste ze dankbaar. 't Was de eerste maal dat er wezenlijk eene stem van redding, deze laatste mocht dan ook slechts gedeeltelijk zijn, door Straatsburg klonk. De afgevaardigden hadden zich in betrekking gesteld met generaal Von Werder en moesten den volgenden dag aankomen: het waren de heeren Dr. Röhmer, voorzitter der gemeente te Zurich, kolonel Von Büren, voorzitter der gemeente te Bern en de Staatssecretaris te Bazel, Dr. Bischoff. Generaal Uhrich berichtte hun, dat de poorten voor hen zouden geopend worden en een parlementair zich den 11den, te 11 uren, te Eckolsheim zou bevinden. Het doel, zeide hij in den brief, dat u binnen de muren van Straatsburg geleidt, is zoo eervol dat het u voor eeuwig de dankbaarheid der bevolking, der burgerlijke en militaire overheid verzekert. {== afbeelding Prins Adelbert van Pruisen, admiraal en opperbevelhebber der Noord-Duitsche Bondsvloot. ==} {>>afbeelding<<} ‘Men bracht, zegt Fischbach, een bangen, een onrustigen nacht door. Het bombardement duurde altijd voort en zaaide dood en brand in het ronde. De Faubourg des Pierres stond nog in lichtelaaie vlam. Iedereen dacht aan de Zwitsersche deputatie en deed zich de vraag, of het wel mogelijk was dat de poorten zouden geopend worden, om vrienden en redders te laten binnentreden. Men durfde schier aan dat geluk geen geloof hechten en het gerucht kwam in omloop, dat de voor den volgenden dag aangekondigdeper-sonen, zendelingen van den belegeraar waren, die, onder voorwendsel van Zwitserlands gastvrijheid aan te bieden, de stad zouden binnentreden, om vervolgens den vijand verslag over den toestand te geven. Wat de vrouwen en kinderen betreft, welke zij beloofden onder hunne bescherming weg te voeren, de Pruisische spionnen zouden die belofte wel ijdel weten te maken! Zóóver hadden lijden en schrik de gemoederen gebracht. Men kon zich niet meer met het denkbeeld van geluk vereenigen; die welke als vreemden opdaagden, konden niet zijn dan verraders.... Toch was die goede tijding ditmaal waarheid. Ditmaal moest geene pijnlijke teleurstelling de vreugde opvolgen. 't Was Zwitserland wel dat interveniëerde, zegt de berichtgever. Te 11 uren des morgens vereenigde zich de municipale commissie in het hotel du Commerce en begaf zich met den maire en zijne adjuncten aan het hoofd, naar de Nationale poort, door welke de afgevaardigden zouden binnenkomen. Eene ontelbare menigte volgde de commissie op en in al de straten, niettegenstaande het altijd voordurend bombardement, heerschte eene buitengewoon drukke levendigheid.... Nu werd de ophaalbrug neergelaten.... De menigte ontblootte zich het hoofd.... duizenden stemmen riepen diep ontroerd: ‘leve Zwitserland!’ ‘De deputatie verscheen onder de poort. De drie afgevaardigden van dat grootmoedige volk traden binnen; zij gaven elkander den arm en schenen aan eene diepe ontroering ter prooi. Wat al tranen barstten uit de oogen, toen men deze drie mannen den voet in de ongelukkige stad zetten zag. Iedereen had hun de hand willen drukken en zegenen; want iedereen had eene moeder, eene zuster of een kind, voor welke men immer beducht was, en die nu eene beschermende schuilplaats zouden vinden. Al de mannen gevoelden zich herleven; weten dat hetgeen men lief heeft op de wereld in veiligheid is; slechts worstelen voor zichzelf - gewis, dat geeft nieuwe kracht, dat spreekt nieuwen moed in het hart.’ Toen de Zwitsersche deputatie in haar vaderland was teruggekomen, maakte zij een volledig verhaal van het voorgevallene op. Dit verslag is zeer wijdloopig, doch het is belangwekkend in den vollen zin des woords. Wij willen het onzen lezers hoofdzakelijk doen kennen, te meer daar het ons ook buiten de stad, aan de zijde der belegeraars brengt. Het initiatief dezer edele zending van menschlievend-heid, welke zoo schitterend de onzijdige volkeren Zwitserland, België en Nederland in den laatsten oorlog gekenmerkt heeft, was uitgegaan van den heer Bischoff, reeds vroeger genoemd als lid der deputatie. Na zich van aanbevelingsbrieven van den Bondsraad en den gezant van den Noord Duitschen bond te Bern voorzien te hebben begaf het drietal zich op weg. De luitenant van den stat {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Von Wattenwijl en de bankier Staehling, te Straatsburg gevestigd, doch die eenige weken geleden naar Bazel geëmigreerd was, voegden zich bij de deputatie. De laatste, vroeger municipale raadsheer in zijne woonstad, kon haar gewis aanzienlijke diensten bewijzen. Te Dinglingen werd de deputatie door twee ordonnansen en een rijtuig opgewacht. Te Ickenheim en Plotzheim togen zij langs de schipbrug over den Rijn en bevonden zich welhaast in den pinkring, welke de belegering beschreef. ‘Reeds van zeer verre,’ zegt het rapport, ‘zagen wij den toren der cathedraal ten hemel rijzen en hoorden het gedonder van het kanon. Het weder was regen- en stormachtig.’ Den 9den des avonds bereikten de afgevaardigden de Badensche divisie te Oberschäffolsheim, waar generaal De la Roche het bevel voerde. Niet zonder moeite kwamen zij onder dak en sliepen, bij gemis van bedden, in de dekens gerold welke zij bij zich hadden. Den 10den begaven zij zich naar het hoofdkwartier van generaal Von Werder, te Mundolsheim, die de deputatie zeer vriendschappelijk ontving en de krijgskundige redenen kennen deed, welke zich tegen de vraag opwierpen; maar die toch ten slotte vrij gemakkelijk toestemde. Luitenant-Kolonel Von Leszcinsky werd door den opperkommandant voor het leiden der verdere onderhandelingen aangeduid. Ook bij dezen vond de deputatie een alleszins sympathetisch onthaal. Hij gelastte zich den brief des Bondraads, door middel van een parlementair, den maire van Straatsburg te doen geworden. Een allerhartelijkst onthaal vond de deputatie bij den groothertog van Baden, wiens hoofdkwartier in het naburige dorp, te Lampertheim, gevestigd was. Het onthaal dat deze vorst haar gaf, verdreef inderdaad de laatste wolken, die de onderneming langs de Duitsche zijde konden benevelen, en in aanmerking genomen het karakter van generaal Uhrich, was men nu slechts nog beducht voor den goeden uitslag binnen de muren. Wij kennen echter het zoo toegenegen antwoord reeds dat de Fransche bevelhebber der deputatie gaf. Het bezoek binnen de stad moest den volgenden dag plaats hebben. Aan de Duitsche zijde bepaalde men 8 uren; doch generaal Uhrich gaf 11 uren op. Eene vergissing vreezende begaf de deputatie zich den 11den September reeds vóór het eerstgemelde uur naar de voorposten. Te 11 uren verscheen de Pruisische officier met zijn trompetter, die ons als parlementair zou vergezellen. Men sloeg den weg in, die langs Koenigshofen, naar de Nationale poort (Weissthurmthor) geleidt. De weg werd in den aanvang per rijtuig en toen men de stad naderde, te voet afgelegd. De belegeraars hadden daar ter plaatse het vuur gestaakt; dat der belegerden zweeg insgelijks langs die zijde. Een Fransch parlementair, een schoon Arabisch paard berijdende, naderde; de twee officiers wisselden de brieven en de deputatie volgde den Franschen afgevaardigde. Men ruimde voor het rijtuig eenen weg over eene aarden borstwering in. ‘De poorten waren geopend,’ zegt het verslag. Welk binnentreden in eene stad, aan al de marteling van den angst onderhevig! ‘Een heer in het zwart gekleed trad ons te gemoet en aan de poort wachtte ons gansch de municipale raad van Straatsburg, in zwarten rok, met den maire en zijn adjunct aan het hoofd, den driekleurigen sluier om het middel. Verder op stonden talrijke groepen inwoners. Men ontving ons met den kreet van leve Zwitserland! enz. Tranen van ontroering biggelden op aller wangen. Het was de eerste maal, sedert den aanvang van het beleg, sedert de verschrikkelijke dagen en nachten des bombardements, dat er vrienden van buiten in die zoo wreed geteisterde stad traden en haar hunne toegenegenheid en hulp aanbrachten. Waar is het hart dat niet diep ontroerd wezen zou! En wat zagen wij rondom ons? Eene ijselijke verwoesting. De wijk, door welke de straat liep, in welke wij ons bevonden, was grootendeels in assche gelegd, en wat ik aanschouwde, herinnerde mij de puinhoopen van Glaris.... Op het adres dat de maire, namens den municipalen raad, ons voorlas, werd door den heer Bischoff in het kort geantwoord. Niet welsprekend zijnde, zeide hij, zullen wij trachten, daden het woord voor ons te doen voeren.’ Men trad de stad binnen. Alle winkels waren gesloten, de vensters deels gebarricadeerd, de keldergaten gestopt. De municipale raad, door de kogels uit de mairie verdreven, had, zoo als reeds gezegd is, in het hotel du Commerce, een overwelfd lokaal betrokken, waar de werkzaamheden onmiddellijk werden aangevangen. De heer Bischoff deelde in korte woorden het door de deputatie aangenomen program mee; hij deed de te nemen maatregelen kennen, hoofdzakelijk in het opmaken van eene lijst der personen bestaande, welke van de eventuëele machtiging, door de twee krijgsbevelhebbers verleend, gebruik zouden maken. Opzichtens het getal personen, dat Straatsburg zou kunnen verlaten, was het ons niet gegeven eenige juiste aanwijzing te doen. Men behoorde vooraf de gevallen aan te duiden, in welke de uittocht noodzakelijk was. Met dit doel moest de maire afkondigen, dat iedereen, bij voorkeur vrouwen, kinderen, grijsaards en zieken, zich kon doen inschrijven. Des avonds te 5 uren werd namens den maire het volgende bericht op de stadsmuren geplakt en dat wij hier ter plaatse insmelten: ‘De personen, die voor zich en hunne familiën een vrijgeleide wenschen te erlangen, om onder toezicht der afgevaardigden van den Zwitserschen bond, de stad te verlaten, worden uitgenoodigd zich te doen inschrijven op het bureau, hetwelk in het hotel du Commerce zal gevestigd zijn, te beginnen Maandag, den 12den September dezer, te 8 uren des morgens.’ Generaal Uhrich werd vóor die publicatie door de deputatie bezocht; zijn hoofdkwartier was gevestigd in het hotel dat hij uit hoofde zijner functiën bewoonde. De kogels hadden het niet gespaard, toch behield het een goed uiterlijk. Beneden langs de straat bevonden zich de werk- en slaapkamer des generaals. Zijne sympathie was, zooals gezegd is, gansch voor de zending der drie Zwitsers gewonnen. Betreffende 't geen buiten de muren voorviel, repte de bevelhebber geen enkel woord; admiraal Excelmans, die te Straatsburg de flotielje kanonneerbooten kommandeerde, was integendeel zeer vraagziek naar tijdingen van buiten. Men had schier geen denkbeeld van 't geen er, in de laatste dagen, in Frankrijk plaats greep. De afgevaardigden bevestigden de berichten, welke de belegeraars den bevelhebber deden geworden; zij bevestigden de neerlaag van Sedan, tevens dat het Fransche leger geene enkele overwinning behaald had en geene hulparmee Straatsburg naderde. De deputatie bezocht de stad, vooral de cathedraal: een bom had den koepel beschadigd en verscheidene kogels waren door de geschilderde glasramen gevlogen. Het houten dak van den beuk was verbrand; doch de gewelven waren ongeschonden. Het prachtig gedenkteeken bestaat nog in zijne volle majesteit. ‘Wat de bibliotheek betreft,’ zegt het rapport, ‘al hare schatten zijn voor de wetenschap onherroepelijk verloren; doch waarom heeft men ze niet in veiligheid gebracht, bij voorbeeld - zoo zegt men in het Duitsche kamp - in de kelders, dewijl het bombardement vierentwintig uren te voren den plaatskommandant werd aangekondigd? Het schijnt dat deze, naar ons bericht werd, den inwoners van die waarschuwing des vijands geene meedeeling had gegeven.’ De beschieting duurde immer voort; wel is waar schoot de belegeraar niet meer op het midden der stad, maar wel op de wallen; doch de bommen komen niet juist altijd aan hun adres, en meer dan een houwitser schuifelde door de stad en barstte op weinigen afstand der deputatie. Aan levensmiddelen was er geen gebrek; het vleesch kostte 3 franken het pond; het paardevleesch de helft van die som. Toen de deputatie in het hoofdkwartier terugkeerde, was zij nog niet in staat eenig getal omtrent de personen die vrijgeleide verzochten, te geven.’ Wij hadden, zoo luidt het verslag op dit punt, nog geen denkbeeld van het getal dat zich zou aanbieden om de stad te verlaten; maar generaal Von Werder scheen de zaak zeer breed te willen opnemen. Door tusschenkomst van den groothertog van Baden hadden reeds een aantal personen en familiën Straatsburg verlaten. Nu stelde de Duitsche kommandant ongeveer dertig wagens, voor iedere colonne uitwijkelingen, ter onzer beschikking; op deze wagens moesten zij aan de poorten opgenomen en van daar naar de schipbrug van Rhinau vervoerd worden. {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Daar zouden zij andere rijtuigen vinden die hen naar den Badenschen spoorweg moesten overbrengen, welke laatste op zijne beurt de emigranten kosteloos naar Bazel zou voeren. Generaal Von Werder hield er eenigszins aan dat de uitwijkelingen naar Zwitserland zouden vertrekken; vroeger zouden eenigen reden tot klagen hebben gegeven, ten gevolge hunner houding omtrent de Duitschers.’ De leden der deputatie namen nu alle mogelijke schikkingen, om den weg tusschen Straatsburg en het bestemmings-oord te verkorten en te zorgen, dat de uitwijkelingen alom een gastvrij onthaal zouden ontvangen. Doch die voorbereidende werking nam zooveel tijd weg, dat de eerste colonne landverhuizers slechts den 15den September, te 10 uren des morgens, Straatsburg verlaten kon. Reeds den 13den keerde de deputatie naar de stad terug. Generaal Uhrich had reeds eene lijst van emigranten opgemaakt die den generaal Von Werder moest worden overgelegd. Men begaf zich naar het lokaal der municipale commissie, wier zitting buitengewoon onstuimig was; want men wist nu officiëel dat men te Parijs de republiek had geproclameerd. De maire had zijn ontslag genomen; een nieuwe maire was opgetreden. In sommige straten - in al die ellende en al dien rouw! - wapperden de nationale vlaggen. Hoe het zij, de schikkingen voor het vertrek der eerste colonne werden genomen; hetzelve zou Donderdags plaatsgrijpen. In het hoofdkwartier te Mundolsheim kwam men overeen dat op dien dag vijfhonderd personen de Austerlitz-poort zouden verlaten. Omtrent de keuze in de vierduizend andere aanvragen, zou de chef van den staf te beslissen hebben. Op gemelden dag te 10 uren kwam de colonne uit-Straatsburg. Generaal Uhrich, vergezeld door eenige militaire notabiliteiten, had de uitwijkelingen tot buiten de vesting uitgeleide gedaan. Zestig gerequireerde karren met wat stroo, wachtten de ongelukkigen af: het waren rijtuigen van allen aard, hotelen spoorweg-omnibussen, enz. Alles zat kroppend vol. Achter de rijtuigen stapten blootvoets eene menigte vrouwen, kinderen en grijsaards. Om die caravane te laten doorgaan, was de Badensche artillerie verplicht, een deel harer barricaden op de voorposten af te breken. Dat juist was niet zeer aantrekkelijk, dewijl men deze gewis onder het vijandelijk vuur zou moeten heropwerpen. De Duitsche officieren waren dus met de afbraak niet erg ingenomen. Een lid der deputatie richtte onmiddellijk een verzoek aan generaal Uhrich, opdat er tot 's middags uitstel zou worden verleend, ten einde de werken te herplaatsen welke voor den doortocht der emigranten moesten worden afgebroken: ‘O’, luidde het antwoord, ‘niet tot 's middags, maar tot 1 uur en zelfs tot later als zulks vereischt wordt; men zal den noodigen tijd verkenen.’ Toen alles gepakt was en iedere wagen eene militaire wacht had bekomen, toog de colonne door cavalerie geëscorteerd, op weg in de richting van Rhinau. Nog een laatsten handdruk, een laatst vaarwel aan Straatsburg, en men vertrok..... Welhaast zou men niet meer het kanongedommel, maar het vreedzame klokgetink hooren. Den 17en September verliet een tweede konvooi van 568 uitwijkelingen de stad. Men moet echter niet vergeten, dat door bemiddeling van den groothertog van Baden, die gewis in alles eene verhevene mensch-lievendheid toonde, een aantal personen, naar Neudorff gevlucht, in vrijheid werden gelaten. Vele anderen hadden de wijk naar Baden genomen en vonden daar gastvrije schuilplaatsen. Wij hebben in den loop van het verslag opgemerkt dat Straatsburg den 12en September officiëel bericht kreeg van Napoleon's vervallenverklaring. De prefect, de heer Pron, verklaarde in de municipale commissie, zijn mandaat neer te leggen. Hij zeide tevens dat een particulier schrijven hem bericht gaf omtrent eene verklaring door het Wetgevend korps aangenomen, ‘dat Straatsburg, zijne soldaten en burgers den dank des vaderlands hadden verdiend.’ Generaal Uhrich verklaarde, aan de hem gezonden deputatie, dat hij de staatkundige gebeurtenis, welke hem werd aangekondigd, als een onbetwistbaar feit beschouwde; doch dat hij het officiëel bevel van den minister van oorlog moest inwachten, voor dat hij de proclamatie der republiek aan de bevolking kon bekend maken. Trouwens de bekendmaking was reeds volledig.... De heer Humann, maire der stad, werd den 14en September vervangen door Dr. Küss, professor bij de faculteit der geneeskunde, een der geachtste mannen van Straatsburg. In andere vacaturen werd voorzien. In de zitting van den 14en stemde de municipale commissie een voorstel, door den heer Schnéegans, redacteur van le Courrier du Bas-Rhin, aangeboden, bij welke de gezonde en weerbare mannen, die zonder dringende reden, Straatsburg bij het aanvangen der vijandelijkheden verlaten hadden ‘onwaardig werden verklaard eenig hoegenaamde openbare functie te bedienen.’ De prefect Pron werd vervangen door den hoofdredacteur van le Courrier, den heer Karel Börsch. De nacht van 15 op 16 September was een der verschrikkelijkste die men nog beleefd had. Het kanon donderde aanhoudend. Straatsburg daverde op zijne grondvesten. De brand barstte op verschillende plaatsen uit. Men hoorde tot op een afstand van vijftien uren het gedommel van het geschut. Den 18en hadden de Duitschers de muren der stad tot op geringen afstand benaderd. De kanonnade werd sterker en de brandrampen werden grooter. Vier-en-veertig kanonnen der Badensche artillerie bestookten voortdurend uit Kehl, de citadel. Elk stuk wierp ieder kwartieruurs eene bom op de forten - ontzaglijk cijfer per uur. Op den klokketoren der kerk van Kehl was een officier geposteerd, die, bij middel van een telegraphisch toestel, elk schot dat gebrekkig was, wijzigde. Al de gebouwen der citadel werden tot gruis geschoten en vlogen in brand, en de vlammen wierpen eene akelige verlichting door den donkeren nacht. Het getal ongelukkigen zonder schuilplaats werd dagelijks grooter; generaal Uhrich richtte zich tot den bisschop en vroeg de machtiging om de kerk als toevluchtsplaats te doen strekken, te meer daar generaal Von Werder de belofte had afgelegd, voortaan de cathedraal door zijne artillerie te doen ontzien. De bisschop was gelukkig de vraag in te stemmen. Men schikte alles zoodanig, dat niettemin de goddelijke dienst regelmatig in den tempel kon worden voortgezet. Groot was het getal sterfgevallen onder de grijsaards en kinderen; de reden daarvan werd gevonden in het gemis van melk, dat de basis van het gewone voedsel in zekere ziekten uitmaakt. Het stedelijk bestuur verzocht de personen die of koeien in bezit hadden, of hunnen voorraad nog ontvingen, de helft van dezen laatste ten dienste der zieken en kinderen te stellen. De oproep werd gehoord: men bracht de melk in deze of gene apotheek, waar zij op voorschrift des geneesheers werd afgeleverd. Wat den prijs der levensmiddelen in Straatsburg betreft, deze was sedert eenige dagen verbazend gestegen; de boter gold 5 fr. per halve kilo; een halve liter melk 50 c., 75 c., zelfs 1 fr.; een ei 25 c.; een zak aardappelen 60 fr.; ossenvleesch 3 fr.; paardevleesch werd in den aanvang 25 c., later 1 fr. 50 en 2 fr. verkocht. Rijst, koffie, suiker, wijn en brood werden aan dezelfde prijzen als vroeger verkocht. Den 20sten September kwam, dwars door de Duitsche liniën heen, de door het gouvernement benoemde prefect, de heer Valentin, in Straatsburg aan. Zijne geschiedenis grenst schier aan het fabelachtige. Valentin was lid der Nationale Vergadering, Straatsburger van geboorte en gewezen officier. Moedig en vol vertrouwen had hij de gevaarlijke zending welke men hem toekende, aangenomen. Door duizenden gevaren heen, bij nacht en met vermomming, was hij door den vuurgordel geslopen, welke Straatsburg omringde. Gelukkig kende hij den omtrek nauwkeurig. De Aar was hij zwemmende overgetogen. Toen hij de stadsmuren naderde, werd hij door het vuur der Fransche schildwachten bestookt, die in hem een stouten vijand dachten te zien. Eindelijk slaagde Valentin er in binnen de stad te geraken; men bracht hem druipend, beslijkt en gehavend voor generaal Uhrich. ‘Ik ben, zeide hij, de prefect van den lageren-Rijn,’ en onder het uitspreken dezer woorden trok hij een papier uit den mouw van zijn kleed dat zijne verklaring bevestigde. Des avonds vaardigde de nieuwe prefect eene proclamatie uit en voegde er een extract bij uit het Journal officiel, dat zijne benoeming bevatte. De heer Börsch trad onder dankbetuiging af. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De blokkade vam de, Noordzee: De Fransche pantservloot bij Helgoland, op 11 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Geueraal Ernst Frederik Eduard Vogel von Falckenstein, generaal-gonverneur der Kustlanden in Hanover. ==} {>>afbeelding<<} Nauwelijks was de nieuwe prefect in functie getreden, of het hotel der prefectuur, sedert verscheidene dagen gebombardeerd, vatte vlam en het schrikverwekkend brandtooneel zoo vaak reeds hernieuwd, ving andermaal aan. Niet minder dan twaalf burgers werden dien dag gedood. Den 18den September had de municipale commissie eene zitting gehou den, welke door generaal Uhrich werd bijgewoond. Had men enkel in die zitting aan den generaal den titel van ‘burger van Straatsburg’ toege kend, zooals uit den brief in dagteekening van den 20sten, door generaal Uhrich aan den maire geschreven, bleek? Gewis neen! In die zitting vooral moet er spraak geweest zijn van eene even tueele overgaaf der stad, wanneer de bevelhebber op de vernieling der verdedigingswerken en fortificatiën wees. Alles duidde aan dat de bestorming naderde. Verscheidene belangrijke punten waren in de macht der Duitschers; in de wallen was menige bres geschoten, de citadel was schier niet meer te verdedigen; de grachten waren op meer dan eene plaats gevuld. {== afbeelding Het opbrengen van twee Fransche spionnen op de Elbe bij Stade. ==} {>>afbeelding<<} Men telde zes-en-veertig dagen beleg, een-en-veertig dagen geledon viel de eerste houwitser in de stad; vijf-en-dertig dagen lang bombardeerde men geregeld voort. Vijfhonderd gebouwen waren plat geschoten, tienduizend ongelukkigen bevonden zich zonder schuilplaats en men telde tweeduizend gekwetsten in {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} de deels ingestorte kerken, openbare gebouwen en monumenten, welke in ziekezalen waren herschapen; het getal der dooden was buitengewoon groot. Den 24, 25 en 26sten September altijd dezelfde beschieting. Den 27sten September was daar, de zes-en-veertigste dag. ‘De schoonste straten, zegt een ooggetuige, de volkrijkste wijken, de voorsteden, de openbare gebouwen - puinen. De schatten der kunst, de wetenschappelijke verzamelingen, meesterstukken en wonderen - stof. Op eene wijde uitgestrektheid niets dan gruis-hoopen, opgestapelde steenen, geblakerde balken, verwrongen ijzer, brokkelen en spaanderen - ijselijke mengeling. Voor de stad de wandelingen verwoest, de bruggen vernield, de wegen onbruikbaar en alom het spoor van brand; de schoone natuur verwoest, gras en loof verdord, bloemen vertrapt; modder, omgeworpen boomstammen, vlechtwerk van dorre takken. Straatsburg in rouw; hare bevolking aan al de torturen onderworpen, dagelijks door den dood gedund; meer dan driehonderd inwoners, mannen, vrouwen, kinderen aan pijnlijke wonden bezweken of op den slag neergebliksemd; meer dan tweeduizend inwoners gekwetst, misschien verminkt, op het lijdensbed gekluisterd. Het garnizoen gelaten, heldhaftig, doch iederen dag kleiner in getal. Ongeveer zevenhonderd soldaten in den kouden schoot der aarde rustend, deze naast gene, allen gevallen in de verdediging des vaderlands. In elk huisgezin een bloedverwant of vriend die beweend wordt; in de kelders vrouwen en kinderen bleek, door zorg en tranen verzwakt; zieken die den slaap niet meer kunnen vinden; dooden die in den kuil worden neergelaten, zonder dat één enkele vriend hen vergezelt; dan in de lucht alom een schriklekkend gedruisch, een akelig geknetter, een eindeloos en donderend gekraak; dan angstkreten, kreten van lijden.... dan altijd dooden, altijd puinen. Ja, dat alles was er te zien, en 't was nog niet alles.... De oude muren der vesting gansch gehavend; de wallen doorploegd, onkenbaar, vormelooze klomp; en daar bovenop soldaten telkens weggemaaid; metalen monden, bronzen gapers, verbrijzeld, stilzwijgend - en verder die ingestorte muur, die groote ruimte - de bres.... Vóór die wallen, vijftigduizend soldaten die achter die wallen willen komen, en die er binnen weinige dagen inderdaad zullen geraken, morgen, dezen avond misschien, voortsnellende op eene brug van lijken en dit onder het gedonder van het kanon, de mitraille en het geweervuur, 1) Ja, dat alles zag men daar, want dat alles is de oorlog.’ Eensklaps zag men eene witte vlag op de cathedraal; het kanon dondert niet meer; alles wordt stil... Vreemd is die kalmte, die rust na zoo lang gedreun en gedommel. Iedereen staat stil, ondervraagt den toren, ondervraagt den hemel. Nieuwsgierigen komen aarzelend uit hunne schuilhoeken en kelders en vragen: wat nieuws? Is er wapenstilstand? Is er..... neen, het woord capitulatie wil nog niet over de lippen. Het volk stroomt te zamen voor het hôtel du Commerce; de maire, de heer Küss, treedt door het volk; men ondervraagt hem; hij antwoordt niet; hij treedt snel met gebogen hoofd, met de neerslachtigheid op het gelaat, het hôtel binnen. Daar komen hoofdofficieren aan; zij worden omringd, ondervraagd, dringend ondervraagd; eindelijk zeggen zij, dat alle verdere weerstand onmogelijk is en dat men - capituleert.... Men capituleerde! Was dat nu het einde na zooveel bloedige opofferingen? Ja, een ander einde is er niet voor eene versterkte stad. In puin geschoten, uitgemoord worden en zich eindelijk overgeven - en dat heet men: de eer is gered! Zooals gewoonlijk waren er woelzieken, die vonden dat Straatsburg nog niet genoeg geleden had. Zij dreigden met eene.... omwenteling, zongen de Marseillaise en een franc-tireur schoot vrij zijn geweer in de vrije lucht af.... De nationale garde handhaafde echter de rust. Uit de kelders en schuilhoeken, uit de harten aller moeders, uit de volle borst aller vreedzame burgers steeg gewis een dankgebed ten hemel, dat Hij die over het lot der volkeren beschikt, eindelijk een blik van mededoogen op de rampzalige bevolking had geslagen. Te 2 uren des morgens was te Koenigshofen de overgaaf ge-teekend. Generaal Von Werder verleende de krijgseer aan het garnizoen en beloofde aan stad of bewoners geen oorlogsbelasting te zullen opleggen. De capitulatie luidde als volgt: ‘.... in aanmerking genomen de eervolle en kloekmoedige verdediging dezer vesting. Art. 1. Den 28sten September 1870, te 8 uren des morgens, zal de divisie-generaal Uhrich de citadel, de Austerlitz-, de Nationalen de Visscherspoorten ontruimen. Op hetzelfde oogenblik zullen die verschillende punten door de Duitsche troepen bezet worden. Art. 2. Denzelfden dag te 11 uren zullen het Fransche garnizoen en de mobiele garde de vesting langs de Nationale poort verlaten, plaats nemen tusschen lunette 44 en schans 37 om er de wapens neer te leggen. Art. 3. De linietroepen en mobiele garde zijn krijgsgevangen en begeven zich dadelijk met hunne bagage op marsch. De nationale garde en de francs-tireurs zijn vrij op hun eerewoord en moeten vóor 11 uren hunne wapens in de mairie hebben afgeleverd. Op hetzelfde uur moeten de naamlijsten der officieren dezer troependen generaal Von Werder overhandigd worden. Art. 4. De officieren en de beambten, welke den rang van officier hebben, kunnen naar eene plaats, door hen te kiezen, afreizen, wanneer zij op hun eerewoord zich verbinden, niet meer de wapenen tegen Duitschland te voeren; het formulier daartoe wordt hiernevens gevoegd. De officieren, welke hun eerewoord niet willen geven, gaan als krijgsgevangenen met de soldaten mee naar Duitschland. De gezamenlijke Fransche officieren van gezondheid blijven tot nader order in functie. Art. 5.. De divisie-generaal Uhrich verbindt zich, na het neerleggen der wapenen, de militaire goederen, degelden, enz., behoorlijk door de hiervoor verantwoordelijke agenten, aan de Duitsche beambten en dit in den gebruikelgken vorm te doen overgeven. De officieren en beambten, welke hiermede van beide zijden belast zijn, zullen zich den 28sten, te 12 uur des middags, op het Brogue-plein te Straatsburg bevinden. Deze capitulatie werd opgemaakt en onderteekend door de volgende gevolmachtigden: van de Duitsche zijde door den chef van den generalen staf van het belegerings-korps, luitenant-kolonel Von Leszcinsky, door den kapitein-aide de-camp graaf Henckel Von Donnersmark, en van de Fransche zijde door kolonel Ducasse, kommandant van Straatsburg en luitenant-kolonel Mangin, onderdirecteur der artillerie. Denzelfden morgen richtte generaal Uhrich eene laatste proclamatie aan de bewoners. Hij bracht dank aan de Straatsburgers, wier mannelijke houding in de smartelijke beproevingen hem toegelaten had, de overgaaf zoo lang tegen te houden; aan den prefect, aan de municipale overheidspersonen, aan de militaire opperhoofden, soldaten en den raad van verdediging, aan het kleine getal vertegenwoordigers van het zeeleger; aan alle kinderen van den Elzas, nationale mobiele gardes, francs-tireurs en vrijwilligers; aan de artilleristen der sedentaire nationale garde; aan de intendance. ‘Waar zal ik voldoende uitdrukkingen vinden,’ zoo gaat hij voort, ‘om te zeggen welke dankbaarheid ik gevoel jegens de burgerlijke en militaire geneesheeren, die zich aan de verzorging onzer militaire gekwetsten en zieken toewijdden; die met zooveel geestdrift den gevaarlijken post der ambulancen, in de geavanceerde werken en aan de forten, op zich namen? Hoe kan ik genoegzaam dank zeggen aan de liefdadigen personen, godsdienstigen huizen, de openbare gestichten, die schuilplaatsen openden voor onze gekwetsten; die hen met zooveel treffende zorgen: omringden en velen aan den dood ontrukten? Ik zal tot mijn laatsten ademtocht de herinnering der verloopene twee maanden in mij bewaren, en het gevoel van dankbaar- {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} heid en bewondering, dat gij mij hebt ingeboezemd, zal slechts met mijn leven vergaan. Gedenkt van uwe zijde, zonder bitterheid, uw' ouden generaal, die zich zoo gelukkig zou hebben gevoeld indien hij de rampen, het lijden en de gevaren, welke u getroffen hebben, had mogen afweren; doch die zijn hart voor dat gevoel moest sluiten om slechts den plicht, het vaderland in rouw over zijne kinderen te zien.’ Ook de maire van Straatsburg getuigde in eene proclamatie dat de stad niet meer te verdedigen was. Door in onderhandeling te treden, spaarde de generaal der stad het gevaar van stormenderhand ingenomen, alsdan op eene allergestrengste wijze behandeld en met oorlogsschatting geslagen te worden. ‘Gij’, zeide hij, ‘die met geduld en gelatenheid al de afschuwelijkheden van het bombardement verdragen hebt, vermijdt ook nu alle vijandelijke betooging, opzichtens het legerkorps dat onze stad zal binnen rukken. Herinnert u dat de minste aanval onzen toestand zou verslimmeren en gansch de bevolking aan verschrikkelijke represailles ten prooi geven. De krijgswet zegt dat “elk huis waaruit zal geschoten worden, wordt plat gelegd en zijne bewoners over de kling worden gejaagd.” Dat iedereen dit gedenke, en mochten er onder u zich menschen bevinden, die konden vergeten wat zij hunnen medeburgers verschuldigd zijn, om machtelooze pogingen van tegenstand te beramen, belet hun deze te volvoeren. Het uur van tegenstand is voorbij. Laat ons gelaten zijn in het lot dat onvermijdelijk was.’ Het afscheid der soldaten en burgers was treffend, zelfs hartverscheurend. Zij drukten elkaar de hand, ze vielen in elkaars armen en velen weenden. Nog een groet, nog een handdruk, nog een traan uit het oog gewischt en zij gingen naar het land der ballingschap. De Duitschers trokken welhaast het nog rookende en vonkende Straatsburg binnen. Julius von Wickede beschrijft in zijne voortreffelijke Toomden uit den Oorlog, reeds meer dan eens gemeld, op eene zeer schilderachtige wijze de verschillende gebeurtenissen. Zoo haast de witte vlag op den torentop waaide, steeg er, zegt Wickede, een lang hoerah onder de Duitschers op. Als met een tooverslag stonden duizenden en duizenden op de borstweringen en zwaaiden jubelend met de mutsen. Het kanon zweeg, de spade rustte. Het hoerah werd langs de Pransche zijde slechts zwak beantwoord. Het eerste wat de Franschen deden was het land oploopen. om aardappelen en uien te zoeken. Op de Duitsche batterijen was alles in beweging; men zong de Wacht am Rhein; men juichte; adjudanten reden heen en weer; signalen die nog nooit in de loopgraven werden gehoord, werden nu geblazen. Bij den uittocht gedroegen zich de Fransche soldaten niet allen even waardig. De officieren marcheerden integendeel met donkere blikken, rechts noch links ziende, voor hunne soldaten uit. De soldaten sloegen niet zelden hunne geweren op de straatsteenen en brugleuningen stuk, of wierpen deze in de grachten. Ook hier huilden zij weer: nous sommes trahis, nous ne sommes pas vaincus, nous sommes vendus. Arme dwazen!... ‘Anderen,’ zegt Wickede, ‘waren kalm, drukten ons de hand, vroegen vuur en waren zeer in hun schik wanneer zij eene cigaar kregen. En toen eindelijk de vesting genoegzaam ontruimd was, zette de staf der Duitschers zich in beweging, worstelde niet zonder moeite door de met krijgsgevangenen opgepropte straten, en de bezetting ving aan. ‘Geen trommelslag stoorde den zwijgenden ernst - alleen de vaste, regelmatige tred, de kommando's en het geratel der kanonnen verraadt den bewoners, dat Straatsburg, na een 200-jarigen roof, door Duitschland teruggenomen is. ‘Maar niet alle Duitsche Straatsburgers ontvangen ons onverschillig. Een hunner begroet ons als geliefde landslieden; hij straalt ons vroolijk tegemoet. Wees gegroet, eerwaardige oude dom, gij prachtige grijsaard, en vergeef ons als wij hier en daar een uwer grijze haren gekrenkt of soms zelfs uitgerukt hebben. Gij zijt immers Duitsch en wij Duitschers zullen de kleine onrechtvaardigheid die u van buiten aangedaan is, omdat wij den vijand van uwe tinnen verjoegen, wel weer goed maken!’ Leblois, in zijne brochure Strasbourg avant et après le Siége, zegt, dat men niet met bommen schoot; maar met holle projectielen met kruit gevuld en die barstende, vormelooze brokken en scherven in het ronde strooiden. Zonder van bommen van verschillende doorsnede te spreken, wierp men in den aanvang simpele houwitsers, 15 à 30 centimeters lang. Deze voorwerpen waren met lood omkleed die, op het oogenblik van te barsten, in stukken scheurden, waarvan elk op zijne beurt een kogel werd. Later vielen er van 55 centimeters hoog op 24 doorsnede, en deze hadden voldoende kracht om een gebouw van den top tot den vloer, dwars door alle verdiepingen heen, te doorboren. ‘In den laatsten nacht der beschieting,’ zegt de heer Leblois, ‘richtte een dezer monster-houwitsers voor 25000 francs schade aan, in het huis van een mijner vrienden.’ Ook de shrapnell, zooals de lezer weet, een houwitser met looden kogels gevuld, ontbrak niet; men gaf dit projectiel een sterkere schokking, door de ingieting van gesmolten zwavel. Bij het barsten verspreidden zich die kogels langs alle zijden. Men vond in het Gymnasium drie dezer voorwerpen welke niet gebersten waren; een dezer was van klein kaliber en echter, toen men de laatstgenoemde ledigde, telde men 870 kogels. Ook brandstichtende bommen werden volgens Leblois gebezigd. Die voorwerpen hielden een zeker getal buizen in, welke met petroleumgeest en de uiteinden met buskruit gevuld waren. Zoodra de houwitser barstte, ontvlamde de petroleum en zich over daken of meubels verspreidende, deed hij brand ontstaan waarbij aan geen blusschen te denken viel, trouwens de Duitschers hadden voor stelregel aangenomen, zoohaast er schijn van brand ontstond, een hageljacht kogels op de brandende plaats te werpen. Omtrent den tocht van den heer Valentin, waarvan wij hooger gewaagden, deelt een correspondent het volgende mee: ‘Het is bekend dat de republikeinsche regeering den heer Valentin, die in 1848 Straatsburg vertegenwoordigde, tot prefect van het departement van den Beneden-Rijn heeft benoemd, en verlangde dat hij een blijk zou geven van zijne vaderlandsliefde door te trachten zoo spoedig mogelijk in Straatsburg binnen te komen. Hij gehoorzaamde zijne instructie en kwam langs een indirecten en moeilijken weg in de stad. ‘Als een boer verkleed en Duitsch sprekende, werd hij goed vriend van de Pruisische soldaten die te Bischheim ingekwartierd waren. Van hen ontving hij alle bijzonderheden aangaande de stelling en het karakter van de werken die tusschen dat dorp en de stad waren aangelegd. Hij zag dat te een uur het vuur van de, belegeraars het zachtst was, en de oplettendheid der schildwachten minder streng. Zelfs een beleg moet worden geschorst als de soldaten hun middagmaal gebruiken. ‘Den 22sten September trok hij door de Pruisische liniën en zwom over de gracht naar de stad. De Fransche soldaten vuurden op hem zonder te treffen. Hij riep hun toe hem aan wal te laten komen en hem dadelijk te arresteeren; ten laatste bereikte hij een punt bij een van de poorten, waar hij beveiligd was voor het vuur dat niet opgehouden had. ‘Na lang bidden en smeeken werd hij gevangen genomen en naar generaal Uhrich gebracht. Een ander feit wordt door denzelfden correspondent aangehaald: ‘Op eene betreurenswaardige uitzondering na hebben de inwoners van Straatsburg hunne overwinnaars met gematigdheid behandeld want gisteren werden drie soldaten in koelen bloede doodgestoken. De moordenaars vluchtten. Een van hen werd in een koffiehuis gearresteerd en vastgehouden tot dat Duitsche soldaten kwamen. De tegenwoordige burgers deden opmerken, dat zij niet alleen den moord hadden trachten te verhinderen, maar zelfs gepoogd hadden het ontvluchten van de moordenaars te beletten. Generaal Werder strafte de stad met de oplegging eener zware contributie en tevens dreigde hij de bewoners met de grootste gestrengheid, en met de vernedering dat zijn geheel leger een triomftocht door de stad zou houden. De maire deed echter uitkomen, dat de blaam niet op de inwoners kon worden geworpen en toen de generaal overtuigd was dat de moord alleen het werk was van misdadigars, werden de straffen opgeheyen en de stad daardoor vrijgesteld van de storting der enorme som van vier millioen francs.’ {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Woudbatterij bij Möllenort nabij de Kieler Bocht ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Schans bij Laboe aan de Kieler Bocht. ==} {>>afbeelding<<} {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Duitsche mariniers. ==} {>>afbeelding<<} Alfred Marchand's Siége de Strasbourg licht eenige punten toe welke vroeger door ons werden aangeraakt. Den 15en September wierp generaal Von Werder eenige bommen op Straatsburg. Volgens Marchand had men, strijdig met alle krijgswet, die proefneming der beschieting den belegerden niet aangekondigd, hetgeen de verontwaardiging der bevolking ten toppunt stijgen deed, en generaal Uhrich deed verklaren dat hij, indien men het vuur andermaal op de woningen derstad richtte, hij op dien aanval zou antwoorden door Kehl in brand te schieten. Dewijl generaal Von Werder geen rekening van die waarschuwing hield, opende de Fransche artillerie een hevig vuur tegen dit stadje. De. Duitsche dagbladen protesteer den; doch men betaalde den vijand slechts met gelijke munt als hij zelf uitgaf. {== afbeelding Gevecht bij Havanna tusschen de Duitsche kanonneerboot ‘Meteor’ en het Fransche jacht ‘Bouvet’ op 9 November 1870. ==} {>>afbeelding<<} Wij hebben gezien dat generaal Uhrich den 14den Augustus eene proclamatie uitvaardigde tegen de personen welke de orde dreigden te storen. Gustave Fisch bach meent dat tot dergelijke proclamatie geene reden bestond en de generaal door valsche geruchten misleid was. Marchand; deelt integendeel mee dat reeds den 8sten de prefect den minister van binnenlandsche zaken bericht had, dat meer dan vijftig personen van Pruisischen oorsprong als spions waren aangehouden. Op het einde der maand had dit handwerk zooveel uitbreiding genomen, dat de generaal verklaarde dengene die op de daken zou betrapt worden, te doen fusillee- {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} ren. Fischbach, de ooggetuige, zegt echter, dat die bedreiging gedaan werd, om den belegeraar het voorwendsel te ontnemen op de huizen te schieten welke tot observatorium dienden. Dat de Duitschers juist zoo ongenadig wreed niet waren, bekent Marchand zelf, wanneer hij zegt dat de kommandeerende generaal kisten met geneesmiddelen, chloroform voor de operatiën en kina voor de koorts, alsmede twee doctors, die te Haguenau de gekwetsten der twee natiën verzorgd hadden, de Duitsche liniën liet pas-seeren. Toen den 18den Augustus het Fransche leger voor Metz verslagen was, berichtte generaal Von Werder zulks aan generaal Uhrich, met aanbod van vrijgeleide te geven aan drie officieren, die zich van de waarheid van het door hem medegedeelde feit zouden willen overtuigen. De Fransche generaal weigerde en schreef te dezer gelegenheid aan den minister van oorlog: ‘Ik heb een zwak garnizoen, maar krachtdadige officieren. Wat mannen vermogen, wien het hart op de rechte plaats klopt, dat zullen wij doen.’ En wat deed Parijs middelerwijl voor de zoo geteisterde stad? De afgevaardigde Keller deed den 31sten Augustus een dreigend beroep op de Vergadering ten gunste der ongelukkige vesting. Het gouvernement had het voorwaar te druk met zijn eigen behoud! De Elzassers te Parijs namen zelf hunne zaak in handen en in eene gehouden meeting besloot men aan de Vergadering niet alleen dankbetuigingen, maar hulp en bijstand voor Straatsburg te vragen. Aan schitterende redevoeringen daar en later in de Vergadering ontbrak het gewis niet; men manifesteerde, men kroonde het beeld van Straatsburg met bloemen, men defileerde met bloemtuilen aan de bajonet voor dat beeld; maar aan eene afdoende hulp was niet te denken. De republiek deed ietwat meer voor Straatsburg dan het keizerrijk: den 21sten September gaf het te Parijs gevórmde Straatsburger-comité verslag zijner werkzaamheden; het had ruim 40,000 francs bij inschrijving verzameld, waarvan 18000 aan het wapenen en uitrusten van een korps francs-tireurs, uit 103 man bestaande besteed werd; 6000 fr. werd naar Bern gezonden voor de arme Elzassers die derwaarts gevlucht waren en 20,000 fr. zou tot hetzelfde doel worden gebezigd. Den 16den September hadden die handvol vrijwilligers voor het beeld van Straatsburg gedefileerd, eene redevoering in de Elzasser volkstaal hooren uitspreken door den heer Schölcher, het lied: ‘O Strassburg, O Strassburg, du wunderschöne Stadt’ gezongen en waren daarna langs Orleans te velde getrokken, om welhaast met vier gekwetsten terug te keeren, dewijl de trein op welken zij zich bevonden, door eene ontmoeting van Pruisen verhinderd was zijnen tocht voort te zetten. Later hoopten zij langs Versailles hunne bestemming te bereiken. Reeds in den aanvang der vijandelijkheden had generaal Uhrich den minister van oorlog verwittigd, dat zonder hulp, Straatsburg als verloren moest worden beschouwd. De minister antwoordde dat hij vertrouwen had in de krachtdadigheid van garnizoen en bevolking; Straatsburg moest blijven weerstand bieden en als laatste toevlucht zou generaal Uhrich een stouten slag kunnen slaan, 's nachts den Rijn oversteken, in het hertogdom Baden vallen, de rivier hooger op andermaal overmarcheeren en zich daarna in de Fransche departementen begeven. Volgens Marchand is het document dat dien dwazen, dien onuitvoerbaren raad bevat, in de papieren van het keizerrijk gevonden. Uhrich wast dus gansch aan zijn lot overgelaten. Toch worstelde bij moedig voort. Ofschoon aan schouder en been gewond, bestuurde hij immer zelf de operatiën der verdediging. Het getal krijgsgevangenen beliep 451 officierenen 17,111 man, waaronder zich 3000 linietroepen bevonden; 661 man was tijdens het beleg gesneuveld en men telde 2100 gewonden en zieken; 1843 paarden vielen in 's vijands handen. Aan de Duitsche zijde werden de verliezen gerekend op 43 officieren en 863 manschappen. Generaal Uhrich moest, zooals wij gezien hebben, den weg naar Duitschland inslaan; doch met toestemming der Duitsche overheden werd hem toegelaten, voor korten tijd naar Tours te reizen, om zich daar voor de regeeringsdelegatie te verantwoorden. De generaal werd te Tours geestdriftig ontvangen. Het volk jubelde den verdediger van Straatsburg toe. Deze nam zijn intrek bij den aartsbisschop, wien hij hij zijn vertrek den volgenden brief deed geworden: Den 5 October, 1870. ‘Monseigneur! Op het oogenblik de stad te verlaten, gevoel ik mij gedrongen u voor uwe gastvrijheid dank te zeggen. Nadat ik Straatsburg, hetwelk ik niet redden mocht, verdedigd heb, sla ik den weg in waartoe het ongeluk in den oorlog mij veroordeeld heeft; doch tegenover den zegevierenden vijand zal ik mij niet zonder diepen kommer in het zware lot kunnen schikken, dat nu voor mij aanvangt. Men heeft over mijne eer gesproken, men had over mijn lijden moeten spreken. God geve, dat ik ten minste dezen troost deelachtig worde, terwijl mijn eigen kling in de schee moet blijven rusten, de zegepraal onzer legers te hooren verkondigen.’ Krijgsbedrijven op Zee. XIX. Prins Adalbert. - De Fransche en Duitsche vloot in de Noord- en Oostzee. - Verwachting te Kopenhagen. - Teleurstellingen. - De Arminius en de Elisabeth. - De Grille. - De Nymphe. - Verschillende ontmoetingen. - Fourichon wordt minister van Marine bij het repnblikeiosche gouvernement. - Gevecht in Havana. - Kaping van schepen. De krijgsbedrijven ter zee hebben in den oorlog van 1870 en 1871 eene niet zeer ruime plaats ingenomen. Zij bepaalden zich bij het blokkceren der havens, het kapen van handelsvaartuigen en het wisselen van eenige kanonschoten. Trouwens de Duitsche marine is nog; slechts in hare geboorte en hield zich wijselijk op het defensief. Als admiraal en opperbevelhebber der bondsvloot trad prins Adalbert van Pruisen op; hij is de zoon van prins Wilhelm, broeder van koning Friedrich Wilhelm III en werd in 1811 geboren. Reeds zeer jong in de Pruisische armee getreden, ontmoeten wij hem in 1847 als generaal-inspecteur der artillerie en in 1849, tijdens den tweeden veldtocht in Denemarken, als opperkommandant der oorlogsschepen, die echter in dien oorlog eene gansch onbeduidende rol vervulden. Wat echter in dien oorlog aan Pruisen duidelijk werd, was het noodzakelijke van het bezit eener voldoende krijgsvloot. Prins Adalbert droeg veel bij tot het aanvangen dezer schepping, en ook in 1854 werd hij tot admiraal der Duitsche kustlanden benoemd. 1856 en 1864 zijn door eenige krijgsdaden aangeduid: het eerste jaar door eene expeditie tegen de roovers van den Riff, het tweede door den Deensch-Duitschen oorlog. In 1866 nam prins Adalbert als vrijwilliger aan den oorlog tegen Oostenrijk deel. Zelfs in den laatsten oorlog vond de prins de werking der marine zoo onbeduidend, dat hij met toestemming des konings het bevel aan den onder-admiraal Jachmann overgaf en plaats nam in het landleger. 1) Wij hebben vroeger in ons Gedenkboek de sterkte der beide vloten doen kennen en tevens gezegd dat tot gouverneur-generaal der kustlanden generaal Vogel Von Falkenstein was aangewezen. Duitschland vreesde eene landing der Fransche troepen en legde daar, waar dergelijke operatie mogelijk was, strand batterijen aan, met zwaar en wijddragend geschut bewapend. De kustpunten, de mondingen der rivieren en havens werden door torpedo's beveiligd - een zoo gevaarlijk wapen, dat de wegruiming na de staking der vijandelijkheden, niet dan met de grootste omzichtigheid en dan nog niet zonder gevaar gepaard ging. De lichtbaken werden, op gegeven oogenblikken, des nachts uitgedoofd, de boeien en al wat den zeeman tot gids dient, weggenomen - kortom de Duitsche kust was, zooveel als de tijd zulks toeliet, in staat van verdediging gesteld. Hadde eens het Fransche zeeleger voet aan wal gezet, het zou op de landweer en andere troepen, onder het opperbevel van den groothertog van Mecklenburg-Schwerin gestooten hebben, die echter ook welhaast, zooals bereids gezegd is, ziende dat geen gevaar de kusten dreigde, naar het leger in de Fransche departementen vertrok. {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} In den aanvang was men er op bedacht een vrijwillig zeewezen daar te stellen; hiertoe zouden handelsschepen en zeelieden der koopvaardij worden gebezigd. De manschappen zouden de uniform der oorlogsmarine dragen en aanspraak hebben op pensioen, terwijl de schepen geschat, en tien percent van de taxatie als huurprijs zouden worden aangewezen. Even als te lande premiën werden uitgeloofd voor het bemachtigen van een kanon; mitrailleuse of anderszins, bepaalde men op zee: voor het vernietigen van een gepantserd fregat 50,000 thaler; van een korvet of ramschip 30.000 thaler; van eene gepantserde batterij 20,000 th.; van een schroefvaartuig 15,000 th.; van een kleiner vaartuig 10,000 th. De zaak had echter geen werkelijk gevolg. Dit was meer het geval met de vrijwillige kustverdediging, die echter ook reeds den 25sten September 1870 voor hare bewezene diensten bedankt werd. Op die dagteekening gaf generaal Vogel Von Falkenstein eene proclamatie in dien zin uit, op het einde derzelve de verzekering te kennen gevende, dat, mocht de kust andermaal bedreigd worden, een ieder andermaal ter plaatse zou snellen, om als tegenhanger van de ‘Wacht am Rhein,’ de ‘Wacht am Meer’ te doen oprijzen. Gevaarlijker dan dit alles was gewis de toestand der koopvaardij. Deze toch zou aan de kaping door Fransche schepen blootgesteld zijn. Men zocht in Pruisen naar een zedelijk wapen en men vond dit in een door koning Frederik in 1795 met de republiek der Vereenigde Staten gesloten tractaat, hetwelk nog immer van kracht was. Dit tractaat, zegt de Chronik, verbood aan de beide partijen wederkeerig, bij het uitbreken des oorlogs, den drijvenden eigendom van privaatpersonen, door bewapende kruisers te doen opbrengen. Ook dit grondbegin wilde de koning, bij het losbarsten des oorlogs in werking brengen, doch het vond geen weerklank bij de tegenpartij en werd den 12den Januari 1871 dan ook ingetrokken. De bepaling echter luidde, dat de kaping van Fransche schepen slechts na vier weken, alzoo den 9den Februari, ingang hebben zou, ten einde dus den schepen tijd te geven, welke op vroegere bepaling betrouwende, lading hadden ingenomen. Was de Duitsche marine zwak, ten gevolge van haren geboortetoestand, de zoo hoog geroemde Fransche vloot had, volgens Fransche getuigenis, evenveel gebreken als het landleger. Geen betere getuige hiervoor dan die van een zee-officier zelf, Réné de Pont Jest 1) welke ongenadig den spot drijft met de trotsche plannen, die men der vloot aanwreef. Voorwaar, het overweldigen der Duitsche wateren, het platschieten van Hamburg en het verwoesten der kuststeden was spoediger gezegd dan uitgevoerd! De zeemacht was daarvoor ontoereikend, en wat de zaak nog ondoenlijker maakte was de groote diepgang der schepen, welke belette de Duitsche kusten te naderen. Volgens bepaling zouden niet minder dan veertien gepantserde fregatten, een aantal aviso's en andere vaartuigen onder kommando van graaf Douët-Willaumez den tocht aanvangen; de schout-bij-nacht La Roncière le Noury moest hem weldra met transportschepen, kanonneerbooten en batterijen, die 30,000 man landingstroepen aan boord hadden, opvolgen. Het bevel over deze troepen zou aan generaal Bourbaki opgedragen worden. Helaas! de admiraal vond den 22sten Juli zijn admiraalschip la Surveillante schier niet zeilree. Het haperde niet alleen aan proviandeering, maar zelfs aan zeelieden, waarvan er velen afwezig en zich, in verlof, met de vischvangst op Newfoundland en de Schotlandsche kusten, bezig hielden. Dp admiraal stak met slechts zeven pantser-fregatten en een enkelen aviso in zee, met de bepaling echter dat hij nog door zes pantserfregatten, het torenschip Rochambeau, het ramschip Taureau en vijf avison's zou worden gevolgd. De vloot bestond uit de Surveillante, de Gauloise, tweede admiraalschip (kommandant Dieudonnè), de Guienne, de Flandre, de Océan, de Thétis, de Jeanne d'Arcen den aviso Cassard. De Daitsche vloot, welke zich bij Wilhelmshafen bevond, telde de pantserfregatten König Wilhelm, Prins Friedrich Karl, Kronprinz; de pantservaartuigen Arminius en Adalbert, de korvet Elisabeth, de aviso's Falke en Grille, verder eenige kanoneerbooten der 1e en 2e klas. Volgens verklaring van admiraal Bouët zelf, had hij geen enkel schip dat in snelheid en kracht tegen König Wilhelm kon opwegen; daartoe was alleen de Rochambeau in staat; doch, zooals wij gezien hebben, dit vaartuig werd eerst later verwacht. Den 24sten Jnli sloeg de Fransche vloot de richting van Helgoland in, op welke kusten zij voornemens was te kruisen, en waar de Engelsche gouverneur, die vroeger in de Krim diende en eene goede herinnering van zijne Fransche bondgenooten behouden had, de vloot menigen dienst bewees. Waar bevond zich de Duitsche vloot op dat oogenblik? Dit was den Franschen admiraal onbekend. Zij deed zich in alle geval nergens op en Bouët bleef in de onzekerheid, of zij te Kiel of te Wilhelmshafen ankerde. Hij moest overigens zeer voorzichtig te werk gaan, dewijl niet alleen de bakens op de kusten uitgedoofd waren, maar hij zelf gemis had aan Deensche zeekaarten. Den 28sten Juli bevond de Fransche vloot zich te Skagen, het uiterste noord-oostelijke punt van Jutland. Daar werd den admiraal door een opper-officier en van wege den Franschen gezant te Kopenhagen, de uitnoodiging overhandigd; de Baltische zee binnen te loopen. Men zal zich herinneren dat Denemarken, in den aanvang der oorlogsverklaring, niet juist genegen was eene onzijdige houding aan te nemen: dit land dacht dat het oogenblik der wraakneming gekomen was en zijn aartsvijand Pruisen eindelijk de straf, voor zijne jegens Denemarken gepleegde euveldaden, zou bekomen. De bevolking was natuurlijk zeer Franschgezind en de berichten des Fran-schen gezants luidden dan ook, dat gansch het koninkrijk zoude opstaan als de eerste landingstroepen voet aan wal zouden zetten. Inderdaad, de gemoederen verkeerden in Kopenhagen in vrij opgewonden toestand; het volk sierde zich met de Fransche kleuren; men dreunde de Marseillaise hardop, men schreef voor 80,000 franken in ten gunste der Fransche gekwetsten en slechts 1800 fr. werden voor de Duitsche gewonden ingezameld. Het zou verder der Fransche vloot aan geen ondersteuning ontbreken: de Deensche zeelieden kenden de Noordzee, de Deensche oorlogsschepen zouden de bevriende vloot tot wegwijzer dienen en 40,000 man troepen zich met het leger van Bourbaki vereenigen. Dat alles waren droomen, welke tot geene waarheid kwamen. Pruisen plaatste aan Denemarken de pistool op de borst en de diplomatische kuiperijen, de volkswoelingen en de wraakkreten der pers vielen allengs in het niet. Ook de admiraal ontving weldra berichten uit Parijs die niet met dezen toestand strookten; hij zou de Deensche onzijdigheid eerbiedigen, de vijandelijke kusten bewaken en voor scheepsproviand zorgen. Den lsten Augustus daagde de Coligny op, aan boord hebbende den heer De Cadore, die zich andermaal een bondgenootschap met Denemarken en Zweden voorspiegelde, indien de admiraal met zijne vloot zich bij hem aansloot, een voorstel dat de bevelhebber niet kon bijstemmen, tengevolge der depeche uit Parijs ontvangen. Men ontving middelerwijl de tijding dat de Arminius en de schroefkorvet Elisabeth zich in de Groote Belt bevonden. Volgens een Duitsch bericht hadden zij bevel ontvangen zich bij het eskader te Wilhelmshafen te voegen. Het gevaar van dien tocht was niet te ontkennen. De vijand kruiste inderdaad in de nabijheid; de schepen Thétis, Guyenne, Jeanne d'Arc en de aviso Cassard waren tegen de beide oorlogsvaartuigen afgezonden. Men had de Duitsche bemanning met het gevaar bekend gemaakt en die van den Arminius vrij gelaten zich al of niet op dien stouten tocht te wagen. Vrijwilligers zouden de plaats dergenen die zich verwijderden, ingenomen hebben. Geen enkel manschap trad echter achteruit. Men zou, mocht men de neerlaag hebben, liever het vuur in de kruitkamer werpen, dan zich over te geven. De tocht ving aan. De Arminius stoomde de Elisabeth door de Belt vooruit en, volgens den Duitschen berichtgever moeten Fransche schepen een en ander schip voorbijgestevend zijn, de Elisabeth onder ander, toen zg tengevolge van den sterken mist verplicht was in de Belt voor anker te gaan. Op den Arminius werd jacht gemaakt, doch hij bereikte ongehinderd de Elbe-mondingen, terwijl de Elisabeth door een achterna gezonden aviso bevel ontving naar Kiel terug te keeren. Het eerste vaartuig zette, volgens {==220-221==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Het Duitsche jacht ‘Grille’ in het begin van het gevecht bij Biddensee op 17 Augustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Het gevecht bij Biddensee tusschen het Duitsche jacht ‘Grille’ en drie Duitsche kanonneerbooten met Fransche pantserschepen op 17 Angustus 1870 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding De Duitsche monitor ‘Arminius’ in gevecht met twee Fransche oorlogschepen voor de monding van de Wezer, op 24 Angustus 1870. ==} {>>afbeelding<<} {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} den Franschen berichtgever, door den nevel begunstigd, langs de kusten, waar de Fransche schepen hetzelve niet vervolgen konden, zijnen tocht voort. Den 25sten Augustus ontving admiraal Bouët bevel des ministers, de Baltische zee binnen te loopen. Dat was juist het antwoord niet op de gevraagde instructiën. Van het Kattegat liepen de schepen in de Groote Belt. De Sund en Kleine Belt waren voor die vaartuigen niet bevaarbaar; zij hadden eene waterdiepte van achten-twintig voet noodig. Zelfs in de streek waar zij zich bevonden, had de Océan oogenblikken dat hij slechts vijftig centimeters water onder zijne kiel had. Zonder averij passeerde het eskader de Belt en bereikte den 7den Augustus de baai van Marstal. Een aantal punten werden verder bezocht, ten einde eene geschikte plaats tot landing der verwachte troepen uit te kiezen. Dat punt had de admiraal in de baai van Arroë gevonden, toen eene depeche uit Parijs van 7 Augustus in zijne handen viel, en hem de neerlagen van het Fransche leger deed kennen. Die tijdingen moesten de marine tot meer ijver en werkdadigheid aandrijven: - opene steden moesten verschoond blijven, handelshavens integendeel eene strenge blokkade ondergaan. Wel is waar bleven de schepen van den admiraal Penhouët te Cherbourg, doch de vice-admiraal Fourichon zou zich met een tweede eskader naar het noorden begeven. Op de komst van landingstroepen en schepen van geringen diepgang was niet te hopen, en de voorgenomen plannen verdwenen in rook. Kiel kon door admiraal Bouët niet benaderd worden, uithoofde der versterkingen zoo boven als onder in zee. Een sterk fort, paalwerken enz., verdedigden de positie even als de aanwezigheid van torpedo's, die gevaarlijke, ontploffende bommen op den bodem des waters. De Coligny bracht den admiraal, op zijnen tocht naar het eiland Rügen, twee depeches, waarvan deze met gene gansch tegenstrijdig was. De eerste, gedagteekend 6 Augustus, bevatte een spoedigen terugkeer, de tweede, een dag later gedateerd, het bevel in de Oostzee te vertoeven. De admiraal beriep een oorlogsraad en liet aan dezen een deel der verantwoordelijkheid des toestands. Op de tijding dat de Duitsche vloot haar vroegere positie veriaen had en de Baltische zee bereiken wilde, verzamelde Bouët zijne vaartuigen en zette koers naar de Groote Belt, waar hij eindelijk hoopte slag te leveren. Bij het passeeren der Pruisische kusten berichtte hij dat de blokkade der havens aangevangen had en gaf hiervan kennis aan den Fransèhen gezant te Kopenhagen, die deze waarschuwing in het ambtelijk Deensch dagblad kennen deed. De Duitsche vloot was echter nog niet uitgeloopen; veelmeer de vice-admiraal Fourichon was den 12den met acht pantserschepen en vier aviso's voor Wilhelmshafen verschenen en sloot deze stad nauw in, waarop Bouët andermaal zuidwaarts koers zette, zijn eskader in tweeën splitste en de blokkade der Pruisische havens krachtdadiger maakte. Hij zelf waakte over de kust van Stettin tot Memel, de andere schepen, onder beyel van den schout-bij-nacht Dieudonné, hielden het oog over de streek van Kiel tot Arkona, eiland Rügen; doch uit meergemeld schrift blijkt, dat de Fransche fregatten op een zoo verren afstand van de kust moesten blijven, dat de Duitsche schepen langs deze konden heensluipen, zoodat, en de opmerking is zeer juist, de blokkade meer eene zedelijke dan daadzakelijke werking had. Maar met deze opmerking, zegt de Chronik, sluipt ook de heer René de-Pont-Jest over het juist niet zoo onbeduidend zeegevecht van Hiddensee. In de Straalsunder wateren en wel aan den uitgang der zoogenaamde Bodden (strandzeeën en zeeboezems) lag eene flotille, om het binnendringen der vijandelijke schepen te verhinderen. Zij bestond-uit de kanoneerbooten Drache, Blitz, Salamander en het om haar snellen loop gekende jacht Grille. Visschers hadden vijandelijke schepen in de Kiöge-bocht gezien en den 17den Augustus ging de Grille op verkenning uit Het was 9 uur toen het vaartuig, op ongeveer tien zeemijlen zuidoostelijk van het eiland Moen, een vijandelijken aviso in het zicht kreeg, die op Arkona, het noordelijk punt van Rügen, stuurde. Graaf Waldersee, zegt de Chronik, de kommandant der flotille voerde het bevel op de Grille, zette zuidwaarts koers om den aviso tot zich en in het bereik der kanoneerbooten te lokken. Toen het Fransche schip op te verren afstand bleef, verminderde de Grille in snelheid. Na 10 uur wendde deze zich oostwaarts en loste op een afstand van 4500 schreden het eerste schot, dat echter den vijand niet bereikte. De aviso zette koers westwaarts, zonder te antwoorden. De Grille vuurde nog herhaalde malen en maakte met kracht op den vijand jacht. Doch ook de aviso, die een met die wateren goed bekenden Deenschen loods aan boord had, legde niet murder weg af. Die inderdaad wilde jacht duurde anderhalf uur. Op ongeveer acht zeemijlen kwamen nu vijf groote vijandelijke schepen in 't zicht, vier pantserfregatten en eene in hout gebouwde korvet, die met den aviso signalen wisselden. Op vier mijlen afstand gekomen, wendde de Grille den steven en keerde naar Dornbusch terug. De fregat Océan, de korvet en de aviso maakten nu jacht op de Grille, die den aviso nogmaals, toen hij onder het bereik van het kanon kwam, een paar twaalfponderige groeten toerichtte, welke het vaartuig de ruimte kiezen en voortaan op respectieven afstand blijven deden. Het was des namiddags 2 uur; de schepen hadden de hoogte van kaap Dornbusch bereikt, toen de drie in het zeegat liggende kanoneerbooten opdaagden om deel te nemen aan het gevecht. Te half 7 trok graaf Waldersee zich in het zeegat bij Dornbusch terug, immer vervolgd door de Franschen, zoo lang ten minste als hun diepgang zulks toeliet. Het was ook de Grille, welke niet zelden de Fransche schepen die Straalsund, Rügen, Stettin, Lubeck en Kiel blokkeerden, kwam verontrusten, wanneer deze proviand en kolen noodig hadden. Dit proviandeeren kon niet te Langeland in de Groote Belt, of in de Kiögebocht in de Sund plaats grijpen. Die snelloopende Grille verscheen bij nacht op de ankerplaats, beschoot de proviandzoekers en trachtte torpedo's onder de kiel van het geankerde schip te schuiven. Als een spook verscheen het jacht, evenzoo verdween het weêr en men was wel verplicht dergelijke expeditiën door een fregat te beveiligen, De Surveillante en de Thétis deden inmiddels kruistochten tot op de reede van Dantzig. Even als de Duitsche berichtgevers, verhalen de Fransche hier een feit, dat van de stoutheid der Duitsche marine getuigde. Enkel verschillen de berichtgevers in de dagteekening; de meergemelde Fransche officier zegt dat het plaats had in den nacht van den 30sten de Duitschers integendeel geven den nacht van den 21 op 22sten Augustus op. De Duitsche korvet Nymphe, welke te Neufahrwasser lag, verliet des nachts hare standplaats en manoeuvreerde zóó, dat de vijand in het volle maanlicht lag en zij in de schaduw der kust bleef. Op 2000 schreden afstand van de Surveillante gekomen, kreeg deze de volle laag van stuurboordszijde, waarop het vaartuig wendde en ook van bakboordszijde vuurde. De Surveillante had niet met open oogen gewaakt.... De Thétis schoot het admiraalschip te hulp en vervolgde de Nymphe met slepend anker. Schoten werden gewisseld. Op de kust waakte men; want zoodra het vaartuig naderde, werd de vuurbaak ontstoken, opdat het zich zou kunnen richten en eens de haven binnengeloopen, werd het vuur andermaal uitgedoofd. Fourichon's eskader bestond uit de Magnanime, admiraalsschip, de Provence, de Héroisme, de Couronne, de Atalante, de Valeureuse, de Revanche; de aviso's de Decrés, de Cosmao, de Château-Renaud en de Renard. In tweeën gesplitst, werd de eerste helft gekommandeerd door De Voux, de andere door Jaurreguiberry. De mondingen van Weser en Elbe werden door hen bewaakt, terwijl Fourichon zelf een waakzaam oog over de Jahde hield. Den 18den bracht de Duitsche stoomboot Schwalbe, onder parlementairs-vlag en gekommandeerd door den prins van Hessen, den bevelhebber Fourichon een schrijven van Generaal Vogel Von Falckenstein, waarin deze de Franschen vrij vinnig aanrandde over de wijze van oorlogvoeren ter zee, dewijl zij weerlooze burgers en privaat-eigendommen aanvielen. De generaal daagde den Franschman tot een kamp uit, ridderlijke soldaten waardig en dacht dat hij de gekaapte schepen aan hunne eigenaars zou teruggeven. Fourichon antwoordde dat hij, volgens tractaten, het recht had te handelen zoo- {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} als hij deed en dat daaraan wijzigingen toebrengen niet zijne, maar wel de zaak was eener overeenkomst tusschen beide regeeringen. Het antwoord was logischer dan wel de opmerking. Het weder was stormachtig, doch Fourichon hield de positie tot den 12den September, toen hij door gemis aan steenkool, besloot naar Cherbourg terug te keeren. Op reis ontmoette hij de Hirondelle, een Fransch jacht, dat den vice-admiraal reeds eenige dagen had opgezocht. Het vaartuig had depeches aan boord, nieuwstijdingen uit Frankrijk bevattende: de keizerlijke troon was gevallen, de republiek geproclameerd en Fourichon tot minister van marine benoemd. Bouët ontving welhaast de tijding dat de nieuwe minister de Noordzee verlaten had. Wat dezen laatsten bevelhebber betrof, deze had op het einde der maand Augustus versterkingen bekomen, onder ander de zoo lang verwachte Rochambeau, die minder diepgang had dan de andere fregatten, zwaar bewapend en een vlugge looper was. Verder was ook de Armjde komen opzetten, doch integendeel waren de Océan om zijn grooten diepgang ende Flandre, beschadigd aan zijne machines, afgevaren. De admiraal moet te dien tijde een bevel van beschieting der opene steden, op de Pruisische kusten gelegen, ontvangen hebben; de Kriegs Chronik maakt er melding van. Aan de echtheid dezer depeche werd echter door den bevelhebber getwijfeld en deze vroeg inlichtingen te Parijs. Den 26sten Augustus zou hij een schrgven van den minister ontvangen hebben, waarin deze zich beklaagde dat zijne bevelen niet werden uitgevoerd. Gelukkig voor de weerlooze bewoners der kusten, verhinderde het stormachtige weder de uitvoering van dit bevel en toen de admiraal den 5den September voor Langeland ankerde, ontving hij de tijding dat den lsten September te Sedan het leger verslagen was en de keizer zich krijgsgevangen gegeven had. Weinige dagen nadien kwam de tijding aan dat admiraal Fourichon de Noordzee verlaten had. De blokkade werd nog aangehouden, doch eindelijk na nog eenige manoeuvres keerde vaartuig op vaartuig naar Cherbourg terug, zonder iets van het groote opgenomen plan te hebben kunnen uitvoeren, hetwelk men aan het papier had toevertrouwd. Uit andere werelddeelen waren middelerwijl berichten aangekomen, dat de zich daar bevindende Fransche en Duitsche schepen elkander aanvielen, en de oorlogshaat verre van het vaderland even sterk brandde als in ons midden. Het gevecht dat bij Havana tusschen de Duitsche kanoneerboot Meteor en den Franschen aviso Bouvet, den 9den November plaats had, werd in de dagbladen druk besproken. De Meteor was van Keywest gekomen en had in de haven van Havana den aviso Bouvet aangetroffen. De Duitsche kommandant Enorr had onmiddellijk voor doel den aviso tot een tweegevecht te brengen, doch de onzijdige wateren waarin zich de schepen bevonden, waren hem een hinder. De Franschen hadden niet minder zucht om zich met de Duitschers te meten, doch dezelfde opmerking, die betreffende de neutraliteit der Spaansche haven, stond ook hun in den weg. De aviso verliet den 8sten November de ankerplaats. Den daaropvolgenden dag, te 1 uren des middags, verliet de Meteor insgelijks de haven en welhaast kreeg men de Bouvet in 'tzicht. Het gevecht had op tien zeemijlen van de kust plaats. Op 3000 voet opende de aviso het vuur, doch zonder eenig uitwerksel; de Meteor naderde tot op 1200 voet en vuurde alsdan. Plotseling stoomde de aviso met alle dampkracht op de Meteor, blijkbaar om dit vaartuig in de flank te treffen en in den grond te boren. Doch ook aan boord van het Pruisische schip hield men een scherp oog in 't zeil en door eene wending van het roer gleed de Bouvet voorbij. Die beweging duurde twee à drie minuten. De schok, ofschoon grootendeels gebroken, sloeg de booten aan bakbootdszijde van den Meteor weg, beschadigde het want en brak met zijne raas de beide achterste masten der boot, die welhaast langs stuurboordszijde neervielen, zonder iemand te kwetsen. Tijdens die bliksemsnelle beweging werd er wederzijds een hevig geweervuur gewisseld, in hetwelk aan de Duitsche zijde een stuurman en een matroos sneuvelden en een ander matroos gewond werd. Voorwaar, de positie van de Meteor was hachelijk. De take-lage, zegt een berichtgever, lag en hing over boord in het water. Het stuk eener ra stak in de opening waarin de schroef draait, en men was verplicht een oogenblik te stoppen. Het vaartuig wendde slechts langzaam. De aviso, die nu op driehonderd schreden afstand lag, maakte van den kritieken toestand des Meteors niet dat gebruik wat in zijne macht was. Eindelijk kon de Duitsche boot wenden en zond den Franschman een vier-en-twintiger in zijnen ketel, die barstend den stoom naar buiten joeg. De Bouvet had geen stoom meer en moest zijne zeilen uitzetten, om aan de vijandelijke granaten te ontkomen. Het Fransche vaartuig, dat koers zette naar het neutraal gebied, te vervolgen, was voor den Meteor eene onmogelijkheid, dewijl zijne takelage gansch onklaar geworden was. Door dit laatster had de aviso een half uur tijd gewonnen. Ook de Meteor keerde in de haven terug. Beide schepen waren sterk gehavend. De Spaansche stoomkorvet Hernan Cortez verbood, krachtens de wetten der onzijdigheid, de voortzetting van den strijd. De beide dooden werden begraven en de gewonden ter verpleging aan wal gebracht. Aan beide zijden werden in den oorlog een aantal schepen gekaapt en tusschen deze kapers, aan de Duitsche zijde, onderscheidde zich de kapitein Werkhmann aan boord der Augusta, die vroeger aan boord der Nymphe, van welke reeds sprake was, het bevel voerde. Later liep de Augusta de Spaansche haven Vigo binnen, waar het vaartuig door drie Fransche schepen in het oog gehouden werd en tot het sluiten des vredes bleef ankeren. Den 17den Maart gaf de admiraal Jachmann eene dagorder uit door welke hij den troepen voor hunne flinke houding en goede krijgstucht dank zeide, alsmede voor hetgeen zij het vaderland hadden ten offer gebracht. Vervolg van den Vestingoorlog. XX. Metz. - Toul. - Diedenhoven. - Montmedy. - Laon. - Schlettstadt. - Verdun. - Soissons. - Phalzburg en verdere steden. - Hare insluiting, beleg en overgaaf. Wij hebben de omstreken van Metz den 18den Augustus of beter gezegd den 31sten Augustus en den 1sten September verlaten, toen; maarschalk Bazaine te Noisseville slag leverde, en eene poging aanwendde om door de Pruisische liniën heen te slaan en zich met het leger van Mac-Mahon te vereenigen, Wij keeren thans, na het beleg van Straatsburg beschreven te hebben, naar dit belangrijk centrum van den reuzenkrijg terug. De stad en vesting Metz hebben wij in het kort leeren kennen. Wij hebben reeds doen zien, dat Metz eene vesting van den eersten rang en wij zullen niet zeggen oninneembaar is, want geen vesting ter wereld of zij moet eindelijk voor een regelmatig beleg bezwijken; maar, voldoende bevoorraad, zou deze het gewis geruimen tijd uithouden. De stad werd echter niet beschoten, de rol die de forten vervulden is bekend: zij waren immer eene krachtige bescherming, eene veilige schuilplaats voor het retireerende leger. Om Metz in te sluiten was het 2e, 3e, 9e en 10e legerkorps der tweede armee achtergebleven; men weet dat het overige des Duitschen heirs den weg naar Parijs was ingeslagen. Wij zeiden reeds vroeger dat den 25sten Augustus de 3e reserve-divisie, onder het kommando van luitenant-generaal Von Kummer, 1) zich bij de insluitingstroepen gevoegd had. Deze divisie, de infanterie-regimenten 18 en 19, vier landweer-regimenten, eene reserve cavalerie-brigade (een dragon- {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} ders-, een huzaren-, een uhlanen- en nog een regiment zware cavalerie); verder drie zware en drie lichte batterijen artillerie. Van de eerste armee bevonden er zich het 1e, 7e en 8e korps. Generaal Von Steinmetz, tot gouverneur-generaal van Posen benoemd, trad welhaast als bevelhebber van een der legers af en prins Karel voerde daarna het opperbevel over alle de insluitingstroepen. Deze zeven korpsen en de divisie Kummer telden 240,000 manschappen, terwijl de bezetting van Metz ruim 170,000 man beliep. Zoo beschouwd was de insluiter sterker dan de ingeslotene, doch men vergete niet dat de eerste zijne troepen over een uitgebreid veld uiteen spreiden moest en de verhouding alzoo op eene gevoelige wijze veranderde. De insluitingslinie besloeg inderdaad 8 à 10 kilometers; hare ontwikkeling werd op 12 mijlen gerekend. Daarenboven hield het geschut der vestingen de Duitschers op een vrij eerbiedigen afstand. {== afbeelding Het leggen van torpedo's bij Pillan. ==} {>>afbeelding<<} De eerste armee lag op den rechter-, de tweede op den linkeroever. Frederik Karel's hoofdkwartier was te Malancourt gevestigd, namelijk op den rechteroever. De beide legers waren onderling met elkander verbonden door eene overbrugging der Moezel, welke werken door de artillerie beschermd werden. De dorpen, die binnen de insluitingslinie gelegen waren, werden versterkt en rond de vesting werd een dubbele kring van batterijen, schansen en loopgraven aangelegd. De insluiting was voorzeker een reuzenwerk en bewijst andermaal den taaien en krachtvollen Duitschen geest. Die borstweringen deden meer en meer de hoop op doorbreking, binnen de vesting, verzwakken. Bazaine beval dan ook den 29sten Augustus, onder het geschut der artillerie uit vesting en forten, een uitval in noordelijke richting, ten einde deze werken te verstoren. 't Mocht hem echter niet gelukken. Met verlies werden de Franschen in hunne stelling teruggeworpen. Middelerwijl had maarschalk Bazaine bericht ontvangen, dat maarschalk Mac-Mahon op Metz aandrong, ten einde deze vesting èn vooral het machteloos geworden leger van Bazaine te ontzetten. Men herinnere zich, wat wij in een vorig hoofdstuk te dezen opzichte meedeelden, en hoe de verkeerde pogingen van het Fransche leger op den afgrond van Sedan uitliepen. Op den 31sten Augustus en den Isten September werd door den bevelhebber van Metz de doorbreking gewaagd. Deze had den vroeger gemelden slag van Noisseville ten gevolge. Beeds in den morgen van den 30sten Augustus had prins Karel, in zijn hoofdkwartier te Malancourt, bericht ontvangen, dat men eene sterke beweging in het vijandelijke kamp waarnam en er aanstalten gemaakt werden tot het leveren van een gevecht op den rechteroever. Men had zich niet bedrogen: de aanstalten werden weldra ontzagwekkender. Ook in oostelijke richting bemerkte men eene troepenbeweging. Generaal Von Kummer en het 1e legerkorps wachtten met vasten voet den aanval af. Generaal Von Voigts-Retz deed verder een deel van het 10e korps over de bij Hauconcourt gelegde brug, naar den rechteroever, ter ondersteuning van eerstgemelde troepen rukken. Generaal Von Manstein moest des morgens zich bij Pierrevillers (Hessische-divisie) en met infanterie en artillerie bij Roncourt bevinden; generaal Von Fransecky tusschen Briey en Auboué; generaal Von Alvensleben zou van Doncourt en Conflans op St. Privat rukken. Prins Karel bevond zich op den berg Horimont, noordelijk van Fèves gelegen, waarheen zich ook de groothertog van Oldenburg begeven had. De hoogte bestrijkt een uitgestrekt landschap en op dit standpunt was het zichtbaar hoe de vijand op den rechteroever vooruit rukte. De Hessische divisie (de 25e) marcheerde de brug bij Hau- {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} concourt over, richtte zich op Antilly en voegde zich bij de troepen van generaal Von Kummer en Von Manteuffel (1e korps). Het gevecht was hardnekkig, doch hopeloos voor de ingeslotenen. Omtrent den middag zweeg het kanon; alles scheen echter aan te toonen dat de Franschen den strijd niet opgaven en in den namiddag andermaal de poging zouden hervatten, en toen zulks bewaarheid werd, zag men met dezelfde voorzorgen den nacht en den volgenden dag te gemoet. Inderdaad beiden werden door wanhopige pogingen van de zijde der Franschen gekenmerkt. Wij hebben, na het hoofdstuk waarin wij den slag van Sedan behandelden, het beurtelings nemen en hernemen van verschillende stellingen meegedeeld; wij hebben tevens gezegd dat ten slotte de Duitschers hunne stellingen behielden. Eerst in den namiddag van den 1sten September werd de terugmarsch der Franschen naar den linker Moezel oever waargenomen; zij gaven dus den aanval op. Te Sedan was men van dien uitval onderricht; men zal zich herinneren, dat men bij middel van een valsch gerucht, op het einde van den slag, de soldaten nog eenige veerkracht trachtte bij te zetten, door de tijding dat Bazaine de insluiting rondom Metz verbroken had en de aanranders te Sedan in den rug viel. Te Noisseville hadden de troepen van Leboeuf en Canrobert aan het gevecht deelgenomen; het korps van De Failly stond bij het fort St. Julien en het fort Bellecroix in reserve. In Januari 1871 heeft generaal Deligny in een Belgisch blad cenen brief, betreffende de capitulatie van Metz, openbaar gemaakt. Zooals in schier alle Fransche berichten, werden de genomen maatregelen bij Noisseville in dit schrijven erg gegispt. Het marcheeren van den linker- op den rechteroever had niet in de gunstigste voorwaarden plaats gehad; de tocht geschiedde te traag tengevolge der onvoldoende transportmiddelen. De van den linkeroever opdagende troepen waren slechts des namiddags te 3 uren, ter aangeduide plaats aanwezig. {== afbeelding Friedrich Frans II, groothertog van Mecklenburg-Schwerin, opperbevelhebber van eene afdeeling van het Duitsche Loire-leger. ==} {>>afbeelding<<} In hoeverre deze beschuldiging andermaal waar is, zullen wij niet beslissen. De verslagene zoekt de reden zijner neerlaag, waar hij denkt deze te vinden, en ieder beweert dat, hadde men zijne persoonlijke denkwijze gevolgd, de uitslag gansch tegenovergesteld zou geweest zijn. Wij moeten echter opmerken dat een Pruisisch berichtgever, naar men beweert een generaal, de vertraging in de manoeuvres insgelijks aanteekent en voorgeeft, dat Bazaine den 31sten Augustus, ter plaatse waar hij den uitval deed, slechts twee en een half korps Duitschers voor zich had: ongeveer de helft der troepen waarover hij beschikken kon. Hadde, zoo zegt een ander berichtgever, De Valcourt, geattacheerd aan het hoofdkwartier, in een rapport aan het gouvernement gezonden, hadde men den nachtmarsch aangevangen, de Franschen zouden den lsten September voor Sedan verschenen zijn; doch Bazaine beval de nachtrust en legde zelf in het dorp St. Julien, even als gansch zijn staf, het hoofd onbekommerd neer, zonder zelfs zeer voldoende voorzorgsmaatregelen te nemen. Wij laten deze en andere beweringen ter zijde. Omtrent de voortzetting van het gevecht op den lsten September zegt generaal Deligny het volgende, doch de daarin gevoegde vraag- en uitroepingsteekens wekken inderdaad nadenken op: ‘Omtrent 10 uren trokken de troepen, in de beste orde en altijd strijdende, achteruit. Schier op hetzelfde oogenblik rukten achter de eerste, acht of tien lignes de bataille, insgelijks in volkomen orde en beurtelings al de tusschenstellingen bezettende, terug. Honderd houwitsers vielen in het midden der troepen, zonder daar echter eenige verwarring te doen ontstaan. (?) Wat beduidde dat teruggaan? Wat was er dan toch gebeurd? Dat was de vraag van iedereen. De opperbevelhebber, de korpskommandanten wierpen elkaar deze vraag op, maar zij wisten daaromtrent nimmer iets bepaald (!!) Niemand beval eigenlijk dien terugtocht: zij had plaats omdat de troepen begrepen dat men niets goeds deed of wilde doen, en men zich omtrent haar niet bekommerde (!) Zij retireerden rustig en als het ware eenstemmig. Al de officieren, al de generaals later ondervraagd, gaven onveranderlijk ten antwoord: ‘Wij hebben geretireerd, omdat wij zulks door iedereen zagen doen.’ Het Duitsch rapport lost zijnerzijds het geheim op: de terugtocht ving aan, omdat de Duitschers, na een gevecht van dertig uren, de Franschen achteruit hadden geworpen. Dit laatste is beter aan te nemen dan wel de bewering van generaal Deligny, die zijnen landgenooten een nieuw brevet van gemis aan orde en krijgstucht, aan voldoende strategische kennis uitreikt. Trouwens volgens den stafofficier, hooger gemeld, zou de maarschalk, die de gebeurtenis op de hoeve Grimont in oogenschouwgenomen had, het retireeren bevolen en zich naar het buitengoed van den heer Herbin-Fisserand, van {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} Metz, begeven hebben, waar hij ook van den 19den tot den 31sten Augustus verblijf had gehouden. De heer De Valcourt gaat verder: hij beweert dat het doorbreken niet ernstig was, dewijl de bagage des legers, gedurende die twee dagen, op het eiland Chambière, in het midden van Metz gelegen, geconsigneerd werd. Hoe het zij, de berichten omtrent het gevecht van Noisseville zijn niet ruimschoots voorhanden. De strijd tusschen de Fransche en de Oost Pruisische soldaten, onder generaal Von Manteuffel en de divisie Von Kummer, was allerbloedigst. Wanhopig vielen de Franschen met de bajonet aan, terwijl de Duitschers hen met de kolf van het geweer het hoofd insloegen. Gelukkig voor de Duitschers hadden zij het voordeel der positie. Wat was het resultaat van die groote en bloedige onderneming, waarin Bazaine andermaal de critische opmerkingen niet ontspringt? In een rapport, door hem zelf opgemaakt, zegt hij: ‘Na eene geweldige poging, welke ons een gevecht dat twee dagen duurde aanbracht, in den omtrek van Sainte-Barbe, zijn wij andermaal in het geretrancheerd kamp teruggekeerd en dit met weinig voorraad voor veldartillerie, zonder vleesch en beschuit; kortom, in een gezondheidstoestand die niet volmaakt, dewijl de stad door gekwetsten opgevuld is. Niettegenstaande de talrijke gevechten blijft het moraal des legers goed. Ik volhard in de pogingen om mij uit den toestand, in welken wij ons bevinden, los te maken; maar de vijand is zeer talrijk rondom ons. Generaal Decaen is dood. Gekwetsten en zieken ongeveer 18,000.’ In gezelschap van den te Sedan gevangen genomen generaal De Wimpffen, had de Pruisische generaal Von Treskow, op last des konings, zich naar Metz begeven, om Bazaine met de overwinning te Sedan, de gevangenschap des Keizers en de overgaaf des legers bekend te maken en tengevolge dezer belangrijke gebeurtenissen de stad op te eischen. Maarschalk Bazaine gaf echter een antwoord, dat zijne positie scherp afteekende. Hij verklaarde, zich niet om den keizer te bekommeren en binnen Metz alleen te bevelen. Na de hooger vermelde verwijdering van generaal Von Steinmetz verlegde prins Karel zijn hoofdkwartier van Malancourt naar het kasteel van Corny, aan de Moezel, waar hij dit tot aan de overgaaf der vesting behield. Kleine voorpostgevechten hadden voor Metz schier dagelijks plaats. Gedurige uitvallen volgden elkander. Dit was volgens gene raai Coffinières eene tactiek, om den moed des soldaats recht te houden; doch ons dunkt dat zulks juist het tegenovergestelde resultaat moest bewerken. Uitvallen, met de zekerheid dat men immer moet achteruitgaan, kunnen niet anders dan den soldaat ontmoedigen. ‘Troepen welke uitrukken,’ zegt kolonel Van de Velde, ‘om terug te keeren, maken altijd eene retirade en hoe kort deze ook zij, eischt zij pijnlijke opofferingen en laat in den geest des soldaats een nadeeligen indruk, vele droevige herinneringen achter, en geen enkelen die zijne zedelijke gemoedsgesteltenis opbeurt.’ Na de gevechten van den 31sten Augustus en den lsten September scheen men bepaald, wat dan ook vroeger de denkwijze geweest zij, het voornemen te hebben opgevat, te Metz de gebeurtenissen af te wachten. Men sloeg betere barakken op en vestigde zich zoo gemakkelijk als zulks in een permanent kamp kon plaats grijpen. De raad der generaals gaf dan ook voor, dat men blijven zou, eerstens omdat men alzoo een groot deel der vijandelijke legers bezig hield en aan Frankrijk meer tijd gaf om zich te wapenen; ten tweede omdat de paarden voor het bespannen der kanonnen en het vervoeren van den krijgsvoorraad en mondbehoeften begonnen te ontbreken - en ten derde, wat echter niet zoo openlijk gezegd werd, omdat Bazaine niet in staat was slag te leveren. De soldaat luistert zeer scherp en vangt, ingeval van tegenspoed, gaarne de beschuldiging, tegen zijne bevelhebbers gericht, op. Dat ook was het geval. De tuchteloosheid, dat ondeugende zaad, in het Fransche leger zoo ruimschoots gezaaid, kiemde welig op en het onkruid was welhaast onuitroeibaar. De soldaten gingen op strooptocht uit, plunderden de hoeven, stroopten de velden, roofden de buitengoederen - kortom, werden de schrik der bewoners. De wachten en patrouilles werden niet meer behoorlijk gehouden, en de generaals, ziende dat de strengste maatregelen nutteloos waren, vormden korpsen vrijwilligers om zich tegen de onverhoedsche aanvallen te beschermen. Den 8sten September vernam men in het Fransche kamp, bij eene uitwisseling van gevangenen, de ramp van Sedan. Men hechtte er in het publiek geen geloof aan; doch den 12den September werd die ijselijke tijding door de dagbladen bevestigd, en slechts vier dagen later bracht de maarschalk haar ter kennis van het leger. ‘Generaals, officieren en soldaten van het Rijnleger,’ zeide hij onder ander, ‘onze militaire verplichting jegens het vaderland in gevaar, blijft dezelfde. Laat ons voortgaan hetzelve met zelfopoffering en verkleefdheid te dienen, door zijn grondgebied tegen den vreemdeling, de maatschappelijke orde, tegen de booze driften te verdedigen. Ik ben overtuigd dat uw moraal, zooals gij dit zoo vaak betoond hebt, op de hoogte der omstandigheden zal blijven en gij nieuwe rechten op de erkentelijkheid en de bewondering van Frankrijk winnen zult.’ Later zeide de maarschalk, dat hij vergeefs gepoogd had zich met het nieuwe gouvernement in betrekking te stellen. Hij scheen trouwens dit laatste niet erg te betrachten, dewijl hij den 18den wel is waar de extracten over Sedan, aan de Fransche dagbladen ontleend, in de dagbladen van Metz deed opnemen, doch tevens alle opmerkingen, gunstig aan het nieuwe bewind en ongunstig aan het gevallen gezag, gebood weg te laten. Daartoe leende zich de pers echter niet gewillig en juist omdat de plaats-bevelhebber niet met de geëischte strengheid opzichtens de dagbladen te werk ging, ontstond er tweedracht tusschen hem en de generaals, zijne collega's. De verdeeling van het proviand tusschen stad en leger, was eene andere reden tot onmin. Coffinières bewilligde niet in het geven van brood voor het leger, Bazaine weigerde paardevleesch voor de stad. Niettegenstaande alle die elementen van tweedracht, welke de bewoners van Metz met een donker oog beschouwden, werd het door den plaats kommandant aangeboden ontslag niet aangenomen. Coffinières vond steun in de gemeentelijke overheid en, in overeenstemming met deze, gelastte hij een algemeen recensement van de levensmiddelen welke er nog voorhanden waren. Wat was de uitslag? Dat de schaarschte van mondbehoeften zich welhaast zou doen gevoelen. Men moest dus middelen opsporen om den voorraad te vergrooten, en men wierp het oog op dien des vijands. Den 27sten September toog men uit om den voorraad van het 7de armeekorps en de in den omtrek van Courcelles weidende ossen te bemachtigen. Eenige duizenden manschappen werden langs de spoorbaan van Metz Remilly tot aan het station Peltre vervoerd; deze troepen waren voorzien van kanonnen en mitrailleuses. De Franschen vielen met kracht aan, wierpen de voorposten der 26ste infanterie-brigade van generaal Von der Golz neer, maakten ongeveer tweehonderd gevangenen en voerden een aantal stuks vee naar de stad; zij namen Mercy-le-Haut in, staken het slot in brand en werden eindelijk door het op de hoogten staande geschut (tusschen Mercy-le-Haut en Ars-Laquenexy) tot den terugtocht gedwongen. Ook op den linkeroever bestookten de Franschen het 10de legerkorps, zonder echter eenig duurzaam voordeel te behalen. Aan de Pruisische zijde telde men aan dooden: 1 officier en 30 man; aan gewonden: 9 officieren en 65 man; aan vermisten en gevangenen 157 man. Aan de Fransche zijde werden een honderdtal manschappen gedood. Voorwaar, dat veertigtal ossen, dat handvol voorraad, was zeker wel duur betaald.... Wat was daarenboven de onvermijdelijke uitslag van die uitvallen? Dat nu hier dan daar huizen, schuren, gebouwen van allen aard in brand werden geschoten en de verwoesting rondom Metz, door het kanon der forten zelf, welhaast volledig was, terwijl de Duitschers telkens hunne eerste positiën hernamen. Men duchtte in het Duitsche kamp immer een aanval ten noorden; Bazaine, zoo dacht men, zou daar kunnen doorbreken, Diedenhoven ontzetten of België bereiken. Het nemen van eenige maatregelen, zooals het werpen van twee bruggen, beschermd door de kanonnen van het fort St.-Julien, scheen een dergelijk plan duidelijk te maken. In den nacht van den 1sten op den 2den October, {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} kort na middernacht, vielen de Franschen inderdaad St.-Remy aan. Tot 2 uren duurde het voorposten-gevecht, om dan tot 5 uren te worden gestaakt. De aanval was tevens op Bellevue gericht en werd door eene batterij mitrailleuses ondersteund. De landweer van generaal Von Kummer verdedigde de bezette positiën dapper; maar ook de aanval was de oude Fransche geestdrift waardig. St.-Agathe werd te 7 uren door hen hernomen. Nadat te 11 uren het geweervuur had opgehouden, duurde het kanongedommel, bij min of meer lange tusschenpoozen, tot in den nacht voort. St.-Remy en Franclochamps stonden in lichtlaaie vlam. Dat waren de eenige trofeën welke de Franschen behaalden. Een dergelijke uitval had den 7den October plaats. Omtrent 1 uur des namiddags vielen zware Fransche colonnes andermaal de divisie Von Kummer te Bellevue, St.-Remy, les Grandes Tapes en les Petites-Tapes aan. Reserven infanterie, vergezeld door drie batterijen geschut volgden deze colonnes tot boven Maison Rouge op. De aanval was krachtig, stout, hardnekkig; de Duitsche voorposten weken. De Duitsche artillerie zaaide echter dood en vernieling in de Fransche gelederen. Generaal Von Voigts Rhetz hernam te 4 uren het offensief; de 9de brigade infanterie dreef de Franschen uit eenige gedeelten van het Woippy-bosch en uit eene hoeve westelijk van Bellevue. Terzelfder tijd vielen de Franschen Bellevue, St.-Remy, de beide Tapes en Franclochamps aan. Het gevecht was hevig, men kampte om het behoud van belangrijke punten en in den loop des avonds waren de Duitschers andermaal meester van het terrein en de Franschen teruggeslagen. De Duitschers moesten echter afzien van een aanval op Landonchamps, waar de Franschen zich sterk genesteld hadden; trouwens de positie door grachten omringd, was, zegt een Duitsche berichtgever, schier aan eene forteres gelijk. Malroy en Charly werden insgelijks bestookt, doch zulks was slechts eene valsche manoeuvre, terwijl aan de zijde van Villers l'Orme tevens een vrij hevige aanval plaats greep, welke omstreeks halfzeven des avonds, na een verpletterend kanonvuur van de zijde der Duitschers, gestaakt werd. Ook in dezen uitval, zooals in schier alle andere behaalden de Franschen, in den aanvang, voordeelen; doch deze verzwonden weer als de Duitsche troepen der tweede en derde linie kwamen opdagen. Niet alleen, zegt een schrijver, moesten de Franschen de ingenomen positiën andermaal verlaten; maar zij konden zelfs de kanonnen niet meevoeren, welke zij bemachtigd hadden, en gelukten er niet in te fourageeren, hetgeen wel in hunne bedoeling schijnt gelegen te hebben, dewijl vierhonderd wagens de troepen volgden. Sommige rapporten schatten het verlies der Duitschers in die laatste gevechten op 1730 man, waarvan 65 officieren; anderen op 1350 man, terwijl op den rechteroever 80 manschappen gevallen waren. De Fransche krijgsmacht beliep 20,000 man, wat betreft het getal op den linkeroever der Moezel; de keizerlijke garde was daar. De verliezen worden op 900 man geschat, maar de Franschen telden, volgens een berichtgever, 600 Duitsche krijgsgevangenen. Dat was de laatste en bloedige kamp voor Metz; den 13den October zond de maarschalk eenen hoofdofficier, generaal Boyer, naar het Duitsche hoofdkwarti