| |
Het Oostelijk- en het Noorderleger.
XXII.
Het Oostelijk leger. - Etival. - Generaal Cambriels. - Chapelle-sur-Gray. - Dijon. - Garibaldi en zijn legioen. - Nuits en verdere gevechten. - Gebeurtenissen voor Belfort. - Aftocht van het leger. - Dwaasheden van Garibaldi. - Von Manteuffel. - Bourbaki's poging tot zelfmoord. - Generaal Clinchamp. - Zwitsersche grenzen. - Noorderleger. - Amiens. - Villers-Bretonneux. - Verdere operatiën. - Faidherbe. - Pont-Noyelles en andere gevechten. - Bapeanme. - Von Goeben. - St. Quentin. - Het leger in vollen aftocht. - Gambetta houdt eene aanspraak. - Jammerlijke tooneelen. - De ulanen.
Reeds in een vroeger hoofdstuk hebben wij den lezer bekend gemaakt dat er, na de overgave van Straatsburg, een 14de legerkorps werd gevormd, onder de bevelen van generaal Von Werder en waarvan de getalsterkte op 50,000 man werd geschat.
Wij zullen de bewegingen van dit leger, reeds ten deele bekend, slechts in het kort nagaan.
Generaal Von Degenfeld marcheerde den 5den October, door Moyenmoutiers op Etival en Raon-l'Etape. Een der eerste gevechten van min of meer belang had plaats te Raon, in de nabijheid van het kasteel Beauregard, tusschen de voorhoede van kolonel Wechmar en ruim 500 francs-tireurs, die zich in het geaccidenteerd terrein en in de wijngaarden van het kasteel verborgen hadden. De tegenstand duurde echter niet lang. De francs-tireurs verlieten hunne stelling en telden 50 hunner vrienden minder na den afloop van het gevecht.
Belangrijk was dat van Etival, waar het de Badensche troepen zoo wat zeven uren lang uithielden tegen een vijand, die het dubbele getal soldaten telde. Van den kant der Duitschers, indien men van hun effectief de troepen rekent tot requisitiën en anderszins gebezigd, stonden er geen 4000 man in 't vuur; zij waren door slechts twee batterijen artillerie ondersteund. De Franschen verdedigden moedig hunne stelling, doch moesten haar niettemin opgeven met verlies van 600 man krijgsgevangenen en 700 à 800 dooden en gekwetsten. De Badensche troepen verloren 22 officieren en 382 man aan dooden en gekwetsten.
Den 22sten October dwong generaal Von Werder twee divisiën van het oostelijk leger, onder kommando van generaal Cambriels, op Besançon terug te trekken. De tegenstand was echter inderdaad heldhaftig geweest. Het heuvelachtige terrein maakte den aanval recht moeilijk. Ook duurde het gevecht van 11 uren 's morgens tot in den vooravond, wanneer de Franschen in vollen aftocht waren.
Den 24sten zette Von Werder zijnen tocht tot Chapelle-sur-Gray voort.
Den 27sten onderstond een bataljon van het 1ste Badensche grenadiers een gevecht bij Eperterme, hetwelk den Franschen niet minder dan 500 krijgsgevangenen kostte. Bij Saint-Seine maakte een bataljon van het 2de regiment grenadiers 50 krijgsgevangenen.
Het korps Werder had den 29sten October te Gray het bericht ontvangen dat Dijon onbezet was. De brigades van prins Wilhelm van Baden en Keller, onder bevel van luitenant-generaal Von Beyer moesten de stad in bezit nemen, toen men een tweede bericht ontving dat zij in den nacht, tusschen den 29sten op den 30sten, andermaal door de Franschen van troepen was voorzien. Vijf bataljons door zes batterijen versterkt, vielen de hoogten van Saint-Apolinaire aan, waar de Fransche troepen zich verschanst hadden. Na eene inderdaad kloeke verdediging moesten zij de plaats ontruimen en door de Duitschers immer vervolgd, duurde de strijd tot in de voorstad.
Dijon werd door de Duitschers met eenige granaten beschoten, welke echter eene onbeduidende schade aanrichteden. In den loop des nachts verlieten de Franschen de stad en kwam de municipaliteit de overgaaf aanbieden. Generaal Von Beyer bezette den 31sten Dijon, een voor de Duitsche troepen zeer belangrijk punt, aangezien de stad op de samenvloeiing van een aantal spoorwegen gelegen is. Het bezetten der stelling had hun 250 dooden en gekwetsten gekost; doch zij maakten 103 ongekwetste krijgsgevangenen. De verliezen der Franschen, in dooden en gekwetsten, beliepen nagenoeg het dubbel der Duitschers.
De getalsterkte der Franschen werd op acht bataljons en eene compagnie jagers geschat; het overgroot gedeelte der troepen bestond echter uit mobiele gardes.
In de helft der volgende maand November werden door de Duitschers verschillende stellingen bezet; de troepen van Von Werder waren door die van generaal Von Schmeling, welke Brisach hadden ingenomen, versterkt geworden. Zij concentreerden zich tusschen Auxonne en Pontailler, langs de Saône. Auxonne was versterkt, doch Fransche troepen waren in dezen omtrek niet zichtbaar. De francs-tireurs, de helden dezer streken, en die vooral bij de bevolking dezer gewesten, een hoogst nadeeligen indruk hebben achtergelaten, waren in de bergen der Jura en der Côte-d'Or gevlucht.
Garibaldi en zijn Menotti waren, zooals wij reeds gezegd hebben, naar Frankrijk overgekomen om de nieuwe Gambetta-republiek tegen den Duitschen inval te verdedigen. De man, gewoon op een gansch voorbereid theater werkzaam te zijn, had zich zeer ernstig verbeeld dat de Duitschers op de verschijning van het roodhemd, de vlucht zouden hebben genomen. Hij bedroog zich en de held van Caprera boezemde zelfs zoo luttel ontzag in, dat, op de vraag hoe men hem na de gevangenneming moest behandelen, geantwoord werd: ‘even als de minste der vreemde vrijwilligers.’ Het schijnt echter dat de koning van Pruisen wel had willen bevelen hem genadig te behandelen, indien hij in de handen der Duitschers vallen mocht.
| |
| |
Garibaldi was behendiger dan dat: ééne strategie bezit hij altijd zeker, die namelijk van zich uit de voeten te maken....
Behalve het plagen en mishandelen van eenige weerlooze geestelijken, tegen welke hij gedurig in zijne ronkende proclamatiën te velde trekt, evenals tegen het vorstelijk purper, heeft de oude, versleten en jichtige comediant in Frankrijk niet veel uitgericht - hij, die eens door een opgewonden publiek als de redder der volkeren voorgesteld, met bloemen en lauweren overladen werd: - manifestatiën welke men thans reeds tracht te doen vergeten en welke onze nazaten zullen doen schokken van lachen.
Generaal Faidherbe, bevelhebber van het Fransche Noorderleger.
Intocht der Duitsche troepen te Amiens na den slag bij Moreuil op 28 November 1870.
Hans Wachenhusen noemt Garibaldi een ouden comediant, die er maar niet toe besluiten kan de planken vaarwel te zeggen. Deze beoordeeling is zeer juist en zal gewis door een onpartijdig nageslacht bekrachtigd worden. Wat kon trouwens die kluchtspeler in het katholiekste gedeelte van Frankrijk aanvangen, hij, die op ieder voetstap, in ieder woord een diep ingekankerden en dommen haat tegen al wat katholiek is, blijken deed?
Men was daarenboven de socialistische redevoeringen niet vergeten, welke Garibaldi te Geneve had uitgesproken; men vergat niet dat hij den oorlog tegen het pausdom had gevoerd en te Mentana tegenover de pauselijke zouaven had gestaan, die openlijk verklaarden naast elkeen ten strijde te willen gaan; maar bij God! zeiden zij, breng de schuimers van Mentana niet onder het bereik van ons geweer!
| |
| |
Gevecht bij Le Quesnel op 23 November 1870.
| |
| |
Niet alleen met den geest der bevolking, maar met de Fransche officieren lag de man van Caprera welhaast overhoop. Veel sprak en schreef hij, aan groote woorden was geen gebrek; maar feiten, daden, blijken van tact en kennis gaf hij niet. Wel kondigde hij overwinning op overwinning aan, doch zij bestonden slechts op het papier. Belangrijke gevechten werden er niet geleverd, Dijon wellicht uitgezonderd, en na eenige maanden in de lucht te hebben geschermd, eenige laffe wreedheden en baldadigheden te hebben doen plegen, trok de chevalier de la triste figure naar Caprera terug, omlauwerd door de stad Lyon, die in een aanval van republikeinsche gekheid, hem het eereburgerschap aanbood.
Een paar malen poogden de Garibaldisten Dijon te herwinnen. Een enkelen dag was de stad onbezet gebleven en onmiddellijk maakten zij er gebruik van om er zich te nestelen; doch toen het korps Werder andermaal naderde, verlieten de redders spoorslags de stad, na er erger te hebben huisgehouden dan de Duitschers. Von Werder vestigde er zijn hoofdkwartier en beschermde met twee brigades stad en omtrek, terwijl twee colonnes door Genlis, op Nuits en Saint-Jean-de-Losnes marcheerden.
De voorhoeden werden, gelijk trouwens in elk geval, door de francs-tireurs hier en daar bestookt, doch noemenswaardige gevechten hadden er niet plaats.
Voor Dijon waagden de Garibaldisten - eene rommelzoo uit allerlei natiën saamgesteld - den 26sten en 27sten eenen aanval op de Duitschers; het onthaal was juist niet aanmoedigend en moest nogmaals de roodhemden overtuigen, dat de vijand niet bleek en bevend terugdeinsde bij de enkele verschijning van den held van Caprera. Reeds den dag na den laatsten aanval waren de Garibaldisten in hunne vroegere stelling te Autun teruggekeerd.
Den 26sten had generaal Von Degenfeld met drie bataljons infanterie, twee escadrons dragonders en eene batterij artillerie eene verkenning in de richting van Val-Suzon en Pasques gedaan, dewijl eenige schermutselingen tusschen éclaireurs, eene aanzienlijke krijgsmacht deden vermoeden. De Duitsche voorposten brachten welhaast de tijding over, dat de roodhemden te Val-Suzon, in grooten getale langs Prenois opdaagden. Hun linkervleugel steunde op Pasques, de rechter- oostelijk van die plaats in de bosschen, eene verdedigingslinie welke voortreffelijk mocht genoemd worden.
Gedwongen door een paar compagniën Duitschers zich te vertoonen, ontwikkelden de Garibaldisten zich op de beide liniën; zij toonden twaalf stukken kanon, acht of negen bataljons infanterie en een escadron cavalerie. De troepen bestonden, zooals men later vernam, uit Garibaldisten en mobiele gardes; Garibaldi en zijne zonen voerden het bevel. Eene andere tactiek der Duitschers volgde nu datgene op, gebezigd om de getalsterkte der tegenpartij te kennen: zij gingen achteruit in de richting van Talant en lokten den vijand uit zijne voortreffelijke stelling.
Garibaldi geloofde aan eene glansrijke overwinning voor de zijnen; hij besefte den geveinsden aftocht niet. Toch deed zijne cavalerie eene zeer goede charge, die echter met zoo geduchte verliezen werd afgeslagen, dat zij den aanvaller de overtuiging geven moest geene vluchtende troepen voor zich te hebben. Bij Darvis hadden de Duitschers een batterij opgeworpen, welke dan ook welhaast de vervolgers dwong hun werk te staken. Te 3 uren des namiddags was het gevecht ten einde; aan de Duitsche zijde telde men slechts eenige gekwetsten.
Het gevecht moest nu den volgenden dag noodwendig hervat worden. Het plan van den opperbevelhebber Von Werder was het insluiten van den generaal der roodhemden en men maakte zich reeds vroolijk met het denkbeeld den held van Caprera meester te zijn; doch Garibaldi was niet stil gebleven. Hij rukte des avonds op naar Darvis en schoof zijne voorposten tot Hauteville, het ravijn van Plombières. Toen het donker geworden was, het was nog slechts 7 uur, deed hij met het gros zijns legers aanvallen. Hij hoopte door verrassing Talant te bemachtigen en daar een straatgevecht aan te vangen evenals te Chatillon, welke plaats hij insgelijks onverwachts overvallen had. Te Talant gelukte dit echter niet; de voorposten te Daix gaven het alarm en men snelde te wapen.
Met eene wilde drift vielen de Garibaldisten aan. Voorwaar, die Duitschers zijn niet loyaal! Zij lieten de troepen van den rooden generaal tot op vijftig stappen afstand naderen en openden alsdan het vuur, zoodat gansche rijen als neergebliksemd werden. Tot driemaal keerden zij, onder een oorverdoovend gehuil terug; tot driemaal werden zij zoo ongenadig onthaald. Na den laatsten aanval sloegen zij op de vlucht, wierpen geweer en verdere uitrusting weg om des te vrijer beenen te maken, en was hunne vlucht een toonbeeld van wanorde, ook het slagveld was het bewijs wat Garibaldi daar verloren had. De vlakte lag met dooden en gekwetsten bezaaid, terwijl de Duitschers slechts een verlies hadden van 5 officieren en 43 manschappen.
Toen den 27sten de Duitschers den vijand in de flank en in den rug dreigden aan te vallen, bekwam men de overtuiging dat hij in den nacht de hielen had gelicht, en zijn aftocht of zooals men het noemen wil, was zoo snel geweest dat alleen een detachement cavalerie van kolonel Renz de achterhoede mocht inhalen en neersabelen. Pasques werd bezet. Een aanval op den linkervleugel der Duitschers werd afgeslagen. Er bleef enkel over, om Lautenay te bezetten en de Garibaldisten uit het bosch van gemelde plaats te verjagen. Toen de pinhelmen naderden om die zuivering aan te vangen, togen de roodhemden zonder weerstand te bieden, achteruit. Het was eene vlucht, waarvan geen denkbeeld te maken is.
De berichtgevers, vooral de Engelsche, die zich zelf eenigermate wilden gelijk blijven - zij, die Garibaldi vroeger met lauweren omkranst, tot boven de wolken verheven hadden - verontschuldigden andermaal den generaal en de zijnen. Het waren alweer de mobielen die het voorbeeld gaven om den vijand den rug toe te keeren, ofschoon het door andere getuigen niet minder bewezen is, dat de Garibaldisten even goed als de moblots, het hazenpad wisten te vinden.
Sombernon werd den 29sten November door de brigade van generaal Keller bezet; den 16den December dwong generaal Von der Goltz, die Langres ingesloten hield, een korps van 6000 Franschen, die bij Longeau verschanst waren, deze positie op te geven. De Duitschers verloren een officier en 30 soldaten; het verlies der Franschen beliep 200 manschappen, waaronder 64 niet gekwetsten. Verder vielen den Duitscher 2 kanonnen en 2 munitiewagens in handen. Eindelijk had den 18den December het gevecht bij Nuits plaats, een gevecht dat veel besproken werd, aangezien de Franschen zich andermaal hierin de palm toeëigenden.
In het Duitsche hoofdkwartier ontving men bericht dat de Franschen langs de zijde van Nuits opdrongen en het legerkorps dat Dijon bezet hield, bedreigden. Generaal Von Glumer, bevelhebber der Badensche divisie, werd met eene expeditie tegen dien onraad belast. Zijn doel was tweeledig: het zuivermaken van de linie en het toebrengen van eenen slag aan het leger van Lyon, welk laatste pas werd opgevormd.
Volgens het Duitsch rapport had Von Glumer acht bataljons infanterie, zes escadrons en vijf batterijen artillerie onder zijne bevelen. Zij moesten van Dijon oprukken door Longvic, Saulon-la-Rue, Epernay, Boncourt op Nuits. In de bergen zou het korps door troepen van generaal Von Degenfeld gevrijwaard worden, welke laatste colonne zich aan de ravijn van Meuzin moest vereenigen met een bataljon dat van Courcelles langs de hoogten, door Chamboeuf, op Boncourt was gerukt. Om de betrekkingen tusschen de twee voornaamste aanvallen te handhaven, marcheerde een bataljon infanterie en een peloton cavalerie langs de groote baan recht op Nuits.
Achter Urcy, nabij Fenay in het park van Saulon-la-Rue, was eene compagnie jagers der Rhône geplaatst, welke een hevig geweervuur tegen de cavalerie der Pruisische voorhoede aanving. Eene compagnie Badensche grenadiers daagde welhaast ter ondersteuning op en de Franschen werden, na een lichten tegenstand te hebben geboden, door Burges, Broindon, Epernay, St. Bernard op Boncourt teruggeworpen.
De Duitsche troepen zonden ten zuiden van Dijon cavalerie en
| |
| |
infanterie op verkenning uit. Het terrein is daar geaccidenteerd, en de verdediging zeer gemakkelijk. Het gevecht, hetwelk dan ook aan die zijde plaats had, nam een ernstiger karakter. De Franschen verscholen zich achter de heuvels, in de boschages en wijnbergen. Boncourt was spoedig ingenomen, doch ten noordwesten van die plaats hield de tegenstand langer aan. Het was eerst in den namiddag dat de Duitsche troepen meester waren van de verschillende punten. Ook de hoeve Berchère, welke door een bataljon van het 32ste marsch-regiment verdedigd werd, viel in de handen des Duitschers en toen de Franschen in aftocht waren, bracht de artillerie der voorhoede hun aanzienlijke nadeelen toe.
Agencourt werd zonder gevecht door de Badensche troepen ingenomen; maar tusschen deze plaats en de hooger vermelde hoeve Berchère, in de richting van Nuits, was de stelling door de Fransche troepen sterk bezet. Die positie besloeg de linie des spoorwegs, te beginnen aan het riviertje Meuzin tot Fontaine-de-Vosne. Uit de Duitsche stelling zag men duidelijk versche troepen langs den steenweg aanrukken; zij daagden uit Vougeot en Beaune op. Te 2 uren des middags zag men twee treinen aansnellen en nogmaals stegen troepen af. De positie der Franschen was onder alle opzichten belangrijk. De hoogte was met artillerie beplant, welke gansch de vlakte bestreek.
De Duitschers moesten, om den vijand te naderen, eene vlakte van 1500 meters afstand doorloopen; doch even als op zooveel andere plaatsen, in dit Gedenkboek reeds aangehaald, werd die afstand onder een moorddadig vuur kalm afgelegd. Groot waren de verliezen, doch nieuwe troepen daagden voortdurend op, namen de plaats der gevallenen in en drongen immer voorwaarts. Ieder stap vooruit werd echter met eene bewonderenswaardige krachtdadigheid verdedigd. Niettemin waren te halfvier de Duitschers meester van het terrein. De grenadiers namen het spoorwegstation in, op den linkervleugel der Duitschers gelegen, terwijl rechts andere Duitsche troepen de spoorweglijn bemachtigden.
Aanzienlijk waren de verliezen aan beide zijden. Men vocht op sommige punten man tegen man, met het blanke wapen en men schoot op vijftig stappen afstand. Aan koelbloedigheid ontbrak het daar gewis niet, zoo min aan de Fransche als aan de Duitsche zijde. Prins Wilhelm van Baden werd in dit gevecht gekwetst; vele Duitsche officieren vielen. De artillerie der Franschen, onder commando van generaal Cremer, werd voortreffelijk bediend; haar schot was welgericht en zij bracht den vijand gevoelige verliezen toe.
Nuits werd bestormd. De verdediging was altijd even hardnekkig. De batterij Porbeck, die tot 750 à 800 stappen de stad naderde, verloor de helft harer paarden en het vierde harer soldaten en was gedwongen de ingenomen stelling te verlaten. De batterijen Holtz, Frober en Hecht beschoten op verschillende punten den vijand, die eindelijk tot den aftocht gedwongen werd. Het was 5 uur des avonds. Het bloedige dagwerk was volbracht.
De Franschen telden 2000 man buiten gevecht; de Duitschers maakten 700 ongekwetste krijgsgevangenen, onder welke zich 16 officieren bevonden. Kolonel Celle van de Fransche, kolonel Renz en dezes adjudant, van de Duitsche zijde, werden gewond, de eerste zelfs doodelijk. De verliezen der Duitschers waren gewis aanzienlijker dan die der Franschen, uit hoofde van het nadeelige hunner positie. De Franschen telden vijftien bataljons, met zestien of achttien kanonnen. Generaal Cremer had zich lofwaardig verdedigd, doch het stadje, aan een gedurig kruisvuur blootgesteld, had veel geleden.
Zooals wij reeds gezegd hebben, marcheerde generaal Bourbaki, in den aanvang van Januari, met een deel van het Loire-leger, en eenige troepen te Bourges en Nevers bijeengerukt, zuidoostelijk op. Hij moest de hand reiken aan de vrijwilligers van Garibaldi en aan de troepen van generaal Bresolles, te Lyon gevormd. Bourbaki richtte zich op de Côte-d'Or, de held van Caprera op Dijon, waar wij hem reeds zagen opereeren en retireeren, al droegen eenige zijner korpsen dan ook de trotsche en den dood trotseerende titels van les francs-tireurs de la mort, les enfants perdus de Paris; Bresolles richtte zich op Belfort; als vereenigingsplaats was Montbeliard aangeduid.
Het leger van Bourbaki was, even als elk ander, slecht uitgerust. Gambetta had ook hier nogmaals met eene onbegrijpelijke lichtzinnigheid gehandeld, en 't was gewis wel op hem dat het schimpwoord toepasselijk was hetwelk hij eens den minister Ollivier toewierp, den man au coeur léger. Die troepen hadden geene goede wapens, geene behoorlijke uitrusting, geene voldoende cavalerie om zich over den marsch der Duitschers, zoo als vereischt werd, te vergewissen. Voegt daarbij dat Garibaldi in meer dan een punt, vooral in dat van een wezenlijken slakkenmarsch, den gang der zaken aanzienlijk hinderde en den Duitscher menig voordeel in de hand speelde.
Generaal Von Werder verliet Vesoul, viel bij Vallerois, op weg naar Villersexel, het korps Clinchamp in de flank aan en bemachtigde Vallerois. Na de inneming van Villersexel verliet hij deze plaats en rukte op Belfort aan, hetwelk door Bourbaki moest ontzet worden. In dien marsch havende hij ongenadig eenige vrijkorpsen van Garibaldi's leger.
Middelerwijl had generaal Von Manteuffel in het noorden generaal Faidherbe verslagen en werd hij geroepen het opperbevel in het zuiden op zich te nemen; doch het werk was reeds door generaal Von Werder afgedaan en den troepen van den eerstgemelden generaal viel enkel de eer te beurt, den aftocht van Bourbaki zuidwaarts af te snijden en getuigen te zijn der vlucht van Bourbaki's leger over de Zwitsersche grenzen.
Om niet in herhaling te vallen, zullen wij van de gevechten voor Belfort niet meer gewagen; in ons kapittel de Vestingoorlog hebben wij daaromtrent voldoende uitgeweid. Het was na die neerlaag en den aftocht van Bourbaki, dat generaal Von Manteuffel langs Dijon afzakte om den verslagen Franschen generaal den pas af te snijden. De Garibaldisten hielden den omtrek bezet en om den marsch van Von Manteuffel niet te laten verontrusten, viel eene brigade de roodhemden aan en hield ze een ganschen dag bezig. Zes duizend Duitschers streden tegen twintig duizend Garibaldisten, die zich op dit punt vrij goed verdedigden. Groot was de ophef die Garibaldi van dit gevecht maakte, vooral van het nemen der vlag van het 61ste Pruisische regiment; doch toen er eenigszins licht in de verwarring kwam, erkende een der zonen van Garibaldi dat men die vlag niet genomen, maar onder eenen hoop lijken, op het slagveld.... gevonden had.
De trophee had alzoo weinig waarde; de toestand alleen bewijst hoe hevig daar ter plaatse gestreden werd en met welke blinde hardnekkigheid de Duitschers zich rondom de regimentsvlag lieten dooden. Maar het wezenlijke resultaat van Garibaldi's ‘zegepraal’ was dat hij zich ‘domweg’ de communicatiën, welke de operatie-grondslag van het gros des legers waren, liet afsnijden.
‘Men weet,’ zegt le Courrier de Lyon in een merkwaardig artikel, ‘wat alsdan de aftocht werd van de arme overwonnenen van Héricourt, gevat zijnde tusschen twee vuren en van alle betrekking afgesneden ten gevolge der domme handelwijs van een vreemden condottierri, bijgestaan door een apotheker, chef van den staf en plotseling generaal gemaakt, krachtens de militaire volmacht van een advocaat.’ En inderdaad, men moest geen strategist zijn om te zien, bij een enkelen blik op de kaart, dat het behoud der twee spoorwegen onmisbaar was voor het welslagen der algemeene operatie. Garibaldi had echter niets van dit alles gezien. Hij begreep niet dat generaal Von Manteuffel hem, als een kind, met eene nietigheid had bezig gehouden, terwijl hij het Fransche ongenadig naar den afgrond dreef.
Het was in den avond van den dag toen die onmeetlijke dwaasheid begaan werd (23), dat Garibaldi de voor altijd beruchte proclamatie uitgaf, die de kroon op alles plaatste, en waarin hij trotsch, opgeblazen, verwaand zeide: ‘Welnu, gij hebt ze nogmaals gezien, de hielen van die verschrikkelijke soldaten van Wilhelm, gij, jonge zonen der vrijheid, gij hebt de krijgshaftigste troepen der wereld overwonnen.’ De kluchtspeler meende overwinnaar te zijn en was in een ijselijken valstrik getuimeld.
Generaal Von Manteuffel bezette Saint-Vit, Quingey en Mouchard, verbindingspunt der spoorwegen. Door generaal Von Werder onverbiddelijk achternagezet, geen uitweg meer ziende, afgesneden door den eerstgenoemden veldheer, namen de Franschen, zooals wij reeds gezegd hebben, de wijk naar de Zwitsersche grenzen.
| |
| |
Inneming van Pont-Noyelles in den slag bij Guerrieux op 23 December 1870.
| |
| |
Gezicht op Rouaan, hoofdstad van Normandië.
| |
| |
Den 29sten Januari viel de Duitsche voorhoede te Pont-Arlier het Fransche leger in den rug; Sombacourt en Chaffois werden stormenderhand ingenomen; den 28sten staken gansche troepen vluchtelingen in een allerellendigsten toestand de grenzen over, en den 1sten Februari teekende generaal Clinchamp, te 5 uren des morgens, met den Zwitserschen generaal Herzog eene overeenkomst, waarbij hij 82,000 man en 750 kanonnen in de Zwitsersche handen overleverde.
Generaal Bourbaki, die eene schitterende militaire loopbaan had afgelegd, alvorens zich onder Gambetta in dien oostelijken oorlog te wagen, waarvan de goede uitslag zoo niet gansch onmogelijk, dan toch hoogstens twijfelachtig was - Bourbaki kon het denkbeeld der verschrikkelijke nederlaag niet verdragen en legde, gewis niet oprecht moedbetoonend, op zijn leven aan. De aanslag gelukte niet, doch de wonde verplichtte hem van het opperbevel af te zien en dit aan generaal Clinchamp over te dragen, die dan ook de hooger gelegde overeenkomst teekende.
Als men het cijfer 82,000 in aanmerking neemt; als men bij dit getal de gesneuvelden en krijgsgevangenen, in de laatste dagen door de Duitschers gemaakt, rekent, mag men met reden onderstellen, dat het leger van Bourbaki, daargelaten dat van Garibaldi, 100,000 man telde.
De vlucht naar de Zwitsersche grenzen, door bergen van sneeuw en ijs, is een tooneel dat in den vollen zin des woords hartverscheurend mag genoemd worden. Vele ongelukkige soldaten hadden geen zolen meer onder de schoenen, schier geen kleederen aan het lijf. Op hunne bleeke en vermagerde gezichten stond het ijselijkste lijden te lezen. Velen kregen in twee dagen geen brok eten over de lippen. Anderen sleepten zich moeilijk door de sneeuw voort en zakten eindelijk, zonder dat de wapenmakkers den moed hadden zich om hen te bekommeren. Zij vielen, verkleumd en bevroren.
Die tocht was de jammer der jammeren....
Het overige der geschiedenis van den oostelijken oorlog, in wat de belegerde steden betreft, hebben wij in een afzonderlijk hoofdstuk beschreven.
Wij stappen nu naar het noorden over; wij hebben een aanzienlijk deel dezer operatiën reeds in ons meergemeld hoofdstuk Vestingoorlog beschreven en kunnen dus kort zijn, om wat langer bij het beleg van Parijs te vertoeven.
Het 1ste korps had, na de overgaaf van Metz, in last de Moezellinie te bewaken, de forteressen langs de Luxemburgsche of Belgische grenzen in te sluiten of te bemachtigen. Het 7de korps hield het oog op Metz en sloeg het beleg voor Diedenhoven; het 8ste en 1ste opereerde in het noordwesten, belegerde Mezières en maakte zich meester van La Fère. Generaal Von Manteuffel, het bevel voerende over het 1ste leger, richtte zich met het 8ste korps (generaal Von Göben) op Amiens, ten einde het noorderleger op te zoeken.
Faurès, een oud fregatskapitein, nu door Gambetta tot den graad van divisie-generaal verheven, voerde het bevel over dat leger, nadat generaal Bourbaki het noorden verlaten had en naar het Loire-leger overgeplaatst was, waar wij hem reeds in zijn ongelukkigen tocht van Belfort en eindelijk naar de Zwitsersche grenzen, gevolgd hebben. Moeten wij de Fransche opgaven gelooven, dan beliep het leger tusschen Amiens en Rijssel niet minder dan 140,000 man; doch in dit cijfer begreep men 40,000 gemobiliseerde nationale garden in Normandië. Over deze laatste voerde d' Estancelin het bevel.
Het cijfer klinkt wel wat hoog; doch hoe het ook zij, het leger was geducht en dwong den Duitscher, even als aan de Loire, tot eene aanzienlijke machtsontwikkeling, ten einde het doel dat het gouvernement zich voorstelde, namelijk het ontzet van Parijs, te verijdelen. Het middenpunt der operatie was Amiens en het was dan ook derwaarts, zooals wij reeds gezegd heben, dat de marsch gericht was.
In de eerste schermutselingen, die omstreeks het midden van October aanvingen, werden de weinig geoefende mobielen vreeselijk gehavend. Den 12den October joeg men 3000 mobiele garden uit Breteuil; den 13den viel Montdidier in de handen der Duitschers; den 21sten was zulks het geval met St. Quentin - kortom, de snelle marsch, de als vooraf vastgestelde zegepralen der Duitschers, de slechte inrichting en het gemis aan krijgstucht in het Fransche leger, de ontmoediging en zelfs de paniek die in het brandpunt, in Amiens zelve, heerschte, alles droeg bij om den tegenstand in den aanvang als zeer zwak te doen voorkomen.
Den 23sten November werden de Franschen te Le Quesnel, door de Duitsche voorhoede, onder bevel van kolonel Von Luderitz, achteruitgeslagen; den 24sten ondergingen zes bataljons Franschen, van artillerie voorzien, hetzelfde lot bij Amiens; den 27sten wierp Von Göben den vijand tusschen de Selle en Somme achteruit. Het geretrancheerd kamp voor Amiens werd zijne toevluchtplaats; doch deze werd, bij de nadering van het 8ste korps, onhoudbaar geacht, zoodat Von Göben Amiens den 28sten reeds bezette. Het Fransche leger was totaal verslagen en op Rijssel en Atrecht teruggeworpen.
De slag bij Amiens was, volgens de Franschen zelf bekenden, beslissend geweest. De Franschen verloren meer dan 3000 man, waarvan 800 krijgsgevangenen, negen kanonnen en twee vaandels. De Duitschers telden in verliezen ongeveer 1400 manschappen en 79 officieren, terwijl de citadel van Amiens, die twee dagen na de stad overging, den Duitscher 411 krijgsgevangenen, de elf waren officieren, en 30 stuk geschut in de handen leverde.
Te Amiens stonden twee Fransche korpsen, het eene ten zuiden van die stad, het andere voor Corbie. Het eerstgenoemde korps werd door het 8ste Pruissische, linkervleugel, aangerand; het 1ste Pruisische korps, rechtervleugel, dat de hoogten van Gentelles en Villers-Bretonneux bestormen moest, stiet op het korps voor Corbie. Dit laatste dekte den spoorweg op Atrecht en Rijssel. De strijd was hevig; meer dan eens vielen de Duitschers met de bajonet aan en hunne cavalerie, de huzaren, havenden op eene vreeselijke wijze een bataljon mariniers. Van de zijde der Franschen werd de cavalerie over het algemeen gemist, ofschoon zij ter plaatse wezenlijke diensten had kunnen bewijzen.
‘Wij waren,’ zegt een Fransch berichtgever, ‘omtrent 30,000 en de Pruisen 40,000 man sterk. Die laatsten die 's morgens een bosch in de nabuurschap van Boves bezet hielden, zonden reeds vroeg éclaireurs om onze voorposten te verontrusten. Omtrent 's middags verliet het gros des vijandelijken legers het bosch en viel de Franschen aan, die met achttien stukken geschut op de hoogte van Villers-Bretonneux stonden. Anderhalf uur vocht men met de grootste hardnekkigheid. Zes nieuwe kanonnen kwamen onze artillerie versterken. Het geschut duurde tot omtrent half vijf; wij hadden op dat oogenblik den vijand drie kilometers ver achteruitgeslagen.
Op dat oogenblik verflauwde ons vuur, ten gevolge van gebrek aan voorraad. Toen de Pruisen dit bemerkten, hernamen zij den aanval. Onze troepen, welke tot dusverre meester van het terrein waren gebleven, ontvingen bevel achteruit te trekken, welke beweging in goede orde volbracht werd. Een gedeelte der troepen retireerde op Corbie, een ander gedeelte op Amiens. De Pruisen trokken Villers-Bretonneux binnen; doch voor dat zij die plaats bereikten, staken zij eenige dorpen in brand.’
Dit bericht schildert het gevecht door het Fransche prisma bekeken: de neerlaag was volledig, de terugtocht was eene vlucht...
De schrik der bevolking ging alle denkbeeld te boven. Het woord ‘Pruisen’ alleen deed de ongelukkige bewoners trillen en beven. ‘De vrouwen, zegt het Journal du Havre, liepen weenend door de straten van Amiens en vluchtten met hare kinderen op den arm in alle richtingen. Velen liepen in verbijstering zelfs den vijand te gemoet en nauwelijks hadden zij dit bemerkt of zij keerden op hare stappen terug, doch moesten nu, om te ontkomen, de wijk nemen door het moeras, in hetwelk eenige vrouwen den dood moeten bekomen hebben.’
Den 29sten en 30sten November werden de Franschen in de richting van Atrecht en Abbeville achternagezet en dewijl men volgens ingekomen rapporten, bericht ontving dat ten oosten van Rouaan een korps van 40,000 man stand hield, besloot Von Manteuffel zich derwaarts te begeven. Het 8ste korps marcheerde door Poix, Forges en Buchy, het 1ste door Ailly, Breteuil, een klein gehucht der Oise, Marseille geheeten en Gournay. Het eerste vormde den rechter-, het tweede den linkervleugel. Tusschen Forges en Buchy stiet de eerste den 4den December op een korps van
| |
| |
30,000 Franschen, die welhaast weken en 11 officieren en 400 ongekwetste krijgsgevangenen in de handen der Duitschers achterlieten. Ofschoon de troepen van Von Göben rust noodig hadden, werd den vijand geen oogenblik rust gelaten. Reeds den 5den bezette de generaal Rouaan, waar Von Manteuffel, na met zijn 1ste korps de Franschen op zijne beurt in de richting der Seine te hebben teruggeslagen, den 6den insgelijks zijne intrede deed.
Rouaan kreeg een sterk garnizoen. Door de bezetting dezer stad werd de weg naar Parijs en zee, en de aanvoer van deze laatste zijde moeilijk, zoo niet onmogelijk. Dit laatste was gewis het geval in wat de scheepvaart op de Seine betreft. Als strategisch punt was Rouaan dus hoogst belangrijk.
Havre was door de bezetting van die naburige stad en van Dieppe, welke den 9den December plaats had, met ontsteltenis geslagen. Men haastte zich de zeehaven in staat van verdediging te stellen. Twee vlottende batterijen en een zeker getal kanonneerbooten werden naar Havre gezonden. Aan de landzijde wierp men aardewerken op. Vee en voorraad werd uit den omtrek binnen de stad gebracht en wie de zestig jaren niet bereikt had, moest het geweer opnemen.
De omtrek van Havre kwam vrij met eenige verkennings- en requisitie-tochten. Zonder twijfel achtten de Duitschers het onveilig en ontijdig den aanslag te wagen, te meer daar het noorderleger niet zoodanig geslagen was als men het te Amiens had opgegeven. Onder het commando van generaal Faidherbe zou het weldra andermaal het offensief hernemen en om hiertegen gewapend te zijn en zijne stellingen op de Somme te dekken, toog de Duitsche bevelhebber op Amiens terug, alwaar den 23sten December de botsing tusschen beide legers plaats had.
Het Fransche leger telde 60,000 man en bezette eene voortreffelijke stelling op de kleine rivier Hallue, die in de Somme uitloopt. Het Duitsche leger was in veel minder getal dan het Fransche. Stelling en getal maakten dus den vijand geducht; doch Von Manteuffel had zijne tegenpartij reeds lang gewikt en gewogen en waagde den aanval. Zeven uren lang duurde de strijd. De Franschen hadden zich in de dorpen tusschen Beaucourt, Querrieux en Pont-Noyelles verschanst, welke plaatsen beurtelings werden bemachtigd.
De Franschen werden tot gene zijde van Atrecht teruggeworpen; zij verloren een aantal stukken geschut en een duizendtal niet gekwetste krijgsgevangenen; verder 200 dooden en 1000 à 1200 meestal licht gewonden. De Duitschers telden 80 dooden en 626 gekwetsten.
Faidherbe ontkende geslagen te zijn. In zijn verslag zegt hij, dat er aan weerszijden zeventig of tachtig kanonnen stonden, door een eng, moerassig dal van elkander gescheiden. Te 5 uren waren de Franschen meester van het terrein, doch de nacht viel in en men onderscheidde vrienden van vijanden niet meer. De Pruisen maakten er gebruik van om, zonder strijd, in Daours, Querrieux en Béhancourt terug te keeren, aangezien de Franschen de positiën van den vorigen dag hernomen hadden. Den volgenden dag, zegt Faidherbe, werd het gevecht niet hernomen, en ‘het Fransche leger constateerde zijne overwinning.’
Deze laatste werd echter volstrekt langs de Duitsche zijde geloochend, ofschoon men erkent dat de Fransche troepen zeer kloek ten strijde kwamen, niettegenstaande zij in dien veldtocht met veel ontberingen en ellende hadden te kampen. Het jaargetij was streng; het brood dat men op het slagveld uitdeelde was bevroren en dus niet eetbaar; de uitrusting was hier even gebrekkig als elders.
Den 25sten bezette Von Manteuffel Albert; den 26sten verscheen hij in den omtrek van Bapeaume; Peronne werd ingesloten en bij Longpré werden drie Fransche bataljons, door drie compagniën en drie escadrons, onder het bevel van luitenant-kolonel Von Pestel, verslagen.
Den 2den Januari 1871 viel Faidherbe, wien men geene hardnekkigheid en moed ontzeggen kan, bij Bapeaume andermaal eene brigade van het 8ste korps Duitschers aan. Den 3den daagde er versterking op en ofschoon de Franschen driedubbel in getal waren tegenover de Duitschers, werden zij achteruitgeworpen.
Het leger van Faidherbe had veel geleden; de wakkere bevelhebber verleende slechts zooveel rust als er noodig was om hetzelve her in te richten. Versterkt door mariniers daagde hij andermaal op, terwijl de Pruisische legerberichten zijne totale vernietiging aangekondigd en Von Manteuffel reeds naar het oostelijk gedeelte van Frankrijk was afgezakt, om er den aftrekkenden Bourbaki den weg te versperren.
Faidherbe stond nu tegenover Von Göben, wien het opperbevelhebberschap was opgedragen. Deze generaal was echter gene. Het scheen dat de krijgskans aan elk hunner voetstappen vastgeketend was. Von Göben sneed, door een flankmarsch, de Franschen van de noordelijke forten af, met welke zij op dat oogenblik nog in betrekking stonden, en na den 18den Januari te Vermand aangevallen en teruggeslagen te hebben, leverde hij den 19den den slag van St. Quentin. Faidherbe's leger werd, na een gevecht van zeven uren, ten eenenmale uiteengeworpen.
Na dien bloedigen strijd, in welken de Duitschers 3000 manschappen, waaronder 94 officieren, buiten gevecht telden, doch in welken zij 12,000 krijgsgevangenen, waarvan 3000 gekwetsten, maakten en zes kanonnen bemachtigden - na dien bloedigen strijd. werd St. Quentin zelve ingenomen en bezet.
Gambetta daagde overal op waar slag geleverd werd; doch altijd slechts op behoorlijken afstand. Ook in het noorden verscheen hij, sprak er opbruisende redevoeringen uit en kondigde ronkende proclamatiën af, in welke hij den zinkenden moed der Franschen trachtte op te beuren. Helaas, de hongerige maag heeft geen ooren! Niet alleen waren de Franschen op eene vreeselijke wijze door de pinhelmen getuchtigd; maar de ongelukkige soldaten der Gambetta-republiek hadden aan alles gebrek en zelfs in drie dagen niets genuttigd. 't Kan ongelooflijk schijnen, doch waar is het: vele dezer soldaten gingen gedurende het gevecht blootvoets; men had hun schoenen met papieren zolen geleverd....
De Franschen hielden in den aanvang flink stand; zelfs plooi de omtrent 2 uur de Pruisische linie onder de krachtvolle houding van het 22ste korps. Jammer, dat de stelling der troepen zoodanig was, dat de vaart van Crozat en de moerassen, het 22ste van het 23ste korps scheidden en deze elkander geene hulp mochten toebrengen, dewijl, volgens een Engelsch berichtgever van de Daily News, de vaart al te diep en te breed was om eene noodbrug te leggen. Het 23ste, dat schier uitsluitend uit gemobiliseerden bestond, week welhaast en er volgde eene onbeschrijflijke vlucht, terwijl het 22ste onder de generaals Deroja en Paulze-d'Ivoy nog krachtvol weerstand bood. Ook daar, in dat korps, plooiden de mobielen, doch, zegt een ooggetuige, zij werden bijeengezameld en vóór het regiment noordelijke zouaven geplaatst. Toen generaal Paulze-d'Ivoy de overtuiging had dat hij den kamp moest opgeven, deed hij den aftocht blazen, bereikte St. Quentin onder een hagelslag vijandelijke kogels, doch zette den aftocht, of hoe men dit ook noemen wil, op Kamerijk voort.
Het slagveld was letterlijk met lijken bezaaid; het getal der afwezigen, toen men op den weg van Kamerijk de gelederen weer eenigszins aansloot, was ontelbaar. Gansche bataljons jonge troepen ontbraken op het appèl. De wegen waren trouwens letterlijk bezaaid met soldaten, uitgeput van honger en vermoeienis. Na harde marschen, hadden zij zonder eten twee dagen gevecht onderstaan, en het ontbrak hun aan moed om in den donkeren, kouden nacht en bij het dooiweder, waardoor het gaan hoogst bemoeilijkt werd, den tocht voort te zetten.
Men begrijpt dat dit hongerig, half naakt en afgebeuld leger weinig lust gevoelde naar de woordenpraal van Gambetta te luisteren, die dan ook in vliegende vaart naar Bordeaux terugkeerde.
Wat Faidherbe betreft, deze weigerde andermaal zich als geslagen te beschouwen. In een na den slag van St. Quentin uitgegeven dagorde, zeide hij nog: ‘Dat zij onze achterblijvers opzamelen en zich daarover in hun legerbulletijn beroemen - 't zij zoo. Die beruchte preneurs de canons hebben nog niet één enkele uwer batterijen aangeraakt. Eere aan u! Eenige dagen rust en die welke Frankrijks vernieling gezworen hebben, zullen u weer tegenover hen zien staan.’
Dat was Gambetta-proza....
St. Quentin had door de granaten der Pruisen eenigszins ge-
| |
[pagina 268-269]
[p. 268-269] | |
Aanval van Pruisische cavalerie op Fransche infanterie in den slag bij St.-Quentin op 19 Januari 1871.
| |
| |
leden, en werd even als gansch de landstreek, op eene ongenadige wijze gebrandschat. Reeds vroeger bij de eerste bezetting, had men buiten de zware requisitiën, eene geldsom van 550,000 fr. van het arrondissement geëischt. Nieuwe eischen werden gedaan. Is het verwonderlijk flat Kamerijk, Atrecht, Douai en andere plaatsen vreesden aan de beurt te liggen? Er heerschte in al die steden, Havre niet uitgesloten, eene angst, eene moeilijk verborgen paniek. Verdedigen zou men zich wel, ja; maar de hoop op weerstand te kunnen bieden was gering, en dan de handelwijze der Duitschers, die de steden met vrouwen en kinderen bombardeerden in plaats van op verdedigingswerken te schieten, ontmoedigde de bevolking.
Wel had men rechts en links maatregelen ter verdediging genomen, zelfs den omtrek van Kamerijk, Douai, Valencijn en Rijssel op een afstand van eene halve of eene heele mijl onder water gezet, doch wat baatte zulks als de Duitschers, tot op eenen dubbelen afstand en meer, hunne bommen tot in de steden wierpen?
Wij laten een aantal kleine gevechten, vooral rond Havre, ter zijde; zij leveren in het geheel der gebeurtenissen, reeds zoo wijdomvattend, weinig of geen belang op. Al de kleine steden langs de Belgische grenzen behalve Givet werden ingenomen. Wij hebben bij die, welke wij reeds noemden, Rocroy aan te halen, dat den 5den Januari overging en waar men 300 krijgsgevangenen maakte, 72 kanonnen, eene regimentsvlag en veel voorraad van allen aard bemachtigde; Peronne, dat den 10den capituleerde en Longwy dat zich den 23sten Januari overgaf. In Peronne maakte men 3000 en te Longwy 4000 krijgsgevangenen, terwijl men in de laatste stad 200 kanonnen bemachtigde.
O.F. Leconte vertelt omtrent den noorder-veldtocht een feit, dat men denken zou tot de dichterwereld te behooren, indien het niet voor den krijgsraad van Rijssel gedebatteerd geworden was. Ziehier het geval: - een bataljon der gemobiliseerde nationale garde werd op de voorposten gezonden om de spoorweglijn tusschen drie dorpen te bewaken. Patronen hadden zij niet, dat is waar! Het Gambetta-bestuur vergat wel erger zaken; maar zij telden toch 750 bajonnetten, verdeeld in acht compagniën.
Twee dezer compagniën lagen in het eerste, twee in het tweede en vier in het derde dorp, waar de bataljonschef zich vestigde. Daar daagde een leger ulanen van.... vijftien man op! Zij joegen de twee eerste compagniën op de vlucht en namen veertig manschappen krijgsgevangen; twee ulanen bewaakten die veertig helden. De dertien anderen zetteden den tocht voort naar het tweede dorp, waar de compagniën insgelijks het hazepad kozen en bereikten het derde dorp waar 376 bajonnetten stonden.
Wel hadden ze geen patronen, maar 376 bajonnetten tegen 13 lansen!....
Welnu, de paniek was onder de gemobiliseerden zoo groot, dat kommandant, officieren en manschappen het op een loopen zetteden en de dertien lansiers nog honderd krijgsgevangenen maakten. Het is een afgezonderd feit, gewis. Het Fransche leger heeft heldenmoed genoeg getoond om het niet naar gezegden maatstaf te moeten afmeten; doch het gebeurde toont in alle geval hoe weinig vastheid daar en elders de gemobiliseerden toonden. Op vele plaatsen hebben die geïmproviseerde troepen meer nadeel dan wel voordeel toegebracht.
Wij gaan nu over tot het verhaal der belegering van Parijs.
|
|