| |
Het Loire-leger.
XXI.
Van Sedan naar Parijs. - Parijs ingesloten. - Verkenningen der cavalerie. - Expeditie van Von der Tann. - Gevecht bij Artenay. - Orleans bezet. - De zouaven. - Chateaudun. - Charties en Dreux. - Von der Tann te Orleans achteruit geslagen. - Gevecht van Coulmiers. - Orleans deor de Franschen bezet. - Versterking van het Duitsche leger. - Aanval van den hertog van Mecklenburg. - Het leger van prins Karel. - Verschillende gevechten. - Orleans andermaal in de handen der Duitschers.-Gevechten rondom Orleans. - Generaal Chanzy opperbevelhebber. - Le Mans. - Verdere operatiën. - Vernietiging van het Loire-leger.
Wij hebben de Duitsche troepen, na Sedan en Metz, langs de noord- en oostzijde, naar Parijs zien oprukken. Den 12den September verschenen de voorhoeden te Chateau Thierry en Montmirail; den 17den tusschen de Creteil en Neuilly-sur-Marne, te Corbeil ente Clamart. De marsch was voorbeeldig snel. Wel had men op den weg naar Parijs eene algemeene verwoesting doen ontstaan, bruggen afgebroken, wegen vernield, bosschen geveld en daardoor de banen belemmerd; doch het Duitsche leger was op alles voorbereid en de hinderpalen brachten de gewenschte vertraging niet te weeg.
De troepen marcheerden in een volledigen kring voorwaarts, geflankeerd door cavalerie ten einde de communicatiën onverbroken te behouden. Hadde Frankrijk op dat oogenblik een leger te zijner beschikking gehad, men ware er wellicht in gelukt den marsch te hinderen, en te beletten dat het leger zich zoo solied rond de hoofdstad vestigde als het kort nadien reeds gedaan had.
Den 18den September trachtte generaal Vinoy wel is waar in het Marne-dal den prins van Saksen in zijnen marsch te hinderen, doch zijne macht was onvoldoende en werd achteruitgeslagen. Hetzelfde lot ondergingen de Franschen tusschen Gonesse en St. Denis. Den 17den had dit plaats bij Villeneuve-St.-Georges, waar de Duitschers pontons op de Seine legden, langs welke het 5de, 6de en 7de korps Beieren moest marcheeren om de insluitingslinie van de Seine naar het westen, van Sèvres naar Bougival, uit te maken. De troepen van den koninklijken prins werden tusschen Marne en Seine, door twee bataljons en twee batterijen aangevallen, doch deze laatsten ondergingen het lot dat alom het Fransche leger beschoren was.
Den 18den zette het 5de korps zijn tocht op Versailles langs twee wegen van Palaiseau en Bièvre voort, en bezettede, niettegenstaande eenen aanval, Longjumeau. Den volgenden dag ging het onvermoeid op Versailles aan. Het 2de korps Beieren rukte van Longjumeau op naar Chatenay. Het 6de korps richtte zich op Chevilly. De pogingen van generaal Ducrot om den marsch te hinderen werden bloedig door de Beieren gestraft. De Franschen hadden eene goed versterkte positie bij Petit-Bicêtre, doch hun rechtervleugel sloeg in den aanvang des gevechts op de vlucht en acht kanonnen vielen den Duitscher in de handen, die welhaast zijnen tocht over de gesneuvelden heen voortzette en de insluitingslinie zoo volledig als mogelijk was maakte.
Frankrijk had schier geen leger meer: de kern der armee was te Metz in de handen des veroveraars gevallen. Echter kon er aan geene ontzetting der hoofdstad gedacht worden zonder eene nieuwe en sterke armee, en daarop was dan ook het stelsel van verdediging te Parijs gegrond. Men wierp het oog op de Loire en het Noorder-departement, waar de nieuwe republiek veel sympathie ont-
| |
| |
Gevecht bij Grand-Luce, op 11 Januari 1871.
| |
| |
Gevecht bij Champagne-Ivré-l'Evêque voor le Mans op 11 Januari 1871.
| |
| |
moette, en wij moeten bekennen, dat, in acht genomen den toestand van het geregelde en van het geïmproviseerde leger, het laatste zich beter uit den slag trok dan het eerste.
Generaal Von der Tann, die met zijne Beieren onder ander te Bazeilles gevochten had, werd de zending opgelegd het vormen van het nieuwe leger aan de Loire te beletten. Op zijnen weg zou hij zuidwaarts van Parijs en verder de landstreek van francs-tireurs zuiveren, die het der van Parijs uitstralende cavalerie in het fourrageeren, in de verkenningen en wat dies meer, zeer lastig maakten, vooral als deze zich slechts in kleine groepen en op verren afstand van de belegeringstroepen durfde vertoonen.
Zoo geducht vielen die vrijkorpsen de rechts en links uitgezonden troepen aan, dat deze meer dan eens bloedig gehavend terugtrokken, overtuigd dat er grootere strijdkrachten nooding waren om een gewenschten uitslag te bekomen. Het bezetten van Pithiviers en Artenay door de Franschen werd dan ook enkel aan eene te geringe machtsontwikkeling van de Duitsche zijde toegeschreven. Het eerste Beiersche korps had alzoo eene dubbele zending.
Den 6den October rukte generaal Von der Tann van Longjumeau op. De 22ste divisie van het 11de Pruisische korps had zijne troepen versterkt. Men bereikte dien dag Aspajon, den 8sten Etampes, waar eene kleine schermutseling tusschen de voorposten plaats had; doch die weldra het bewijs gaf dat het Loire-leger, zoo lang en met zooveel ophef door de dagbladen aangekondigd, inderdaad bestond.
In het Duitsch kamp was het geruimen tijd als een spook beschouwd, hetwelk de chauvins in de hoogte staken, ten einde de aandacht van den belegeraar af te wenden en Parijs tijd te doen winnen.
Het Fransche legerkorps bestond te Toury, bij Etampes, uit 40,000 man en 7 batterijen, dus 40 à 50 kanonnen, terwijl het opdagende Duitsche leger 36,000 man met 120 stukken geschut telde.
Moet men den kommandant der Fransche voorhoede, generaal Reyan gelooven, en wij vinden er niet de minste zwarigheid in, dan is hem in het gevecht van Toury de zege gebleven. De Duitschers namen in aller ijl de vlucht - iets wat zij juist niet gewoon waren - en lieten eene kudde vee: 147 koeien en 52 schapen in zijne handen achter. Hoe het zij, niettegenstaande die zegepraal zette generaal Von der Tann zijnen tocht op Orleans voort. Den 10den stiet hij te Artenay, ten zuiden van gemelde stad, op het Fransche leger, hetwelk ditmaal wel genegen scheen den slag te zullen wagen. Deze troepen vormden de 2de divisie.
De wakkere Beieren vielen hier andermaal aan. De tegenstand was niet minder hevig en de eerstgenoemden ondervonden dat de geïmproviseerde soldaat, in gegeven oogenblik, voor den lang geoefenden niet onderdoet. Toch waren de Franschen, die pas ten vuurdoop kwamen, tegen de Beieren niet bestand. Na een hevig gevecht werden zij in de bosschen, noordwaarts Orleans gelegen, teruggeslagen en lieten 3 kanonnen en 2000 krijgsgevangenen in de handen der Duitschers achter. Het verlies dezer laatsten was - doch altijd volgens hunne eigene opgave, welke wel wat besnoeid zijn kan - slechts 110 manschappen.
Laat ons hier ter loops melden dat, dienzelfden dag, de divisie cavalerie van generaal Von Reinhaben, bij Cherisy, aan gene zijde der Eure, 4000 mobiele garden verjoeg en hun zeer gevoelige verliezen toebracht.
Hoe verder generaal Von der Tann oprukte, des te meer werd hij overtuigd, dat hij te Artenay het eigenlijk Fransche Loire leger niet voor zich had gezien; dat hij daar enkel met eene voorhoede had afgerekend. Inderdaad, het land wemelde van soldaten. Grijsaard en knaap hadden het wapen ter verdediging van land en haardstede opgenomen. De kern van dit leger, in vier divisiën verdeeld en 120.000 man sterk, bestond uit de wakkere Fransche pauselijke zouaven welke, na de overweldiging van Rome, hun wapen ten dienste van hun vaderland stelden; verder uit het vreemdenlegioen en eenige reservetroepen. Het overige des legers was een mengelmoes, dat, wij herhalen het, in evenredigheid kloekmoediger streed dan dikwijls troepen van het geregelde leger. Kortom, het Loire leger bevatte voortreffelijke elementen.
Den 11den des morgens stieten de voorposten van Von der Tann op eene sterke afdeeling van het leger der Loire, ongeveer 23.000 man, met 40 stukken kanon voorzien. Men had, zegt een berichtgever, de regimenten mobiele garde zoodanig ingedeeld, dat op ieder vijf of zes man een pauselijke zouaaf stond, een maatregel die voortreffelijk werkte; want meer dan eens ontvlamde het voorbeeld, door de zouaven gegeven, de somtijds wat mobiele mobielen....
Generaal La Motte Rouge, een oud man, doch die hoog in het vertrouwen des soldaats stond aangeschreven, voerde het bevel over deze troepen. Zij hadden positie aan de overzijde van het bosch van Orleans, vóór de stad, en hadden zich voortreffelijk weten te verschansen. De rechtervleugel dekte Beaume en de kanonnen hielden de brug op de Loire onder hunne macht. De wijnbergen en de overige geaccidenteerde grond, maakten de stelling voor de Franschen nog gunstiger.
Reeds vroeg in den morgen ving het geweervuur aan. Uit de wijnbergen en verschansingen werden de Duitschers levendig bestookt en moesten menig nadeel ondervinden. Het gevecht duurde tot 5 uur des namiddags, wanneer de Franschen op Orleans terugtrokken.
Het vervolgen des vijands was, altijd uit hoofde van het heuvelachtig en doorsneden terrein, moeilijk voor de Duitschers. In de nabijheid der voorstad mengden de bewoners zich in het gevecht, door uit hunne huizen op den vijand te vuren. Toen de strijd tot op het hevigste geklommen was, daagde eene Beiersche brigade als hulp op en de Franschen verlieten het slagveld.
De avond viel. Het voortzetten der vervolging had gevaarlijk kunnen worden. Men besloot dus Orleans van verre te begroeten! Op 5000 passen werden er eenige granaten in de stad, welke van geene bolwerken voorzien is, geworpen en de overgaaf had onmiddellijk plaats, op voorwaarde dat de stad niet aan de vernieling zou prijs gegeven worden.
Het station des spoorwegs en de brug werden onmiddellijk bezet. Gelukkig had men geen tijd gehad deze laatste, welke ondermijnd was, te verwoesten. De Duitschers trokken eerst te 8 uur des avonds de stad binnen en de maire vaardigde, op bevel des vijandelijken generaals, onmiddellijk eene ordonnantie uit, waarin bevolen werd dat alle straten en pleinen moesten verlicht worden. De wachtvuren gloeiden heinde en ver, en onder ander rond het beeld van Jeanne d' Are bivakkeerde de vreemdeling....
Moedig, zeiden wij hooger, werd er te Orleans gestreden; de pauselijke zouaven, zoo luiden alle berichten, vochten met eene hardnekkigheid, met eene onverschrokkenheid die scherp contrasteerde met de beleedigingen welke hun vroeger door de rèvolutionnaire pers werden toegeworpen. Zij hebben hunne belagers beschaamd door te toonen dat zij, mannen van overtuiging, voor hun vaderland wisten te sterven, zooals zij voor het recht van hun geestelijk opperhoofd hadden willen sneven....
De linietroepen, op welke men gewis meer betrouwde dan op de mobiele garden, weken echter bij de eerste geweerschoten en zetteden het op een loopen, terwijl de mobiele garden hier integendeel veel beter stand hielden. Orleans was met vluchtelingen in volle verwarring opgekropt en velen gedroegen zich in die vlucht zelfs nog onwaardig. Maar de zouaven hielden in de voorstad onverschrokken stand; zij weken niet, zij lieten zich dooden.
Meer dan 3000 Fransche gekwetsten lagen op het terrein; groot was het getal dooden, ofschoon de Duitschers van hunne zijde er slechts 800 opgeven. Bij het bezetten van Orleans werden eenige duizenden krijgsgevangenen gemaakt. De Duitschers geven als reden van hun betrekkelijk gering verlies hunne talrijker artillerie op. Ook moesten zij erkennen dat de Fransche artillerie voortreffelijk bediend werd. Wat vermocht zij evenwel tegen de tachtig stukken die de Duitscher in linie bracht!
De achteruitgeslagen armee trok de Loire over.
Wel is waar is Orleans eene opene stad, doch zij heeft als strategisch punt voorzeker hare belangrijkheid. Immers de spoorwegen van Nantes, Bordeaux, Toulouse, alsmede de centraal spoorweg loopen daar in elkander. Door den laatsten is Lyon met Parijs verbonden; langs Tours heeft Orleans communicatie met Brest en Cherbourg. Kortom, door het bezetten dezer stad sneed men schier
| |
| |
alle betrekkingen tusschen het noorden, het zuiden en het centrum van Frankrijk af.
Voeg bij dit alles, dat Orleans een der rijkste landstreken en de wezenlijke voorraadschuur van de hoofdstad is.
Eene ijzingwekkende bladzijde in de geschiedenis des oorlogs is gewis die van Chateaudun. Zij wedijvert schier in akeligheid met die van Bazeilles. Den 18den October viel de 22ste divisie Pruisen, tot het korps van generaal Von der Tann behoorende, de Fransche troepen, in gemelde plaats verschanst, aan. Volgens Fransche berichten was de vijand 10,000 man sterk en voorzien van 27 stukken geschut; Chateaudun telde slechts 900 man, waarvan 720 francs-tireurs, voor het grootste gedeelte Parijzenaars. Het overige der bezetting behoorde tot de nationale garde.
Duitsche berichten verminderen het getal hunner troepen op eene aanzienlijke wijze, en brengen integendeel het cijfer der verdedigers op 4000.
Hoe het zij, de bezetting deed moedig haren plicht. De aanrukkende vijand werd den vorigen dag door eene flink uitgevoerde verkenning, die tot op 48 kilometers vooruitging, aangeduid. Nauwelijks was de tijding te Chateaudun aangebracht of men maakte zich tot eene behoorlijke ontvangst gereed. Men wierp in het opene stadje barricades op, men ruimde de personen uit den weg, welke de verdediging konden hinderen, men wees iedereen zijnen post aan en moedig verbeidde men den vijand, die omtrent 12 uren 's middags zijn eerste kanonschot loste.
De aanval der Duitsche infanterie botste op de krachtig verdedigde barricades af. Het gevecht duurde den ganschen dag voort. Het kanon beschoot hevig het stadje, welker huizen deels in brand stonden en daar waar de brand niet was uitgebarsten, was toch het spoor der kogels zichtbaar. Eerst den volgenden dag, des morgens te 3 uren, rukten de Pruisen binnen. Woedend over den hardnekkigen wederstand, hun geboden, moeten zij zich, volgens Fransche opgaven, aan menige barbaarschheid hebben schuldig gemaakt. ‘Ik wenschte,’ schrijft ook een officier der Pruisische troepen, ‘nooit Chateaudun gezien te hebben,’ zoo verschrikkelijk werd het stadje en de aanwezigen geteisterd. Gekwetsten, door de Franschen ach tergelaten, moeten zelfs niet gespaard geworden zijn. Velen verkoolden letterlijk in den brand. De gepleegde barbaarschheid wordt echter door de Duitsche troepen volstrekt geloochend.
Een hevige wind wakkerde de vlammen aan en joeg ze van het eene huis naar het andere over, en toen de Duitschers binnen togen, vond de staf schier geen dak om te schuilen.
Dat de Duitsche berichten in dit geval der waarheid wel eenigs-zins hebben te kort gedaan, schijnt te blijken uit de pogingen welke zij aanwendden om de waarde van het gevecht te verminderen en hunne verliezen als weinig beduidend op te geven.
Den 20sten bezetteden de Duitschers Vitry; de voorhoede stond te Saint-Loup; de 4de divisie te Metlay-le-Vidame. Den 21sten October marcheerde men op Chartres. Generaal Von Wittich wist echter dat de stad vrij sterk bezet was en nam alzoo de noodige schikkingen om den marsch te vrijwaren. Toen de infanterie het dorp Morancez, op korten afstand voor Chartres gelegen, was doorgetrokken, werd zij uit eenige hoeven en uit de gehuchten Le Coudray en Gellainville beschoten. Twee bataljons deden die positiën ontruimen.
De generaal maakte zich gereed Chartres te beschieten. Zijne artillerie beschreef een halven cirkel ten zuidoosten der stad, links op Le Coudray steunende. Het bombardement ging aanvang nemen. Het arme Chartres zou wellicht het lot van Chateaudun en zoovele andere steden ondergaan, en met al zijne oude herinneringen en zijne prachtige cathedraal, die onvermijdelijk door de bommen moest getroffen worden, dewijl zij op eene hoogte gelegen is, aan de vlammen worden prijs gegeven.
Op dat oogenblik verscheen een vrijwillig parlementair voor generaal Von Wittich: de pastoor van Morancez. Hij, dienaar van den God des vredes, bood aan naar Chartres te gaan en bij de municipaliteit op de overgaaf der stad aan te dringen, dewijl alle tegenstand hier nutteloos was. De generaal stond eene opschorsing der vijandelijkheden tot 1 uur des namiddags toe.
Middelerwijl hadden er, voor het dorpje Luisanc, eenige gevechten of liever schermutselingen tusschen de cavalerie Hontheim en de mobielen plaats en deze laatsten, op de stad retireerende, werden ongenadig door de artillerie vervolgd. De municipaliteit gaf gehoor aan de woorden van den pastoor van Morancez, en te 5 uren werd in gemeld dorp de overgaaf, tegen vrij zachte voorwaarden, geteekend. Deze liet toe dat de helft van het garnizoen zich vrijelijk mocht verwijderen, terwijl 2000 mobielen ontwapend werden.
Dreux werd den 25sten, na een onbeduidenden tegenstand, bezet. Generaal Von der Tann was middelerwijl te Orleans gebleven, hield het oog open op den omtrek van Blois en Bourges, en bleef bij middel zijner cavalerie met de troepen van Chartres en Dreux in betrekking.
Toen generaal Von der Tann te Artenay de Franschen achteruitsloeg, zeiden wij hooger, dacht hij gansch het Loire-leger verjaagd te hebben. Zooals wij reeds opmerkten, bedroog hij zich. Dat leger moest weldra eene beduidende overwinning behalen en te dezer gelegenheid moeten wij den bevelhebber van het Loire-leger, d' Aurelles de Paladine, een der schitterendste figuren in dezen oorlog, op het voorplan doen treden. Generaal d' Aurelles is ongeveer 68 jaren oud; hij was sedert twee jaren buiten dienst gesteld en had nu vrijwillig het vaderland, eigenlijk niet der republiek, zijnen degen aangeboden. In de Krim onderscheidde hij zich aan den tocht van Italië nam hij geen deel.
Generaal d' Aurelles stond immer als een krachtvol en met energie handelend man te boek. Larochejacquelin zeide weleer tot zijne partijgangers: ‘indien ik achteruitga, dood mij!’ - d' Aurelles zeide tot het Loire-leger:
‘Vóór alles vraag ik van u krijgstucht en vastheid van karakter. Ik heb stellig voorgenomen elk soldaat die niet kloek tegen-over den vijand staat, over de kling te jagen, en indien ik zelf mijn plicht niet deed, beveel ik u mij niet te sparen, maar mij eenen kogel door het hoofd te jagen.’
Orleans was nog altijd drukkend door de Duitschers bezet; de bevolking had gedurende de bezetting eene kalme waardigheid behouden, doch vurig naar verlossing uitgezien. De bisschop van Orleans, Monseigneur Dupanloup, had door zijn hoogen invloed veel bijgedragen om de strengheid des vijands te matigen; hij had menige doodstraf verhinderd, menige ramp in familiën voorkomen. Ook bracht de municipale raad den prelaat dank voor den betoonden moed en de bewezen opoffering. Orleans moest zich aan nieuwe en zware beproevingen verwachten.
Den 8sten hervatte het Loire-leger den marsch op Beaugency, vier mijlen beneden de stad, en rukte daar de rivier over. Zoohaast generaal Von der Tann hiervan bericht ontving, zond hij ter dezer opzichte eene depeche naar het 3de legerkorps, tevens verklarende dat hij het terrein rondom Orleans, uit hoofde der wijnbergen, ongeschikt voor hem als positie achtte en in noordwestelijke richting den vijand te gemoet trok.
Te Orleans liet de bevelhebber enkel eene kleine bezetting, tot bescherming van 800 gekwetsten, achter.
Den 8sten bevond de generaal zich te Ormes; den 9den te Coulmiers, waar hij den vijand ontmoette die de richting van Parijs scheen te willen inslaan, gewis om daar den belegeraar in den rug te vallen vóór dat hij door al de troepen van Metz zou versterkt zijn. De Franschen hadden eene voortreffelijke positie, welke zich van Beaugency tot Vendôme uitstrekte. De Pruisen, welke de stelling bij St. Laurent des Bois aanvielen, werden met aanzienlijk verlies teruggeslagen. Den 10den namen de Franschen het offensief, met het doel de troepen van Von der Tann van Orleans af te snijden. Hoe het zij, de Duitschers retireerden tot Saint-Péravy en eindelijk tot Toury, waar zij eindelijk, doch wat laat, versche hulptroepen ontvingen: de 22ste divisie, die van Chartres terugkeerde, de divisie cavalerie van prins Albert van Pruisen, die wij dit deel van den veldtocht zagen openen, terwijl den 11den, de 17de divisie van den hertog van Mecklenburg opdaagde, welke laatste als oudste in graad het kommando over 45000 man op zich nam.
De mobiele garde had in de hooger gemelde gevechten voortreffelijk standgehouden. Te St. Péravy had die van Loir-et-Cher een oogenblik gewankeld, toen zij door de Pruisische mitraille begroet werd. Generaal Barille sprong aan het hoofd der wijkende
| |
| |
Gevecht bij La-Force op 17 Januari 1871: Dood van den 1sten luitenant v. Trotha van het Maagdenburgsche regiment dragonders.
| |
| |
Bivak voor Le Mans in den nacht van 11 op 12 Januari 1871.
Gezicht op het kamp van Conlie bij Le Mans.
| |
| |
troepen en riep hun toe: ‘ik zal u toonen, hoe men den vijand op het lijf valt!’ Dat voorbeeld deed den meed herleven, de gelederen werden weer aangesloten; met eene wanhopige kracht vielen de mobielen aan en maakte menige verschrikkelijke bres in de rangen der Beieren.
Den 10den werd Von der Tann te Toury niet verontrust. De wegen waren door sneeuw en regen onbegaanbaar geworden. Het Loire-leger zelf, niet zelden slecht gekleed, had rust noodig. De Franschen deden enkel een verkenning in de richting van Saint-Péravy en brachten van dien tocht twee kanonnen, een konvooi krijgsvoorraad en een honderdtal gevangenen mee. Men detacheerde verder een korps om Orleans andermaal te bezetten. Vijfhonderd Beieren, die zich niet tijdig genoeg uit de voeten hadden weten te maken, werden door de burgers der stad krijgsgevangen genomen.
‘Voor de eerste maal,’ zegt la France over die krijgsgebeurtenis, ‘sedert den aanvang van dezen rampvollen veldtocht, kunnen de Franschen eindelijk van een wezenlijken bijval spreken, kunnen zij op eene onbetwistbare overwinning roemen. Voor de eerste maal hebben onze troepen den vijand, dien wij veroordeeld schenen immer dieper in het hart des lands te zien dringen, gedwongen te wijken.’
Voor de eerste maal.... inderdand, de lauweroogst was dus wel schraal....
Terwijl men te Versailles, in het Pruisische hoofdkwartier, eene al te kleurlooze depeche over dien tegenslag uitvaardigde, hemelde de geestdriftige Gambetta, de plotseling van advocaat tot minister van oorlog herschapen Gambetta, het feit tot boven de wolken op, zooals hij trouwens op ieder oogenblik door eene overdreven woordenpraal de gemoederen aan 't gisten trachtte te brengen.
Het gevecht van Coulmiers was bloedig geweest. Generaal d' Aurelles de Paladine had zich veel roem verworven, generaal Chanzy, ofschoon een post van tweeden rang bezettende, wist zich schitterend te onderscheiden; de zouaven hadden wonderen van dapperheid gedaan; Cathelineau, de Vendeeër, die in dezen oorlog streed onder eene banier der Maagd-Maria toegeheiligd, had den moed der Vendeesche troepen andermaal met luister zien omringen en alles tot God opvoerende, was zijn eerste werk geweest, aan het hoofd zijner soldaten, een misoffer tot dankbetuiging, in de cathedraal van Orleans, te doen opdragen; de schout-bij-nacht Jaureguiberry bewees schitterende diensten.
Generaal d' Aurelles heeft over dien gedenkwaardigen slag een wijdloopig rapport aan den minister van Oorlog gezonden. Dit gevecht, zeègt de generaal, had voor resultaat den vijand te verplichten niet alleen alle geretrancheerde stellingen, die hij achter de Loire en in den omtrek van Orleans bezette, te verlaten; maar nog moest hij in aller ijl de stad opgeven om op Artenay, door Saint-Péravy en Patay, te retireeren, in onze handen, zonder de gekwetsten te rekenen, 2000 gevangenen achterlatende.
‘De regen en de sneeuw, die in den loop van den nacht en den dag gevallen waren en den grond modderig hadden gemaakt, maakten de vervolging onmogelijk.....’ De troepen, linie infanterie en mobielen, welke laatsten voor de eerste maal in het vuur kwamen, verdienden volgens het verslag allen lof. De artillerie pointeerde met eene juistheid welke zelfs door de Duitschers volmondig erkend werd. De Franschen telden 1500 dooden en gekwetsten; doch maakten een duizendtal gevangenen, welk getal bij de vervolging nog vergroot werd. De Duitschers, zooals wij zeiden, verminderen de waarde van het gevecht, schatten hunne verliezen op 42 officieren en 650 soldaten, dooden en gekwetsten, geven slechts 81 krijgsgevangenen op en melden dat de twee kanonnen reeds door de Beiersche cavalerie hernomen waren, vóór dat zij te Orleans waren aangevoerd; dat verder de terugtocht in de beste orde plaats greep. Het leger der Franschen wordt door hèn op 60,000 man geschat.
In antwoord op het gegeven cijfer van 1000 krijgsgevangenen zeggen de Duitsche berichten, dat men tot dat cijfer slechts geraken kan, wanneer men de zieken en gekwetsten rekent, welke te Or eans achtergelaten waren; het verslag van generaal d'Anrelles zegt zelfs plus de 2000 prisonniers, sans compter les-blessés.
Wij laten een aantal kleine gevechten ter zijde, onder ander ten zuiden van La Loupe, die echter niet het Loire-leger betroffen, zooals men aanvankelijk dacht; maar wel het westelijk legèr, dat in Normandië en Bretanje door den heer de Kératry gevormd was. Het Loire-leger had zijne positiën tusschen Orleans en Chateaudun niet verlaten.
De stelling van het Fransche leger was voortreffelijk; het bevond zich in den driehoek, gevormd door een drietal spoorwegen: Vierzon-Orleans, Tours-Vierzon en Orleans-Tours, zoodat de aanvoer van troepen vrij gemakkelijk werd.
De groothertog nam van zijne zijde een aantal schikkingen, in afwachting dat het leger van prins Karel hem de hand zou reiken. Den 19den was dit armeecorps te Etampes en dus in verbinding met het corps Von der Tann, hetwelk den linkervleugel van de armee des groothertogs uitmaakte. Het bereikte, door Courtenay en Montargis, Beaune la-Rolande en den 24sten werd het door drie Fransche divisiën aangevallen, onder welke de troepen van generaal Michel, die langs het spoor van Autun, tot Gien op de Loire waren aangevoerd. Beaune-la-Rolande was het vereenigingspunt der Duitschers; de Pruisische brigade Von Wedell, door zes escadrons cavalerie ondersteund, bezette reeds die plaats. De brigades Lehman en Valentini, de laatste met artillerie, richtten zich, langs twee verschillende wegen, door Ladon en Corbeilles, insgelijks haar dat punt. De Franschen vielen, in drie sterke colonnes, de Duitschers in de linkerflank aan. Zij stonden in verhouding van 31,000 manschappen, tegen 12,000 Duitschers. Maizières en Ladon werden door de troepen van d'Aurelles bezet, en deze rukten op het Duitsche vereenigingspunt aan door Bois-Commun en Saint-Longe. Ladon werd door de brigade Lehman, na een allerhevigst gevecht, ingenomen; de brigade Valentini bemachtigde Maizières en beiden vereenigden zich, om op de kruiswegen van Bellegarde-Aury en Beaune-Ladon gezamenlijk het gevecht te hernemen en, na terugdrijving der Franschen in de richting van Bellegarde, bereikten des avonds de twee brigaden Beaune-la-Rolande, waar zich het 10de en het 3de korps reeds bevonden.
Den 28sten werd Beaune-la Rolande andermaal door de Fransche troepen, en dit op eene allerhevigste wijze, aangerand. De linie-in-fanterie kweet zich dapper en snel van den haar opgelegden last Men viel niet alleen in het front, maar rechts en in den rug aan. Batilly, een dorpje, rechts, werd ingenomen. Beaune-la-Rolande was wel degelijk het doel van den aanval; doch sedert het plaatsje door generaal Von Wedell bezet was, werd het als het ware in eene forteres veranderd: in de straten waren barricades opgeworpen, ieder huis, iedere hoeve met eenen ringmuur omgeven, was in eene kleine forteres herschapen. Was de aanval hevig, de verdediging was dit niet minder.
Met een onverschrokken geestdrift vielen de Franschen te 10 uren 's morgens aan, met een koelen en als berekenden moed werden zij telkens afgeslagen: de golfslag, hoe hoog opbruisend, wordt tegen den rotswand gebroken. Nieuwe Fransche hulpbenden daagden op, het gevecht duurde reeds verscheidene uren, granaten hadden op verschillende punten de stad in brand geschoten; doch de Duitschers gingen geen stap achteruit. Te 4 uren des namiddags daagden hulptroepen op en moesten de Franschen, met gevoelig verlies, het terrein verlaten.
Op de andere punten der uitgestrekte linie hadden insgelijks gevechten plaats. De verliezen der Duitschers in hunne welversterkte stelling, beliepen 600 dooden en gekwetsten, terwijl de Franschen 1100 dooden, 5000 gekwetsten en 1600 gevangenen telden.
Den 29sten November vielen de Franschen Juranville, ten zuidwesten van Beaune-la-Rolande gelegen, aan. Het dorp werd ingenomen; hardnekkig werd het behoud hiervan bestreden. Des avonds echter werd het andermaal door de Duitschers hernemen en de Franschen lieten zelfs, teruggeslagen, hunne gekwetsten op het slagveld achter.
Ten gevolge eener beweging van prins Karel, die de stelling van generaal d' Autelles de Paladine bij Chateaudun eenigszins in
| |
| |
gevaar bracht, brak de Fransche bevelhebber op en naderde Orleans, na tegen het 10de Pruisische korps het offensief in de richting van Beaune-la-Rolande, zooals gemeld werd, te hebben genomen. De omtrek der stad was stevig verschanst, de bosschen waren wezenlijke sterkten, van elke kunst- of natuuraangelegenheid was behoorlijk partij getrokken. De immer nauwer wordende insluitingslinie der Duitschers was echter een gevaar voor het doel dat generaal d' Aurelles zich voorstelde; wilde hij niet in deze versmacht worden, dan toch moest hij pogingen aanwenden dezelve te breken. Daarenboven, hoe gunstig de stelling bij Orleans ook wezen mocht, zij was niet vrij van gevaar: ingeval het leger van generaal d' Aurelles geslagen werd, had het de Loire in den rug en moest het, door de stad heen, een uitweg zoeken.
Het meermaals gemelde gevecht van Beaune-la-Rolande, was eene poging geweest om door te breken en zich, ten gevolge eener gelijktijdige doorbraak van generaal Trochu uit Parijs, met het leger dezer laatsten te vereenigen. De aanval op de linie van Orgères-Baigneux gelukte den 2den December evenmin, Bazoches-la Haute was tevens getuige van een gevecht; Poupry werd door de Duitschers ingenomen en bij Loigny en Artenay moesten de Franschen retireeren.
Aanvangende met den 3den December werd er een algemeen ‘voorwaarts’ op de Duitsche liniën uitgesproken. Prins Karel wierp de Franschen bij Chilleurs-aux-Bois achteruit tot in het bosch van Orleans en tot op de stad. Treskow veroverde de dorpen Gidy, Jauvry en Pruns. De groothertog naderde in de richting van Chevilly. Den 4den nam Von Manstein het spoorwegstation van Orleans en de voorstad Saint-Jean in.
Orleans was eene maand lang in de Fransche handen geweest en zou nu in den avond van hooger gemelden dag, door de Duitsche korpsen bestormd worden; doch even als deze laatsten de verdediging onmogelijk hadden geacht, werd zulks ook den 3den door generaal d' Aurelles als onmogelijk beschouwd en hij besloot op den linkeroever der Loire te marcheeren. Op hetzelfde oogenblik kwam het bevel der ontruiming uit Tours aan, onderteekend door Cremieux, Glais-Bizoin en Fourichon.
Den 4den zag generaal d'Aurelles echter een lichtstraaltje, gunstig aan de verdediging, en gaf er bericht van aan de delegatie van Tours. ‘Ik richt de verdediging in,’ zoo schreef hij. De opbruisende Gambetta was tot op zekeren afstand naar Orleans gesneld; hij meende gewis daar de zaak eens met eene ronkende redevoering te gaan klaren, ofschoon het voldoende bewezen is dat die too neelminister niets dan verwarring teweeg bracht. Te La Chapelle vond de advocaat-veldheer den weg door dwars op de baan geworpen balken versperd en vlogen er kogels op zijn spoorwegrijtuig. Het moest hem ten bewijze strekken, dat het Loire-leger omsingeld en afgesneden was. Terugkeeren was hier dan ook zaak.
Te Blois werd hem eene depeche ter hand gesteld, waarin de opperbevelhebber verklaarde in zijne hoop teleurgesteld te zijn, en hij het voornemen van verdediging van Orleans moest opgeven. ‘Alle mijne pogingen waren te vergeefs,’ zoo schreef hij, ‘dezen nacht wordt de stad ontruimd.’ Gambetta keerde in haast naar Tours terug, waar gelijktijdig de depeche van generaal Martin de Paillières hem berichtte, dat de ontruiming een voltrokken feit was. De vijand had de ontruiming voorgesteld, met bedreiging van een bombardement. De marinebatterijen werden, alvorens Orleans te verlaten, vernageld en het materiëel vernietigd.
Gambetta was woedend en ging als een bezetene te werk. Het woord ‘verraad’ dreigde nogmaals over de lippen te komen en hij wilde generaal d' Aurelles de Paladine voor eenen krijgsraad dagen. Indien de veldheer met den houten sabel in zich zelf had willen keeren, zou hij bespeurd hebben, dat de tegenslag der Fransche legers niet zelden voorsproot uit zijne onkunde en die zijner omgeving; uit den stroom van plans en opgegeven manoeuvres, welke zelfs niet strookten met de concentratie, met den toestand der troepen, welke generaal d' Aurelles noodig achtte.
Den 7den December ontving deze generaal in het hotel des Menageries de tijding zijner afstelling. Hij ontving deze kalm, gelaten, met de innige overtuiging zijnen plicht te hebben gedaan. Die handelwijs van wege Gambetta was eene nieuwe, eene grove fout: d' Aurelles de Paladine was een der bekwaamste officieren des legers, die wezenlijke voordeelen behaald, wezenlijke diensten bewezen had, en geroepen was er nog andere aan het vaderland te bewijzen.
Later bood de wispelturige Gambetta den generaal een nieuw bevelhebberschap aan; doch deze weigerde vol waardigheid. Hij zou geen bevel meer aannemen tenzij van een door de natie gekozen gouvernement. Trouwens een man van verdiensten kon zich niet ten speelbal doen dienen aan een Gambetta.
De aftocht van het leger van Orleans had inderdaad den schijn eene vlucht te zijn. Den 5den en 6den December kwamen 8 à 10.000 man, in de grootste verwarring, te Vierzon aan. Zij, die den terugtocht bijwoonden, geven daarvan eene beschrijving, welke al de jammeren en ellenden bevat, die een leger in wanorde en vooral een niet altijd gedisciplineerd leger, met zich slepen kan. Gekwetsten, gehavenden, ontwapenden, zonder orde zich voortslepend door modder en plassen, verkleumd van koude, ontzenuwd door gebrek van allen aard; niet zelden onder den indruk eener paniek als in de verte het kanon dommelde. Zesendertig uren hield die vlucht, het woord is tamelijk juist, aan!....
Het gevecht van vier dagen, dat nu geleverd was, mocht als een der pijnlijkste en moeilijkste beschouwd worden, hetwelk in de geschiedenis des oorlogs opgeteekend staat. De wegen en omtrek van Orleans waren schier niet begaanbaar. De sneeuw vlokte in massa neer. Een koude en ijzige stormachtige wind doorkerfde en striemde het aangezicht, handen en voeten en joeg de sneeuw in het gelaat. Gedurende den dag werd er gestreden, gedurende den nacht had men schier geen rust. De snelle marschen waren meer dan ooit aan het dagorde. De gekwetsten, die de sneeuw met hun bloed kleurden, bleven niet zelden geruimen tijd liggen en stierven verkleumd en bevroren, terwijl de sneeuw zich als het ware haastte een lijkkleed over al die akelige wonden te werpen, soms vóór dat de dood haar werk ten eenenmale volbracht had.
Voorwaar van die soldaten mocht men zeggen, dat hun krijgsroem in de sneeuw geschreven werd....
De cavalerie had verscheidene charges uitgevoerd, die, altijd door het terrein, met verhoogde moeilijkheden en gevaren gepaard gingen. De Franschen streden met buitengewone dapperheid op verschillende punten. Bij Artenay en Arsac was de oorlogskans geruimen tijd wisselvallig. De troepen van generaal d' Aurelles hadden hunne positie door eenige aardewerken nog verbeterd en wierpen, daarachter verschanst, een hagelslag van kogels en granaten op den vijand. Deze naderde niettemin en de juistheid van zijn schot deed hem voordeel behalen. Op een oogenblik dat de Franschen, door het verminderen van hun vuur, schenen te wankelen, naderde snel de onmeetlijk wijd uitgestrekte linie Duitsche infanterie, en eindelijk plooide de Fransche linie voor den onstuimigen en bloedigen schok.
Twee andere punten, waar in die dagen hardnekkig gestreden werd, zijn de molen van Auvilliers en de hoeve van Aublay. Het terrein is daar door eenige boschages bezet, wier boomen, vrij wonderlijk, in schuinsche richting groeien en een snellen marsch sterk bemoeilijkten. De molen staat op eene hoogte, deel makende, zegt het rapport, van eene rij heuvelen, allen door de Fransche artillerie van het 15de korps bezet. Dit korps was de voorwacht van 60.000 man te Croix-Briquet gelegerd. Het gevecht was er moorddadig. Het 2de bataljon van het 85ste regiment werd met het bemeesteren des molens gelast. Met eene onbeschrijflijke geestdrift vielen de Duitschers à la baïonnette aan; met eene onbeschrijflijke wanhoop werd de positie verdedigd.
Onder een vuur dat verpletterend mocht gezegd worden, bereikten de aanvallers de hoogte en kort nadien werd op diezelfde plaats de Duitsche artillerie geplant welke triomfeerend van daar de Fransche liniën bestookte. De infanterie wierp de Franschen tot op Croix-Briquet terug. Daar ving een straatgevecht aan. Ieder huis was bezet; ieder huis werd ingenomen. Men sloeg elkander met de kolven van 't geweer dood. ‘'t Was koud,’ schrijft een cynieke landweerman, ‘men moest zich door die soort van gymnas
| |
| |
Straatgevecht in Le Mans op 12 Januari 1871.
| |
| |
Vlucht der Franschen uit Le Mans in den avond van 12 Januari 1871.
| |
| |
tiek trachten te verwarmen.’ Sneeuw, ijs, bloed en brand vormden eene ijselijke en akelige mengeling.
Te Croix-Briquet was het centrum der Duitschers; te Chevilly zaten de Franschen in hunne verschansingen, welke met zware marinekanonnen bezet waren. Die stukken echter schoten te verre en brachten eigenlijk slechts nadeel aan de reserven toe.
‘De nacht viel in,’ zegt een schrijver, ‘zware loodkleurige wolken ontlastteden welhaast eene dichte sneeuwjacht. Het kasteel Augelon, door de Hessische jagers ingenomen, stond in lichtlaaien brand, welke eene akelige klaarte verspreidde en phantastische schaduwen op de versch gevallen sneeuw afteekende. Op dat oogenblik werd der 18de Pruisische divisie bevolen (bestaande uit vier regementen infanterie en twee bataljons jagers), Chevilly stormenderhand in te nemen, zoohaast de 22ste divisie zou opdagen. Het was 5 uur toen de 18de divisie oprukte; het geweer in den arm naderde zij onder een moorddadig vuur; doch de 22ste niet in tijds het aangewezen punt hebbende kunnen bereiken, ontving de 18de bevel te retireeren en bivak op te slaan. Het gevecht werd dus dien dag gestaakt; doch de voorposten werden zoo ver mogelijk vooruitgeschoven, om den volgenden dag den aanval op Chevilly te kunnen hervatten.’
Den 4den hadden de Franschen Chevilly verlaten; het dorp werd door de 22ste divisie bezet, terwijl de 18de den marsch op Orleans voortzette. Cercottes, Gidy en Larue, schier in het bosch van Orleans gelegen, waren sterk verdedigd. Niet zelden vond men daar aardewerken, met zware artillerie bezet, opgeworpen. Die werken strekten zich uit tot aan het station der stad, welk station zelf door acht marine-kanonnen versterkt werd.
Stap voor stap werd langs die zijde Orleans benaderd. Te Cercottes onder ander werd een gevecht geleverd, dat in hevigheid alle andere doet verbleeken. Geen wonder, Cercottes was de sleutel der positie. Van beide kanten dagen hulptroepen op. De Duitschers rukken snel aan; de Franschen komen uit het bosch, om de bedreigde positie te verdedigen. De Fransche artillerie van Gidy mitrailleert den vijand op eene verschrikkelijke wijze, tot dat de Hessische en Pruisische jagers en een paar regimenten infanterie, met groote opoffering er in gelukken, de stelling meester te worden. Ieder muur, ieder gebouw wordt verdedigd. Duur, bloedig duur werd de positie gekocht.
Van dat oogenblik togen de Franschen op Orleans terug en de Duitschers namen met een oorverdoovend hoerrah de vervolging aan. De vijand was echter nog niet verpletterd. Plotseling braakten twee batterijen een moorddadig vuur op de vervolgende Duitschers, waarop deze gedwongen werden front te maken en die batterijen tot zwijgen te brengen, vóór dat men aan een verder jachtmaken denken kon. Achter de eerste linie hadden de Franschen nog mitrailleuses geplaatst, welke den doodendans op nieuw zouden doen aanvangen, als de eerste linie tot zwijgen gebracht was.
Na een allerhevigst gevecht, waarin de oorlogskans meer dan eens naar de zijde der Franschen overhelde, doch eindelijk naar die der Duitschers oversloeg, werden de verdedigers met de bajonet uit den schuilhoek verdreven, waarop de aanval tegen Orleans hervat werd. In de voorstad Aydes was de tegenstand zoo hevig, dat de 11de en 85ste regimenten den frontaanval moesten opgeven en retireeren. De 35ste brigade, welke links van de groote baan aanviel, stuitte op de barricade, welke niet alleen met eene buitengewone hardnekkigheid verdedigd, maar daarenboven door het vuur der kanonneerbooten op de Loire ondersteund werd. De aanvallers werden daar als weggemaaid en de Pruisen rukten, bij de invallende duisternis, achteruit.
De Franschen zetteden het vuur tot 10 uren des avonds voort en wierpen een zoo groot aantal kogels uit, dat het den vijand moeilijk werd achter de omliggende huizen van den omtrek eene schuilplaats te vinden. Ten westen der stad opereerde de groothertog van Mecklenburg. Voet voor voet worstelde hij door het met wijnstok beplante terrein. Eindelijk naderde hij de stad, zond patrouilles vooruit, welke sterk beschoten echter moesten retireeren en eerst te half 2 des nachts (5 December) rukten zijne troepen de stad binnen. Aan de noordzijde werd de barricade ontruimd, de overmeestering van Orleans was volledig en de pogingen om Parijs te ontzetten waren een droombeeld geworden.
Het Loire-leger verloor, volgens eene Fransche opgaaf, 15.000 niet gekwetste gevangenen en 80 stukken geschut. In dit laatste cijfer waren die kanonnen begrepen, welke in het kamp bemachtigd werden. Indien men de Times mag gelooven, die in den loop des oorlogs trouwens zeer goed ingelicht was, ofschoon wij het hier volgende op zijne rekening denken te moeten laten - werd het korps Beieren van Von der Tann geducht gehavend. Dit korps dat gedurende dertig dagen op marsch en in gevecht was geweest en, bij het verlaten der Duitsche gouwen, 30.000 man telde, was nu op.... 5000 geslonken. De groothertog zegt dat hij den 2den December, wat betreft de troepen onder zijne bevelen, 3200 dooden en gekwetsten op te teekenen had. Men herinnere zich nu nog dat de Franschen de gunstigste positiën bezet hielden en zij daaruit niet dan na hardnekkige gevechten verjaagd zijn, en men mag alsdan in alle geval met grond aannemen, dat de Duitschers in die gevechten aanzienlijke verliezen hebben moeten ondergaan. Sommigen schatten deze verliezen op 6000 man.
Vernietigd was het Loire-leger niet; wel dacht de Duitscher dit, die echter zijn verlangen voor de wezenlijkheid nam; want de oorlog viel hem zwaar en hij haakte vurig naar huis en haard. De tegenstand, dien hij echter weldra ontmoette, onder het opperbevel van generaal Chanzy, ontgoochelde en overtuigde hem dat de oorlog nog niet ten einde was. Wat het Loire-leger betreft, de rechtervleugel rukte bij Jargeau over de rivier; de linkervleugel trok, door Marchenoir en Beaugency, op den noordelijken oever. Het centrum had insgelijks de overzijde der Loire bereikt, na een oogenblik den schijn te hebben aangenomen, het kamp te verdedigen.
Ziehier hoe Gambetta, onder dagteekening van den 14den December, per duif, en uit Bourges, verslag gaf omtrent den toestand van het leger aan den heer Jules Favre, minister van Buitenlandsche Zaken te Parijs; men zal er uit opmaken dat de wonderlijke eenoogige minister van Oorlog, de zaak nog al vrij licht schat:
‘Ik ben hier reeds vier dagen bezig om met Bourbaki het 15de, 18de en 20ste korps van het eerste Loire-leger te reorganiseeren, die door geforceerde marschen en den hevigen regen na de ontruiming van Orleans veel hadden geleden. Nog vier of vijf dagen en de zaak is gansch gereed. De stellingen door Bourbaki ingenomen beschermen én Nevers, én Bourges. Het andere gedeelte van het leger is, na de herneming van Orleans, op Beaugency en Marchenoir teruggetrokken: stellingen, die, dank aan de groote energie van generaal Chanzy, tegen alle pogingen van prins Frederik Karel zijn behouden. Generaal Chanzy schijnt le véritable homme de guerre révélé par les derniers événements. Het leger dat uit het 16de, 17de en 21ste korps was samengesteld, doch door de geheele strijdmacht van het westen werd ondersteund, zooals generaal Trochu bevolen had, trok in bewonderenswaardige orde terug, onder het toebrengen van hevige verliezen aan de Pruisen. Chanzy wist door eene beweging waardoor hij Frederik Karel aan den linkeroever van de Loire omtrok, te ontkomen, in de richting naar Blois en Amboise. Hij is in volmaakte veiligheid om offensief tegen.... te handelen, zoodra zijne troepen zijn uitgerust, die zich tegen een overmacht van 30 November tot 12 December uitstekend gekweten hebben. Ge ziet dus hieruit, dat het Loire-leger verre van vernietigd is, zooals de Pruisische leugens zeggen. Het is in twee gelijke deelen verdeeld, gereed om te handelen, een naar....., het andere naar...... dien gereed om...... te marcheeren.’
Generaal Bourbaki voerde het bevel over het eerste, generaal Chanzy over het tweede.
De terugkeer der Duitschers ia Orleans was een der droevigste tooneelen die men zien kan. Een diepe neerslagtigheid was in alle familiën zichtbaar; de meeste vrouwen droegen rouwkleederen en verborgen hunne aangezichten achter dikke sluiers. De huizen waren op vele plaatsen met kogels doorkerfd. In de straten lagen paarde-rompen half in het water of aan den grond vastgevroren. Draagberries kruisten elkander en droegen de gekwetsten weg, waarvan er sommigen den ganschen nacht op het ijs waren blijven liggen.
| |
| |
Hier stond nog de barricade, waar de Franschen zich hardnekkig verdedigden; ginds lagen wapens, materiëel en zelfs kleedingstukken deels onder den sneeuw verborgen. Alles toonde aan dat de ellende groot de strijd bloedig was geweest. Het weder maakte dien aanblik nog indrukwekkender. De hemel was grauw, de wind snerpend, de Loire kruide hare ijsschotsen op.
De stad werd, zooals te verwachten was, gebrandschat; de requisitiën, de inkwartieringen, kortom, de drukkende hand van den overwinnaar deed zich alom gevoelen. Monseigneur Dupanloup, dien men beschuldigde tot het vormen der nieuwe legioenen bijgedragen en den kruistocht gepredikt te hebben, ter redding van zijn vaderland, werd in zijn bisschoppelijk verblijf gevangen gehouden en niet altijd met dien eerbied behandeld welken zijne hooge jaren, zijn talent en zijne waardigheid vereischten.
Reeds den 6den December had de Duitsche opperbevelhebber de vervolging van het Fransche leger bevolen. Het 3de Pruisisch korps opereerde in de richting van Jargeau, Sully en Gien; het 9de korps in die van Beaugency; de 6de divisie in die van Vierzon. Het 10de bleef als reserve te Orleans, terwijl de groothertog van Mecklenburg, aan het hoofd der 17de en 22ste divisie en het 1ste korps Beieren, op den rechteroever der Loire bleven en opnieuw den rechtervleugel der nieuwe stelling uitmaakten. Het 3de korps en de 6de divisie stieten op geene benden van eenig aanbelang; de 6de divisie ontmoette enkel eenige vijandelijk gezinde burgers, die juist niet genegen waren op het eerste bevel voor de honderdvoudige requisitiën der cavalerie te bukken.
Den 7den kreeg men in het hoofdkwartier van den groothertog bericht dat de Franschen blijkbaar in den omtrek van Beaugency geconcentreerd waren; in die positie zouden zij pogen den vijand te beletten zuidwaarts af te zakken. Na op gemelden datum generaal Camon bestreden te hebben, werd de stelling des groothertogs den 8sten door twee Fransche korpsen, het 16de en 17de, aangevallen - twee korpsen, welke nauwelijks waren ingericht en onder het commando stonden van generaal Chanzy, die reeds veel blijken van moed en doorzicht gegeven had en weldra, door een voortreffelijken aftocht zou bewijzen, dat hij een der weinige officieren des legers was die eene grondige strategische kennis aan den dag legden.
De aanval der Franschen werd echter afgeslagen; prins Karel achtte het noodig de troepen des groothertogs, den 9den December door het 10de korps te ondersteunen, 't geen echter bleek onnoodig te zijn. In dit vierdaagsch gevecht, waarin de Franschen niet zelden met een wezenlijken moed streden, die des te grooter was dewijl men met honderden moeilijkheden in wat jaargetijde, terrein en onvolledige inrichting betreft te kampen had, verloren zij den eersten dag: een paar honderd gevangenen, een kanon en eene mitrailleuse; den tweeden lieten zij zes stukken geschut en een duizendtal gevangenen in 's vijands handen achter; den derden bezetteden de Duitschers Cravant, Beaumont, Messas en Beaugency; den vierden, 9 December, bemachtigden zij nieuwe krijgsgevangenen en vielen Bonvalet, Villorceau en Cernay in hunne handen.
Men moet echter opmerken, dat de Duitsche troepen van den groothertog door die reeks gevechten zoodanig hadden geleden, dat zij de plaats op de eerste linie aan het 10de korps moesten afstaan en het 9de tot ondersteuning van het eerstgenoemde werd aangewezen; en echter vochten deze puiktroepen tegen soldaten die slechts eenige dagen te voren uit alle standen, uit hut en paleis, uit werkhuis en kantoor, uit stad en dorp waren saamgeraapt; die zonder voldoende excercitie, velen slecht gewapend en uitgerust, niet altijd gehard waren in den strijd.
De twee hooger genoemde korpsen opereerden gezamenlijk tegen de Franschen, die na een aantal gevechten van min of meer aanbelang en in welke Montlivault en Chambord in de Duitsche macht vielen, op Blois retireerden. De vervolging werd met eene stalen volharding doorgezet. Prins Karel had gewis daartoe een vaster en omvattender geest dan wel de vroegere bevelhebbers. Hij deed het 3de korps van Gien oprukken en te Beaugency plaats nemen, terwijl het hooger vermelde 10de korps op Blois marcheerde en het 9de op den linkeroever der Loire achterbleef. Den 13den December bezette het 10de korps Blois, zonder eenigen tegenstand te ontmoeten, en die tijding gewerd den prins op dezelfde dagteekening te Suevres, waar hij zich tot den 16den December vestigde.
Dat generaal Chanzy zich in die reeks gevechten schitterend onderscheidde, hebben wij reeds gezegd; dat hij echter in zijne dagorders en brieven beweerde overwinnaar te zijn gebleven, is minder aannemelijk. Hij toch moest gedurig het veld ontruimen, al deed hij dit dan ook met orde en tactiek. Een voornaam Duitsch blad bracht den Franschen generaal den volgenden lof toe, die voorzeker wel iets te beteekenen heeft:
‘Het zal door niemand ontkend worden, dat Chanzy's terugtocht na den ongelukkigen slag bij Orleans in de positie Meung-Marchenoir, zoowel als zijn vierdaagsche strijd in die stelling en eindelijk zijn aftocht over Vendôme naar Le Mans op meesterlijke wijze geregeld en ten uitvoer gebracht werd. Het is een feit, dat de Pruisen, na de inneming van Orleans, radeloos waren en volstrekt niet konden begrijpen, in welke richting de Loire-armee was geretireerd. Vandaar, dat zij uit Orleans, in alle richtingen, bij wijze van stralen uit dat middelpunt, troepen zonden, terwijl Chanzy in alle haast eenige korpsen in de genoemde stelling bijeenbracht en zoodoende aldaar vier dagen krachtig stand kon houden, terwijl de andere overal verspreide Fransche korpsen tijd vonden, om zich weder te concentreeren. Toen dit laatste gelukt was, ontruimde hij plotseling zijn zoo hardnekkig verdedigde positie, en weldra rapporteerde de groothertog van Mecklenburg, dat de Franschen tot zijne verbazing waren teruggetrokken, zonder dat hij wist waarheen. Eerst anderhalven dag na de afzending van dit rapport bemerkten de Pruisische legerhoofden, dat Chanzy zich met zijne troepen naar Le Mans had begeven. En toch wist deze ook verder zoo goed zijne bewegingen bedekt te houden, dat nog den 20sten eenige Duitsche afdeelingen naar Tours werden gezonden, om zich te overtuigen, of het gros der Fransche armee zich werkelijk in die omstreken ophield. Dit alles moet toch erkend worden; ja, wie er onpartijdig over denkt, moet ronduit verklaren, dat Chanzy in die weinige dagen meer tact en bekwaamheid aan den dag heeft gelegd, dan al zijne voorgangers in dezen oorlog.’
Kan men een schooner lof over een vijandelijk generaal uitspreken?
Rechts en links werden de Franschen gedurig achternagezet. Het 10de korps was van Blois opgebroken en had, in de vervolging, enkel de Fransche achterhoede met zijne artillerie kunnen beschieten. De stelling der Franschen kon hun nog toelaten, door in noordwestelijke richting te zwenken, Parijs ter hulp te komen. De poging ware gewis moeilijk uitvoerbaar geweest; doch in het Duitsch kamp was de mogelijkheid voorzien en te dien einde werden de 9de, 3de en 10de korpsen geconcentreerd en rukten op Vendôme. De Franschen ontruimden echter die plaats en retireerden op Le Mans. Deze ontruiming had den 17den December plaats en twee uren nadat de troepen van Chanzy Vendôme verlaten hadden, werd de plaats, na eene schier onbeduidende verdediging, door de Duitschers bezet. In den nacht had men de bruggen op de Loire doen springen, hetgeen echter bleek geen hinder aan den vijand te hebben toegebracht.
De terugtocht was echter zoo snel niet geweest, of andermaal had de artillerie nog eenige granaten den Franschen kunnen achterna zenden. Acht bespannen kanonnen vielen eenigen Brunswijkers, door een bataljon jagers ondersteund, in de handen.
Den 24sten December bereikte generaal Chanzy Le Mans en zond den Pruisischen bevelhebber te Vendôme eene protestatie, omtrent feiten die te Saint-Calais hadden plaats gehad, waar de Pruisische officieren van weerlooze bewoners geld geëischt en de plundering zouden bevolen hebben, en dit niettegenstaande de goede behandeling welke ‘wij,’ zegt de generaal, ‘uwe zieken en gekwetsten toewijden.’
Verder protesteert Chanzy tegen de Duitsche oorlogsbulletins, die zich de victorie toeschreven, een punt dat wij reeds vroeger hebben aangeraakt. ‘Gij hebt beweerd,’ zegt hij, ‘dat wij overwonnen waren. Dat is valsch. Wij hebben u sedert den 4den dezer maand geslagen..... Gij hebt menschen, die u geen antwoord kunnen geven, voor lafaards gescholden; gij beweerdet dat zij
| |
| |
bukken onder den wil van het gouvernement der Nationale Verdediging, hetwelk hun verplicht weerstand te bieden, terwijl zij den vrede willen dien gij hun aanbiedt.
Duitsche troepen op de Domplaats te Evreux, na den slag bij Le Mans, in het midden van Januari 1871.
‘Wij zullen,’ zegt hij verder, ‘vechten met de overtuiging van het recht en den wil van te zegepralen, welke ook de opofferingen zijn die er nog moeten gebracht worden; wij zullen tot het uiterste vechten, zonder ophouden, zonder genade, omdat wij geene loijale vijanden, maar horden verwoesters te bestrijden hebben, die niets willen dan den ondergang en de schande eener natie, welke integendeel hare eer, hare onafhankelijkheid en haren rang wil behouden. Gij antwoordt op de edelmoedigheid, met welke wij uwe gevangenen en gekwetsten behandelen, met onbeschoftheid, met brand en plundering.’
Die hevige protestatie werd tevens aan het ministerie overgemaakt, en op drie achtereenvolgende appèls, aan de troepen voorgelezen.
Toen de Duitschers in Vendôme rukten, vonden zij nog op de hoeken der straten, de proclamatie van Gambetta, waarbij deze den prefecten en maires beval de achterblijvers des legers te doen aanhouden en naar hun korps terug te voeren - hetgeen ons zou doen denken, dat juist alles zoo rooskleurig niet was als generaal Chanzy hooger zegt en integendeel de vrijwilligers wel eens onwilligers waren.
De vrees van eene poging tot ontzetting van Parijs was, door den terugtocht op Le Mans, geweken; het 10de korps en dat des groothertogs van Mecklenburg zetteden de vervolging voort; de vijand werd te Gien in 't oog gehouden en prins Karel keerde
| |
| |
den 19den naar Orleans, waar hij zijn hoofdkwartier vestigde, na den 18den te Meung vertoefd te hebben.
Eene opmerking: zij heeft haar belang omtrent de zoo vaak besproken zamenstelling en de krijgstucht van het Fransche leger. Toen de Duitschers Vendôme binnenrukten, lazen zij nog, op de hoeken der straten, de proclamatie van Gambetta, waardoor het achterblijven der soldaten streng gegispt en bevolen werd dat de trainards moesten aangehouden en naar hun korps teruggevoerd worden.
Het Duitsch leger had in de opvolgende gevechten veel geleden, niet alleen in manschappen, maar ook in uitrusting en voorraad. Voor dat aan eene verdere werking kon gedacht worden, moest in een en ander worden voorzien. Dezelfde ijver en orde, welke sedert den aanvang des oorlogs in de Duitsche intendances heerschte, werd ook hier aan den dag gelegd.
Welhaast werd het offensief andermaal hernomen. Prins Karel had pas de tijding ontvangen, dat Bourbaki met zijn leger de oostelijke richting was ingeslagen, of hij deed zijne troepen opbreken en liet te Orleans slechts vijf bataljons Hessen achter. Het 10de korps rukte westwaarts, in de richting van Blois; het 3de naar het woud van Marchenoir, zuidwaarts, en het 9de sloeg den weg naar hetzelfde punt, doch noordwaarts, in.
Generaal August von Goeben, bevelhebber van het 8ste legerkorps.
Den 4den Januari, vestigde prins Karel zijn hoofdkwartier te Beaugency; den 5den te Oucques, en de 6den begaf hij zich op weg naar Vendôme. Dien dag bevond zich de groothertog te Illiers, en den 6den had er een gevecht voor Vendôme plaats. Vendôme was door eene brigade Duitschers bezet en de Franschen, drie divisiën sterk, hoopten wel die plaats andermaal te bemachtigen en er positie te nemen. Twee divisiën zou den frontaanval beginnen, terwijl de derde de stad in de flank zou aangrijpen. Die laatste troepen waren langs den spoorweg ter bestemde plaats aangerukt.
De Duitschers kwamen ter goeder ure. Het 3de korps werd met den aanval gelast en nadat de Franschen zich vrij dapper verdedigd hadden, moesten zij in het woud van Vendôme eene schuilplaats zoeken. Hardnekkig boden zij daar weerstand, doch in den vooravond verlieten zij de stelling. Evenzoo botste een aanval tegen Villiers af, hetwelk door de 9de brigade Duitsche infanterie bezet werd. Deze troepen vormden de voorhoede der 5de divisie. De Fransche artillerie ondersteunde, uit eenige opgeworpen verschansingen, krachtig den aanval; doch niettegenstaande dit en de getalsterkte, welke aan de zijde der Franschen was, mochten deze laatsten in hunne pogingen niet gelukken. De troepen verlieten met aanzienlijk verlies, doch dat tevens beduidend was aan de Duitsche zijde, het terrein.
En nu volgt die zesdaagsche strijd, welke wel is waar geen enkelen veldslag inhield, maar eindelijk met een beslissend gevecht, voor Le Mans, eindigde.
Den 7den Januari werd de marsch door een dikken mist verhinderd; het 10de korps werd hevig door de Franschen verontrust, welke daarna in Tours terugkeerden, eene wending die den Duitscher toeliet zijnen marsch voort te zetten. Die laatste werd den 8sten moeilijk ten gevolge van den dooi, welke na een hevig kouden nacht inviel en den grond, onder het hoefgetrappel der paarden, in een uitgestrekt slijkbed veranderde. Nog moeilijker werd de baan den 9den Januari, toen er andermaal eene scherpe koude volgde. De grond was hard als steen, doch door ijzel bedekt, hetgeen paarden en manschappen deed uitglibberen en vooral de werking der cavalerie onmogelijk maakte. De sneeuw snipperde neer en kwam den toestand nog verergeren. Toch luidde het bevel van den prins, dat men moest marcheeren.
Men zou voorwaar van lastdieren den tocht niet geeischt hebben....
Voegt bij die moeilijkheden des weders, die van het terrein. De landstreek is zeer geaccidenteerd. Hooge boomen, dicht kreupelhout, opkomende boschjes en grachten doorsnijden de velden en evenals in de Brabantsche Kempen is ieder akker door eene dikke haag kreupelhout omlijst. Rechts en links van de verschillende oprukkende divisiën liggen dorpen, gehuchten en hoeven welke tot positiën aan den vijand konden dienen. Ook mogen de gevechten, gedurende zes dagen en altijd vooruitrukkende, geleverd, onder de pijnlijkste van den veldtocht gerekend worden.
De Franschen vochten op gansch de linie achter voortreffelijke verschansingen verborgen, en brachten den in sneeuw en slijk voortwadenden vijand gevoelige verliezen toe. Wat Duitschland daar, in dat zuidelijk Siberië, aan manschappen verloren heeft, is gewis niet gering. En na den ganschen dag tegen de onguurheden des weders, de oneffenheden des gronds en het welge- | |
| |
richte vuur der Franschen geworsteld te hebben, vonden de soldaten voor bivak.... niet zelden het sneeuwveld, en verkeerden in de onmogelijkheid hun eten behoorlijk te bereiden.
Het Duitsche leger, ongenadig door de noodzakelijkheid voortgezweept, liet aan de Loire een langen sleep manschappen achter, juist niet altijd door de kogels des vijands geveld, maar ook vaak onder de ellende bezweken. Wat viel, liep gevaar letterlijk in slijk en sneeuw te bevriezen.
- ‘Laat ons Le Mans innemen!’ had de prins gezegd en wat die stalen wil besliste, moest geschieden.
Indien generaal Chanzy uit de verschrikkelijke positie, waarin het Duitsche leger zich op den tocht van Le Mans bevond, alle mogelijke partij had getrokken, hij zou den alom zegepralenden prins ditmaal in zijnen tocht, voor het minst tijdelijk, gestuit hebben. ‘Hij had,’ zegt een berichtgever, ‘zijne troepen niet in gesloten colonnes, maar uiteengespreid moeten doen oprukken en schermutselingen aanvangen. In dat geval had hij de konvooien met krijgsvoorraad en proviand zeer gemakkelijk kunnen afsnijden. Hij deed het niet.’
Den 9den, na een allermoeilijksten dagmarsch, zooals wij hooger zeiden, vestigde het hoofdkwartier zich te Bouloire. Daar ontving men het bericht dat elf kilometers hooger op, bij het kasteel van Ardenay, de troepen van Chanzy door die van het 3de korps geslagen waren. Twee met paarden bespannen mitrailleuses en eene aanzienlijke massa krijgsgevangenen werden in Bouloire aangevoerd.
Men naderde Le Mans. De hoogten die den weg derwaarts bestreken, werden den 11den en 12den hardnekkig verdedigd; want worstelden de Duitschers moedig tegen de duizenden ongemakken en gevaren, ook de Fransche vrijwilligers streden met de overtuiging van het pro aris et focis. De Bretanjers vooral, dat heldhaftig en vaderlandslievend volk, legden eene verachting van den dood aan den dag, die hun voorgaande niet verloochende toen zij onder het aanheffen hunner aloude amoricaansche zangen ten strijde togen. Met de wapens in de hand gevangen genomen en ongenadig ter dood verwezen, stierf menig Bretanjer met de handen biddend gevouwen en het oog ten hemel gewend, maar niet bevend of bleek. De adel, in dezelfde rangen met den boer vermengd, de adel stierf gelijk de nederige boer, niet voor de republiek van Gambetta, maar voor zijn land, zijne haardstede, zijn godsdienst, welken laatste hij evenals de beide eersten in gevaar waande.
't Is waar Chanzy wijst de nederlaag aan de paniek van de mobielen uit Bretanje toe; 't is waar niet allen waren met dien heldhaftigen geest, waarvan wij hooger gewagen, bezield; doch hoedanig was in het kamp van Conlie de opleiding dezer soldaten geweest? Ziedaar eene vraag, welke in eenen brief van den heer Fresnau, oud-vertegenwoordiger van Ille-et-Vilaine, aan generaal Chanzy gericht, beantwoord wordt en wij zijn na het lezen van denzelve niet meer verwonderd, dat eenige dezer soldaten geen vertrouwen aan den dag legden.
Weet ge, zegt Fresnau, dat zij te Conlie in slijk en sneeuw gelegerd waren, niets anders dan een kiel tot kleeding en geen hemd tot verwisseling hebbende? Acht manschappen kregen twee kleine schobben stroo om op te slapen en dat stroo, hetwelk maanden lang duren moest, was weldra in mest veranderd.
Dat lijden heeft maanden geduurd; de besmettelijke ziekten heerschten in dat kamp, waar 60 à 80,000 soldaten opeengehoopt waren en waarvan het vierde der compagniën ziek lag of ellendig stierf.
Wanneer een bataljon van legerplaats veranderde, bleef het soms vierentwintig uren zonder eten: Rennes kan het getuigen. En echter ontbraken de levensmiddelen niet, integendeel zij waren overvloedig voorhanden; maar het zal eens duidelijk gemaakt worden hoe de intendances, wier handen van goud zwollen, er niet in gelukten de troepen te proviandeeren en dit zelfs niet op verren afstand van den vijand.
In het kamp van Conlie zelfs, zegt Fresnau, werd niet geëxerceerd; men had slechte of beter gezegd geene wapens; het was, met een woord, geen kamp van instructie, maar een kamp van destructie. Kortom, de militaire opvoeding ontbrak te Conlie; doch het onnoemelijk lijden, daar onderstaan, zou alléén genoeg zijn om te bekennen dat de Bretanjer zijn alouden moed nog waardig was, indien hij daarenboven niet gestaafd werd door de Bretanjers van Parijs, die in beter school opgeleid dan te Conlie, daar hunnen landaard in het ware daglicht hebben gesteld.
Wij hebben in deze tochten minder acht geslagen op de beurtelingsche positiën der verschillende divisiën, aangezien deze telkens volgens den marsch veranderden; wij bepaalden ons bij eene globale opgaaf. Hier dienen wij echter eenige bijzonderheden over de strijdkrachten, die bij Le Mans tegenover elkander stonden, te moeten opgeven: Chanzy voerde het bevel over drie korpsen, 40 à 50,000 man sterk, ofschoon er op die cijfers wel iets af te dingen schijnt. Het 16de korps werd gekommandeerd door Jaurreguibery, het 17de door Colon, het 21ste door Jaurès. De Duitschers hadden 100 à 120,000 man op het terrein.
Le Mans ligt boven de samenvloeiing der twee rivieren de Sarthe en de Huisne. De Sarthe loopt van het noorden naar het zuiden parallel met den spoorweg, die van Cherbourg naar Caen door Alençon en Le Mans op Tours gaat. De Huisne loopt ten noordwesten parallel aan de andere spoorweglinie op Parijs, door Chartres, Nogent-le-Rotrou en Le Mans tot aan Angers, oost- en zuidwaarts de stad, door de heuvels welke haar omringen, verdedigd. De stelling was daarenboven door een aantal met veel strategische kennis aangelegde aardewerken verbeterd. Mocht de positie niet houdbaar geacht worden, dan kon men in verschillende richtingen retireeren. De manoeuvres des vijands waren echter met zooveel scherp doorzicht gecombineerd, dat Chanzy's vooruitzichten niet zelden gedwarsboomd werden. De operatiën van den hertog van Mecklenburg en die van prins Karel waren van een zoo insluitenden aard en werden met zooveel juistheid genomen, dat de uitwegen ten noorden door Alençon en Caen en ten zuiden op Angers, afgesneden dreigden te worden, en Chanzy enkel dien door Laval en Rennes, naar Bretanje, openbleef.
Den 10den Januari, onder een helderen zonneschijn, die den met sneeuw overdekten grond deed schitteren, ving het Pruisisch vuur tegen den Franschen linkervleugel aan. De Duitschers bevonden zich op slechts 1200 meters van de stad. Dien dag werd er dapper gestreden te Brettes, waar de troepen van Jaurreguibery stonden, welke den Duitscher dwongen zijne stelling in het naburige bosch op te geven. Te Changey, op 5 kilometers van Le Mans, streed generaal Colon met het 17de korps. Het centrum, door Chanzy gekommandeerd, had des avonds eenig voordeel behaald. Kortom, de dag was den Franschen wapenen niet ongunstig geweest. De verliezen aan de Duitsche zijde worden door de Engelsche correspondenten op 4000 man geschat.
Den volgenden dag werd het gevecht hervat. Le Mans bevond zich in een onbeschrijflijken toestand. Iedereen hield het oor naar den kant des gevechts gericht; iedereen maakte gissingen naarmate het vuur naderde of zich verwijderde. Hoop en vrees wisselden elkander af. Nu kwamen koeriers met lossen teugel aanrennen en brachten de tijding, dat het voordeel van de Fransche zijde geweken, doch teruggekeerd was; dan daagden eenige boeren op die het tegendeel verzekerden. Eindelijk komen door eene dikke sneeuwlaag vluchtende soldaten aan. Het gedommel van het kanon, het geratel der mitrailleuses houdt allengs op, en het Fransche leger vangt den terugtocht aan.
De vrijwilligers van Charette waren de laatsten die weken of stierven. De mobielen sloegen in verbazende wanorde op de vlucht en lieten het artillerie park in den brand.
- ‘Aan u, zouaven,’ riepen de generaals Collin en Goujerard, dezen fieren troepen toe, ‘aan u de eer van Frankrijk te verdedigen!’ Dwars door de rangen der mobielen heen snelden zij naar het aangewezen punt.
- ‘Voilà les calotins!’ riepen de mobielen, nijdig dat die zoo vaak beleedigde pauselijke troepen gingen herstellen wat zij hadden verkorven.
- ‘Canailles,’ antwoordden de zouaven, ‘wij zullen u toonen hoe de Franschman weet te sterven!’
Terwijl de laffe beleedigers hunne vlucht voortzetteden, bleven de zouaven hun woord gestand. Van de 440 keerden er slechts 85 weer. Zij hadden de artillerie gered en hunne heldhaf- | |
| |
tige verdediging redde wellicht het leger van eene totale vernieling.
Prins Karel was des avonds in zijn hoofdkwartier, dat in het kasteel van Ardenay gevestigd was, teruggekeerd, toen hem te 8 uren eene depeche van generaal Voigts-Rhetz, bevelhebber van het 10de korps, werd aangebracht, hem meldende dat de generaal in den namiddag Le Mans bezet had. Het 10de korps had eene allerstoutste omwendende beweging op den Franschen rechtervleugel gemaakt, die reeds den 6den aanvang genomen had langs Montoire, op den rechteroever van de Loire plaats greep om, na eene noordwaartsche wending, op Le Mans uit te komen.
In Le Mans hadden nog eenige straatgevechten tusschen de Duitschers, eenige achterblijvers en burgers plaats. Men schoot ook uit sommige huizen; doch de Duitsche troepen waren meester van de stad, welke de Franschen per spoorweg hadden kunnen ontruimen. De trein, de voorraad, goederen van allen aard vielen in de handen des vijands. Aan den spoorweg, waar men zes locomotieven en tweehonderd waggons bemachtigde, was de buit nog grooter. Le Mans was rijkelijk van mondbehoeften voorzien.
In die zes dagen verloren de Franschen 22,000 ongekwetste krijgsgevangenen, 19 kanonnen en 2 vaandels; de Duitschers geven een verlies op van 177 officieren en 3203 soldaten. Het kamp van Conlie, bij Le Mans, werd den 14den door de Duitschers zonder eenig gevecht bezet. Den 13den had prins Karel zijn hoofdkwartier in Le Mans gevestigd.
De stad was door eenige houwitsers geteisterd. De Duitschers, die Le Mans onder het spelen van eene vroolijke muziek binnentogen, waren juist niet genadig voor de bewoners. Volgens de Fransche berichtgevers, plunderden zij een aantal winkels, ontroofden den bewoners kleederen en dekens, en 15 millioen werd der stad als oorlogsbelasting opgelegd - eene som, te zwaar om door haar gedragen te worden.
Het Loire-leger was verslagen; alle hoop van ontzetting der hoofdstad was verloren.
|
|