Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– AuteursrechtvrijVervolg van den Vestingoorlog.XX.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||
ders-, een huzaren-, een uhlanen- en nog een regiment zware cavalerie); verder drie zware en drie lichte batterijen artillerie. Van de eerste armee bevonden er zich het 1e, 7e en 8e korps. Generaal Von Steinmetz, tot gouverneur-generaal van Posen benoemd, trad welhaast als bevelhebber van een der legers af en prins Karel voerde daarna het opperbevel over alle de insluitingstroepen. Deze zeven korpsen en de divisie Kummer telden 240,000 manschappen, terwijl de bezetting van Metz ruim 170,000 man beliep. Zoo beschouwd was de insluiter sterker dan de ingeslotene, doch men vergete niet dat de eerste zijne troepen over een uitgebreid veld uiteen spreiden moest en de verhouding alzoo op eene gevoelige wijze veranderde. De insluitingslinie besloeg inderdaad 8 à 10 kilometers; hare ontwikkeling werd op 12 mijlen gerekend. Daarenboven hield het geschut der vestingen de Duitschers op een vrij eerbiedigen afstand. Het leggen van torpedo's bij Pillan.
De eerste armee lag op den rechter-, de tweede op den linkeroever. Frederik Karel's hoofdkwartier was te Malancourt gevestigd, namelijk op den rechteroever. De beide legers waren onderling met elkander verbonden door eene overbrugging der Moezel, welke werken door de artillerie beschermd werden. De dorpen, die binnen de insluitingslinie gelegen waren, werden versterkt en rond de vesting werd een dubbele kring van batterijen, schansen en loopgraven aangelegd. De insluiting was voorzeker een reuzenwerk en bewijst andermaal den taaien en krachtvollen Duitschen geest. Die borstweringen deden meer en meer de hoop op doorbreking, binnen de vesting, verzwakken. Bazaine beval dan ook den 29sten Augustus, onder het geschut der artillerie uit vesting en forten, een uitval in noordelijke richting, ten einde deze werken te verstoren. 't Mocht hem echter niet gelukken. Met verlies werden de Franschen in hunne stelling teruggeworpen. Middelerwijl had maarschalk Bazaine bericht ontvangen, dat maarschalk Mac-Mahon op Metz aandrong, ten einde deze vesting èn vooral het machteloos geworden leger van Bazaine te ontzetten. Men herinnere zich, wat wij in een vorig hoofdstuk te dezen opzichte meedeelden, en hoe de verkeerde pogingen van het Fransche leger op den afgrond van Sedan uitliepen. Op den 31sten Augustus en den Isten September werd door den bevelhebber van Metz de doorbreking gewaagd. Deze had den vroeger gemelden slag van Noisseville ten gevolge. Beeds in den morgen van den 30sten Augustus had prins Karel, in zijn hoofdkwartier te Malancourt, bericht ontvangen, dat men eene sterke beweging in het vijandelijke kamp waarnam en er aanstalten gemaakt werden tot het leveren van een gevecht op den rechteroever. Men had zich niet bedrogen: de aanstalten werden weldra ontzagwekkender. Ook in oostelijke richting bemerkte men eene troepenbeweging. Generaal Von Kummer en het 1e legerkorps wachtten met vasten voet den aanval af. Generaal Von Voigts-Retz deed verder een deel van het 10e korps over de bij Hauconcourt gelegde brug, naar den rechteroever, ter ondersteuning van eerstgemelde troepen rukken. Generaal Von Manstein moest des morgens zich bij Pierrevillers (Hessische-divisie) en met infanterie en artillerie bij Roncourt bevinden; generaal Von Fransecky tusschen Briey en Auboué; generaal Von Alvensleben zou van Doncourt en Conflans op St. Privat rukken. Prins Karel bevond zich op den berg Horimont, noordelijk van Fèves gelegen, waarheen zich ook de groothertog van Oldenburg begeven had. De hoogte bestrijkt een uitgestrekt landschap en op dit standpunt was het zichtbaar hoe de vijand op den rechteroever vooruit rukte. De Hessische divisie (de 25e) marcheerde de brug bij Hau- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||
concourt over, richtte zich op Antilly en voegde zich bij de troepen van generaal Von Kummer en Von Manteuffel (1e korps). Het gevecht was hardnekkig, doch hopeloos voor de ingeslotenen. Omtrent den middag zweeg het kanon; alles scheen echter aan te toonen dat de Franschen den strijd niet opgaven en in den namiddag andermaal de poging zouden hervatten, en toen zulks bewaarheid werd, zag men met dezelfde voorzorgen den nacht en den volgenden dag te gemoet. Inderdaad beiden werden door wanhopige pogingen van de zijde der Franschen gekenmerkt. Wij hebben, na het hoofdstuk waarin wij den slag van Sedan behandelden, het beurtelings nemen en hernemen van verschillende stellingen meegedeeld; wij hebben tevens gezegd dat ten slotte de Duitschers hunne stellingen behielden. Eerst in den namiddag van den 1sten September werd de terugmarsch der Franschen naar den linker Moezel oever waargenomen; zij gaven dus den aanval op. Te Sedan was men van dien uitval onderricht; men zal zich herinneren, dat men bij middel van een valsch gerucht, op het einde van den slag, de soldaten nog eenige veerkracht trachtte bij te zetten, door de tijding dat Bazaine de insluiting rondom Metz verbroken had en de aanranders te Sedan in den rug viel. Te Noisseville hadden de troepen van Leboeuf en Canrobert aan het gevecht deelgenomen; het korps van De Failly stond bij het fort St. Julien en het fort Bellecroix in reserve. In Januari 1871 heeft generaal Deligny in een Belgisch blad cenen brief, betreffende de capitulatie van Metz, openbaar gemaakt. Zooals in schier alle Fransche berichten, werden de genomen maatregelen bij Noisseville in dit schrijven erg gegispt. Het marcheeren van den linker- op den rechteroever had niet in de gunstigste voorwaarden plaats gehad; de tocht geschiedde te traag tengevolge der onvoldoende transportmiddelen. De van den linkeroever opdagende troepen waren slechts des namiddags te 3 uren, ter aangeduide plaats aanwezig. Friedrich Frans II, groothertog van Mecklenburg-Schwerin, opperbevelhebber van eene afdeeling van het Duitsche Loire-leger.
In hoeverre deze beschuldiging andermaal waar is, zullen wij niet beslissen. De verslagene zoekt de reden zijner neerlaag, waar hij denkt deze te vinden, en ieder beweert dat, hadde men zijne persoonlijke denkwijze gevolgd, de uitslag gansch tegenovergesteld zou geweest zijn. Wij moeten echter opmerken dat een Pruisisch berichtgever, naar men beweert een generaal, de vertraging in de manoeuvres insgelijks aanteekent en voorgeeft, dat Bazaine den 31sten Augustus, ter plaatse waar hij den uitval deed, slechts twee en een half korps Duitschers voor zich had: ongeveer de helft der troepen waarover hij beschikken kon. Hadde, zoo zegt een ander berichtgever, De Valcourt, geattacheerd aan het hoofdkwartier, in een rapport aan het gouvernement gezonden, hadde men den nachtmarsch aangevangen, de Franschen zouden den lsten September voor Sedan verschenen zijn; doch Bazaine beval de nachtrust en legde zelf in het dorp St. Julien, even als gansch zijn staf, het hoofd onbekommerd neer, zonder zelfs zeer voldoende voorzorgsmaatregelen te nemen. Wij laten deze en andere beweringen ter zijde. Omtrent de voortzetting van het gevecht op den lsten September zegt generaal Deligny het volgende, doch de daarin gevoegde vraag- en uitroepingsteekens wekken inderdaad nadenken op: ‘Omtrent 10 uren trokken de troepen, in de beste orde en altijd strijdende, achteruit. Schier op hetzelfde oogenblik rukten achter de eerste, acht of tien lignes de bataille, insgelijks in volkomen orde en beurtelings al de tusschenstellingen bezettende, terug. Honderd houwitsers vielen in het midden der troepen, zonder daar echter eenige verwarring te doen ontstaan. (?) Wat beduidde dat teruggaan? Wat was er dan toch gebeurd? Dat was de vraag van iedereen. De opperbevelhebber, de korpskommandanten wierpen elkaar deze vraag op, maar zij wisten daaromtrent nimmer iets bepaald (!!) Niemand beval eigenlijk dien terugtocht: zij had plaats omdat de troepen begrepen dat men niets goeds deed of wilde doen, en men zich omtrent haar niet bekommerde (!) Zij retireerden rustig en als het ware eenstemmig. Al de officieren, al de generaals later ondervraagd, gaven onveranderlijk ten antwoord: ‘Wij hebben geretireerd, omdat wij zulks door iedereen zagen doen.’ Het Duitsch rapport lost zijnerzijds het geheim op: de terugtocht ving aan, omdat de Duitschers, na een gevecht van dertig uren, de Franschen achteruit hadden geworpen. Dit laatste is beter aan te nemen dan wel de bewering van generaal Deligny, die zijnen landgenooten een nieuw brevet van gemis aan orde en krijgstucht, aan voldoende strategische kennis uitreikt. Trouwens volgens den stafofficier, hooger gemeld, zou de maarschalk, die de gebeurtenis op de hoeve Grimont in oogenschouwgenomen had, het retireeren bevolen en zich naar het buitengoed van den heer Herbin-Fisserand, van | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||
Metz, begeven hebben, waar hij ook van den 19den tot den 31sten Augustus verblijf had gehouden. De heer De Valcourt gaat verder: hij beweert dat het doorbreken niet ernstig was, dewijl de bagage des legers, gedurende die twee dagen, op het eiland Chambière, in het midden van Metz gelegen, geconsigneerd werd. Hoe het zij, de berichten omtrent het gevecht van Noisseville zijn niet ruimschoots voorhanden. De strijd tusschen de Fransche en de Oost Pruisische soldaten, onder generaal Von Manteuffel en de divisie Von Kummer, was allerbloedigst. Wanhopig vielen de Franschen met de bajonet aan, terwijl de Duitschers hen met de kolf van het geweer het hoofd insloegen. Gelukkig voor de Duitschers hadden zij het voordeel der positie. Wat was het resultaat van die groote en bloedige onderneming, waarin Bazaine andermaal de critische opmerkingen niet ontspringt? In een rapport, door hem zelf opgemaakt, zegt hij: ‘Na eene geweldige poging, welke ons een gevecht dat twee dagen duurde aanbracht, in den omtrek van Sainte-Barbe, zijn wij andermaal in het geretrancheerd kamp teruggekeerd en dit met weinig voorraad voor veldartillerie, zonder vleesch en beschuit; kortom, in een gezondheidstoestand die niet volmaakt, dewijl de stad door gekwetsten opgevuld is. Niettegenstaande de talrijke gevechten blijft het moraal des legers goed. Ik volhard in de pogingen om mij uit den toestand, in welken wij ons bevinden, los te maken; maar de vijand is zeer talrijk rondom ons. Generaal Decaen is dood. Gekwetsten en zieken ongeveer 18,000.’ In gezelschap van den te Sedan gevangen genomen generaal De Wimpffen, had de Pruisische generaal Von Treskow, op last des konings, zich naar Metz begeven, om Bazaine met de overwinning te Sedan, de gevangenschap des Keizers en de overgaaf des legers bekend te maken en tengevolge dezer belangrijke gebeurtenissen de stad op te eischen. Maarschalk Bazaine gaf echter een antwoord, dat zijne positie scherp afteekende. Hij verklaarde, zich niet om den keizer te bekommeren en binnen Metz alleen te bevelen. Na de hooger vermelde verwijdering van generaal Von Steinmetz verlegde prins Karel zijn hoofdkwartier van Malancourt naar het kasteel van Corny, aan de Moezel, waar hij dit tot aan de overgaaf der vesting behield. Kleine voorpostgevechten hadden voor Metz schier dagelijks plaats. Gedurige uitvallen volgden elkander. Dit was volgens gene raai Coffinières eene tactiek, om den moed des soldaats recht te houden; doch ons dunkt dat zulks juist het tegenovergestelde resultaat moest bewerken. Uitvallen, met de zekerheid dat men immer moet achteruitgaan, kunnen niet anders dan den soldaat ontmoedigen. ‘Troepen welke uitrukken,’ zegt kolonel Van de Velde, ‘om terug te keeren, maken altijd eene retirade en hoe kort deze ook zij, eischt zij pijnlijke opofferingen en laat in den geest des soldaats een nadeeligen indruk, vele droevige herinneringen achter, en geen enkelen die zijne zedelijke gemoedsgesteltenis opbeurt.’ Na de gevechten van den 31sten Augustus en den lsten September scheen men bepaald, wat dan ook vroeger de denkwijze geweest zij, het voornemen te hebben opgevat, te Metz de gebeurtenissen af te wachten. Men sloeg betere barakken op en vestigde zich zoo gemakkelijk als zulks in een permanent kamp kon plaats grijpen. De raad der generaals gaf dan ook voor, dat men blijven zou, eerstens omdat men alzoo een groot deel der vijandelijke legers bezig hield en aan Frankrijk meer tijd gaf om zich te wapenen; ten tweede omdat de paarden voor het bespannen der kanonnen en het vervoeren van den krijgsvoorraad en mondbehoeften begonnen te ontbreken - en ten derde, wat echter niet zoo openlijk gezegd werd, omdat Bazaine niet in staat was slag te leveren. De soldaat luistert zeer scherp en vangt, ingeval van tegenspoed, gaarne de beschuldiging, tegen zijne bevelhebbers gericht, op. Dat ook was het geval. De tuchteloosheid, dat ondeugende zaad, in het Fransche leger zoo ruimschoots gezaaid, kiemde welig op en het onkruid was welhaast onuitroeibaar. De soldaten gingen op strooptocht uit, plunderden de hoeven, stroopten de velden, roofden de buitengoederen - kortom, werden de schrik der bewoners. De wachten en patrouilles werden niet meer behoorlijk gehouden, en de generaals, ziende dat de strengste maatregelen nutteloos waren, vormden korpsen vrijwilligers om zich tegen de onverhoedsche aanvallen te beschermen. Den 8sten September vernam men in het Fransche kamp, bij eene uitwisseling van gevangenen, de ramp van Sedan. Men hechtte er in het publiek geen geloof aan; doch den 12den September werd die ijselijke tijding door de dagbladen bevestigd, en slechts vier dagen later bracht de maarschalk haar ter kennis van het leger. ‘Generaals, officieren en soldaten van het Rijnleger,’ zeide hij onder ander, ‘onze militaire verplichting jegens het vaderland in gevaar, blijft dezelfde. Laat ons voortgaan hetzelve met zelfopoffering en verkleefdheid te dienen, door zijn grondgebied tegen den vreemdeling, de maatschappelijke orde, tegen de booze driften te verdedigen. Ik ben overtuigd dat uw moraal, zooals gij dit zoo vaak betoond hebt, op de hoogte der omstandigheden zal blijven en gij nieuwe rechten op de erkentelijkheid en de bewondering van Frankrijk winnen zult.’ Later zeide de maarschalk, dat hij vergeefs gepoogd had zich met het nieuwe gouvernement in betrekking te stellen. Hij scheen trouwens dit laatste niet erg te betrachten, dewijl hij den 18den wel is waar de extracten over Sedan, aan de Fransche dagbladen ontleend, in de dagbladen van Metz deed opnemen, doch tevens alle opmerkingen, gunstig aan het nieuwe bewind en ongunstig aan het gevallen gezag, gebood weg te laten. Daartoe leende zich de pers echter niet gewillig en juist omdat de plaats-bevelhebber niet met de geëischte strengheid opzichtens de dagbladen te werk ging, ontstond er tweedracht tusschen hem en de generaals, zijne collega's. De verdeeling van het proviand tusschen stad en leger, was eene andere reden tot onmin. Coffinières bewilligde niet in het geven van brood voor het leger, Bazaine weigerde paardevleesch voor de stad. Niettegenstaande alle die elementen van tweedracht, welke de bewoners van Metz met een donker oog beschouwden, werd het door den plaats kommandant aangeboden ontslag niet aangenomen. Coffinières vond steun in de gemeentelijke overheid en, in overeenstemming met deze, gelastte hij een algemeen recensement van de levensmiddelen welke er nog voorhanden waren. Wat was de uitslag? Dat de schaarschte van mondbehoeften zich welhaast zou doen gevoelen. Men moest dus middelen opsporen om den voorraad te vergrooten, en men wierp het oog op dien des vijands. Den 27sten September toog men uit om den voorraad van het 7de armeekorps en de in den omtrek van Courcelles weidende ossen te bemachtigen. Eenige duizenden manschappen werden langs de spoorbaan van Metz Remilly tot aan het station Peltre vervoerd; deze troepen waren voorzien van kanonnen en mitrailleuses. De Franschen vielen met kracht aan, wierpen de voorposten der 26ste infanterie-brigade van generaal Von der Golz neer, maakten ongeveer tweehonderd gevangenen en voerden een aantal stuks vee naar de stad; zij namen Mercy-le-Haut in, staken het slot in brand en werden eindelijk door het op de hoogten staande geschut (tusschen Mercy-le-Haut en Ars-Laquenexy) tot den terugtocht gedwongen. Ook op den linkeroever bestookten de Franschen het 10de legerkorps, zonder echter eenig duurzaam voordeel te behalen. Aan de Pruisische zijde telde men aan dooden: 1 officier en 30 man; aan gewonden: 9 officieren en 65 man; aan vermisten en gevangenen 157 man. Aan de Fransche zijde werden een honderdtal manschappen gedood. Voorwaar, dat veertigtal ossen, dat handvol voorraad, was zeker wel duur betaald.... Wat was daarenboven de onvermijdelijke uitslag van die uitvallen? Dat nu hier dan daar huizen, schuren, gebouwen van allen aard in brand werden geschoten en de verwoesting rondom Metz, door het kanon der forten zelf, welhaast volledig was, terwijl de Duitschers telkens hunne eerste positiën hernamen. Men duchtte in het Duitsche kamp immer een aanval ten noorden; Bazaine, zoo dacht men, zou daar kunnen doorbreken, Diedenhoven ontzetten of België bereiken. Het nemen van eenige maatregelen, zooals het werpen van twee bruggen, beschermd door de kanonnen van het fort St.-Julien, scheen een dergelijk plan duidelijk te maken. In den nacht van den 1sten op den 2den October, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||
kort na middernacht, vielen de Franschen inderdaad St.-Remy aan. Tot 2 uren duurde het voorposten-gevecht, om dan tot 5 uren te worden gestaakt. De aanval was tevens op Bellevue gericht en werd door eene batterij mitrailleuses ondersteund. De landweer van generaal Von Kummer verdedigde de bezette positiën dapper; maar ook de aanval was de oude Fransche geestdrift waardig. St.-Agathe werd te 7 uren door hen hernomen. Nadat te 11 uren het geweervuur had opgehouden, duurde het kanongedommel, bij min of meer lange tusschenpoozen, tot in den nacht voort. St.-Remy en Franclochamps stonden in lichtlaaie vlam. Dat waren de eenige trofeën welke de Franschen behaalden. Een dergelijke uitval had den 7den October plaats. Omtrent 1 uur des namiddags vielen zware Fransche colonnes andermaal de divisie Von Kummer te Bellevue, St.-Remy, les Grandes Tapes en les Petites-Tapes aan. Reserven infanterie, vergezeld door drie batterijen geschut volgden deze colonnes tot boven Maison Rouge op. De aanval was krachtig, stout, hardnekkig; de Duitsche voorposten weken. De Duitsche artillerie zaaide echter dood en vernieling in de Fransche gelederen. Generaal Von Voigts Rhetz hernam te 4 uren het offensief; de 9de brigade infanterie dreef de Franschen uit eenige gedeelten van het Woippy-bosch en uit eene hoeve westelijk van Bellevue. Terzelfder tijd vielen de Franschen Bellevue, St.-Remy, de beide Tapes en Franclochamps aan. Het gevecht was hevig, men kampte om het behoud van belangrijke punten en in den loop des avonds waren de Duitschers andermaal meester van het terrein en de Franschen teruggeslagen. De Duitschers moesten echter afzien van een aanval op Landonchamps, waar de Franschen zich sterk genesteld hadden; trouwens de positie door grachten omringd, was, zegt een Duitsche berichtgever, schier aan eene forteres gelijk. Malroy en Charly werden insgelijks bestookt, doch zulks was slechts eene valsche manoeuvre, terwijl aan de zijde van Villers l'Orme tevens een vrij hevige aanval plaats greep, welke omstreeks halfzeven des avonds, na een verpletterend kanonvuur van de zijde der Duitschers, gestaakt werd. Ook in dezen uitval, zooals in schier alle andere behaalden de Franschen, in den aanvang, voordeelen; doch deze verzwonden weer als de Duitsche troepen der tweede en derde linie kwamen opdagen. Niet alleen, zegt een schrijver, moesten de Franschen de ingenomen positiën andermaal verlaten; maar zij konden zelfs de kanonnen niet meevoeren, welke zij bemachtigd hadden, en gelukten er niet in te fourageeren, hetgeen wel in hunne bedoeling schijnt gelegen te hebben, dewijl vierhonderd wagens de troepen volgden. Sommige rapporten schatten het verlies der Duitschers in die laatste gevechten op 1730 man, waarvan 65 officieren; anderen op 1350 man, terwijl op den rechteroever 80 manschappen gevallen waren. De Fransche krijgsmacht beliep 20,000 man, wat betreft het getal op den linkeroever der Moezel; de keizerlijke garde was daar. De verliezen worden op 900 man geschat, maar de Franschen telden, volgens een berichtgever, 600 Duitsche krijgsgevangenen. Dat was de laatste en bloedige kamp voor Metz; den 13den October zond de maarschalk eenen hoofdofficier, generaal Boyer, naar het Duitsche hoofdkwartier om over de capitulatie te onderhandelen. Bazaine vroeg echter dat de vesting niet in de capitulatie zou begrepen worden, een eisch waaraan de koning te Versailles, werwaarts generaal Boyer verzonden werd, niet instemde. Den 15den October keerde de generaal naar Metz terug. Alvorens de onderhandelingen omtrent de overgaaf voort te zetten, keeren wij andermaal eenige dagen in onze geschiedenis terug, ten einde eenige feiten op te teekenen die niet mogen verloren gaan. Wij zullen niet meer terugkomen op de honderdvoudige nalatigheid, welke het Fransche bewind alom, en vooral op de liniën van Metz; aan den dag legde, en wat betreft het tijdig concentreeren van krijgsvoorraad en mondbehoeften; al de depots vielen in de handen des vijands. Wij zullen evenmin in het breede aanhalen met welk doorzicht, snelheid en voortreffelijk overleg, alle militaire maatregelen rondom Metz integendeel door de Duitschers genomen werden: alles was daar voorzien en gaf getuigenis van eene tactiek schier zonder voorbeeld in de militaire jaarboeken. De gebarricadeerde dorpen, de onderlinge verbinding, de samenhang van gansch die insluiting welke zich op verscheidene mijlen uitstrekte, was een reuzenwerk, dat echter en als het ware uit een enkel stuk gegoten was. Een belangrijk punt was gewis dat der levensmiddelen binnen Metz. In den aanvang was men inderdaad al te kwistig met deze te werk gegaan; een aanzienlijke voorraad, die veel lijden had kunnen sparen, werd verspild. Later, en zooals wij hooger aanteekenden, door de zorg van generaal Coffinières en de municipaliteit, werd deze tak van administratie met zorg geregeld. Men verdeelde de te voeden monden in twee: aan deze zijde bevonden zich de bewoners der stad, de vluchtelingen uit den omtrek, het garnizoen, de gekwetsten en de zieken; aan gene zijde het leger op de beide oevers der Moezel gelegerd. Elk dezer groepen telde 120- à 130,000 man. Reeds in het begin van September at men paardenvleesch. Eerst werden de paarden der cavalerie geslacht, later die der treinen en der artillerie. Trouwens men moest er zich wel van ontmaken; er kwam een oogenblik dat het voeder ontbrak en ‘paarden stierven van honger; zij knabbelden de schors der boomen, het hout der kribben; zij ontscheurden elkaar de manen - in afwachting dat zij den genadeslag in het slachthuis zouden bekomen.’ Het getal der zieken en gekwetsten beliep in Metz niet minder dan 12- à 13,000. Wat de vrouwen van allen stand, wereldlijke en geestelijke, te Metz voor die ongelukkigen deden, gaat alle denkbeeld te boven. Om aan den typhus en andere besmettelijke ziekten te ontsnappen, richtte men zes en zeventig van elkander afgezonderde ambulancen in. Men plaatste de zieken in tenten volgens Amerikaansch systeem, in waggons des spoorwegs, in planken barakken, in hotels, in scholen en kazernen; men zocht de gezondste wijken der stad uit. Diepe, met kalk bestrooide kuilen, werden voor de 4000 dooden gegraven. Duizend andere werden rechts en links, en immer met voorzorg, ter aarde besteld. De roode loop en de pokken maakten tijdens den loop van het beleg een vrij groot getal slachtoffers, terwijl vele grijsaards en kinderen tengevolge van het slechte voedsel bezweken. Het zout, die zoo noodzakelijke bijspijze, ontbrak reeds eenige dagen na de insluiting. Eene andere bijzonderheid dient hier aangehaald te worden. Op het oogenblik dat, tengevolge der gebeurtenissen van Sedan, het leger allengs tot werkeloosheid veroordeeld werd, verscheen voor maarschalk Bazaine de mysterieuse persoon, van welken de dagbladen van dien tijd zooveel gesproken hebben; wij willen spreken van den man die zich Regnier noemde, doch over wiens zending en werking het laatste woord nog niet gezegd is. Ziehier hoe van Duitsche zijde dit feit gemeld wordt: Napoleon had den koning van Pruisen aangeboden zijne rechten op de kroon van Frankrijk, aan zijn zoon, prins Napoleon, geboren den 16den Maart 1856, over te dragen. Onder de voogdij-regeering der keizerin, zou alsdan de vrede, op den grondslag van het afstaan van den Elzas en Lotharingen, kunnen gesloten worden. Het aanbod vond een zekeren ingang, en in overeenstemming met den keizer zond de keizerin eenen bode naar Metz, om maarschalk Bazaine te verzoeken een vertrouwden generaal naar Engeland te willen doen komen, ten einde over zaken van het grootste gewicht te spreken. Bazaine's keuze viel op generaal Bourbaki, en deze, met een vrijgeleide van graaf Von Bismarck voorzien, verliet in den avond van den 24sten September Metz, om zich naar Chislehurst te begeven. De keizerin stelde den zendeling het plan voor, namelijk het sluiten van den vrede, den afstand van den Elzas en Lotharingen als basis genomen, het aftreden des keizers en de herstelling der dynastie in den persoon van Napoleon IV, met haar als regentes. Wat den prins betreft, deze zou Bourbaki met zich naar Metz voeren. Bourbaki - wij volgen nog altijd de Duitsche opgave - die den geest des legers volkomen kende, deed de keizerin het onuitvoerbare van dit plan zien en bleef, trots haar bedelen en weenen, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||
zijne verklaring gestand, dat hij zijne hand tot dit verzoek zonder uitslag niet leenen zou. Hij verliet Engeland en kwam den 14den October te Tours aan, waar hij zijnen degen der nationale verdediging aanbood en met open armen ontvangen werd. Generaal Aurelles de Paladine.
Niet zoo wordt echter de zaak door gezegden heer Regnier, in eene te Londen verschenen brochure, voorgesteld. De zending had een niet zoo bepaald en juist afgeteekend karakter. De heer Regnier was, volgens een Fransch berichtgever, te Versailles door graaf Von Bismarck ontvangen en had er een vrijgeleide voor Metz bekomen. Hij kwam aldaar aan toen de maarschalk in eene tamelijk sterke onrust begon te verkeeren. Regnier deed den bevelhebber in de begoocheling deelen, welke hij na een bezoek bij de keizerin had opgevat, en aan welk bezoek hij eene staatkundige beteekenis gaf, waarvan hij voorgaf de agent te zijn. De maarschalk meende in dit alles de openbaarmaking van een te volgen plan te bemerken. Gezicht op het slot van Blois.
De korpsopperhoofden, in raad vergaderd, onderzochten het plan dat hun werd voorgelegd, wikten en wogen de kansen, beoordeelden het resultaat voor den vrede en het herstel der orde in het land, en namen eindelijk de mogelijkheid van deszelfs gelukken aan. Zij verkeerden in eene volledige dwaling omtrent het doel en de middelen. Zij besloten een meer gemachtigd afgevaardigde naar Engeland te zenden, die, namens den maarschalk en het leger dat zij zelf vertegenwoordigden, zich met de keizerin in betrekking zou stellen. Immers de verklaringen van M. Regnier deden onderstellen dat hare medehulp kon worden ingeroepen. Men koos generaal Bourbaki, bevelhebber der keizerlijke garde, voor die zending. Men miste alzoo een werkdadig man, een door het leger bemind officier; maar men verwijderde ook een man met opbruisend bloed en die in gegeven omstandigheden, niet zou geaarzeld hebben op doorslaande wijze zijne denkbeelden uit te drukken. ‘Bourbaki vertrok den 24sten September op eene geheimzinnige wijze; hij zou niet meer terugkeeren. Dit vertrek, de uitleggingen welke men als het ware aan een ieder toefluisterde, maakten een slechten indruk. De garde werd bij het overige des legers als in verdenking gesteld. Het was de pretoriaansche wacht van Cesar, zeide men, die dezen door den militairen oproer wilde terug brengen en den lande opdringen. Dat was een misverstaan, een onrecht, dat echter weldra opgehelderd werd. De garde dacht, zooals gansch het leger, voortaan slechts aan het heil des lands....’ | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||
Overtocht van Duitsche troepen over de Loire te Orleans, op 5 December 1870.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||
Veel, zeiden wij, heeft die mysterieuse zending doen spreken; tienvoudig werd zij beoordeeld en verklaard. Men beweerde zelfs dat het enkel eene list was van graaf Von Bismarck, om Metz van een zijner beste officieren te berooven. De toestand der beide legers ontneemt alle waarde aan die beoordeeling. Hoe het zij, de geheimzinnige persoon, een eenvoudig grondeigenaar, zonder staatkundig of diplomatisch voorgaande, verdween welhaast even als zijn plan, in het donker en wij richten ons oog op een ander en meer gemachtigd afgevaardigde, wiens naam wij reeds gemeld hebben, generaal Boyer, eersten aide-de-camp van maarschalk Bazaine. Op het oogenblik dat men deze zending beraamde, besliste men in den raad der generaals, gezien de prangende omstandigheden:
1o. dat men zoo lang het mogelijk was te Metz weerstand zou bieden; 2o. dat men geene operatiën rond de stad doen zou, aangezien het te bereiken doel meer dan onwaarschijnlijk was; 3o. dat er met den vijand, binnen de acht-en-veertig uren, onderhandelingen zouden aangeknoopt worden, ten einde eene eervolle en voor allen aannemelijke militaire overeenkomst te sluiten; 4o. dat, ingeval de vijand voorwaarden wilde opleggen, onvereenigbaar met de militaire eer en het gevoel van plicht, men zou pogen gewapenderhand eenen uitweg te banen.
Die beslissing was geteekend door de maarschalken Canrobert, Leboeuf en Bazaine, door de generaals Frossard, De l'Admirault, Desvaux, Soleille, Coffinières de Nordeck, en Lebrun, opperintendant des legers. De machtiging voor generaal Boyer om de Duitsche liniën te passeeren, den 11den geweigerd, werd den 12den, bij telegraphische depeche des konings, toegestaan. Twee stafofficieren van prins Karel vergezelden den generaal. Deze kwam den 14den te Versailles aan, had er twee bijeenkomsten met den kanselier en keerde den 17den in Metz terug. In eene vergadering, den volgenden dag gehouden, en die door generaal Changarnier werd bijgewoond, gaf generaal Boyer verslag zijner zending. De generaal deed den inwendigen toestand van Frankrijk kennen, zooals men hem dezen had afgeschilderd; de onmogelijkheid met het gouvernement der nationale verdediging te onderhandelen, zonder vooraf eene constituante bijeen te roepen, die, zij alleen het te sluiten tractaat kon waarborgen. Het nieuwe gouvernement was niet door Pruisen erkend en alleen de macht, voortvloeiende uit de grondwet van 1870, in Mei door het Fransche volk gestemd, vertegenwoordigde het gezag in Frankrijk. Met zeven stemmen tegen drie besloot men generaal Boyer naar Versailles te doen terugkeeren en hem verder naar Engeland te zenden, opdat door de tusschenkomst der keizerin, het leger gunstiger voorwaarden van den koning van Pruisen zou bekomen. Verder werd er bepaald dat de opperkommandant geene hoegenaamde delegatie zou kunnen aannemen, voor het teekenen van een tractaat, quaestiën vreemd aan het leger bevattende. Het leger moest vreemd aan alle staatkundige onderhandeling blijven. De zending van generaal Boyer, zegt de maarschalk, had geen ander deel, dan te trachten het Rijnleger uit den hachelijken toestand te trekken waarin het zich bevond en het ten dienste van Frankrijk te behouden. Wij laten dus andere en hiermee strijdige onderstellingen ter zijde, namelijk dat de keizerin na lang dralen een staatkundig tractaat, betrekkelijk het afstaan van den Elzas en Lotharingen en het herstel van de dynastie der Napoleons onder haar regentschap, geteekend en later weer zou verscheurd hebben. Generaal Coffinières is minder kort als hij over die zitting spreekt: ‘De heer Von Bismarck,’ zeide hij, ‘had aan generaal Boyer gezegd, dat Parijs eng was ingesloten; dat verscheidene leden des gouvernements verplicht waren geweest in een luchtbal de vlucht te nemen; dat geene monarchale mogendheid dat gouvernement wilde erkennen; dat de verkiezingen geen plaats zouden hebben, omdat zij voordeelig aan het keizerrijk zouden zijn; dat Frankrijk door de grootste wanorde beheerscht was; dat verscheidene steden, onder ander Rouaan, Pruisisch garnizoen vroegen; dat het land in vier fractiën was verdeeld: het oosten was door de Duitschers bezet, het noorden vroeg den vrede, in het westen deed zich een meer godsdienstige dan militaire tegenstand op en het zuiden vormde zich in bondgenootschap om zich op zijn eigen terrein te verdedigen; eindelijk zeide men dat een leger, uit het binnenland komende, te Artenay zou verslagen worden. De heer Von Bismarck voegde er bij, dat de koning Van Pruisen slechts met het regentschap wilde onderhandelen, het eenige regelmatige gouvernement van Frankrijk, maar op voorwaarde, dat het leger die richting volgen en de keizerin daarin toestemmen zou.’ Generaal Coffinières wilde die uit vreemde en vijandige bron voortkomende inlichtingen wel in twijfel trekken; hij wilde op een vroeger door hem gedaan voorstel terugkomen: ‘dat men, werd de militaire eer miskend, zou trachten zich met geweld eenen weg te banen, alvorens door den honger uitgeput te zijn;’ doch zijne opmerkingen vonden geen ingang, ofschoon het blijkbaar werd dat graaf Von Bismarck de onderhandelingen op de lange baan schuiven wilde, wei wetende wat verschrikkelijken bondgenoot hij welhaast binnen de vesting hebben zou - den honger. In den loop der beraadslaging handhaafde generaal Coffinières, als bevelhebber der vesting, de onafhankelijkheid van Metz, en verklaarde dat zijne laatste concessie zou bestaan in het geven van 80,000 rantsoenen brood aan 300 grammen. De opperbevelhebbers hadden hunne generaals omtrent den toestand geraadpleegd. In de vergadering, belegd om den uitslag dezer raadpleging te kennen, werd kenbaar gemaakt dat alle korpsen bereid waren de beweging te volgen, daargelaten twee, waarvan een twijfelachtig en het andere vijandig was. Den 19den October gaven de korps-opperhoofden hunnen officieren kennis van de reis van generaal Boyer naar Versailles en de inlichtingen welke deze had aangebracht. Men stelde daar de quaestie zoo gunstig voor als zulks mogelijk was, natuurlijk om de militaire lichtgevoeligheid niet te vinnig te kwetsen; men spiegelde den officieren en het leger eene nieuwe vaderlandsche zending voor, die namelijk van de beschermers te zijn van het Wetgevend korps dat over den vrede zou moeten beraadslagen. De Pruisen werden voorgesteld als wenschende het einde van den oorlog, en Frankrijk als verscheurd door twist en tweedracht uitgebuit door struikroovers, geteisterd door den burgerkrijg, de Pruisen ter hulp roepende om de veiligheid te waarborgen. Te Lyon zeide men, waait de roode vlag; Parijs is uitgehongerd, ingesloten, door den oproer verlamd en zal moeten capituleeren; Gambetta en De Kératry waren in een luchtbal vertrokken - kortom, het mondeling verslag was een zeer sterk gekleurd tafreel van den toestand. Men had niet vergeten er bij te voegen, dat Pruisen Lotharingen, den Elzas en verscheidene milliards oorlogskosten; dat Italië Savoije, Nizza en Corsica eischte; dat het Pruisisch gouvernement, in aanmerking genomen de oneenigheid welke alom omtrent den nieuwen gouvernementsvorm heerschte en de prinsen van Orleans niet opgetreden waren - dat dit gouvernement alleen met de regentes onderhandelen wilde, doch dat men niet wist in hoeverre, in de tegenwoordige omstandigheden, de keizerin het oor naar die vreedzame voorstellen zou willen leenen. Ingeval van weigering zou men zich slechts tot de Kamer der afgevaardigden, uit het algemeen stemrecht voortgevloeid en welke nog wettig de natie vertegenwoordigde, kunnen wenden. In ditzelfde verslag werd den officieren kennis gegeven, dat het leger en de stad Metz twee verschillende punten werden en men moedigde tot het volharden in de ontberingen, gedurende nog eenige dagen, aan. Uitleggingen mochten de officieren vragen; woordentwisten werden niet toegelaten. Stilzwijgend luisterden de aanwezigen naar die mededeelingen.... Den 24sten werd den maarschalk door bemiddeling van prins Karel, uit het groote koninklijk hoofdkwartier te Versailles bericht, dat men langs staatkundigen weg geen kans zag om tot eenig re- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||
sultaat te komen. Die tijding deelde Bazaine den volgenden dag in eene vergadering van generaals mee en tevens eene depeche, meldende ‘dat de keizerin zich niet met tractaten wilde bezig houden en zich bepaalde bij den wensch, dat het der armee voor Metz wel mocht gaan.’ Minder kon de keizerin voorwaar niet geven.... Langs denzelfden weg, namelijk dien van het hoofdkwartier van prins Karel, had men te Metz bericht ontvangen, dat, in hoogergemelde omstandigheden, de heer Von Bismarck alle overeenkomst onmogelijk achtte. Diep troffen die hopelooze tijdingen de meerderheid van den raad. Verschillende denkwijzen werden geuit. Men bepaalde zich eindelijk tot het volgende: zich wenden tot prins Karel, ten einde de voorwaarden te erlangen dat het leger zich in Frankrijk of in Algerië zou begeven en ‘hem, indien hij weigerde, met een gevecht tot den dood te dreigen.’ Generaal Changarnier, de zoo geachte en geëerbiedigde veteraan, werd als onderhandelaar aangewezen. Hij moest den prins een wapenstilstand met proviandeering voorslaan, of wel eene schikking met hem sluiten, door welke het Rijnleger zich naar Algerië of het zuiden van Frankrijk zou begeven. In dit laatste geval zou het zich formeel verbinden, gedurende den oorlog, eene stipte onzijdigheid in acht te nemen. Den 26sten vergaderde de raad andermaal. Generaal Changarnier zou verslag geven omtrent zijne zending. De uitslag was die welken ieder onbevooroordeeld mensch verwachten moest. Uit een Duitsch oogpunt beschouwd konden deze voorwaarden niet aangenomen worden, noch de wapenstilstand, noch het uitrukken van het leger naar Algerië, veel minder nog naar het zuiden van Frankrijk. Iets dergelijks aannemen, was niets minder dan zich een eindeloozen sleep nuttelooze moeielijkheden op den hals halen en den oorlog verlengen. Wat nu de bedreiging betreft tot den dood toe den strijd voort te zetten, deze moet een man met een ijzersterk karakter als prins Karel is, hebben doen glimlachen. Hij toch had de Fransche macht reeds sinds lang gewikt, gewogen en.... te licht bevonden. Hij kende den toestand van Metz, hij wist met welke lauwheid de aanvallen plaats grepen; dat men zelfs geene paarden voor de artillerie of cavalerie meer had; dat de soldaten zonder tucht en als ontzenuwd, de generaals het oneens waren - kortom, dat een uitval eene onmogelijkheid werd. Ook de ‘roode prins’ weigerde; hij gaf geen speldepunt toe. Hij verklaarde daarbij dat hij aan hooger bevel gehoorzaamde en van dit laatste niet kon, maar niet wilde afwijken. De volledige overgaaf van het leger en der vesting, dat was het ordewoord. - ‘Ik hoop Monseigneur,’ zeide de oude Changarnier met tranen in de oogen, ‘ik hoop dat gij nooit op het einde uwer loopbaan zooals ik nu, de smart zult ondergaan te vergeefs te smeeken, en dit in eene zoo wreede ramp.’ De generaal was met allen eerbied, aan zijnen rang en ouderdom verschuldigd, ontvangen; maar de prins wilde hem niet als vertegenwoordiger des legers erkennen, omdat hij geen wezenlijk bevel in de armee gevoerd had. Generaal Cissey, die zich op zijne beurt naar het Duitsche hoofdkwartier begaf, gelukte het evenmin. Van een gevecht tot het uiterste was geen spraak meer. Ook wist men in het Duitsche hoofdkwartier zeer wel, dat die bedreiging slechts Fransche grootspraak was.... Men moest het hoofd bukken, zeide Bazaine, want een uiterste aanval ware een zelfmoord geweest: de vernietiging van een uitgeput leger ware te gemakkelijke zaak voor den vijand geweest en 't zou eene misdaad zijn, duizenden menschenlevens op te offeren, die het vaderland nog dienstig konden zijn. Generaal Jarras, chef yan den staf, begaf zich naar het hoofdkwartier en de volgende basis der overgaaf werd door hem en den chef van den Duitschen staf, generaal Von Stiehle, namens de wederzijdsche opperbevelhebbers geteekend:
‘Art. 1. Het Fransche leger, onder de bevelen van maarschalk Bazaine geplaatst, is krijgsgevangen. Art. 2. De vesting en de stad Metz, met al de forten, het oorlogsmateriëel, de voorraad van allen aard en al wat Staatseigendom is, zullen aan het Pruisische leger overhandigd worden, in den toestand waarin zich dit alles bevindt op het oogenblik dat deze overeenkomst geteekend wordt. Zaterdag, 29 October, des middags, zullen de forten St. Quentin, Plappeville, St. Julien, Queuleu en St. Privat, alsmede de Mazellepoort (weg op Straatsburg), aan de Pruisische troepen overgeleverd worden. Te 10 uren des morgens van denzelfden dag, zullen artillerieen genie-officieren, alsmede eenige onder-officieren, in gezegde forten worden toegelaten om de kruitmagazijnen te bezetten en de mijnen onschadelijk te maken. Art. 3. De wapenen, alsmede gansch het materiëel des legers, bestaande in vlaggen, arenden, kanonnen, mitrailleuses, paarden, oorlogskassen, equipages des legers, krijgsvoorraad, enz., zullen te Metz en in de forten, aan militaire commissiën door maarschalk Bazaine ingesteld, worden achtergelaten, om onmiddellijk aan Pruisische commissarissen te worden ter hand gesteld. De troepen zonder wapenen, zullen, gerangschikt volgens hunne regimenten of korpsen en in militaire orde, naar de voor ieder korps aangeduide plaats worden overgebracht. De officieren zullen alsdan vrij binnen het geretrancheerd kamp of binnen Metz terugkeeren, op voorwaarde hun eerewoord te geven de stad niet zonder eene toelating van den Pruisischen kommandant te verlaten. De troepen zullen-alsdan door hunne onder-officieren naar hun bivak worden geleid. De soldaten zullen hunne ransels, hunne kleedingstukken en kampementsvoorwerpen (tenten, dekens, marmitten, enz.), behouden. Art. 4. Al de generaals en officieren, alsmede de militaire ambtenaren, officiersrang hebbende, die schriftelijk hun eerewoord verpanden, de wapens niet tegen Duitschland te voeren en onder geen opzicht in tegenstrijdigheid met zijne belangen te handelen tot aan het einde des oorlogs, zullen niet krijgsgevangen gemaakt worden. De officieren en ambtenaren die deze voorwaarden aannemen, zullen hunne wapenen en de voorwerpen hun persoonlijk toebehoorende, behouden. Om den moed te erkennen waarvan gedurende den veldtocht, de troepen van leger en garnizoen bewijs hebben gegeven, is het daarenboven den officieren die de ballingschap verkiezen, toegelaten hunne degens of sabels mee te nemen, alsmede al datgene wat hun persoonlijk toebehoort. Art. 5. De militaire geneesheeren, zonder uitzondering, zullen achterblijven om zorg te dragen voor de gekwetsten; zij zullen volgens de overeenkomst van Genève behandeld worden; het personeel der hospitalen valt onder hetzelfde beheer. Art. 6. De bijzonderheden, betreffende de belangen der stad, zullen in een hierbij gevoegd aanhangsel, dat dezelfde waarde als het tegenwoordige protocol heeft, behandeld worden. Art. 7. Elk artikel dat twijfel zou doen ontstaan, zal ten voordeele van het Fransche leger worden uitgelegd.’
Opgemaakt in het kasteel Frescaty, 27 October 1870. (get.) L. Jarras - Stiehle.
Tusschen de wapenen, welke moesten overgeleverd worden, waren ook de standaards en arenden begrepen. Deze Iaatsten, ten getale van honderd, waren op bevel van den maarschalk in het arsenaal neergelegd en den vijand overhandigd. Waarom heeft maarschalk Bazaine die tropheeën, vóór het sluiten der conventie, niet vernietigd? Hij zou alzoo een aantal blijvende herinneringen aan de neerlaag, welke Duitschland trotsch den vreemdeling toonen zal, hebben doen verdwijnen. Volgens den maarschalk was het bevel gegeven en waren die eereteekens zelfs in het arsenaal te dien einde bijeengebracht; doch het bevel werd ongelukkiglijk in alle korpsen niet uitgevoerd. Men verkwistte een kostbaren tijd met aarzelen; er werd zelfs een tweede bevel geëischt, en middelerwijl werd de overeenkomst gesloten en mocht men, zonder het gegeven woord te schenden, het bestaande niet meer doen verdwijnen. ‘Trouwens,’ zegt de maarschalk, ‘mili- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||
Terugtocht van troepenafdeelingen van het Fransche Loire-leger na den slag bij Orleans.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||
Vlucht van Fransche cavalerie na den slag bij Orleans.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||
taire tropheeën hebben slechts eene zedelijke waarde als zij op het slagveld worden bemachtigd; zij hebben geene waarde als zij in een arsenaal zijn nedergelegd.’ Hoe het zij, dat overleveren van honderd regimentsvlaggen heeft al vrij wat beweging in het kamp gebracht. Men protesteerde reeds toen men bevel kreeg deze eereteekens in het arsenaal te komen neerleggen, om ze daar te verbranden. De zouaven hadden hunne vlag in duizenden stukjes gescheurd en ieder hunner stak een der lappen bij zich. De artillerie der garde bracht de vlag wel is waar in het arsenaal, maar toen zij niet op staanden voet verbrand werd, scheurden de soldaten ze insgelijks in stukken, braken den stok, rukten den arend af en wierpen de brokken in de Moezel. Er waren soldaten die weenden als kinderen omdat men zich van de vlag moest ontdoen.... Ook in de stad was men niet tevreden; men eischte vrijheid van handelen; men beweerde dat de maarschalk geen recht had de vesting in de overgaaf des legers te begrijpen; zij had wel is waar het leger beschermd, doch nimmer de solidariteit aangenomen; zij wilde niet in de ramp worden meegesleept; zij wilde vechten, zich verdedigen! Er bestond zelfs eene soort van samenzwering tusschen de soldaten en burgers, om, zoodra de conventie zou geteekend zijn, als er dus geen leger, geene krijgstucht, geene hiërarchie meer zou bestaan, eene poging tot verdediging van het nog ongeschonden Metz te wagen: want geen steen der vesting was beschadigd. Een kapitein der dragonders reed met eenige zijner soldaten door de stad en allen zwoeren dat zij liever sterven dan zich overgeven wilden. De redacteur van het ultra-democratisch blad Journal de Metz, reed op een wit paard door de straten en vuurde herhaalde malen een pistool af. Hij hitste de soldaten op eenen uitval te wagen. Wat nog meer indruk deed dan de man op zijn wit paard, was dat hij opgevolgd werd door eene vrouw die de Marseillaise zong.... Het volk verdrong zich in de straten, huilde en brulde en eischte wraak; men stormde naar de cathedraal, wierp de deuren open en gansch den nacht klonk de akelige toon der noodklok over Metz heen. Aan bedaren was niet te denken; generaal Coffinières, die gewis veel sympathie bij de bevolking had, werd met geweerschoten onthaald en niet zonder moeite dreven een paar linieregimenten eindelijk de opgewonden menigte uiteen. Eene door de municipaliteit bekend gemaakte proclamatie, waarin men den opgewondenen wilde overtuigen dat de ware moed in het ongeluk bestaat, dit laatste zonder onrustige beweging te dragen, bracht niet veel bedaren te weeg. De stem der rede was gansch verdoofd. Zooals wij hooger zeiden was de overeenkomst, de overgaaf der stad betreffende, door eene andere conventie opgevolgd, waarin men aan alle burgerlijke ambtenaren, aan leger of vesting geattacheerd, volle vrijheid gaf en hun het bezit hunner goederen waarborgde. Evenmin zou iemand om zijne godsdienstige of staatkundige denkwijze, noch om eenig in de verdediging genomen aandeel verontrust worden. De leden van het garnizoen, welke te Metz goederen achterlieten, zouden deze bij het herstel des veredes of onmiddellijk na hunne vrijheid te hebben bekomen, terug erlangen. De burgerlijke en geestelijke gestichten zouden geëerbiedigd worden. De notarissen, procureurs en andere ministeriëele agenten zouden hunne minuten in depot behouden, en die stukken, betrekkelijk landstreken aan Frankrijk na den vrede teruggegeven, andermaal aan het Fransche gouvernement worden ter hand gesteld. De maarschalk Bazaine had, na het teekenen der capitulatie, den 23sten en dagorder aan het Rijnleger uitgevaardigd, waarin hij verklaarde door den hongersnood overwonnen te zijn. Dit lot, en zulks scheen hem toe eene troost te wezen, hadden, in gegeven oogenblikken, ook de troepen van Massena, Kleber, Gouvion Saint-Cyr moeten ondergaan; doch de militaire eer wordt er niet door aangerand, wanneer men al gedaan heeft wat het menschelijk pogen vermag. Nutteloos zou men nog gewaagd hebben door de zoo geduchte vijandelijke liniën heen te slaan. Die poging kon niet anders dan een nederlaag ten gevolge hebben. Ten slotte deed de maarschalk een beroep op de soldaten, de gesloten ‘eervolle’ overeenkomsten te eerbiedigen, de krijgstucht te handhaven, geene wapens of materiëel te vernietigen, die ‘volgens oorlogsgebruik, aan Frankrijk moeten terugkeeren, als de vrede zal gesloten zijn,’ en na allen dank gezegd te hebben voor betoonde dapperheid, voor hunne onderwerping bij de ontberingen, ‘neem ik,’ zegt hij, ‘met een gebroken hart afscheid van u.’ Op zijne beurt richtte prins Karel den 27sten October eene dagorder aan de soldaten van het eerste en tweede leger. ‘Gij hebt,’ zeide hij, veldslagen geleverd en den vijand, door u overwonnen, 70 dagen binnen Metz ingesloten; 70 dagen, waarin de meeste uwer regimenten rijker aan roem en eer zijn geworden en geen daarvan in roem is verminderd. ‘Gij hebt den dapperen vijand geen uitweg overgelaten voor dat hij de wapens zou hebben neergelegd. Thans is het zoover gekomen. Dat leger, nog ruim 173,000 man groot, het beste van Frankrijk, bestaande uit meer dan vijf legerkorpsen, waaronder de keizerlijke garde, met drie Fransche maarschalken, meer dan 50 generaals en 6000 officieren, heeft gecapituleerd en daarmee is ook Metz aan ons overgegaan. Zoo iets was nog nooit gebeurd! Met dit bolwerk, hetwelk wij aan Duitschland teruggeven, zijn aanzienlijke hoeveelheden geschut, wapens en oorlogvoorraad in handen der overwinnaars gevallen,’ Deze ‘bloedige’ lauwer werd behaald door den tweedaagschen slag bij Noisseville en in de overige gevechten rondom Metz geleverd; door de krijgstucht, tevredenheid en standvastigheid, die kenteekenen van een goed soldaat. De prins herinnert de veldslagen welke voor Metz werden geleverd door de nu naar Parijs opgerukte korpsen, en gedenkt ook die soldaten, welke hun leven voor die eindelijke overwinning reeds vroeger hebben ten offer gebracht. ‘Daardoor,’ zoo eindigt hij, ‘is het groote werk mogelijk gemaakt, hetwelk gij thans met God voleindigd ziet, namelijk dat Frankrijks macht gebroken is. De beteekenis van dezen dag is onberekenbaar. Soldaten, die ten dien einde onder mijne bevelen voor Metz vereenigd zijt geweest, gij gaat binnen kort verschillende bestemmingen te gemoet. Ik roep derhalve mijn vaarwel toe aan de generaals, officieren en manschappen der eerste armee en der divisie Von Kummer. Veel geluk tot verderen goeden uitslag.’ De geestdrift in het Duitsche kamp kende geene palen; 145,000 ongewonde soldaten zouden voor den belegeraar defileeren en onder deze bijna de geheele keizerlijke garde van keizer Napoleon. ‘Het was al te grootsch, te indrukwekkend, nauwlijks om te gelooven,’ roept Julius Wickede uit. ‘Hoe dikwijls had ik die schoone, prachtige garde bewonderd, bij hunne schitterende parades voor bijna alle gekroonde hoofden van Europa op het Champs de Mars te Parijs; en nu, nu waren zij allen, allen, onze arme gevangenen, die ik allen zou zien voorbijmarcheeren, met hunne witte stokken in de hand.’ Den 29sten reeds vroeg werden de wapens, in de verschillende forten, afgelegd en welhaast zou de uittocht der Franschen langs verschillende poorten aanvangen. Het was sedert verscheidene dagen regenachtig weder en daardoor werd het lijden der gevangenen aanzienlijk vergroot. Prins Karel, vergezeld van generaal Von Fransecky en omringd door een talrijk gevolg, bevond zich op den straatweg van Metz naar Ars-sur-la-Moselle; hij werd, toen hij voorbij de gelederen galoppeerde, met een langen jubel door zijne troepen ontvangen, terwijl de muziek hare juichende tonen hooren deed. De uittocht ving aan. Bazaine reed voorop; hij naderde den prins met de woorden: ‘Monseigneur, j'ai l'honneur de me présenter.’ De prins wenkte hem om naast hem plaats te nemen. ‘De soldaten,’ zegt Wickede, ‘waren bijna allen knappe, meest krachtige, en zeer krijgshaftig uitziende mannen, ontegenzeggelijk de keur van het Fransche leger en nog voor weinige maanden de meest trotsche en krijgslustigste troepen, die in geheel Europa te vinden waren. De geheele garde had een zeer goede, zelfs elegante uniform en had mantels en veel pakkage bij zich. Voorbedachtelijk had men voor de manschappen de magazijnen geopend, opdat zij gedurende de lange krijgsgevangenschap goed van verschillende zaken zouden voorzien zijn. De houding der troepen was ernstig en kalm; | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||
kommer en smart, maar ook een doodelijke haat tegen de overwinnende Pruisen was op de gelaatstrekken van alle officieren, onderofficieren, ja zelfs van een groot deel der manschappen leesbaar.’ Vele soldaten weenden toen zij van hunne officieren afscheid namen, en bij menig officier rolden tranen over de gebruinde wangen. Volgens de Pruisische opgaaf verloor Frankrijk 53 adelaars en vanen (verscheidene waren dus vernield) 541 stukken veldgeschut, het materieel voor 85 batterijen, omtrent 800 vesting-kanons, 66 mitrailleuses, ongeveer 300,000 geweren, een groot getal kurassen, sabels, enz., circa 2000 militaire voertuigen, verder hout, lood, brons, eene buskruitfabriek - kortom, een ontzaggelijken rijkdom. De gevangenen kampeerden den eersten dag op verschillende punten, onder kleine tenten die de soldaten hadden meegebracht. Het had des nachts sterk geregend en men waadde als het ware door het slijk. De verzorging van de uitgehongerden was ontoereikend; men moest zich tevreden houden met hun wat rijst, koffie en éene scheepsbeschuit voor ieder man te geven. Wickede hangt een levendig tafreel van het kamp op, als hij zegt: ‘Vele gevangenen waschten hun vuil linnen in de Moezel, anderen schepten water in de kookketels om soep te koken, terwijl nog weer anderen hout gingen vellen voor de bivakvuren. Het leger en de wonderschoone omstreken van Metz boden een ongemeen schilderachtigen aanblik; de scharlaken roode mantels der kurassiers, de witte mantels der dragonders, de blauwe, met gele of witte lussen voorziene rokken der grenadiers en voltigeurs, de zouaven der garde in hunne bonte, oostersche uniform - dat alles schitterde in een veelvuldige kleurenpracht en bood de grootste verscheidenheid aan.’ De vluchtelingen, die de stad ontweken waren, keerden naar hunne haardsteden terug, naar evenredigheid de Franschen afreisden. Aan uitgehongerden was er geen gebrek. Het brood dat men in de laatste dagen binnen Metz at, was eene soort van kleibrood, dat, volgens een Duitsch berichtgever, toch goed van smaak was. In de vleeschhallen hing niet anders dan paardenvleesch ten toon. Zout, koffie en suiker werden aan hooge prijzen verkocht. De paarden waren goedkoop. Men betaalde 10 of 12 franken voor een uitgehongerden rosinant. Vele dezer dieren waren aan uitputting en van honger gestorven en de rompen lagen rechts en links langs de wegen. Men slachtte er niet minder dan 25,000 en 10,000 stierven er van gebrek. De hongersnood had in Metz een hoog punt bereikt. De hooger gemelde berichtgever zegt: ‘Wie maar een weinig menschelijkheid bezat moest vaak de oogen met ontzetting afwenden - daar hij met den besten wil der wereld toch niet helpen kon. Op het glacis bij voorbeeld zag men geheele troepen uitgehongerde Fransche soldaten rond een flauw brandend wachtvuur, bij welks vlammen zij stukken vleesch braadden, afkomstig van de naast hen liggende, doodmagere paarden; als wolven vielen zij er op aan. Ik zag vrouwen en kinderen, dikwijls nog zeer fatsoenlijk gekleed, de holle oogen diep in de kassen gezonken, toonbeelden van de grootste ellende, om een stuk brood bedelen met een aanhoudendheid zooals slechts de felste honger kan veroorzaken. In een huis, waar ik een schoenmaker zocht, die iets aan mijne laarzen zou herstellen, zag ik eene vrouw en drie kleine kinderen in eene kamer liggen: allen lagen te sterven. Zij hadden den hongertyphus, zooals mij verteld werd; in de laatste weken stierven alleen van de burgers dagelijks ongeveer honderd menschen ten gevolge van ellende en ontbering. De timmerlieden en schrijnwerkers konden het noodige aantal doodkisten bijna niet gereed krijgen, zoo sterk nam de sterfte toe.’ Laat ons die jammeren hier niet verder beschrijven. Nadat de Duitschers, onder het spelen der fanfares, de vesting waren binnengerukt en generaal Von Kummer tot voorloopig bevelhebber was benoemd, gaf hij eene proclamatie uit, waarin hij den-gene, die aan zijne bevelen niet gehoorzaamde, met de krijgswet bedreigde. Wie Duitsche troepen in gevaar brengt, wordt voor den krijgsraad gevoerd. Wie den Franschen tot spion dient of hen den weg wijst; Duitsche soldaten doodt, kwetst of berooft; kanalen, spoorwegen of telegraaflijnen onbruikbaar maakt; op proviandwagens vuurt of tegen de Duitschers de wapens opvat wordt met den dood gestraft. Er werd bevolen: 1o. De huizen, binnen of bij welke vijandelijkheden tegen de Duitsche troepen worden gepleegd, zullen tot kazernen gebruikt worden. 2o. Op openbare straten en pleinen mogen niet meer dan tien personen bijeen zijn. 3o. Alle in handen der inwoners berustende wapens moeten vóor Maandag 31 October, 's namiddags te 4 uren, aan het paleis van den divisie-kommandant zijn ingeleverd. 4o. In geval van nachtelijk alarm, moet voor alle vensters licht branden. Duitschland vierde de overgaaf luisterrijk. Na 318 jaren in Fransche handen te zijn geweest, keerde Metz immers, in Duitsch bezit terug! In Frankrijk ging de kreet ‘verraad’ op. De minister Gambetta, die zoo als wij gezien hebben, per luchtbal uit Parijs vertrokken was, gaf eene proclamatie uit, waarin hij op eene hevige wijze het gedrag van Bazaine, zooals hij trouwens redds dat van generaal Uhrich gedaan had, laakte: ‘Een generaal, zeide hij, op wien Frankrijk, zelfs na Mexico, rekende, heeft aan het in nood verkeerende vaderland meer dan honderdduizend verdedigers ontnomen. De maarschalk Bazaine heeft u verraden! Hij heeft zich geleend tot werktuig van den man van Sedan; hij is de medeplichtige van den indringer. De eer van het leger, welke aan zijne hoede was toevertrouwd, met voeten tredende, heeft hij, zonder zelfs eene laatste poging te beproeven, honderdduizend soldaten, twintigduizend gewonden, zijne geweren, zijne kanonnen, zijne vaandels en de sterkste vesting van Frankrijk, Metz, la Pucelle, die tot nu toe vrij van smet elken buitenlander verre van zich verwijderd had gehouden, den vijand overgeleverd. Eene dergelijke misdaad kan zelfs de gerechtigheid niet naar verdienste straffen.’ Talrijk zijn de beschuldigingen die men tegen maarschalk Bazaine richt, en wij nemen er voorzeker verscheidene als gegrond zijnde aan; doch aan verraad gelooven wij niet. Maarschalk Bazaine had, men vergete het niet, met veel tegenwerking te kampen. Zijn brief uit Kassel, in dato 2 November, aan het blad le Nord gericht, bewijst zulks en wij nemen volgaarne aan, dat Gambetta geen begrip had van den toestand des legers. Bazaine alleen draagt trouwens de verantwoordelijkheid niet, dewijl de besluiten in de krijgsraden van den 26sten tot 28sten October, met algemeene stemmen werden genomen. Het leger van Metz, zoo merkt de maarschalk op, streed bijna drie maanden tegen bijkans tweemaal zoo sterke strijdmacht, terwijl het daarenboven nimmer eenige mededeeling van wege zijne regeering ontving: ‘Tijdens dezen veldtocht van drie maanden, werden van het leger van Metz 1 maarschalk, 24 generaals, 2140 officieren en 42,350 soldaten door vijandelijke kogels getroffen. Zulk eene armee kon niet uit verraders en lafaards zijn samengesteld, daar zij in alle veldslagen hare eer ophield en den vijand ontzag inboezemde. De hongersnood en het slechte weer alleen waren oorzaak, dat de wapenen aan de overige 65,000 werkelijke strijders ontvielen (de artillerie had geen paarden meer en de cavalerie ook niet). En dit geschiedde, nadat zij het grootste gedeelte der paarden opgegeten en den grond in alle richtingen doorwoeld hadden, om nu en dan eene kleine verlichting te midden hunner ontberingen te vinden. Zonder hare geestkracht en hare vaderlandsliefde, had de armee reeds in de eerste helft van October het onderspit moeten delven, als wanneer de manschappen per dag reeds op 300 gram, en later op 250 gram slecht brood gerantsoeneerd waren. Voeg hierbij meer dan 20,000 zieken en gewonden, die op het punt stonden van geneesmiddelen te moeten ontberen, en een schrikbarenden regen, die 14 dagen lang aanhield, de legerplaatsen onder water zette en den manschappen geene rust liet, daar kleine tenten hun de eenige schuilplaats aanboden.’ Generaal Changarnier houdt Bazaine voor iemand die niet bekwaam was een groot leger te kommandeeren; hij beschouwt hem nog als een eigenbaatzuchtige, die slechts dacht aan zijn eigen roem, niet aan den roem des lands. Bazaine meende dat de vrede op het punt was van geteekend te worden, dat Parijs zou vallen, de oorlog zou gestaakt worden - en dan, zoo hoopte hij, zou hij uit Metz rukken met zijne 150,000 man, het puik des legers; met den roem van niet gevallen te zijn en de vesting te hebben behouden, ter- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 236-237]
| ||||||||||||||||||||||||
Generaal veldmaarschalk prins Frederik Karel en zijn staf in den slag bij Orleans aan den avond van 4 December 1870.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||
wijl al de overige vestingen de vlag streken. Volgens den ouden krijgsman had de maarschalk met gansch zijn leger Metz kunnen verlaten, volgens andere deskundigen viel dit op een zeker tijdstip sterk te betwijfelen, volgens nog andere was zulks onmogelijk. Changarnier denkt dat die volledige onmogelijkheid slechts bestond, tijdens de tien laatste dagen der insluiting, wanneer het gebrek aan paarden volkomen was. Wat de verschillende uitvallen betreft, deze beschouwt de generaal als een soort van geveinsde operatiën, en die tot geen resultaat konden leiden, tenzij tot dat hetwelk, volgens Changarnier, Bazaine in 't oog had. Genoeg over dit onbesliste punt. Den 29sten October werd prins Karel door den koning tot veldmaarschalk benoemd, even als de kroonprins van Pruisen. Uit het lste, 7de en 8ste legerkorps werd het noorderleger, onder het bevel van generaal Von Mauteuffel, gevormd; van het 7de korps bezette éene divisie Metz en de andere sloot Diedenhoven in. Het 2de legerkorps, onder bevel van generaal Von Fransecky, marcheerde op Parijs. Het 3de, 9de en 10de korps, onder kommando van prins Karel, rukte over Nancy zuidwaarts af. De divisie Kummer werd bij het 8ste korps ingedeeld, en terwijl generaal Von Löwenfeld het bevel over Metz op zich nam, richtte de eerstgemelde, aan het hoofd der 15de divisie, zich naar het 8ste legerkorps. Laten wij nu ter loops de andere belegerde vestingen in oogenschouw nemen, en vooreerst Toul evenals Metz, aan de Moezel en op den weg van Straatsburg naar Parijs gelegen. Het legerkorps van den hertog van Mecklenburg-Schwerin, die van 4 tot 10 September deel nam aan de insluiting van Metz, ontving nadien het bevel Chalons en Reims te bezetten en Toul tot de overgaaf te dwingen. Den 12den September verschenen deze troepen voor de vesting, die trouwens reeds door eenige landweerbataljons omsingeld was. Den 19den September, nadat een deel der troepen op Chalons was gemarcheerd, bleven voor die vesting enkel Mecklenburgers achter: namelijk het 89ste regiment grenadiers, het 90ste fusiliers, het 14de bataljon jagers, vier veldbatterijen, twee compagniën pioniers en het 18de regiment dragonders. Het belegeringsgeschut bestond uit 10 gegroefde vierentwintigen 16 gegroefde twaalfponders. Den 22sten werden de batterijen opgeworpen en den volgenden dag 's morgens vielen de houwitsers reeds op de stad. Welhaast stegen de vlammen uit het stadje op. De kazernen stonden in brand. Op twee andere punten brak er brand uit. De stelling was niet houdbaar en reeds te 4 uren waaide de witte vlag op den toren der cathedraal. De capitulatie verklaarde het garnizoen, uitgenomen de nationale en mobiele garden, die inwoners der stad waren, krijgsgevangen, en denzelfden avond werden vanen, kanonnen, wapens, paarden, oorlogsvoorraad, krijgskassen en wat dies meer den overwinnaar in handen gegeven. Diedenhoven, een stadje met 8500 inwoners, een vesting van derden rang en in eene aangename landstreek nabij de Luxemburgsche grenzen gelegen, werd reeds in den aanvang der insluiting van Metz door troepen omsingeld; doch de geregelde insluiting ving eerst den 25sten Augustus aan. De operatie was toevertrouwd aan de brigade Von Strantz der divisie Von Kummer, en uit 2 regimenten cavalerie en eene divisie infanterie. Eene maand later verscheen er, onder het bevel van generaal Von Hartmann, versterking voor Diedenhoven, en de troepen die er vroeger een zwaren dienst hadden onderstaan, rukten af. Na de capitulatie van Metz voegde zich de 14de divisie, onder het bevel van generaal Von Kameke, bij die van Von Hartmann, en de werking ving op eene ernstige wijze aan. Den 19den November wierp men de batterijen op. Zij waren ten getale van 17 en met 76 kanonnen bewapend. Diedenhoven bezit geene geavanceerde forten en de stad kan dus van de hoogte beschoten worden. Den 22sten 's morgens viel het eerste schot; de Fransche bezetting antwoordde zeer levendig. Diedenhoven werd gekommandeerd door Turnier, die in den aanvang, ten gevolge zijner bloedverwantschap met Pruisische familiën, bij de chauvins der vesting juist niet in geur van heiligheid stond. Zelfs had men een comité van verdediging opgericht, dat een wakend oog over hem houden zou. Die heldhaftige geest der bewoners verdween echter toen de eerste houwitser op het stadje viel; want de Duitschers schoten ook hier, zooals te Straatsburg, niet op de vesting, maar wel op de huizen.... Turnier weigerde zich over te geven, en verklaarde stoutweg dat hij zich onder het puin van Diedenhoven zou laten begraven. Het bombardement werd van de Duitsche zijde juist niet aanhoudend voortgezet. Van 7 uren 's morgens duurde het geschut, den eersten dag tot 12 uren, werd alsdan eene poos gestaakt, dan andermaal hervat en met kracht doorgezet tot half-vijf, om na dit uur en des nachts traag onderhouden te worden. Den tweeden dag vroeg Turnier een wapenstilstand van vierentwintig uren en den vrijen uittocht van ouderlingen, vrouwen en kinderen, hetgeen van Duitsche zijde geweigerd werd. Men gaf den kommandant tijd tot half zeven des avonds, om over het noodzakelijke eener capitulatie na te denken. Turnier wilde echter nog van geene overgave hooren. Het kanon dommelde op nieuw; doch den 24sten omtrent 11 uur waaide het witte vaandel op den toren, ten teeken dat de kommandant van eene verdere verdediging afzag. Trouwens de bewoners schijnen hem gedwongen te hebben zijn heldhaftig voornemen van een graf onder de puinhoopen te zoeken, te laten varen. Te 7 uren des avonds was het verdrag geteekend en den volgenden dag rukten de Pruisische troepen het zwaar beschadigde stadje binnen. De helft der woningen was onbruikbaar geworden; de kerk had veel geleden. Rookend puin zag men alom en de vestingen zelf droegen schier geen indruk eens kogels.... De bevolking had de wijk in de kelders genomen en geen enkele doode moest er, voorwaar gelukkig! betreurd worden. Voorraad was er in overvloed voorhanden; doch waartoe dienen versterkte steden zooals die van Diedenhoven, welke den vijand niet op eerbiedigen afstand kunnen houden, en wier woningen als het ware direct onder den mond van het kanon liggen? De Duitschers bemachtigden 120 officieren, 4000 soldaten, 200 kanonnen, veel oorlogsmaterieel en welgeproviandeerde magazijnen. La Fère viel een paar dagen nadien. Het was ook generaal Von Kameke, welke Montmédy, aan de Chiers en in het Maasdepartement gelegen, deed bukken. Ofschoon Montmédy slechts 2100 inwoners telt, is het eene vesting van tweeden rang en bestrijkt de wegen naar Diedenhoven en Sedan. De eene helft van Montmédy ligt beneden, de andere op de hoogte, waar eene sterke citadel den omtrek beheerscht. Verdedigen tot den dood! dat was ook hier bij den Franschen kommandant het programma; doch nadat de Duitsche artillerie den 12den December hare gloeiende kringen boven het in sneeuw gehulde Montmédy begon te beschrijven en dit met zeventig zware kanonnen; nadat men de overtuiging had bekomen dat de ijzeren schutweer boven de kruitmagazijnen tegen de bommen van 150 pond zwaarte niet meer bestand was en stad en vesting in de lucht zouden vliegen, volgde den 14den reeds de capitulatie. De bevelhebber verlangde noch naar den roem van Claessens, noch naar dien van Van Speyck.... Ongeveer 3000 Franschen en 65 kanonnen vielen den Duitscher in handen, terwijl men tevens aan 237 Duitsche gevangenen de vrijheid geven mocht. Laon heeft bij zijne overgaaf wat meer gerucht gemaakt, de wijl zich daar een zeer onbehendige en zelfs onwaardige navolger der twee bovengenoemden bevond. Toen generaal Vinoy, zooals wij vroeger verhaald hebben, Laon verliet en op eene inderdaad roemrijke wijze Mezières bereikte, bleef het eerstgenoemde stadje onder het kommando van generaal Thérémin d'Hame. Aan verdediging was hier gewis niet te denken: de bewoners waren bepaald vijandig aan elken tegenstand en het garnizoen bestond enkel uit mobiele garde. Wel scheen de artillerie in goede stemming te verkeeren; maar de infanterie wierp den snaphaan weg en haatte den Duitscher, evenals Krelis uit het schoolboek: ‘Zij kon hem zelfs van verre niet zien.’ Den 6den September verschenen een dertigtal ulanen voor de poorten, die daarop onmiddellijk gesloten werden. De mobielen had- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||
den op dat troepje geschoten en drie ruiters krijgsgevangen gemaakt. Den volgenden dag daagden drie ulanen als parlementairs op, doch zonder uitslag. De bewoners van Laon bemerkten echter dat meer en meer pinhelmen rondom het stadje opdaagden; zij belegerden generaal Thémérin d'Hame in zijn hotel en toen zich een nieuwe parlementair aanbood, eischten zij dat hij met den vijand in onderhandeling zou treden. De desertie der mobielen, eene depeche van den minister van oorlog uit Parijs, die omtrent de overgaaf geraadpleegd, verklaarde dat de citadel zich niet in staat van verdediging bevond, deden den generaal de vlag strijken. Te 11 uren, na de sluiting der overgaaf, rukte de groothertog van Mecklenburg de citadel binnen. De mobiele garde legde zeer tevreden de wapens neer en begon het defilé, toen plotseling eene ijselijke ontploffing zich hooren liet: het kruitmagazijn vloog in de lucht! - gewis eene dubbel dwaze en zelfs laffe daad na het sluiten der overeenkomst. Het bleek echter dat de militaire overheid aan die gruweldaad vreemd was en zij aan eenen garde der artillerie, met name Henriot, moest worden toegeschreven, die woedend om de overgaaf zich op den vijand had willen wreken. Hoe het zij, in de Fransche militaire jaarboeken zal Henriot als een held worden aangeteekend en wie weet of de militaristen van latere dagen hem niet een bronzen of marmeren standbeeld oprichten.... Laat ons omtrent de overgaaf van Laon het officieele bericht van den groothertog van Mecklenburg openslaan. Na het gelukken der pogingen van den overste Von Alvensleben om tot eene capitulatie te geraken, aangehaald, het binnenrukken zijner troepen vermeld en gezegd te hebben dat de intendance der divisie en kapitein Mann, der rijdende artillerie, zich naar de citadel begaven, om zoowel proviand als geschut en materieel over te nemen, gaat de groothertog voort: ‘Bij den ingang der citadel stond eene wacht der mobiele garde, die terstond door eene sectie jagers werd afgelost. Op het plein bevond zich het garnizoen der citadel, bestaande uit ongeveer 2000 man mobiele garde en eene afdeeling linie-infanterie van het 55ste regiment. De capitulatie was gesloten op de grondslagen van die te Sedan. De officieren werden vrijgelaten op hun woord van eer, dat zij niet meer tegen Duitschland zouden vechten. De wapenen werden neergelegd en de mobiele garde werd insgelijks, nadat ook zij gezworen had niet meer tegen Duitschland te strijden, op vrije voeten gesteld. De sectie linie-infanterie werd daarentegen naar de stad getransporteerd. Vele officieren stonden, even als de Fransche kommandant, nog op het plein der citadel - de laatste man der mobiele garde was nauwlijks buiten de poort - toen twee geduchte ontploffingen kort op elkander volgden. Het kruitmagazijn, waarin waarschijnlijk al de bommen en granaten, benevens de patronen gebracht waren, vloog in de lucht; vermoedelijk ook eene mijn. Het magazijn staat of stond naast het plein der citadel. Alle op dat plein aanwezige personen, alsmede de aldaar opgestelde compagnie jagers werden onder puin en gruis bedolven. De bommen, steenen en stukken muur vlogen in de stad, de voorstad en zelfs ver daarbuiten. De verwoesting was vreeselijk. De op het plein aanwezige personen werden deels gedood, deels licht of zwaar gekwetst. De helft der compagnie jagers lag gekneusd op den grond.’ Kapitein Mann was dood; de groothertog werd aan den rechter bovenschenkel gekneusd; de overste Von Groeben aan hoofd en lijf; majoor Von Schönfels aan gelaat en beenen; ritmeester Von Treskow aan 't hoofd: kortom van de 3de jagers-compagnie werden 50 man gedood en 45 deels zwaar gewond. Van de mobiele garde werden 10 of 12 officieren gekneusd en gewond. De dader van dit schelmstuk moet bij de ontploffing den dood gevonden hebben. Wij zullen nu een oogenblik naar de Vogeezen terugkeeren om de inneming van Schlettstadt te vermelden, insgelijks eene vesting van ondergschikten rang. Onder bevel van generaal-majoor Von Schmeling werd in het laatst van September te Freiburg een korps uit de 4de Pruisische reserve saamgesteld. Na in de eerste dagen van October de francs-tireurs uit het tusschen de Vogeezen en den Rijn gelegen Haardtwoud verdreven te hebben, rukte de divisie op Mulhouse en Neu-Breisach en eischte de vesting op. Men weigerde echter te capituleeren, zelfs nadat de Pruisische artillerie de plaats vrij hevig met veldgeschut beschoten had. Het viel dan ook meer in het plan der Duitschers voorafgaandelijk Schlettstadt in te nemen, Neu-Breisach in te sluiten en Colmar te bemachtigen. De opeisching van Schlettstadt werd nogmaals beantwoord door te wijzen op de kanonnen.... Pruisische, Badensche en Beiersche vesting-artillerie werd dan ook welhaast, ten einde een geregeld beleg te beginnen, van Straatsburg aangevoerd en nieuwe troepen kwamen de eerstgenoemden versterken. Het beleg was met vele moeilijkheden gepaard. Men kent uit onze vroegere beschrijvingen de grondgesteltenis der Vogeezen en men kan daaruit opmaken, met wat al tegenkanting de Duitschers te worstelen hadden. Trouwens ook hier werd de beschieting zóo geregeld dat de belegerden tot eene spoedige overgaaf zouden gedwongen worden, nadat de Duitschers onder een hevig granaaten kartetsvuur, zeer nabij de vesting stelling hadden gevat. Het was in den nacht van den 22sten op 23sten October dat de eerste parallel, op een afstand van ten wijdste 700 pas van den wal, geopend werd. Reeds den 24sten des morgens, waaide de witte vlag op den toren. Schlettstadt wilde capituleeren. De bevelhebber De Reinach vroeg een wapenstilstand van vierentwintig uren; men verleende hem dezen tot 2 uren des namiddags. Middelerwijl waren het grauw en de soldaten van het garnizoen, in dronkenschap verkeerende, aan 't muiten geslagen, plunderden magazijnen, staken huizen in brand en dreigden het kruitmagazijn heldhaftig in de lucht te doen vliegen, hetgeen den kommandant deed besluiten niet alleen de overgaaf des te spoediger te sluiten, maar zelfs de Duitsche troepen aan te zetten de vesting binnen te rukken, de orde te handhaven en het kruitmagazijn tegen alien aanval te beschermen. Te 4 uren des namiddags was alles afgeloopen, behalve dat de brand der gebouwen nog een dag lang voortwoedde. Men maakte 2000 man van alle wapen krijgsgevangen, waarvan 100 officieren, die niet op hun eerewoord werden vrijgelaten. Verder vond men 120 stuks kanon en aanzienlijken voorraad van allerlei aard. Den 25sten deed Von Schmeling zijne intrede en werd aan de Straatsburger poort door de burgerlijke en geestelijke overheden ontvangen. Dezelfde generaal deed ook Neu-Breisach vallen. Die kleine stad ligt op een halfuur van den Rijn, doch heeft haar belang ten gevolge der ligging aan het Rijn Rhône kanaal. Door dit kanaal voert men, in de diepe grachten, rond de plaats, een ruimen toevloed van water op. Vauban legde die vesting tijdens Lodewijk XIV aan. 't Was destijds een sterk nest; doch welke forteres van die dagen wordt thans niet oneindig verzwakt door de wijddragende kanonnen! Op een vierde mijl der stad en vlak bij den Rijn, ligt het oversterke fort Mortier, hetwelk den overtocht der rivier aldaar beheerscht. Het fort Mortier verdedigde zich met eene buitengewone hardnekkigheid. ‘Het geheele fort,’ zegt Wickede, welke zich tijdens de beschieting dáar bevond, ‘was een puinhoop en de Fransche stukken, die in de laatste dagen een levendig vuur onderhouden hadden, waren op een enkel stuk na reeds verstomd, daar zij waarschijnlijk gedemonteerd waren. Die zware getrokken belegeringsstukken schieten met eene verbazende kracht en juistheid; geen muur is tegen hen bestand.’ Kort voor Wickede's aankomst hadden zich een aantal Fransche compagniën, in de schemering, door de Duitsche liniën willen heen slaan en Neu-Breisach bereiken; doch de landweer sloeg den aanval af en er bleef, na die gevoelige verliezen, na het in puin schieten van het fort en het demonteeren der kanonnen, die dapperen niets over dan de capitulatie, welke dan ook den 7den November plaats had. Ongeveer 230 man, waarvan een tiental officieren, legden de wapens neer. Slechts èen kanon werd op het fort nog bruikbaar bevonden. Den 10den November gaf Neu-Breisach, dat door den val van het fort Mortier zijn grootste steunpunt verloren had en nu onder den mond des kanons lag, zich over. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||
Alvorens naar het noorden terug te keeren, zullen wij eerst de belegeringen der vestingen Bitche, Pfalzburg en Belfort afhandelen, zonder echter op de dagteekeningen te kunnen letten. De regelmatige volgorde is sedert lang in de gebeurtenissen onmogelijk en wij moeten als bij groepen te werk gaan. Indien de Duitsche troepen, in den oorlog van 1870 en 1871, van bijval tot bijval marcheerden en de hinderpalen meer dan eens als bij tooverslag mochten zien wegvallen, dan toch hadden zij een tegenslag aan te teekenen in het beleg van Bitche - eene kleine, doch uiterst sterke vesting, op eene hooge rots gelegen, en welke slechts door èen enkelen doch zeer engen weg, en die daarenboven goed verdedigd is, kon bereikt worden. Bitche ligt op de grenzen van Rijn-Beieren, daar waar men buiten de Vogeezen treedt. De vesting is de schildwacht op de baan van Weisenburg naar Saarguemines en Forbach. Gezicht op Tours.
Reeds in de maand Augustus had eene handvol Beiersche troepen zich aan den voet van die trotsche en uitdagende stelling neergeslagen; doch aan het naderen der citadel was niet te denken. Men had wel is waar het bombardement aangevangen; doch het resultaat bepaalde zich tot het vernielen eener weerlooze stad, van welke slechts drie huizen na de beschieting bewoonbaar bleven. Voorwaar dat zijn geene tropheeën!.... Door uithongering was Bitche evenmin te dwingen, want de vesting was goed van proviand voorzien. Zij toch bevatte al den voorraad, welken het leger van de Failly - in den aanvang des oorlogs dáar geposteerd, als verbinding tusschen de korpsen Mac-Mahon en Frossard - had achtergelaten. Immers dat legerkorps had, zonder een patroon verbrand, zonder rechts of links hulp toegebracht te hebben, den aftocht geslagen en Bitche aan eene bezetting, onder het bevel van kolonel Tessier, overgelaten. Garnizoen en gevluchte bewoners waren in de forteres door ongenaakbare kazematten beschermd, hadden allen voorraad en verklaarden zich slechts te zullen overgeven als Frankrijk zelf zou - gevallen zijn. De Duitschers de onmogelijkheid eener inneming beseffende, trokken hunne troepen en grootendeels hun oorlogsmateriaal weg en lieten twee bataljons in observatie achter. Terwijl de bloed- en vuurstroom langs den Franschen grond voortgolfde, werd die geduchte schildwacht aan de grenzen door eene handvol soldaten in bedwang gehouden.... Bitche bleef ingesloten van 5 Augustus 1870 tot 12 Maart 1871. De capitulatie meldde dat de troepen met pak en zak de vesting zouden verlaten en langs den spoorweg, generzijds de districten door de Duitschers bezet, zouden worden gevoerd. Voor dat het garnizoen de vesting verliet, werd den kolonel door den maire Lamberton een vaandel ter hand gesteld, waarop geborduurd was: ‘de stad Bitche aan hare verdedigers, 5 Augustus 1870-12 Maart 1871.’ - ‘Ik bied u dit vaandel aan,’ zeide de heer Lamberton diep ontroerd; ‘'t is het werk onzer kinderen. Als ik u in naam van gansch onze bevolking, zoo Fransch van hart, de hand druk, zeg ik u niet vaarwel, maar wel tot weerziens.’ Pfalzburg, zoo befaamd door den weerstand dien het in 1814 bood, heeft ook in de geschiedenis van den vestingoorlog in 1870 zijne plaats. Klein, onbeduidend is het stadje, maar even als Bitche op eene sterke hoogte gebouwd, daagde dit arendsnest even stout den vijand uit. Wat aan Pfalzburg echter ontbrak waren levensmid- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||
delen: na zeventien weken door de bommen en houwitsers bedreigd ie zijn, gaf de stad uitgehongerd zich den 12den December 1870 over. Toen de Duitschers den 14den de stad binnenrukten, was er geen huis ongeschonden en zevenenvijftig gebouwen waren totaal vernield; kolonel Taillant protesteerde tegen het woord capitulatie, dat in de dagbladen omtrent Pfalzburg gebezigd was. Neen, ‘Pfalzburg heeft niet gecapituleerd,’ zeide hij. ‘Na twee stormaanvallen afgeslagen, vier bombardementen onderstaan te hebben en toen wij zagen dat de levensmiddelen ons geheel en al ontbraken, hebben wij ons kruit in 't water geworpen, 11,000 geweren die zich in handen onzer soldaten en in het arsenaal bevonden, stuk geslagen, vijfenzestig kanonnen vernageld en de affuiten doorgezaagd. Toen wij geen brood meer hadden, hebben wij de poorten geopend, den Pruisen verwittigend dat wij al ons materiaal vernietigd hadden en niets van hen hadden te vragen.’ Fier voorwaar!.... De Duitschers vonden inderdaad dien vernielden voorraad en naast dezen stonden kalm en zwijgend kolonel Taillant, 53 officieren en 1838 soldaten: linietroepen, turco's en mobiele garden, het overschot der bezetting! De koning van Pruisen erkende de verdiensten des garnizoens en stond toe dat de officieren der bezetting den degen zouden behouden. Generaal Chanzy, opperbevelhebber van het Fransche Loire-leger.
Eindelijk hebben wij ook Belfort te vermelden, dat het langste van al het beleg uithield en slechts op last van het Fransche gouvernement capituleerde. Belfort, met 8000 inwoners, eene vesting van eersten rang, ligt aan boord der Savoureuse en sluit ten zuiden den toegang tot den Elzas. Nogmaals ontmoeten wij in haar het werk van Vauban, zooals schier bij alle versterkingen in die landstreek het geval is. Zij ligt in een plein van 45 kilometers en is door een aantal bergen omringd, waarvan de Miotte eene hoogte van 1500 en de Mont de la Justice van 1300 voet heeft. De citadel zelve ligt 200 voet boven de Savoureuse. Het Camp du Vallon is een sterk geretrancheerd kamp, beschermd door de belangrijke forten Miotte, Justice, Basses- en Hautes-Perches. Kolonel Denfert-Rochereau verdedigde dat arendsnest. De insluiting ving den 3den November aan. Het garnizoen bestond uit twee regimenten linietroepen, tien bataljons mobiele garde, waarvan een uit de Vogeezen, en eindelijk uit de artillerie der mobielen van de Haute-Garonne. Het beleg had plaats door de 1ste divisie Pruisische landweer, onder het bevel van generaal Von Treskow. Deze laatste was, na eene reeks gevechten tegen de mobiele gardes en francs-tireurs, den 3den November voor de forteres aangekomen en begon zich onmiddellijk sterk te vestigen en tegen allen uitval te beschutten. De troepen in de omliggende dorpen ingekwartierd, wierpen schansen op, barricadeerden de wegen en wat dies meer; doch deze arbeid werd niet zelden op geduchte wijze door het kanon der forten Justice en Hautes- en Basses-Perches verhinderd. Vooral de door de Pruisen bezette dorpen Chevremont en Bezelois werden fel geteisterd en het eerste stond den 4den in lichtlaaie vlam. Wat al rampen deed die gevloekte oorlog onder eene weerlooze bevolking ontstaan! Dien dag eischte generaal Von Treskow de forteres op; doch Denfert antwoordde dat het eene schande zijn zou eene sterke, wel voorziene vesting, met een sterk garnizoen, aan een zoo zwak belegeringskorps over te leveren, en dewijl de opvolgende parlementairs hem al te talrijk voorkwamen en hij daarin eene soort van bespieding meende te zien, verzocht hij van die bezoeken zooveel mogelijk bevrijd te blijven. Mochten de parlementairs zich aanbieden, dan moest zulks alleen aan de Vallonpoort plaats grijpen. Die norsche handelwijze behaagde Von Treskow niet; deze achtte zich beleedigd, deed den kommandant geene aanzeggingen meer, zelfs niet van den aanvang des bombardements, antwoordde slechts op geschrevene vragen en toen, evenals te Straatsburg, de Zwitsers bemiddelend tusschen beiden traden ter bescherming van grijsaards, vrouwen en kinderen, werden zij beleefd afgewezen. Generaal Von Treskow, wiens hoofdkwartier eerst te Les Errues, daarna te La Chapelle, eindelijk te Fontaine was, deed het kasteel Montbèliard sterk bezetten. De eerste groote uitval had den 15den November plaats, in welken den Franschen 200 dooden en gewonden en 58 gevangenen achterlieten. Het lijk van den bataljonsoverste Lanoire, welke in dit gevecht sneuvelde, werd den volgenden dag met krijgseer in Denfert's handen overgeleverd. Den 24sten had een nieuwe uitval in de richting van Valdoie, Chevremont en Montbèliard plaats. Het was omtrent dit tijdstip dat men eerst tot eene nauwere insluiting kon geraken, terwijl, om deze laatste volledig te doen zijn, verschillende dorpen, onder ander Cravanche, Offemont en Vetringe moesten worden ingenomen. Dan nog had de beleg artillerie met een allermoeilijkst terrein te worstelen, en wat de soldaten daar in regen, hagel, sneeuw, wind en modder hebben doorgestaan, verhoogt gewis de faam der Duitsche krijgstucht die nimmer een oogenblik wankelde. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||
In de eerste dagen van December wierpen de Duitschers batterijen op, hetgeen de Franschen door een vuur van zeventig stukken kanon trachtten te beletten. De poging bereikte echter haar doel niet: wel verloren de Duitschers veel volk, doch hunne stukken werden niet gedemonteerd en den 3den December, te 8 uur des morgens, vuurden achtentwintig stukken geschut op de stad. Hevig en onverpoosd werd er van de Fransche zijde geantwoord. De stad zelve werd zwaar geteisterd, het fort Bellevue, der Barres en het arsenaal werden beschadigd. Den 8sten en 9den werd een groot deel van de Faubourg de France vernield en Belfort telde dooden en gekwetsten; doch het vuur der belegerden bracht nadeel toe aan de Duitsche stellingen van Bavilliers, Essert en Cravanche. Een nieuwe uitval werd den 11den December tegen de Duitsche batterijen, oost- en noordwaarts der stad, gericht. De aanvallers werden echter met een verlies van veertig gevangenen achteruitgeslagen. Ook aan de Duitsche zijde waren de verliezen in die ge vechten aanzienlijk en men moest bekennen, dat elk behaald voordeel door den Duitscher duur gekocht werd. Generaal Von Werder kwam welhaast de belegering versterken en bespoedigen. Neen gewis, de positie der Duitschers was verre van benijdenswaardig. Men telde zestien graden koude; men begrijpt dus met welke moeilijkheden de werken vergezeld gingen, en nadat de Duitschers in die verstijvende koude en onder een moorddadig kogelvuur den dag hadden doorgebracht, vonden de vervangen troepen nieuwe ellende in de bezette dorpen, wier bewoners stadwaarts of over de grenzen gevlucht waren. Den 25sten December, Kerstdag, brak aan en dien dag ten minste werd het vuur gestaakt. Welk contrast tusschen hèt vreedzame Kerstfeest van het vorige jaar, in den kring der familie en in de kerk gevierd, en den Kerstdag van 1870, nu men verre van huis en haard stond, aan honderden gevaren, aan jammer en ellende blootgesteld! En niet alleen werden de Duitschers langs die twee zijden belaagd; ook in den rug bestookten hen de steeds stouter wordende francs-tireurs; Deze, niet zelden voortreffelijk met de landstreek bekend, schuilden in de bosschen, in spelonken en bergpassen en menig Duitscher viel onder hun verraderlijk schot. Wij zullen alle de bijzonderheden van dit beleg niet volgen; zij zouden den lezer niet boeien. In den aanvang van Januari 1871 liep het gerucht in het Duitsche kamp, dat een Fransch legerkorps naderde om Belfort te ontzetten. Inderdaad, het oostelijk leger, onder bevel van generaal Bourbaki, rukte op. Trouwens de gedurige voorpostgevechten duidden meer dan voldoende de tegenwoordigheid van twee legers aan. Het wemelde in die landstreek van francs-tireurs, die den vijand wel is waar sterk hinderden, doch geen wezenlijke afbreuk deden. Het blijft echter eene waarheid, dat op meer dan éen punt door hen met eene wezenlijke heldhaftigheid werd gestreden; die vrijwilligers trotseerden in waarheid den dood, want zij wisten wel wat lot hun te wachten stond, indien zij den vijand in de handen mochten vallen. Wij zullen, in een hoofdstuk aan het oostelijk leger toegewijd, breedvoeriger over de pogingen door Bourbaki aangewend in de gevechten van Villersexel en Héricourt, om Belfort te ontzetten, gewagen. Wel had het Fransche leger te Villersexel eenigen bijval; maar by Héricourt, waar Von Werder de belegeraars beschermde, stiet Bourbaki's slecht ingericht, maar meer dan eens heldhaftig leger, op de machtige stelling der Duitschers. Het was den 15den Januari 1871 dat de belegerden in Belfort, op alle gebouwde en natuurlijke hoogten geplaatst, getuigen waren van het hevig gevecht waarvan de uitslag of wel het deblokkeeren der stad, of wel haar val zijn zou. De Franschen daalden met duizenden de met sneeuw en ijs overdekte bergruggen af en vielen moedig de positie aan, die de Duitschers op de helling der tegenovergestelde hoogte bezet hielden. Het zwaar beleggeschut van Belfort was die verdiepingsgewijze opgeworpen batterijen nog komen versterken. Den ganschen dag duurde de strijd. ‘De nacht viel in,’ zegt een berichtgever. ‘Allen vernachtten op het slagveld zelf. Men sliep in de met bloed bevlekte sneeuw; men verslond het stuk bevroren brood dat nog in den ransel zat; men sliep onder het geschut, in afwachting dat de dag zou aanbreken om het bloedbad te hernemen: een tweede veldslag zonder verpoozing.’ De 16de brak aan: de slachting begon op nieuw. De nacht spreidde andermaal zijn sluier over de barre vlakte en men stond en rustte nog even als den vorigen in de sneeuw. Kommer, ellende, honger, koude, wonden, wat al lijden van allen aard teisterden het Fransche leger! Toch verloor dit laatste geen moed. Den 17den vocht men nogmaals, viel men andermaal de oninneembare stelling der Duitschers aan, wier kogels, houwitsers en mitraille de oprukkende colonnes gedurig wegmaaiden. Nieuwe troepen, op de moeilijk gebaande wegen achtergebleven, kwamen rechts en links opdagen en stormden als het ware onmiddellijk in het vuur, en keerden telkens met honderden verminderd terug. Eindelijk ontbrak alles: kracht, voorraad, levensmiddelen. De linie van Dôle, die voor den toevoer moest geopend blijven, was door de Duitschers afgesneden. Nieuwe Duitsche hulptroepen daagden daarenboven op en men moest van den aanval afzien, wilde men niet ten eenen male verpletterd worden. ‘De hoop op redding,’ zoo schrijft een der belegerden, ‘verdween voor ons gelijk de kruitdamp, die drie dagen den horizon beneveld had.’ Toch verloor de bevolking en het garnizoen van Belfort geen moed. Den 26sten Januari werd nogmaals een aanval tegen de forten Hautes- en Basses-Perches afgeslagen. Destijds was de wapenstilstand reeds gesloten, doch Belfort was er niet in begrepen. Den 9den Februari werden genoemde punten echter door de Duitsche troepen bezet. Op dit oogenblik was de positie allerongunstigst voor de stad. De pas ingenomen forten waren door den overwinnaar met zestig stukken geschut, op de stad gericht, beplant en bereid om den stormloop te ondersteunen. Twee parlementairs, deze de stad opeischende, gene de tijding overbrengende dat Belfort zijne poorten opende, moeten elkander ontmoet hebben. De wapenstilstand was ten prijze der overgave van die vesting verlengd en kolonel Denfert verliet haar met de krijgseer. In het noorden was, den 16den October 1870, Soissons, op den linkeroever der Aisne gelegen en 12000 inwoners tellende, na vier dagen bombardement, gevallen. De verdediging was hardnekkig doch, is zij dan ook eene vesting van eersten rang, zij was tegen het welgerichte Duitsche kanon niet bestand. Bij de overgaaf bemachtigden de Duitschers 99 officieren, 4637 soldaten, 128 kanonnen, eene aanzienlijke hoeveelheid levensmiddelen en kleederen, alsmede de krijgskas met 42,000 franken. Het bezit dezer positie was voor de Duitsche troepen hoogst gewichtig; deze waren nu meester van de spoorweglijn, die van Rheims, over Villers-Cotterets, Crepy en Nanteuil naar Parijs voert. Verder bestrijkt deze vesting de straatwegen naar Chauny, Compiègne, Villers-Cotterets en Chateau-Thierry. Een meer belangrijk beleg was dat van Verdun, eene vesting op den rechteroever der Maas gelegen en welke den weg van Parijs naar de Argonnes bestrijkt. Slechts door den val van Verdun konden deze laatsten, reeds in de handen der Duitschers, wezenlijk benuttigd worden. De vesting was het eenige punt dat de Franschen nog tusschen de Moezel en Parijs bezet hielden; onder meer dan èen opzicht, onder ander het leveren van zwaar geschut, kon haar bezit het beleg van Parijs dienstig zijn. Eene andere reden mocht gelden: de val van Verdun zou een laatste steunpunt ontnemen aan de zwermen francs-tireurs, welke zich in den omtrek dezer vesting ophielden. De stad telt 15000 inwoners, is de zetel van een bisschop, heeft een onder-prefect, een assisenhof, enz. Het garnizoen beliep ongeveer 4000 man, een mengelmoes van troepen, die na Mars-la-Tour en Gravelotte daar een toevlucht hadden gezocht; men vond er zouaven, turco's, chasseurs d'Afrique, vele mobielen en francs-tireurs. Reeds den 24sten Augustus had een Pruisisch legerkorps den aanval gewaagd; gedurende drie uren leverde men een hevig gevecht en de Pruisen hadden driehonderd bommen in de stad geworpen; doch de tegenstand was hardnekkig geweest en de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||
aanvallers hadden met aanzienlijke verliezen de poging moeten staken. De insluiting dagteekent van 25 September; het beleg ving eerst den 13den October aan. In dit tijdsverloop hield men zich bezig met het afsnijden der betrekkingen, het plaatsen der batterijen - en daartoe was het nemen der omliggende dorpen noodzakelijk, hetgeen in den nacht van 11 op 12 October plaats greep - en het afslaan van eenige uitvallen. Generaal Von Bothmer voerde het opperbevel over de Duitsche troepen; hij had zijn hoofdkwartier te Eix. Luitenant-kolonel Von Domburg lag westelijk, te Sivry-la-Perche; majoor Von Dobschutz oostelijk, te Bras, en de kommandant Vietsch, zuidoostelijk, te Houdainville. Binnen Verdun voerde generaal Marmier het opperbevel; generaal Guérin was als onder-bevelhebber aangeduid. De Duitschers bemerkten weldra dat er zwaarder geschut noodig was dan men in den aanvang voorhanden had, om Verdun te doen vallen. Eindelijk stonden op bovengemelden datum 12 zes-, 14 vierentwintigponders, te Toul en Sedan veroverd, 24 twaalfponders, alle groefkanonnen, en 5 mortieren rond de stad geplant. De beschieting had ten noorden op de hoogte van Belleville, en ten westen, op de hoogten van Thierville plaats. Zoo als wij zeiden was men, niettegenstaande een aantal hinderpalen, den 12den October 's morgens gereed het vuur te openen. Men beschoot niet alleen de citadel, maar ook de stad: eene jammerlijke handelwijze in gansch dien oorlog. Van de Fransche zijde werd er met ongelooflijke hardnekkigheid geantwoord. Niet minder dan vierenvijftig uren hielden de belegeraars dat bombardement aan. Ter gelegenheid van eene uitwisseling van gevangenen had de Fransche kommandant zich beklaagd over het vuren op eene weerlooze stad, eene gewoonte die men als barbaarsch kenschetsen mocht. Verdun had, in wat de stad betrof, niet erg geleden; de schoone cathedraal was gespaard gebleven; doch de gebouwen der citadel waren geweldig geteisterd. Den 9den November capituleerde de stad op voor haar gunstige voorwaarden. Verdun bleef, krachtens die overeenkomst, vrij van alle oorlogscontributie of requisitie; de troepen werden zooveel mogelijk in de militaire gebouwen gehuisvest; de persoonlijke eigendommen, de burgerlijke en godsdienstige gestichten zouden geeërbiedigd worden. De Duitschers maakten er krijgsgevangen: 5 generaals, 11 stafofficieren, 150 andere officieren en ongeveer 4000 manschappen. Men bemachtigde 136 kanonnen, 23,000 geweren en eene aanzienlijke hoeveelheid krijgsvoorraad. In alle deze plaatsen hadden er gedurende de belegeringen daden van moed en opoffering plaats; doch in smartelijke episoden hebben wij Straatsburg gezien en gewis deze stad bloedde het hevigst, het pijnlijkste en doet, onder dit opzicht, elk ander beleg verbleeken. Wij stappen van den vestingoorlog af en om door eene soort van volgorde, den lezer de gebeurtenissen eenigszins duidelijker te maken, zullen wij hier de voornaamste overgaven aanhalen, ofschoon eenige plaatsen door ons nog moeten bezocht worden.
|
|