Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– AuteursrechtvrijKrijgsbedrijven op Zee.XIX.
| |
[pagina 219]
| |
In den aanvang was men er op bedacht een vrijwillig zeewezen daar te stellen; hiertoe zouden handelsschepen en zeelieden der koopvaardij worden gebezigd. De manschappen zouden de uniform der oorlogsmarine dragen en aanspraak hebben op pensioen, terwijl de schepen geschat, en tien percent van de taxatie als huurprijs zouden worden aangewezen. Even als te lande premiën werden uitgeloofd voor het bemachtigen van een kanon; mitrailleuse of anderszins, bepaalde men op zee: voor het vernietigen van een gepantserd fregat 50,000 thaler; van een korvet of ramschip 30.000 thaler; van eene gepantserde batterij 20,000 th.; van een schroefvaartuig 15,000 th.; van een kleiner vaartuig 10,000 th. De zaak had echter geen werkelijk gevolg. Dit was meer het geval met de vrijwillige kustverdediging, die echter ook reeds den 25sten September 1870 voor hare bewezene diensten bedankt werd. Op die dagteekening gaf generaal Vogel Von Falkenstein eene proclamatie in dien zin uit, op het einde derzelve de verzekering te kennen gevende, dat, mocht de kust andermaal bedreigd worden, een ieder andermaal ter plaatse zou snellen, om als tegenhanger van de ‘Wacht am Rhein,’ de ‘Wacht am Meer’ te doen oprijzen. Gevaarlijker dan dit alles was gewis de toestand der koopvaardij. Deze toch zou aan de kaping door Fransche schepen blootgesteld zijn. Men zocht in Pruisen naar een zedelijk wapen en men vond dit in een door koning Frederik in 1795 met de republiek der Vereenigde Staten gesloten tractaat, hetwelk nog immer van kracht was. Dit tractaat, zegt de Chronik, verbood aan de beide partijen wederkeerig, bij het uitbreken des oorlogs, den drijvenden eigendom van privaatpersonen, door bewapende kruisers te doen opbrengen. Ook dit grondbegin wilde de koning, bij het losbarsten des oorlogs in werking brengen, doch het vond geen weerklank bij de tegenpartij en werd den 12den Januari 1871 dan ook ingetrokken. De bepaling echter luidde, dat de kaping van Fransche schepen slechts na vier weken, alzoo den 9den Februari, ingang hebben zou, ten einde dus den schepen tijd te geven, welke op vroegere bepaling betrouwende, lading hadden ingenomen. Was de Duitsche marine zwak, ten gevolge van haren geboortetoestand, de zoo hoog geroemde Fransche vloot had, volgens Fransche getuigenis, evenveel gebreken als het landleger. Geen betere getuige hiervoor dan die van een zee-officier zelf, Réné de Pont JestGa naar voetnoot1) welke ongenadig den spot drijft met de trotsche plannen, die men der vloot aanwreef. Voorwaar, het overweldigen der Duitsche wateren, het platschieten van Hamburg en het verwoesten der kuststeden was spoediger gezegd dan uitgevoerd! De zeemacht was daarvoor ontoereikend, en wat de zaak nog ondoenlijker maakte was de groote diepgang der schepen, welke belette de Duitsche kusten te naderen. Volgens bepaling zouden niet minder dan veertien gepantserde fregatten, een aantal aviso's en andere vaartuigen onder kommando van graaf Douët-Willaumez den tocht aanvangen; de schout-bij-nacht La Roncière le Noury moest hem weldra met transportschepen, kanonneerbooten en batterijen, die 30,000 man landingstroepen aan boord hadden, opvolgen. Het bevel over deze troepen zou aan generaal Bourbaki opgedragen worden. Helaas! de admiraal vond den 22sten Juli zijn admiraalschip la Surveillante schier niet zeilree. Het haperde niet alleen aan proviandeering, maar zelfs aan zeelieden, waarvan er velen afwezig en zich, in verlof, met de vischvangst op Newfoundland en de Schotlandsche kusten, bezig hielden. Dp admiraal stak met slechts zeven pantser-fregatten en een enkelen aviso in zee, met de bepaling echter dat hij nog door zes pantserfregatten, het torenschip Rochambeau, het ramschip Taureau en vijf avison's zou worden gevolgd. De vloot bestond uit de Surveillante, de Gauloise, tweede admiraalschip (kommandant Dieudonnè), de Guienne, de Flandre, de Océan, de Thétis, de Jeanne d'Arcen den aviso Cassard. De Daitsche vloot, welke zich bij Wilhelmshafen bevond, telde de pantserfregatten König Wilhelm, Prins Friedrich Karl, Kronprinz; de pantservaartuigen Arminius en Adalbert, de korvet Elisabeth, de aviso's Falke en Grille, verder eenige kanoneerbooten der 1e en 2e klas. Volgens verklaring van admiraal Bouët zelf, had hij geen enkel schip dat in snelheid en kracht tegen König Wilhelm kon opwegen; daartoe was alleen de Rochambeau in staat; doch, zooals wij gezien hebben, dit vaartuig werd eerst later verwacht. Den 24sten Jnli sloeg de Fransche vloot de richting van Helgoland in, op welke kusten zij voornemens was te kruisen, en waar de Engelsche gouverneur, die vroeger in de Krim diende en eene goede herinnering van zijne Fransche bondgenooten behouden had, de vloot menigen dienst bewees. Waar bevond zich de Duitsche vloot op dat oogenblik? Dit was den Franschen admiraal onbekend. Zij deed zich in alle geval nergens op en Bouët bleef in de onzekerheid, of zij te Kiel of te Wilhelmshafen ankerde. Hij moest overigens zeer voorzichtig te werk gaan, dewijl niet alleen de bakens op de kusten uitgedoofd waren, maar hij zelf gemis had aan Deensche zeekaarten. Den 28sten Juli bevond de Fransche vloot zich te Skagen, het uiterste noord-oostelijke punt van Jutland. Daar werd den admiraal door een opper-officier en van wege den Franschen gezant te Kopenhagen, de uitnoodiging overhandigd; de Baltische zee binnen te loopen. Men zal zich herinneren dat Denemarken, in den aanvang der oorlogsverklaring, niet juist genegen was eene onzijdige houding aan te nemen: dit land dacht dat het oogenblik der wraakneming gekomen was en zijn aartsvijand Pruisen eindelijk de straf, voor zijne jegens Denemarken gepleegde euveldaden, zou bekomen. De bevolking was natuurlijk zeer Franschgezind en de berichten des Fran-schen gezants luidden dan ook, dat gansch het koninkrijk zoude opstaan als de eerste landingstroepen voet aan wal zouden zetten. Inderdaad, de gemoederen verkeerden in Kopenhagen in vrij opgewonden toestand; het volk sierde zich met de Fransche kleuren; men dreunde de Marseillaise hardop, men schreef voor 80,000 franken in ten gunste der Fransche gekwetsten en slechts 1800 fr. werden voor de Duitsche gewonden ingezameld. Het zou verder der Fransche vloot aan geen ondersteuning ontbreken: de Deensche zeelieden kenden de Noordzee, de Deensche oorlogsschepen zouden de bevriende vloot tot wegwijzer dienen en 40,000 man troepen zich met het leger van Bourbaki vereenigen. Dat alles waren droomen, welke tot geene waarheid kwamen. Pruisen plaatste aan Denemarken de pistool op de borst en de diplomatische kuiperijen, de volkswoelingen en de wraakkreten der pers vielen allengs in het niet. Ook de admiraal ontving weldra berichten uit Parijs die niet met dezen toestand strookten; hij zou de Deensche onzijdigheid eerbiedigen, de vijandelijke kusten bewaken en voor scheepsproviand zorgen. Den lsten Augustus daagde de Coligny op, aan boord hebbende den heer De Cadore, die zich andermaal een bondgenootschap met Denemarken en Zweden voorspiegelde, indien de admiraal met zijne vloot zich bij hem aansloot, een voorstel dat de bevelhebber niet kon bijstemmen, tengevolge der depeche uit Parijs ontvangen. Men ontving middelerwijl de tijding dat de Arminius en de schroefkorvet Elisabeth zich in de Groote Belt bevonden. Volgens een Duitsch bericht hadden zij bevel ontvangen zich bij het eskader te Wilhelmshafen te voegen. Het gevaar van dien tocht was niet te ontkennen. De vijand kruiste inderdaad in de nabijheid; de schepen Thétis, Guyenne, Jeanne d'Arc en de aviso Cassard waren tegen de beide oorlogsvaartuigen afgezonden. Men had de Duitsche bemanning met het gevaar bekend gemaakt en die van den Arminius vrij gelaten zich al of niet op dien stouten tocht te wagen. Vrijwilligers zouden de plaats dergenen die zich verwijderden, ingenomen hebben. Geen enkel manschap trad echter achteruit. Men zou, mocht men de neerlaag hebben, liever het vuur in de kruitkamer werpen, dan zich over te geven. De tocht ving aan. De Arminius stoomde de Elisabeth door de Belt vooruit en, volgens den Duitschen berichtgever moeten Fransche schepen een en ander schip voorbijgestevend zijn, de Elisabeth onder ander, toen zg tengevolge van den sterken mist verplicht was in de Belt voor anker te gaan. Op den Arminius werd jacht gemaakt, doch hij bereikte ongehinderd de Elbe-mondingen, terwijl de Elisabeth door een achterna gezonden aviso bevel ontving naar Kiel terug te keeren. Het eerste vaartuig zette, volgens | |
[pagina 220-221]
| |
Het Duitsche jacht ‘Grille’ in het begin van het gevecht bij Biddensee op 17 Augustus 1870.
Het gevecht bij Biddensee tusschen het Duitsche jacht ‘Grille’ en drie Duitsche kanonneerbooten met Fransche pantserschepen op 17 Angustus 1870
De Duitsche monitor ‘Arminius’ in gevecht met twee Fransche oorlogschepen voor de monding van de Wezer, op 24 Angustus 1870.
| |
[pagina 222]
| |
den Franschen berichtgever, door den nevel begunstigd, langs de kusten, waar de Fransche schepen hetzelve niet vervolgen konden, zijnen tocht voort. Den 25sten Augustus ontving admiraal Bouët bevel des ministers, de Baltische zee binnen te loopen. Dat was juist het antwoord niet op de gevraagde instructiën. Van het Kattegat liepen de schepen in de Groote Belt. De Sund en Kleine Belt waren voor die vaartuigen niet bevaarbaar; zij hadden eene waterdiepte van achten-twintig voet noodig. Zelfs in de streek waar zij zich bevonden, had de Océan oogenblikken dat hij slechts vijftig centimeters water onder zijne kiel had. Zonder averij passeerde het eskader de Belt en bereikte den 7den Augustus de baai van Marstal. Een aantal punten werden verder bezocht, ten einde eene geschikte plaats tot landing der verwachte troepen uit te kiezen. Dat punt had de admiraal in de baai van Arroë gevonden, toen eene depeche uit Parijs van 7 Augustus in zijne handen viel, en hem de neerlagen van het Fransche leger deed kennen. Die tijdingen moesten de marine tot meer ijver en werkdadigheid aandrijven: - opene steden moesten verschoond blijven, handelshavens integendeel eene strenge blokkade ondergaan. Wel is waar bleven de schepen van den admiraal Penhouët te Cherbourg, doch de vice-admiraal Fourichon zou zich met een tweede eskader naar het noorden begeven. Op de komst van landingstroepen en schepen van geringen diepgang was niet te hopen, en de voorgenomen plannen verdwenen in rook. Kiel kon door admiraal Bouët niet benaderd worden, uithoofde der versterkingen zoo boven als onder in zee. Een sterk fort, paalwerken enz., verdedigden de positie even als de aanwezigheid van torpedo's, die gevaarlijke, ontploffende bommen op den bodem des waters. De Coligny bracht den admiraal, op zijnen tocht naar het eiland Rügen, twee depeches, waarvan deze met gene gansch tegenstrijdig was. De eerste, gedagteekend 6 Augustus, bevatte een spoedigen terugkeer, de tweede, een dag later gedateerd, het bevel in de Oostzee te vertoeven. De admiraal beriep een oorlogsraad en liet aan dezen een deel der verantwoordelijkheid des toestands. Op de tijding dat de Duitsche vloot haar vroegere positie veriaen had en de Baltische zee bereiken wilde, verzamelde Bouët zijne vaartuigen en zette koers naar de Groote Belt, waar hij eindelijk hoopte slag te leveren. Bij het passeeren der Pruisische kusten berichtte hij dat de blokkade der havens aangevangen had en gaf hiervan kennis aan den Fransèhen gezant te Kopenhagen, die deze waarschuwing in het ambtelijk Deensch dagblad kennen deed. De Duitsche vloot was echter nog niet uitgeloopen; veelmeer de vice-admiraal Fourichon was den 12den met acht pantserschepen en vier aviso's voor Wilhelmshafen verschenen en sloot deze stad nauw in, waarop Bouët andermaal zuidwaarts koers zette, zijn eskader in tweeën splitste en de blokkade der Pruisische havens krachtdadiger maakte. Hij zelf waakte over de kust van Stettin tot Memel, de andere schepen, onder beyel van den schout-bij-nacht Dieudonné, hielden het oog over de streek van Kiel tot Arkona, eiland Rügen; doch uit meergemeld schrift blijkt, dat de Fransche fregatten op een zoo verren afstand van de kust moesten blijven, dat de Duitsche schepen langs deze konden heensluipen, zoodat, en de opmerking is zeer juist, de blokkade meer eene zedelijke dan daadzakelijke werking had. Maar met deze opmerking, zegt de Chronik, sluipt ook de heer René de-Pont-Jest over het juist niet zoo onbeduidend zeegevecht van Hiddensee. In de Straalsunder wateren en wel aan den uitgang der zoogenaamde Bodden (strandzeeën en zeeboezems) lag eene flotille, om het binnendringen der vijandelijke schepen te verhinderen. Zij bestond-uit de kanoneerbooten Drache, Blitz, Salamander en het om haar snellen loop gekende jacht Grille. Visschers hadden vijandelijke schepen in de Kiöge-bocht gezien en den 17den Augustus ging de Grille op verkenning uit Het was 9 uur toen het vaartuig, op ongeveer tien zeemijlen zuidoostelijk van het eiland Moen, een vijandelijken aviso in het zicht kreeg, die op Arkona, het noordelijk punt van Rügen, stuurde. Graaf Waldersee, zegt de Chronik, de kommandant der flotille voerde het bevel op de Grille, zette zuidwaarts koers om den aviso tot zich en in het bereik der kanoneerbooten te lokken. Toen het Fransche schip op te verren afstand bleef, verminderde de Grille in snelheid. Na 10 uur wendde deze zich oostwaarts en loste op een afstand van 4500 schreden het eerste schot, dat echter den vijand niet bereikte. De aviso zette koers westwaarts, zonder te antwoorden. De Grille vuurde nog herhaalde malen en maakte met kracht op den vijand jacht. Doch ook de aviso, die een met die wateren goed bekenden Deenschen loods aan boord had, legde niet murder weg af. Die inderdaad wilde jacht duurde anderhalf uur. Op ongeveer acht zeemijlen kwamen nu vijf groote vijandelijke schepen in 't zicht, vier pantserfregatten en eene in hout gebouwde korvet, die met den aviso signalen wisselden. Op vier mijlen afstand gekomen, wendde de Grille den steven en keerde naar Dornbusch terug. De fregat Océan, de korvet en de aviso maakten nu jacht op de Grille, die den aviso nogmaals, toen hij onder het bereik van het kanon kwam, een paar twaalfponderige groeten toerichtte, welke het vaartuig de ruimte kiezen en voortaan op respectieven afstand blijven deden. Het was des namiddags 2 uur; de schepen hadden de hoogte van kaap Dornbusch bereikt, toen de drie in het zeegat liggende kanoneerbooten opdaagden om deel te nemen aan het gevecht. Te half 7 trok graaf Waldersee zich in het zeegat bij Dornbusch terug, immer vervolgd door de Franschen, zoo lang ten minste als hun diepgang zulks toeliet. Het was ook de Grille, welke niet zelden de Fransche schepen die Straalsund, Rügen, Stettin, Lubeck en Kiel blokkeerden, kwam verontrusten, wanneer deze proviand en kolen noodig hadden. Dit proviandeeren kon niet te Langeland in de Groote Belt, of in de Kiögebocht in de Sund plaats grijpen. Die snelloopende Grille verscheen bij nacht op de ankerplaats, beschoot de proviandzoekers en trachtte torpedo's onder de kiel van het geankerde schip te schuiven. Als een spook verscheen het jacht, evenzoo verdween het weêr en men was wel verplicht dergelijke expeditiën door een fregat te beveiligen, De Surveillante en de Thétis deden inmiddels kruistochten tot op de reede van Dantzig. Even als de Duitsche berichtgevers, verhalen de Fransche hier een feit, dat van de stoutheid der Duitsche marine getuigde. Enkel verschillen de berichtgevers in de dagteekening; de meergemelde Fransche officier zegt dat het plaats had in den nacht van den 30sten de Duitschers integendeel geven den nacht van den 21 op 22sten Augustus op. De Duitsche korvet Nymphe, welke te Neufahrwasser lag, verliet des nachts hare standplaats en manoeuvreerde zóó, dat de vijand in het volle maanlicht lag en zij in de schaduw der kust bleef. Op 2000 schreden afstand van de Surveillante gekomen, kreeg deze de volle laag van stuurboordszijde, waarop het vaartuig wendde en ook van bakboordszijde vuurde. De Surveillante had niet met open oogen gewaakt.... De Thétis schoot het admiraalschip te hulp en vervolgde de Nymphe met slepend anker. Schoten werden gewisseld. Op de kust waakte men; want zoodra het vaartuig naderde, werd de vuurbaak ontstoken, opdat het zich zou kunnen richten en eens de haven binnengeloopen, werd het vuur andermaal uitgedoofd. Fourichon's eskader bestond uit de Magnanime, admiraalsschip, de Provence, de Héroisme, de Couronne, de Atalante, de Valeureuse, de Revanche; de aviso's de Decrés, de Cosmao, de Château-Renaud en de Renard. In tweeën gesplitst, werd de eerste helft gekommandeerd door De Voux, de andere door Jaurreguiberry. De mondingen van Weser en Elbe werden door hen bewaakt, terwijl Fourichon zelf een waakzaam oog over de Jahde hield. Den 18den bracht de Duitsche stoomboot Schwalbe, onder parlementairs-vlag en gekommandeerd door den prins van Hessen, den bevelhebber Fourichon een schrijven van Generaal Vogel Von Falckenstein, waarin deze de Franschen vrij vinnig aanrandde over de wijze van oorlogvoeren ter zee, dewijl zij weerlooze burgers en privaat-eigendommen aanvielen. De generaal daagde den Franschman tot een kamp uit, ridderlijke soldaten waardig en dacht dat hij de gekaapte schepen aan hunne eigenaars zou teruggeven. Fourichon antwoordde dat hij, volgens tractaten, het recht had te handelen zoo- | |
[pagina 223]
| |
als hij deed en dat daaraan wijzigingen toebrengen niet zijne, maar wel de zaak was eener overeenkomst tusschen beide regeeringen. Het antwoord was logischer dan wel de opmerking. Het weder was stormachtig, doch Fourichon hield de positie tot den 12den September, toen hij door gemis aan steenkool, besloot naar Cherbourg terug te keeren. Op reis ontmoette hij de Hirondelle, een Fransch jacht, dat den vice-admiraal reeds eenige dagen had opgezocht. Het vaartuig had depeches aan boord, nieuwstijdingen uit Frankrijk bevattende: de keizerlijke troon was gevallen, de republiek geproclameerd en Fourichon tot minister van marine benoemd. Bouët ontving welhaast de tijding dat de nieuwe minister de Noordzee verlaten had. Wat dezen laatsten bevelhebber betrof, deze had op het einde der maand Augustus versterkingen bekomen, onder ander de zoo lang verwachte Rochambeau, die minder diepgang had dan de andere fregatten, zwaar bewapend en een vlugge looper was. Verder was ook de Armjde komen opzetten, doch integendeel waren de Océan om zijn grooten diepgang ende Flandre, beschadigd aan zijne machines, afgevaren. De admiraal moet te dien tijde een bevel van beschieting der opene steden, op de Pruisische kusten gelegen, ontvangen hebben; de Kriegs Chronik maakt er melding van. Aan de echtheid dezer depeche werd echter door den bevelhebber getwijfeld en deze vroeg inlichtingen te Parijs. Den 26sten Augustus zou hij een schrgven van den minister ontvangen hebben, waarin deze zich beklaagde dat zijne bevelen niet werden uitgevoerd. Gelukkig voor de weerlooze bewoners der kusten, verhinderde het stormachtige weder de uitvoering van dit bevel en toen de admiraal den 5den September voor Langeland ankerde, ontving hij de tijding dat den lsten September te Sedan het leger verslagen was en de keizer zich krijgsgevangen gegeven had. Weinige dagen nadien kwam de tijding aan dat admiraal Fourichon de Noordzee verlaten had. De blokkade werd nog aangehouden, doch eindelijk na nog eenige manoeuvres keerde vaartuig op vaartuig naar Cherbourg terug, zonder iets van het groote opgenomen plan te hebben kunnen uitvoeren, hetwelk men aan het papier had toevertrouwd. Uit andere werelddeelen waren middelerwijl berichten aangekomen, dat de zich daar bevindende Fransche en Duitsche schepen elkander aanvielen, en de oorlogshaat verre van het vaderland even sterk brandde als in ons midden. Het gevecht dat bij Havana tusschen de Duitsche kanoneerboot Meteor en den Franschen aviso Bouvet, den 9den November plaats had, werd in de dagbladen druk besproken. De Meteor was van Keywest gekomen en had in de haven van Havana den aviso Bouvet aangetroffen. De Duitsche kommandant Enorr had onmiddellijk voor doel den aviso tot een tweegevecht te brengen, doch de onzijdige wateren waarin zich de schepen bevonden, waren hem een hinder. De Franschen hadden niet minder zucht om zich met de Duitschers te meten, doch dezelfde opmerking, die betreffende de neutraliteit der Spaansche haven, stond ook hun in den weg. De aviso verliet den 8sten November de ankerplaats. Den daaropvolgenden dag, te 1 uren des middags, verliet de Meteor insgelijks de haven en welhaast kreeg men de Bouvet in 'tzicht. Het gevecht had op tien zeemijlen van de kust plaats. Op 3000 voet opende de aviso het vuur, doch zonder eenig uitwerksel; de Meteor naderde tot op 1200 voet en vuurde alsdan. Plotseling stoomde de aviso met alle dampkracht op de Meteor, blijkbaar om dit vaartuig in de flank te treffen en in den grond te boren. Doch ook aan boord van het Pruisische schip hield men een scherp oog in 't zeil en door eene wending van het roer gleed de Bouvet voorbij. Die beweging duurde twee à drie minuten. De schok, ofschoon grootendeels gebroken, sloeg de booten aan bakbootdszijde van den Meteor weg, beschadigde het want en brak met zijne raas de beide achterste masten der boot, die welhaast langs stuurboordszijde neervielen, zonder iemand te kwetsen. Tijdens die bliksemsnelle beweging werd er wederzijds een hevig geweervuur gewisseld, in hetwelk aan de Duitsche zijde een stuurman en een matroos sneuvelden en een ander matroos gewond werd. Voorwaar, de positie van de Meteor was hachelijk. De take-lage, zegt een berichtgever, lag en hing over boord in het water. Het stuk eener ra stak in de opening waarin de schroef draait, en men was verplicht een oogenblik te stoppen. Het vaartuig wendde slechts langzaam. De aviso, die nu op driehonderd schreden afstand lag, maakte van den kritieken toestand des Meteors niet dat gebruik wat in zijne macht was. Eindelijk kon de Duitsche boot wenden en zond den Franschman een vier-en-twintiger in zijnen ketel, die barstend den stoom naar buiten joeg. De Bouvet had geen stoom meer en moest zijne zeilen uitzetten, om aan de vijandelijke granaten te ontkomen. Het Fransche vaartuig, dat koers zette naar het neutraal gebied, te vervolgen, was voor den Meteor eene onmogelijkheid, dewijl zijne takelage gansch onklaar geworden was. Door dit laatster had de aviso een half uur tijd gewonnen. Ook de Meteor keerde in de haven terug. Beide schepen waren sterk gehavend. De Spaansche stoomkorvet Hernan Cortez verbood, krachtens de wetten der onzijdigheid, de voortzetting van den strijd. De beide dooden werden begraven en de gewonden ter verpleging aan wal gebracht. Aan beide zijden werden in den oorlog een aantal schepen gekaapt en tusschen deze kapers, aan de Duitsche zijde, onderscheidde zich de kapitein Werkhmann aan boord der Augusta, die vroeger aan boord der Nymphe, van welke reeds sprake was, het bevel voerde. Later liep de Augusta de Spaansche haven Vigo binnen, waar het vaartuig door drie Fransche schepen in het oog gehouden werd en tot het sluiten des vredes bleef ankeren. Den 17den Maart gaf de admiraal Jachmann eene dagorder uit door welke hij den troepen voor hunne flinke houding en goede krijgstucht dank zeide, alsmede voor hetgeen zij het vaderland hadden ten offer gebracht. |
|