Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– AuteursrechtvrijDe Capitulatie.XXIV.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwartier te worden toegelaten, erlangde vrijgeleide om den 30sten October binnen Parijs te gaan en keerde den daarop volgenden dag naar Versailles terug. En hier geven wij het woord aan den kanselier, de vertaling volgende, welke de OorlogGa naar voetnoot1) daarvan levert: ‘Het feit, dat een staatsman van zulk een naam en ondervinding als de heer Thiers, van eene volmacht der Parijsche regeering was voorzien, deed mij hopen, dat men ons voorstellen zou doen, welker aanneming mogelijk en tot herstel des vredes bevorderlijk zou zijn. Ik ontving dan ook den heer Thiers met die hoogachtende beleefdheid, waarop zijn voortreffelijke persoonlijkheid, ook daargelaten onze vroegere betrekkingen, hem alle aanspraak gaf. De heer Thiers verklaarde, dat Frankrijk, overeenkomstig den wensch der onzijdige mogendheden, zou bereid zijn een wapenstilstand te sluiten. Z.M. de koning had ten opzichte dezer verklaring in overweging te nemen, dat iedere wapenstilstand op zichzelf voor Duitschland al die nadeelen oplevert, welke voor een leger, tot welks onderhoud men slechts ver afgelegen hulpbronnen heeft, met iedere verlenging van den veldtocht gepaard gaan. Bovendien namen wij met den wapenstilstand de verplichting op ons, de Duitsche troepen, die door de capitulatie van Metz beschikbaar waren geworden, te doen stilstaan in de positiën, waarin zij zich op den dag der onderteekening zouden bevonden hebben, en daarmede afstand te doen van het bezetten van verdere vijandelijke landstreken, die tegenwoordig zonder slag of stoot, of na een geringen tegenstand, door ons genomen kunnen worden. De Duitsche legers hebben in de eerste weken geene aanzienlijke versterkingen te verwachten. Daarentegen zou de wapenstilstand aan Frankrijk de mogelijkheid verschaft hebben, om zijn eigene hulpbronnen te ontwikkelen, de begonnen formatiën te voltooien, en wanneer de vijandelijkheden na den afloop van den wapenstilstand hervat werden, alleszins weerbare troepen tegen ons in het veld te brengen, die er thans niet aanwezig zijn. In weerwil van deze bedenkingen, had de wensch om een eersten tegemoetkomenden stap tot den vrede te doen, bij Z.M. den koning de bovenhand, en werd ik gemachtigd den heer Thiers dadelijk met de bewilliging in een wapenstilstand voor 25, of wel, gelijk hij later wenschte, voor 28 dagen, op den grondslag van een eenvoudig militair status quo, ten dage der onderteekening te gemoet te komen. Ik stelde hem voor, door eene demarcatielijn de stelling der wederzijdsche troepen, zooals zij op den dag der onderteekening zou wezen, af te bakenen, de vijandelijkheden gedurende vier weken te schorsen en in dien tijd de verkiezing en de bijeenkomst der nationale vertegenwoordiging te doen plaats hebben. Aan de Fransche zijde zou deze wapenstilstand geen ander militair gevolg gehad hebben, dan het staken van kleine en altoos ongelukkige uitvallen, en van een nuttelooze en onbegrijpelijke verspilling van artillerie-munitie. Omtrent de verkiezingen in den Elzas kon ik verklaren, dat wij niet zouden aandringen op eene bepaling, waardoor de quaestie of de Duitsche departementen tot Frankrijk zullen behooren, voor het sluiten van den vrede gepraejudicieerd zou kunnen worden, alsmede dat wij geen bewoner dier departementen zouden bemoeilijken wegens het verschijnen als afgevaardigde zijner landgenooten in een Fransche Nationale Vergadering. Ik was verbaasd, toen de Fransche onderhandelaar deze voorstellen, bij welke al het voordeel aan de zijde van Frankrijk was, van de hand wees, en verklaarde, dat hij een wapenstilstand alleen dan kon aannemen, wanneer daarbij vergunning werd gegeven tot eene ruime proviandecring van Parijs. Ik antwoordde, dat deze vergunning eene zoo zeer van den status quo, afwijkende en elke billijke verwachting te buiten gaande militaire concessie zou wezen, dat ik hem vragen moest, welk equivalent hij in staat was daarvoor aan te bieden. Hij verklaarde, tot zulk een aanbod niet gemachtigd te zijn, en den eisch betreffende de proviandeering van Parijs te moeten doen, zonder ons daarvoor iets anders te kunnen aanbieden dan de bereidwilligheid der Parijsche regeering, om de Fransche natie in staat te stellen tot de verkiezing van eene Vertegenwoordiging, die waarschijnlijk zou leiden tot het optreden van een bestuur, waarmede het ons mogelijk zou zijn over den vrede te onderhandelen. Dit was het resultaat van onze onderhandelingen, dat ik aan den koning en zijne militaire raadslieden had voor te leggen. Z.M. Was terecht verbaasd over zulke buitensporige militaire eischen en teleurgesteld in de verwachtingen, die H.D. van de onderhandelingen met den heer Thiers gekoesterd had. De ongelooflijke eisch, dat wij de vrucht van alle inspanningen en overwinningen der laatste twee maanden zouden prijs geven en de zaken terug laten brengen tot het punt, waarop zij bij het begin der insluiting van Parijs geweest waren, kon slechts opnieuw het bewijs leveren, dat men aldaar naar voorwendsels zocht, om aan de natie de verkiezing van vertegenwoordigers te weigeren, maar niet naar eene gelegenheid, om die verkiezingen zonder stoornis te doen plaats grijpen. ‘Op mijn wensch, om voor het hervatten der vijandelijkheden nog eene poging tot schikking op andere grondslagen te beproeven, heeft de heer Thiers den 5den aan de voorposten nog eene conferentie met de leden der Parijsche regeering gehad, om hun hetzij een korteren wapenstilstand op den grondslag van den status quo, hetzij de eenvoudige uitschrijving der verkiezingen zonder eene conventie tot wapenschorsing voor te stellen, voor welk geval ik de vrije toelating en de bewilliging van alle, met de militaire veiligheid slechts eenigszins bestaanbare begunstigingen kon toezeggen.’ De onderhandelingen liepen dus op niets uit, dewijl een wapenstilstand met proviandeering van Parijs niet te bekomen was. De heer Thiers verliet den 7den October des morgens Versailles. De heer Von Bismarck eindigde zijne circulaire met de overtuiging uit te drukken, dat het den machthebbende geen ernst was; dat zij zoo min de verkiezing als den wapenstilstand wilden en juist daarom nietaannemelijke voorwaarden stelden. Zij deden alzoo den stap om niet afwijzend te werk te gaan jegens de mogendheden, op wier hulp zij hoopten. De heer Jules Favre beantwoordde deze circulaire door een dergelijk schrijven aan de Fransche diplomatische agenten, bij de vreemde hoven geaccrediteerd. Met bitterheid herinnert de minister dat de wapenstilstand door de vier groote Mogendheden was voorgeslagen; doch dat Pruisen, door onmogelijke voorwaarden, geen rekening van dat voorstel gehouden heeft.’ Pruisen wil Frankrijk vernietigen, om de heerschzucht dergenen die dit land regeeren te voldoen, zeide hij. De opoffering der Fransche natie is tot het handhaven hunner macht noodzakelijk. ‘....Pruisen heeft het denkbeeld van eenen wapenstilstand verstooten, door dezen aan niet-aanneemlijke voorwaarden te onderwerpen, en zijne legers hebben Parijs omsingeld. Men had aan dit land eene gemakkelijke onderwerping voorgespiegeld. Het beleg duurt nu sedert vijftig dagen en de bevolking wankelt niet. Het voorspelde oproer liet lang op zich wachten; het is op een den Pruisischen onderhandelaar gunstig oogenblik ontstaan, en deze heeft het den onzen als een verwacht helper aangekondigd; maar ten gevolge zijner uitbarsting heeft het, door eene ontzagwekkende stemming, het gouvernement der nationale verdediging doen wettigen, welk laatste daardoor in de oogen van Europa de bekrachtiging des rechts verwerft. Het gouvernement erlangde dus het recht, omtrent het voorstel van wapenstilstand der vier mogendheden, in onderhandeling te treden; het mocht, zonder zich vermetel te toonen, een goeden uitslag te gemoet zien. Met het verlangen plaats te maken voor de mandatarissen des lands en door dezen tot een eervollen vrede te geraken, heeft het de onderhandeling aangenomen en deze aangevangen in den volgens het volkenrecht bepaalden zin. De wapenstilstand moest bevatten: De verkiezing der afgevaardigden op gansch de uitgestrektheid der republiek, de overrompelde departementen niet uitgezonderd; een wapenstilstand van vijfentwintig dagen en eene volgens dat tijdsverloop geëvenredigde proviandeering.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Storm der schutters van de Pruisische garde op het dorp Le Bourget, op 30 October 1870.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Generaal Von Budritzki en het 2de bataljon der grenadiers van de garde, regiment ‘Koningin Elizabeth’ bij Le Bourget in den strijd van 30 October 1870.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De twee eerste punten werden door Pruisen niet betwist, ofschoon het omtrent de stemming in den Elzas en Lotharingen eenig voorbehoud maakte, waarover niet verder gehandeld werd, omdat het hoofdpunt, de bevoorrading, werd afgeslagen. Frankrijk beweerde dat deze laatste een noodwendig gevolg van den wapenstilstand was, aangezien het onredelijk zijn zou eene maand lang levensmiddelen te verbruiken, zonder te kunnen vechten en eindelijk den oorlog te zien hervat worden op het oogenblik, dat de bevolking door den honger zou afgebeuld zijn. De wapenstilstand zonder bevoorrading, dit ware de overgaaf op bepaalden oogenblik - de overgaaf zonder eer en zonder hoop. De heer Jules Favre laat niet na herhaalde malen in zijn circulaire op het punt neer te komen, dat het voorstel van de mogendheden voortkomt en te doen opmerken dat ‘Pruisen hetzelve trotsch terzijde stelt; misschien zullen zij (de mogendheden) eindelijk begrijpen wat Pruisen hun toebereidt, indien het door de overwinning in machte is om al zijne ontwerpen uit te voeren.’ Dat aankloppen om hulp werd echter aan eene doovemans-deur gedaan. Europa had wel schoone woorden, doch geen stoffelijke hulp voor het neergeslagen Frankrijk.... Den 14den November zond de heer Steenackers, directeur der telegrafen, uit Tours niet minder dan 226 depeches, welke door de photographie op eene zoo kleine schaal gebracht werden, dat eene postduif dezelve overdroeg, en hier moeten wij eenen naam vermelden die door de Franschen thans zooveel mogelijk wordt weggeschoven, omdat zij er niet toe kunnen besluiten te erkennen, dat een buitenlander hen, zoo niet eene uitvinding, dan toch eene ‘invoering’ bracht van welke zij ruimschoots gebruik hebben gemaakt. Het was namelijk een Belg, een Antwerpenaar in Parijs woonachtig, de heer Cassiers, welke de aandacht op die wijze van communicatie inriep; hij kende deze van ouds in zijn vaderland, waar de ‘duivendrachten’ eene uitgebreide liefhebberij uitmaken. Zeker is het dat die Antwerpenaar, in dit geval, aanzienlijke diensten bewees; maar ook dat de erkentenis zich immer liet wachten. Omtrent het punt van communicatie gedurende het beleg dient hier ter plaatse een woord nader gezegd te worden. De laatste posttrein verliet den 18den September 1870, langs den Westerspoorweg, Parijs. Van dat oogenblik was ook de insluiting volledig. Behalve de hooger besproken duiven, op welke de pinhelmen echter eene wat al te drukke jacht maakten en de hoop der Franschen meer dan eens verijdelden, had men ook de ballons die brieven uit Parijs voerden. Vierenvijftig ballons werden door de administratie opgelaten en 2½ millioen stuks brieven werden langs dien weg getransporteerd. Voor particuliere rekening stegen er insgelijks ettelijke ballons op. De Neptune vertrok den 23sten September, de generaal Cambronne, de laatste, den 28sten Jan. Gambetta was met den Armand Barbès weggevlogen. Verscheidene ballons werden door de Duitschers buit gemaakt. Eenige kwamen in België, in Nederland, in het hertogdom Nassau, in Noorwegen of in zee terecht, doch het overgroot getal bereikte volkomen het voorgestelde doel. De boodschappers en het smokkelen van brieven in karren met voeder of anderszins, werden insgelijks beproefd; doch het laatste middel vooral zette geen bloed bij. De voetboden waren iets gelukkiger. Trouwens na den 30sten October werd er van dit middel geen gebruik meer gemaakt. Het bezigen van honden, die met ballons buiten de insluiting gevoerd, hun huis binnen Parijs gemakkelijk zouden weten te vinden, gelukte zoo min als het varen onder water, het laten drijven van holle voorwerpen, met depeches gevuld, het zoeken van eenen uitweg door de onderaardsche groeven, de catacomben van Parijs. De Duitscher waakte over alles, spande netten in de Seine, schoot op de ballons, dresseerde valken en arenden ter aanklamping der duiven, ving de honden op, doorzocht als het ware elk stroopijl dat uit den omtrek van Parijs kwam en verijdelde alzoo veel list en spitsvinnigheid. Wij laten een aantal schermutselingen terzijde, melden ter loops dat in de laatste dagen van November het vleesch binnen Parijs gerationneerd werd, de aardappelen en groenten aan buitengewoon hooge prijzen werden verkocht; dat de brandstof schier ontbrak; het gas op het punt was van te ontbreken; dat men verbood nog langer brood te geven aan de paarden en andere dierenGa naar voetnoot1) - en wij komen tot de belangrijke operatiën, die generaal Trochu den 28sten November bij proclamatie aankondigde. Generaal Trochu, gouverneur van Parijs, kondigde den 28ten November eene reeks operatiën aan, door welke men de hand moest reiken aan de beweging van het Loire-leger. Generaal Ducrot, opperkommandant van het tweede leger, deed zulks in duidelijker bewoording. ‘Het oogenblik,’ zeide hij ‘is gekomen om den ijzeren gordel, die ons reeds te lang omknelt en ons in een langzamen en pijnlijken doodstrijd dreigt te versmachten, te verbreken.’ Hevig zou de eerste aanval moeten zijn, zegt de generaal; want men zou op de voorposten onverbiddelijke en stoute vijanden ontmoeten; doch de aanval zou de Fransche krachten niet te boven gaan. Geen hinderpaal zou weerstand bieden aan de 150,000 man en de 400 vuurmonden, waarvan twee derde ten minste van groot kaliber. Wat den Franschen soldaat nog moest aanmoedigen was de verzekering dat de vijand zijne beste troepen op de boorden der Loire had gezonden, ‘waar zij door de heldhaftige en gelukkige pogingen onzer broeders worden weerhouden. Moed dus, gaat hij voort, moed en vertrouwen! Denkt dat wij in die uiterste worsteling voor onze eer, voor onze vrijheid, voor het heil van ons dierbaar en rampzalig vaderland strijden; en indien deze beweegredenen niet voldoende zijn om uwe harten te ontvlammen, denkt dan aan uw verwoeste velden, aan uwe ten onder gebrachte huisgezinnen, aan uwe troostelooze zusters, vrouwen en moeders. ‘Moge dit denkbeeld u den dorst naar wraak, de verbeten razernij doen deelen welke mij bezielen en u den dood doen verachten. Wat mij betreft, ik heb besloten, ik zweer dit voor uw aanschijn, voor dat der gansche natie, ik keer slechts dood of overwinnend in Parijs terug. Gij zult mij zien vallen, doch zien wijken zult gij mij niet. Staat dan niet stil, maar wreekt mij. Vooruit dan! vooruit en dat God ons in zijne hoede neme!’ Ook de leden des gouvernements maakten eene proclamatie openbaar, waarin zij den Parijzenaar het groote en plechtige oogenblik van den uitval verkondigden. Alwie op dat oogenblik, nu de krijgsmacht ‘de hand gaat reiken aan de broeders der departementen’ de minste onrust in de stad zou verwekken, ‘zou de zaak harer verdedigers verraden en die van Pruisen in de hand werken.’ Evenals het leger, zegt de proclamatie verder, slechts verwinnen kan door de krijgstucht, zoo kunnen wij slechts weerstand bieden door eendracht en orde. Eene koortsachtige beweging heerschte binnen en ook buiten Parijs. Binnen had men de overtuiging dat men den ijzeren gordel zou breken, dat de troepen der Loire reeds opdaagden. Buiten was men bezield door de geestdrift van generaal Ducrot, die inderdaad de held van het oogenblik was. Het mag gezegd worden, Ducrot vocht ook als een leeuw; hij toonde wel dat hij zijn eed wilde gestand zijn; doch men wint of sterft niet juist als men wil, en onrecht deden hem later zijne politieke vijanden, die hem den hooger gedanen en onvervulden eed, als een verwijt aanrekenden. Te 1 uur 's nachts ving het vuur der forten aan, een vuur, dat als het ware zonder ademhalen werd voortgezet. Den 28sten had er eene verkenning in de richting van Buzenval en Boispréau plaats gehad. Des nachts deed zich eene beweging te Gennevilliers op; de vijandelijke stellingen tusschen Argenteuil en Bezons werden beschoten, en de Fransche troepen bezetteden Marante en Pont-aux-Anglais, terwijl men oostwaarts het plateau Avron bemachtigde. Den 29sten vielen de troepen van den generaal ten zuiden van Parijs aan. Admiraal Pothuau had voor doel de Gare aux | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeufs van Choisy-le-Roi te bemachtigen, waartoe onder ander de mariniers veel bijdroegen. Kolonel Valentin, aan het hoofd eener brigade der divisie Maud'huy, opereerde rechts in de richting van l'Hay, waar de Franschen de eerste linie bemachtigden. Het kwam echter zijnen oversten niet wenschelijk voor verder door te dringen en men gaf bevel van retireeren; doch naarmate Valentin achteruitging, daagden de Duitschers andermaal op, hoe hevig zij ook door de kanonnen der Hautes-Bruyères en het huis Millaud bestookt werden. Terzelfder tijd gaven de kanonneerbooten, de geblindeerde waggons op den spoorweg, de batterijen van Vitry, van Moulin-Saquet en van het fort Charenton vuur. Het heeft den Franschen niet aan moed ontbroken. De snelle was van het water der Marne had generaal Ducrot belet zoo spoedig als de operatiën zulks vereischten, over de rivier te rukken. De marsch kon eerst den 30sten 's morgens plaats hebben. Hadde hij vroeger plaats gehad, dan zouden de operatiën des vorigen dags een beteren uitslag hebben opgeleverd. Hoe hetzij Ducrot trok langs twee schipbruggen en de Joinville-brug de Marne over, terwijl generaal Susbielle, op de uiterste rechterzij den vijand met een hevigen aanval op Montmesly bezighield. Een oogenblik was hij meester van dit punt, doch voor de overmacht bezwijkende, trok hij op Creteil terug. Beneden het fort Nogent rukte eene andere kolonne over eene op de rivier geworpen brug over de Marne. Met geestdrift vielen de Franschen aan, bemachtigden het plateau van Villiers, doch aan de overzij des dorps hadden de Duitschers zich sterk genesteld en een verwoestend vuur bestookte daar, uit wel voorziene verschansingen, de aanvallen. Zoo hevig was dit vuur dat de Franschen wankelden. Ducrot en Trochu zijn echter daar; beiden werpen zich vooruit en hunne geestdrift bezielt andermaal den soldaat. De aanval wordt daarenboven voortreffelijk ondersteund door de artillerie van generaal Frebault. Boven Villiers was echter de worsteling ongelijk: de Franschen stonden in de vlakte terwijl de vijand, zooals wij zeiden, voortreffelijk verschanst zat. Te 5 uren werd het vuur gestaakt en aan weerszijden bracht men den nacht op de respectieve stellingen door. Generaal Renault werd doodelijk aan den voet gewond; generaal Ladreit de la Charrière, te Mesly gekwetst, stierf eenige dagen later aan zijne wonden. Het getal dooden was aanzienlijk. Terzelfdertijd poogde generaal Vinoy, ten zuiden, eenen aanval op Thiais en Choisy-le-Roi; ten noorden verkende men den omtrek van Groslay en Drancy. Te Epinay bemachtigden tweehonderd mariniers en het 1ste bataljon mobielen der Seine het kasteel dezer plaats; met bijlslagen dreven de zeelieden den Duitscher uit die schuilplaats, terwijl het 2de bataljon Epinay langs de andere zijde aantastte en huizen en barricades bemachtigde. Drie uren lang houdt het geweervuur aan, waarna deze troepen voor aanzienlijker krijgsmacht, van Orgemont opdagende, terugweken. Zij voerden tweeenzeventig krijgsgevangenen, waarvan een staf-officier, twee mitrailleuses, een klein kanon en twee vestinggeweren mede. De kommandant, baron Saillard, bezweek eenige dagen later, aan de drie wonden, welke hij te Epinay bekomen had. Als wij de Duitsche rapporten nagaan, vinden wij juist niet altijd de hooger opgeteekende voordeelen erkend. De uitval van den 29sten was inderdaad tegen l'Hay en Chevilly gericht en had eene hevige kanonnade van de zuidelijk van Parijs gelegen forten, en welke den ganschen nacht aanhield, tot inleiding. De Duitschers waren alzoo verplicht onder de wapenen te blijven, wel overtuigd dat dit geschutvuur slechts het voorspel van een grooter drama was. Inderdaad, bij het aanbreken des morgens, tusschen 7 en 8 uren, ontwikkelde zich de Fransche infanterie; doch de beweging had, ten gevolge van het welgericht Pruisisch voorpostenvuur, niet met de gewenschte orde en vaardigheid plaats. Slechts 3000 man opereerden met eenig welslagen en reeds te 10 uren was de aanval afgekaatst, die trouwens slechts geveinsd scheen te zijn. In den nacht van den 29sten op den 30sten, werden de Duitsche stellingen, vooral die der Beieren, door het geschut der zuidelijke forten op eene allerhevigste wijze bestookt. Het hagelde granaten bij honderden op de Beieren, zegt een Duitsch verslag, en echter hadden zij slechts twee dooden en veertien meest allen licht gekwetsten. Bulderiaan, zooals de Duitschers den Mont-Valérien noemden, andere forten en zelfs de wallen, mengden hunne stemmen in dat vreeselijk concert en van den Mont-Valérien werd het vuur tot 's namiddags, met vijftien à twintig schoten per minuut, doorgezet. De uitval, dien men verbeidde, had echter niet langs den zuidkant plaats, maar wel langs de zijde waar de Wurtembergers met zoo wat 10,000 man stonden, die natuurlijk voor den aanval van 40,000 plooiden; toen het 2de en 6de korps Pruisen ter hulp opdaagden, moesten de Franschen retireeren, doch zij hadden de dorpen Villiers, Champigny en Bonneuil, zuidoostelijk van Parijs, weten te bezetten. Terzelfdertijd hadden de Franschen de Pruisische garde en de Saksers, en het 4de Pruisische korps aangevallen, in welk laatste gevecht, dat te Epinay, ten westen van Saint-Denis plaats greep, de Duitschers een aanzienlijk getal dooden, waaronder zeventien officieren, opgeven. Ziehier eenige bijzonderheden over de Saksers die alom zoo heldhaftig standhielden; het waren deze troepen die den eersten schok onderstonden. Welhaast daagden drie Saksische regimenten, onder bevel van generaal Nehrhof, en eene Wurtembergsche brigade op, welke ten getalle van 18,000 naar het plateau stijgende, den Franschen den weg naar Champigny, Villiers en Noisy-le-Grand poogden af te snijden. Nogent en Mont-Avron wierpen echter eene hageljacht projectielen op de Saksers en in dit kruisvuur hadden geen troepen der wereld kunnen standhouden. Echter verlieten de Saksers het plateau eerst na het onmogelijke gepoogd te hebben. Villiers, Champigny en Brie bleven in de handen der Franschen. Er had een oogenblik verpoozing plaats gehad, waarna de Saksische kolonel Abendroth, Villiers aantastte en een gevecht lijf tegen lijf aanging. Men vocht met eene ongelooflijke wanhoop, razernij zullen wij zeggen. Hoe hardnekkig de Franschen de duur gekochte stelling verdedigden, toch moesten zij voor de Saksers wijken, die hen tot buiten Villiers achteruitsloegen en een aantal krijgsgevangenen bemachtigden. Kolonel Abendroth zou zijn zegerijken marsch nog verder doorgedreven hebben, ware hij daarin niet vertraagd geworden door eene batterij mitrailleuses, die dood en vernieling in zijne gelederen zaaide. Toch ging het voorwaarts, over de lijken van vriend en vijand heen, toen eindelijk de forten het vuur hernamen. De Saksiers hadden zich manhaftig gedragen, doch smartelijk was voor hen het slagveld. Talrijk waren hunne dooden en hadden zij wel is waar groote voordeelen behaald, toch bleven Brie en Champigny in de Fransche macht. Den 2den December overweldigden de Saksers echter Brie. 't Was eene heerlijke, flinke en geduchte positie voor de Franschen; doch zoo hevig, zoo onweerstaanbaar vielen de kloeke Saksers aan, dat zij welhaast het dorp bezetteden en 300 krijgsgevangenen maakten, terwijl de Wurtembergsche jagers, even krachtig, even stout aanvallende, Champigny bemeesterden. De krijgskans week echter andermaal. Het vuur der forten Noisy, Nogent, Rosny en van den Mont-Avron overkruiste op eene zoo moorddadige wijze het door de Saksers bemachtigde Brie, dat zij de positie andermaal moesten opgeven. Het was een infanterie-gevecht; de artillerie of cavalerie konden op het geaccidenteerd terrein niet opereeren. Champigny werd andermaal door de Franschen bezet. Veel bloed had het langs beide zijden gekost. In de gevechten van 30 November en 2 December geven de Saksers 76 officieren en 2100 soldaten als buiten gevecht gesteld op. Generaal Ducrot zeide in een dagorde, dat hij na twee dagen van roemrijke gevechten, zijne troepen over de Marne had doen terugtrekken, omdat hij de overtuiging bekwam dat elke verdere poging nutteloos was, dewijl de vijand zich gehaast had eene overgroote macht ter plaatse te brengen. ‘Indien ik,’ zegt hij, ‘de pogingen hernieuwd had, zou ik duizenden dapperen nutteloos hebben opgeofferd.’ De strijd zou echter slechts voor eene wijl geschorst worden. De dagbladen deelden over die gevechten hartverscheurende bijzonderheden meê. De correspondent van de Times, schreef eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdediging van Le Bourget tegen den aanval der Fransche mariniers in het gevecht van 21 December 1870.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wurtembergsche en Saksische troepen in het granaatvuur bij Villiers op 30 November 1870.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
treffende bladzij, die beter dan elke andere de afschuwelijkheid des oorlogs doet zien, en destijds door schier al de dagbladen werd opgenomen: ‘Niets ter wereld kan verschrikkelijker zijn,’ zoo schreef de correspondent, ‘dan dit slagveld, waar een ontelbaar getal lijken op den ijskouden grond lag, terwijl de zon hun strakke wezenstrekken bescheen en het kanon van Avron en Nogent uren ver de aarde daveren deed. Een der eerste groote groepen lijken, die ik zag, bestond uit een zestigtal Fransche soldaten, omringd door eenige Saksers en Wurtembergers; de meeste lijken der Duitschers waren reeds weggehaald en begraven. In het midden van de groep lagen een veertigtal Franschen, als 't ware in eene dicht aangesloten linie. Tusschen het eene en het andere lijk was geene opene plaats, waar een derde soldaat had kunnen vallen. Zij lagen uitgestrekt, schouder aan schouder, juist zooals zij in 't vuur hadden gestaan. De meesten lagen op den rug, de voeten naar Parijs en de hoofden naar Villiers gekeerd. Helaas! men kon zien, dat velen hunner - en ook anderen, die ik er vond - niet onmiddellijk gestorven waren, doch waarschijnlijk nog menig uur op den met sneeuw en ijs bedekten bodem hebben geleefd, zonder dat hun eene helpende hand was toegestoken. Een arm soldaat lag met zijn aangezicht op den grond. Hij had twee kogels in den rug; hij had zichzelf deels ontkleed, en was gestorven met de hand op elke wonde. Verscheidene ongelukkigen hadden hunne ransels neergeworpen, om die onder hunne hoofden te leggen en alzoo, rustende op eene peuluw, hadden zij den laatsten adem uitgeblazen. Anderen omklemden hunne veldflesch, maar zij waren niet bij machte geweest er de kurk af te trekken, en waren dus gestorven zonder in den doodstrijd hunne verdroogde lippen te kunnen bevochtigen. Sommigen hadden in hun naamloos lijden in de klei een kuil gegraven, waarin zij hun hoofd trachtten te bergen, doch zij hadden hun bloedig en met aarde bemorst gelaat naar den hemel gekeerd, vóórdat zij de eeuwigheid waren ingegaan. Ik zag er twee, die hunne wapens stijf in de hand hielden geklemd, alsof zij stervende met den vijand nog wilden worstelen. Er waren er wier gelaat den glimlach van een kind vertoonde. De uitdrukking van anderen daarentegen deed zien, dat zij een verschrikkelijken doodstrijd hadden geleden. Elke trek op hun gelaat was verwrongen; hunne beenen waren zoo krampachtig opgetrokken, dat de knieën stijf tegen de borst en de nagels hunner vingeren in de palm hunner handen gedrukt waren. Achter, voor en terzijde van deze zesenveertig lijken, zag men er nog een aantal verspreid, Saksers en Franschen. Een hunner had een ijzingwekkende wonde in het hoofd. Hij had zijne handen in zijne mouwen gestoken om ze te warmen; doch zijne muts was afgevallen en het bloed in zijn haar was tot klonten geronnen. Naast hem lag een ander, die een beschuit uit zijn knapzak en de veldflesch van zijne zijde had gehaald, om zich te laven. Meer dan één lag op den grond met de handen biddende gevouwen, en bij één vond ik eene kleine medaille, de H. Maagd voorstellende; een gedeelte van den rand was weggeschoten. De chassepots en naaldgeweren lagen nog in veler hand of arm. ‘Het plateau tusschen Villiers-Brie en Villiers-Champigny bood een soortgelijk schouwspel aan. Helmen, shacots, bajonetten en menig verzegelde brief aan dierbare betrekkingen en vrienden in Duitschland en Frankrijk lagen dooreen. Bij een kerkhof, nabij een der slagvelden gelegen, zag ik 200 à 300 gesneuvelde Franschen bijeengebracht, om er begraven te worden. Het waren reguliere troepen; velen hunner waren ten minste 25 à 30 jaar oud. Het was dus grootendeels de bloem der natie, welke voor Parijs werd weggemaaid.’ IJselijk voorwaar! En terwijl die ongelukkigen daar, op den kouden grond, in eene snijdende November-Decemberkoude stierven, juichten de nog levenden over de behaalde voordeelen! Het was vooral in het gevecht van 2 December dat de ambulances, aan de Fransche zijde, wonderen van opoffering aan den dag legden. De broeders der christelijke leering kwamen, in het hevigste van het gevecht en onder de kogels, de gekwetsten opnemen, welke onverschrokken handelwijze zelfs de bewondering des vijands opwekte. Die nederige broeders vergolden grootmoedig al den hoon, al de beleedigingen, al den laster die zij van het Voltairiaansche Frankrijk te verduren hadden. Op die bloedige beweging volgden eenige dagen rust, ten minste als men de schermutselingen rust noemen mag. Den 5den December schreef generaal Von Moltke eenen brief aan generaal Trochu, hem berichtende dat het Loire-leger verslagen en den 4den, Orleans weer door de Duitschers bezet was. De Pruisische chef van den staf bood een vrijgeleide aan indien een der officieren zich van de waarheid van zijn gezegde wilde overtuigen. De gouverneur van Parijs antwoordde, in even beleefde bewoordingen als de kennisgeving was opgesteld, dat hij vermeende van het aanbod geen gebruik te moeten maken. Dit antwoord werd echter slechts gegeven door den ministerraad en dit na eene lange beraadslaging, in welke de denkwijzen omtrent het al of niet aanknoopen van vredesonderhandelingen zeer verschillend waren. De denkwijze van generaal Trochu behaalde de bovenhand; zij werd saamgevat in de woorden combattre, combattre encore, combattre toujours. Het laatste was er te veel.... Wij hebben vroeger reeds gezien dat de Duitscher zich bedrogen had, toen hij waande dat, na de herbezetting van Orleans, het Loire-leger vernietigd was..... De oproerige tirailleurs van Belleville, zoo moedig in de straat van Parijs, hadden zich integendeel in de laatste gevechten, te Creteil, schandelijk gedragen: tot tweemaal toe hadden zij de hielen gelicht en den hun toevertrouwden eerepost verlaten. Generaal Clement Thomas eischte hunne ontwapening en ontbinding, en de daging van Flourens, hun kommandant, voor den krijgsraad. 't Was trouwens gewis de eerste maal niet, dat die manifesteerders zich laf gedroegen. Het was omtrent dien tijd dat onder ander hunne collega's, op de meest barbaarsche en lafhartigste wijze, een weerloos kommandant der nationale garde, Arnaud, te Lyon vermoordden. Te Nuits waren de Franschen geslagen, en in stede van op te rukken en zich met de Pruisen te gaan meten, school het grauw te zamen; het heulde en wuifde met zijne roode vlaggen, het dreigde de overheid, het eischte bloed - en bij gemis van Pruisisch bloed, bezwadderde het zich met Fransch bloed, omdat Arnaud geweigerd had alarm te doen trommelen, zijne soldaten tegen het stadhuis te doen marcheeren en de hand te leenen om al wat autoriteit was neer te schieten. De vrouwen ontbraken in die bloedmorserij niet. Arnaud stierf onder den kreet van vive la république. Hij was, alvorens door het schuim gefusilleerd te worden, ijselijk door de Lyonsche harpijen gemarteld, omdat hij volgens haar op het volk, anderen zeggen drie revolverschoten in de lucht, gelost had. Gambetta was te Lyon aangekomen om de begrafenis bij te wonen. Trouwens de rouw was algemeen. Voorwaar de rooden hebben daar en elders menige bladzij bij hunne geschiedenis gevoegd, die juist niet uitblinkt in vaderlandsliefde..... Laat ons in afwachting van den grooten uitval die den 21sten moest plaats hebben, in eenige bijzonderheden opzichtens den toestand van Parijs treden. De winter was met eene buitengewone hevigheid ingevallen, zoo hevig dat meer dan vijftig schildwachten op de voorposten doodvroren en er meer dan twaalfhonderd soldaten met bevroren ledematen in de hospitalen lagen. In de stad zelve, waar de armoede dagelijks grooter werd en waar het getal gebreklijders met meer dan honderdduizend vluchtelingen uit den omtrek vergroot was, had men niet alleen gemis aan brandstof, maar aan deksel en kleederen. Pokken en typhus rukten een aantal ongelukkigen weg. In de laatste acht dagen van December stierven er 3280 personen, dus 550 meer dan in twee voorgaande weken. Het cijfer kan echter niet als officieel opgegeven worden. Het gas bestond niet meer. De prachtige boomen der Avenues en der bosschen van Vincennes en Boulogne werden deels neergehakt om tot brandstof te dienen. Het volk bemachtigde overigens wat het bemachtigen kon. Het voedsel bestond uit paardenvleesch en brood; want rattevleesch, dat niet zelden met specerij en champagne werd toebereid, was eene lekkernij, en trouwens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene rat werd aan 60-80 centiemen en zelfs 1 franc verkocht. Het paardevleesch werd nu per 30 grammen uitgedeeld en de voorraad beliep slechts 40,000 stuks dezer dieren. Met geld kon men echter hier en daar een lekker beetje bekomen: eene terrine paté de foie gras werd 500 fr., eene pot zalm 200 fr., eene doos bouillonkoekjes 50 fr., het vleesch der twee beeren uit den acclimatatie tuin 14 fr. per kilo betaald; terwijl het gedenkwaardig blijven zal dat men zelfs de twee olifanten uit dien tuin, de schier wereldberoemde Castor en Pollux, onder den kogel vallen deed om hun vleesch aan de hongerige lekkerbekken op te dienen. Een Engelschman, sir Robert Wallace, tijdens het beleg in Parijs gebleven, deed zich door zijne schitterende menschenliefde opmerken: in den aanvang van December stortte hij 200,000 fr. in de handen van het bestuur der godshuizen en bestemd ter uitdeeling van brandstof onder de armen; den 21sten gaf hij nogmaals 60,000 fr., waarvan 20,000 voor de gekwetsten en 40,000 voor de weduwen en weezen der in den strijd gevallenen. Ook de met fortuin bedeelde Franschen gedachten mild den behoeftige en gebreklijdende. Veel ellende werd er verhoed, doch haar ten eenenmale vernietigen was eene onmogelijkheid. Trouwens het Parijsch volkje leefde er over het algemeen nog al tamelijk vroolijk op in. Het gouvernement reikte aan de behoeftigen bons uit van 10 centimes, die door de bakkers als geld ontvangen werden; in de cantines kreeg men voor 5 centimes eene portie soep met wat vleesch. Nog andere maatregelen werden er genomen, doch helaas! wat mocht het baten. En in al die ellende, in al die kommer stookten de rooden nog kwaad vuur, wierpen, in hunne vergaderingen, de schuld van het lijden op Trochu en zijn gouvernement; verweten hen te heulen met den belegeraar en beweerden dat de guillotine alleen een redmiddel voor Frankrijks rampen was. Gewis, indien zij aanving met Frankrijk van de rooden zelf te ontlasten..... Wat het lijden nog vergrootte was de dronkenschap; onder de soldaten en garden werd een ontzettend misbruik van sterken drank gemaakt en de geneesheeren schreven hieraan toe dat de wonden der troepen een zoo gevaarlijk en ontstekend karakter aannamen. Hoe was het buiten, bij de insluitingstroepen gesteld? Een correspondent schreef in den aanvang van December, na op het heimelijk ongeduld der Duitschers gewezen te hebben, dat men door geen bombardement een einde aan de belegering maakte: ‘Er heerscht onder een zoo groot getal soldaten, zooals te verwachten is, veel ziekte; maar niettegenstaande den regen van November en de hevige koude van December, durf ik zeggen dat de Duitsche troepen zich in voortreffelijken gezondheidstoestand bevinden. Zij lijden door de koude, zijn door den regen als doorweekt en beroerd, maar zijn rustig en gelaten. De overheid zorgt nu voor warmer kleedingstukken. Gebrek aan voedsel en brandstof is in den omtrek van Versailles zeer groot,’ doch natuurlijk niet voor de Duitschers, 't geen niet belette dat, wat de correspondent ook zegge van ‘rust en gelatenheid’, de Duitscher vrij luid naar het einde van den oorlog verlangde. Trouwens de tegenstand dien Parijs bood viel hem niet in de hand. Hans Wachenhusen schreef den 13den December uit Versailles: ‘Het beleg van Parijs is eenmaal ondernomen en moet nu ook worden voortgezet, schoon men zijdelings wel zeide dat het beter geweest ware, zoo men zich met die vervelende insluiting niet hadde ingelaten; zij heeft aan de Parijzenaars gelegenheid gegeven te toonen, dat men eene stad met millioenen inwoners proviandeeren kan en aan ons de gelegenheid om ons geduld en onze tucht in den hoogsten graad op de proef te stellen.’ ‘Parijs werd dus ingesloten en bood, tegen onze verwachting, reeds drie maanden lang weerstand. Parijs had levensmiddelen meer, Metz minder, dan wij verwacht hadden - ‘tot ons geluk, want zonder de laatste omstandigheid zouden wij (waarom het nu niet bekennen?) waarschijnlijk gedwongen geweest zijn het beleg op te breken. Het Loire-leger had zich dan met het te Parijs gevormde leger te velde, de mobielen en francs-tireurs der hoofdstad vereenigd, beiden hadden het Noorderleger krachtdadig kunnen ondersteunen en wij hadden waarschijnlijk achter Meaux onze stellingen moeten nemen. De meesterlijkste oorlogsplannen en dat geluk, zonder hetwelk niets gelukt, hebben alles ten onzen gunste beschikt. Metz capituleerde,’ en de beschikbare troepen van die vesting en Straatsburg konden gebezigd worden, deze voor de insluiting, gene om de legers der Loire en dat van het noorden te bestrijden. Hoe hard het den Duitscher dan ook viel den oorlog voort te zetten, hoe ontevreden hij dan ook ware over het uitblijven van het zoo lang verwachte bombardement, had de Pruis vooral te Versailles een dag beleefd die zijne eigenliefde in hooge mate moest streelen. Den 16den des avonds kwam te Versailles de deputatie van het Noord-Duitsche parlement aan, die den koning van Pruisen den titel van keizer - waarvan het initiatief door den koning van Beieren genomen was - kwam geluk wenschen. Duitsch keizer, die lang door Pruisen heimelijk nagejaagde titel, was eindelijk verkregen! Daarenboven die proclamatie had te Versailles, in de prachtige spiegelzaal (salle des glaces) en in tegenwoordigheid der Duitsche vorsten plaats. Gisteren vorstje van Brandenburg, vandaag Duitsch keizer, omstuwd door het grootste deel van Duitschland! Voorwaar het zal dagteekenen in de geschiedenis.... Had de sterke vorst in den aanvang der maand de operatiën bemoeilijkt, de daarop invallende regen en dooi maakten deze nog onmogelijker; doch daarvan hield de bevolking geen rekening en men ging zoo ver dat men den generaal als een misdaad aanwreef niet meer uitvallen te hebben gedaan: dus niet meer bloed nutteloos te hebben vergoten! Pas liet de weergesteltenis echter de beweging toe, of (den 21sten) de troepen van Vinoy opereerden weer te Neuilly-sur-Marne, Ville-Evrard en Maison-Blanche. Admiraal la Roncière viel Bourget aan met mariniers, linietroepen en mobielen, die echter niet gelukte, evenmin als die van den volgenden dag. Generaal Ducrot bezette de hoeve van Groslay en Drancy. De Mont-Valérien opereerde in de richting van Montretout, Buzenval en Longboyau. De kommandant Faure bemachtigde het eilandje Chiard, te Chatou. Te Bourget werd een broeder der christelijke leering, Nethelm, door een Pruisischen kogel neergeschoten, op het oogenblik dat hij eenen gekwetste op het slagveld zelf verzorgde. Was het moedwil, was het toeval? Wij gelooven aan het laatste. Het zou al te barbaarsch zijn te denken dat de mensch zoo diep beneden den Roodhuid kon afdalen om dengene te dooden, die enkel komt om het gruwelijk lijden te verzachten. Wij laten dan ook voortaan de wederkeerig toegebrachte beschuldigingen ter zijde, dat er met voorbedachtheid tot zelfs op de ambulancen geschoten werd. Heeft dit plaats gehad, laat ons dan nog een sluier over zooveel ontaarding werpen en niet allen schandvlekken omdat er eerlooze uitzonderingen waren. Wat de broeders betreft deze verdienen allen lof. De beroemde doctor Ricord, oppergeneesheer van de ambulances der pers, heeft hun meer dan eens het schitterendste bewijs van bewondering over al hunnen moed en opoffering gegeven. Vroeg en laat, in regen en bij vorst, in de ambulance gelijk onder de kogeljacht, waren zij aanwezig en niettemin waren sommigen grijsaards, spierwit van haren en met gekromde ledematen. - ‘Omhelst men elkander in uwe orde?’ vroeg doctor Ricord aan een dezer eenvoudige kloosterlingen, op een vroegen morgen in de ambulance. - ‘Voor zoover ik weet, is zulks niet verboden,’ luidde het antwoord. - ‘Welnu, breng dan dezen, mijnen broederkus aan de uwen over,’ ging Ricord voort en omhelsde den grijsaard; ‘het zij de uitdrukking mijner bewondering voor al het goede dat gij den lijdenden natuurgenoot bewijst!’ en de beroemde geneesheer weende van aandoening. De vorst viel andermaal in en maakte den 25sten alle werking onmogelijk. Den 27sten December ving eindelijk het bombardement der forten aan. De vijandelijke batterijen, bewapend met stukken van verre dracht, wierpen eene jacht van projectielen op de oostelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdrijving der Franschen van de hoogten bij Villiers door het 3de bataljon van het koninkl. Saksische regiment infanterie No. 106, op 30 November 1870.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het koninklijk Saksische regiment schutters No. 108 in het gevecht bij Villiers, op 2 December 1870.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
forten, van Noisy tot Nogent en het noordelijk gedeelte van het plateau Avron. De batterijen waren, bij groepen van drie, opgericht te Raincy, te Gagny, te Noisy-le-Grau en aan de Gournay-brug. Groot waren de verliezen op gemeld plateau, waar de troepen geene schuilplaatsen vonden, en toen den 29sten zware Krupp-kanonnen, aan de Duitsche zijde het vuur nog kwamen versterken, waren de Franschen verplicht de positie op te geven en vijfenzeventig zeestukken, die men daar telde, achteruit te brengen. Den 5den Januari openden de batterijen te Chevilly, Thiais, Fontenay, Chatillon en Meudon het vuur op Moulin-Saquet, de Hautes-Bruyères, Vanves en Issy. Dagelijks werden er duizenden bommen uitgeworpen, waarvan er omtrent 500 binnen den ringmuur vielen, en wel te Montrouge, Auteuil, Grenelle, Vaugirard en Point-du-Jour. De projectielen wogen 60 kilo, en hadden 22 centimeters middellijn en 65 centimeters hoogte. Op het fort Nogent vielen er 10,000 bommen, die weinig schade toebrachten; rondom het fort vielen er tusschen de 20 a 25,000. Slechts twee personen werden gekwetst. Op Vanves kwamen er zoo wat 6000, en buiten het fort 10 a 12000 neer. Men telde daar vier dooden en tien gewonden. De verre afstand deed dus veel kruit verspillen, zonder een gewenscht doel te bereiken. De krupp-kanonnen wierpen bommen van 94 kilo uit. In de stad was het getal dooden grooter. Ziehier de officieele opgave van 5 tot 13 Januari.
Onder de dooden telde men 18 kinderen, 12 vrouwen en 21 mannen; onder de gekwetsten 21 kinderen, 45 vrouwen en 72 mannen; alzoo: 39 kinderen, 57 vrouwen en 93 mannen. In den nacht van 5 op 6 vielen er houwitsers in de wijken Montrouge, het Observatoire, de Luxembourg, Val-de-Grace en het Panthéon. Den volgenden nacht vielen de bommen op de wijken Val-de-Grace, Notre Dame-aux-Champs, Plaisance, Javal, Grenelle en Auteuil. In die van 7 op 8 vielen een honderdtal houwitsers bij het Observatoire, in den tuin van de Luxembourg en omliggende plaatsen; men telde 120 schoten per uur. In den daarop volgenden nacht, van 9 uren des avonds tot 5 uren des morgens, telde men 900 schoten. De Val-de-Grace, de Sorbonne, de bibliotheek Sainte-Geneviève, de kerken van Saint-Etienne-du-Mont, Sainte-Geneviève, Saint-Sulpice en Vaugirard, de gevangenis der Santé, de kazerne Vieux-Colombier en het omnibus-depot werden beschadigd. De projectielen vielen tot in den tuin van de Luxembourg en tot in de Rue Clement op 550 meters van de Pont-Neuf. De nacht van den 8 op 9 was inderdaad een der verschrikkelijksten: er viel onder ander een houwitser in de slaapkamer van het Saint-Nicolas-gesticht, Rue Vaugirard. De broeders deden de kinderen naar beneden in de kelders gaan, toen plotseling een houwitser door het dak sloeg en tot in de zaal drong waar de kinderen zich bevonden. Barstende doodde het projectiel vijf kinderen en kwetste zes anderen zeer ernstig. Deze ramp ontroerde een zeker gedeelte dezer wijk, doch niet gansch Parijs, hetwelk de ramp slechts de volgende dagen en uit de dagbladen vernam. Het bombardement was trouwens voor velen eene soort van gala vertooning, vooral voor de gamins, die ter plaatse snelden waar een houwitser barstte en de scherven bemachtigden, om ze als curiositeiten voor een paar sous aan den man te brengen. In den nacht van 9 op 10 telde men meer dan 300 houwitsers die in de wijken Saint-Victor, Jardin-des-Plantes, Val-de-Grâce, Notre-Dame-des-Champs, in de wijk der Ecole-Militaire, Maison-Blanche, Montparnasse en Plaisance vielen. Binnen het tijdsverloop van vier uren vielen er 50 in den omtrek van het Panthéon. De schade was aanzienlijk groot. In de wijk der Gare stichtte een der bommen brand in een houtmagazijn, welke echter spoedig gebluscht werd. Erger was het beschieten der schuilzalen en ambulances. De huizen la Pitié, Sainte-Pélagie en dat van de broeders der Christelijke Leering werden zwaar geteisterd. Hevig was het bombardement in den nacht van 10 op 11; de linkeroever der Seine werd druk beschoten. De houwitsers troffen de wijk der Invalieden, het Panthéon, Saint-Sulpice, Sorbonne, de Jardin des Plantes; de wijken van Vaugirard en Grenelle werden letterlijk doorkerfd zegt het officieel blad. De nachtwakers aan de Invalieden telden van 9 uren des avonds tot 3 uren des morgens 237 schoten. Niet minder dan 89 bommen vielen er op Vaugirard en 28 op Grenelle en de voorstad Saint-Germain; 23 houwitsers vielen in den omtrek van het paleis van de Luxembourg, het Panthéon en Val-de-Grâce. Dien nacht barstte de brand op acht verschillende plaatsen uit en een vijftigtal particuliere woningen werden min of meer beschadigd. Wat betreft de openbare gestichten welke door de Pruisische kogels geteisterd werden, onder deze telde men de polytechnische en de geneeskundige scholen, het klooster van Sacré-Coeur, de Salpétrière, het hoofdgebouw van openbaar hulpbetoon, de smelterij Cael, het huis van doctor Blanche. In den nacht van 11 op 12 schoot men 250 houwitsers, waarvan er 125 op den linkeroever ontploften en dus nogmaals in de reeds genoemde wijken. Nogmaals werden 43 woningen beschadigd en de Normaalschool, de Saint-Nicolas-kerk, het jonge Blinden gesticht, de godshuizen van l'Enfant-Jésus en der Maternité, de bakkerij der godshuizen min of meer zwaar geteisterd. In het gesticht der blinden telde men vijf slachtoffers en in dat der Maternité werden vijf leerlingen-vroedvrouwen gekwetst. De daarop volgende nacht was met minder noodlottig. De zware mist belette wel is waar het uitwerksel des bombardements na te gaan, doch men telde andermaal 250 schoten, waarvan er nogmaals het gesticht der jonge blinden, verder het hospitaal van Lourcine, de ambulance van Sainte-Périne, die der Dames-Augustines en de Compagnie des petites voitures troffen. Een aantal houwitsers vielen in den plantentuin en op de centrale bakkerij (Rue Scipion). Geen beter verslaggever dan de ooggetuige: het Journal des Débats van den 10den Januari. Het blad zegt onder ander, dat, in aanmerking genomen de groote hoeveelheid houwitsers, deze echter meer gedruisch hebben gemaakt, dan wel werk afgedaan. ‘Inderdaad, de rampen zijn niet zoo talrijk geweest, als zulks te duchten was, als men vreesde te zullen vernemen. Een groot getal bewoners (der 4de, 5de, 6de, 7de 14de, 15de en 16de arrondissementen) oordeelden het voorzichtig naar den rechteroever te vluchten; anderen in de kelders de wijk te nemen.’ Behalve de afgeslagen balcons, de geknotte gevels, de neergeworpen muren, de tot splinters geslagen deuren en vensters, welke de ooggetuige opteekent, meldt hij ook eenige der dooden en gekwetsten welke wij reeds hooger vermeld hebben; verder het vernielen der serre voor orchideeën in den plantentuin, welk nadeel op 600,000 franken werd berekend. In de ambulance van het lyceum Napoleon was men gedwongen de gekwetsten in de kelders af te laten. In een der huizen tusschen het Odéon en de geneeskundige school sloeg eene houwitserscherf eenen Amerikaan den voet af, op het oogenblik dat hij zich van zijn schoeisel ontdeed om zich te rust te begeven. In het dépôt des petites voitures sloeg een houwitser zestien paarden dood. Wij herhalen, het bombardement verwekte te Parijs de gelijkheden niet welke wij te Straatsburg opteekenden; de uitgestrektheid der stad komt hierbij gewis in aanmerking. Het gouvernement protesteerde in eene circulaire, aan zijne diplomatische agenten gericht, tegen de afschuwelijkheid eens bombardements waaraan Parijs onderworpen werd; doch dewijl het in de plannen des veroveraars lag, Parijs te knakken en de hoofdstad door den hongersnood nog niet te temmen was, bleef er den Duitscher niets over dan de beschieting. ‘Wij klagen, zegt het document, onder dagteekening van 9 Januari, wij klagen, de behandeling welke de Pruisische armee niet vreest Parijs op te leggen, bij de Europesche kabinetten, bij de openbare denkwijze der wereld aan. Straks vier maanden houdt Pruisen die groote hoofdstad ingesloten en hare twee millioen vierhonderd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duizend inwoners gevangen. Het leger had gehoopt deze laatsten binnen weinige dagen te onder te brengen; het hoopte op de muiterij en de wankelmoedigheid. Die helpers niet opdagende, heeft men de uithongering te hulp geroepen. Dewijl men den belegerde overvallen heeft, op een oogenblik dat hij beroofd was van hulpleger en zelfs van georganiseerde nationale garde, heeft men de stad met alle gemakkelijkheid door ontzagwekkende werken, bezet met batterijen, die op een afstand van acht kilometers den dood brengen, kunnen omringen. Achter dien wal verschanst, heeft het Pruisisch leger den aanval van het garnizoen afgeslagen. Daarna heeft het eenige der forten gebombardeerd: - Parijs heeft stand gehouden. Dan, zonder voorafgaande waarschuwing, heeft het Pruisisch leger overgroote projectielen, waarmee zijne schrikwekkende kanonnen op twee uren afstand de stad kunnen treffen, uitgeworpen. Sedert vier dagen duurt dat geweld voort. Verleden nacht zijn er meer dan twee duizend bommen op de wijken Montrouge, Grenelle, Auteuil, Passy, Saint-Jacques en Saint-Germain gevallen. Het is alsof zij met voldoening op de hospitalen, ambulances, gevangenhuizen, scholen en kerken gericht worden. Kinderen en vrouwen werden in hunne bedden vermorzeld. In Val-de-Grâce werd een zieke op den slag gedood en verscheidene zieken werden gekwetst. Deze slachtoffers zijn talrijk en er werd hun geen middel aangegeven om zich tegen die onverwachte verzwaring te vrijwaren. De wetten der zedeleer veroordeelen luid deze laatste. Te recht bestempelen zij met den naam van misdaad, den dood die buiten de wreede noodwendigheid des oorlogs plaats grijpt. Welnu, die noodwendigheid heeft nimmer het bombardement der private gebouwen, den moord van vreedzame burgers, de vernieling der gastvrije schuilplaatsen verontschuldigd. Het lijden en de zwakheid hebben altijd genade gevonden voor de macht, en als zij deze niet hebben ontwapend, dan hebben zij haar onteerd.’ De circulaire steunt zich hier op den in deze zaken meest geaccrediteerden schrijver, die zegt dat het een gebruikelijke regel is, den belegerde te verwittigen wanneer het bombardement aan vangt, opdat niet-strijders en vooral de vrouwen en kinderen voor hunne veiligheid zouden kunnen zorgen. Mocht er echter mogelijkheid bestaan de vijandelijke stelling te bemeesteren, dan zou de niet-waarschuwing geene schending der oorlogswetten zijn. De uitlegging dezer bepaling is echter duidelijker in het voordeel van Parijs, en het gouvernement der nationale verdediging haalt haar in zijne circulaire aan. De oorlog, zegt ze, is eene worsteling tusschen twee Staten, niet tusschen particulieren. ‘Zooveel mogelijk deze laatsten sparen, dat is het kenmerkend karakter van den beschaafden oorlog. Ten einde groote centrums van bevolking tegen de oorlogsgevaren te beveiligen, verklaart men ze zeer dikwijls opene steden. Zelfs indien er spraak is van versterkte steden, eischt de menschelijkheid dat de bewoners verwittigd worden omtrent het oogenblik van het openen des vuurs; en dit telkenmale dat de militaire operatiën zulks toelaten.’ Hier is de twijfel niet meer mogelijk, zegt de circulaire. Het bombardement van Parijs is niet de preliminaire eener krijgskundige werking; het is eene koel overlegde, stelselmatig voltrokken verwoesting en welke slechts ten doel had, door brand en moord, den schrik onder de bevolking te werpen. En het is Pruisen dat die niet-noembare onderneming pleegt op eene hoofdstad, welke zoo vaak zijne gastvrije muren voor hetzelve opende.... De delegatie van Bordeaux, bestaande uit de gouvernementsleden Crémieux, Gambetta, Fourichon en Glais-Bizoin, sloot zich bij de hooger gemelde protestatie hunner collega's te Parijs (Trochu, Favre, Em. Arago, Ferry, Picard, Garnier-Pagès, Jules Simon en Pelletan) aan. Reeds in de maand December, en ook vroeger, zooals wij gezegd hebben, hadden zich de hevigste klachten tegen het gouvernement van Parijs en hoofdzakelijk tegen generaal Trochu opgedaan. Dat alles was begrijpelijk. De intendances waren allerellendigst ingericht. Vaak had het leger gemis aan de hoogst noodwendige behoeften. De schildwachten bevroren niet zelden op hunnen post. De typhus woedde verschrikkelijk in het leger. De ijzerharde grond en de koude (den 26sten December 12 gr. onder nul Celsius) deden vele operatiën mislukken - en dat alles was, zoo raasde men, de schuld van Trochu, die tevens beschuldigd werd soms van een slecht plan, dan weer geen vast plan te bezitten! ‘De generaal,’ zegt een Engelsch correspondent in Parijs verblijvende, ‘de generaal heeft gebreken, hij wordt als wankelend beschouwd, hij denkt te lang en schrijft en spreekt te veel, maar hij is een knap mensch en vat zijne taak te ernstig op om in staat te zijn een komedie te doen opvoeren. Ik hoor theoriën verkondigen als: ‘Trochu moet worden gedood, dit is alles wat noodig is,’ en toch moet ge hooren met hoeveel eerbied zijn staf spreekt van zijne onversaagdheid bij alle gelegenheden. Ik geloof dat men het recht niet heeft aan te nemen, gelijk door zoovelen gedaan wordt, dat generaal Trochu een gek is, omdat zijn systeem niet duidelijk is, of dat zijn leger uit lafaards bestaat, omdat het niet met goed gevolg strijdt. Ik meen te mogen gelooven dat de operatiën van Trochu wel waardig zijn met aandacht te worden onderzocht. ‘Trochu is een man van groote vasthoudendheid. Hij is zeer langzaam in het nemen van besluiten, misschien veel te langzaam, maar houdt met buitengewone strengheid vol aan hetgeen hij besluit. Het is natuurlijk, dat hij, met een plan om Parijs te deblokkeeren in zijne gedachte, hetwelk hij niet kon ten uitvoer brengen vóordat de tiende week der belegering aangebroken was, ongaarne liet varen wat zooveel moeite had gekost om tot rijpheid te komen. Indien hij zijn plan niet op de eene wijze kan uitvoeren, zal hij het op eene andere trachten te doen? Wat was dat plan? Negenennegentig van de duizend Franschen zullen u zeggen, dat hij door hevige gevechten door den Pruisischen kring van insluiting zal trachten te komen. Het is mogelijk, dat generaal Trochu voor een oogenblik die verwachting heeft gekoesterd, toen een ander Fransch leger ter hulpe scheen te snellen; zonder bijstand van buiten, een bijstand in alle gevallen zeer twijfelachtig, is generaal Trochu stellig te voorzichtig om niet zeer goed te begrijpen, dat niets gevaarlijker kon zijn dan eene poging om zich door de Pruisische liniën heen met het Loire-leger te vereenigen. Daartoe bestond kans, maar op die kans kon niet gerekend worden. Trochu is een te goed beoordeelaar, om niet te weten dat de driedubbele insluitingslinie door de reeks aanvallen ondoordringbaar is, en hij zal met zijn hoofd niet tegen een steenen muur loopen. Zijn eigenlijk plan is de communicatie van het insluitingsleger te verbreken.’ In Januari beschuldigde men hem openlijk van verraad. Wel verwonderlijk dat dit niet reeds op den eersten dag plaats greep.... De generaal protesteerde den 11den Januari uit al zijne kracht; doch het mocht niet baten. De geruchten volgden hunnen loop, niettegenstaande de drukpers gemuilband was. Laat ons nog eenmaal tot de diplomatische onderhandelingen terugkeeren: Onder dagteekening van den 13den Januari had het diplomatisch corps, te Parijs aanwezig, eene nota aan graaf Von Bismarck gezonden, ten gevolge eener beraadslaging, bij welke zich de consulaire agenten hadden aangesloten van die landen, wier gezanten niet te Parijs waren. ‘Reeds verscheidene dagen, zegt de nota, zijn bommen in groot getal, afkomstig uit de plaatsen door de belegeringstroepen bezet, tot in het binnenste van Parijs gedrongen. Vrouwen, kinderen en zieken worden er door getroffen. Onder de slachtoffers bevinden er zich verscheidene, die tot de onzijdige staten behooren. Het leven en de bezittingen der in Parijs wonende personen van alle nationaliteiten, verkeeren in voortdurend gevaar. Deze feiten hebben zich voorgedaan, zonder dat de ondergeteekenden, die grootendeels op dit oogenblik slechts de roeping hebben van te waken op de veiligheid en de belangen hunner nationalen, door eene voorafgaande waarschuwing, in staat gesteld zijn hen tegen de hun dreigende gevaren te beschermen en aan welke zij zich niet konden onttrekken, om reden van heirkracht, vooral uit hoofde der moeilijkheden welke de oorlogvoerenden tegen hun vertrek opwierpen. In tegenwoordigheid van gebeurtenissen welke een zoo ernstig karakter dragen, hebben de leden van het diplomatisch corps, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wurtembergsche artillerie op de hoogten van Villiers in den strijd van 2 December 1870.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Saksische 24-ponders-belegeringsbatterij voor het fort Rosny.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarbij zich, in afwezigheid hunner respectieve gezanten en legatiën, de ondergeteekende leden van het consulaire corps hebben aangesloten - in het gevoel hunner verantwoordelijkheid jegens hunne gouvernementen en doordrongen van het plichtbesef opzichtens hunne landgenooten - het noodig geoordeeld zich onderling te verstaan over de te nemen besluiten. Die beraadslagingen hebben de ondergeteekenden tot het met algemeene stemmen genomen besluit geleid om te verzoeken, dat, gelijkvormig de in het volkenrecht erkende grondbeginselen en gebruiken, er maatregelen worden genomen, om aan hunne nationalen toe te laten zich zelf en hunne eigendommen in veiligheid te stellen. Met vertrouwen de hoop uitdrukkende dat Uwe Excellentie in den zin hunner vraag, bij de militaire overheden zal willen intervenieeren, nemen de ondergeteekenden deze gelegenheid waar, heer graaf, u te verzoeken de verzekering hunner bijzondere hoogachting te willen aanvaarden.’ Behalve baron Beyens, gezant van België, en baron Van Zuylen-Van Nijevelt, gezant der Nederlanden, werd die nota geteekend door de gezanten van Zwitserland, (Kern), Zweden en Noorwegen (baron Adelsward), Denemarken (graaf Von Moltke-vitfeld), Vereenigde Staten (Washburne), Bolivië (de Ballivian y Roxas); door de zaakgelastigden van San Marino en Monaco (hertog van Acquaviva), Brazilië (Henrique Luiz Ratton), San Domingo (Julio Thirrion, ad interim), Turkije (Husni), Honduras en Salvador (Lopez de Absebermenci), Peru (Bonifaz); door de consuls-generaal en consuls van Oostenrijk-Hongarijë (baron G. de Rothschild), Rusland (baron Th. Von Foelkersam) Spanje (Josém. Calvo y Feruel) Italië (Ceruti), Portugal (Joaquin Provenca Vieira); door den onder-consul van Griekenland (Georges a Vuges.). Belangrijk voor de geschiedenis is het antwoord dat graaf Von Bismarck, onder dagteekening van 17 Januari aan den heer Kern, gezant van den Zwitserschen Bond te Parijs, richtte. De heer Von Bismarck zeide te moeten betreuren dat, volgens hem, het hem gezonden vertoogschrift zijnen grond niet vond in het volkenrecht. ‘De buitengewone in de nieuwe geschiedenis als éenig op zichzelf staande maatregel, om de hoofdstad van een groot land in eene vesting en hare omgeving met bijna drie millioen inwoners in een verschanst kamp te herscheppen, heeft voorzeker voor laatstgenoemden, een buitengewonen en zeer betreurenswaardigen toestand ten gevolge gehad. De verantwoordelijkheid hiervan valt op diegenen, welke deze hoofdstad en hare omgeving tot vesting en tot slagveld hebben gekozen; die toestand evenwel moet in elke vesting gedragen worden door hen, die vrijwillig zich daar met der woon vestigen en hun verblijf daar blijven houden in tijd van oorlog. Parijs is de belangrijkste vesting des lands en Frankrijk heeft daar zijn voornaamste legers bijeengebracht; deze bestoken uit hunne sterke stelling, te midden der bevolking van Parijs, door uitvallen en kanonvuur, de Duitsche legers. Als men let op deze feiten, kan men van de Duitsche legers niet onderstellen, dat zij van den aanval op de vesting Parijs zouden afzien, of dezen aanval zouden doen op eene wijze, die met het doel van elke belegering onvereenigbaar zoude zijn. Wat gedaan kon worden, om het ongewapende, onzijdige gedeelte der Parijsche bevolking voor de nadeelen en gevaren van het beleg te vrijwaren, werd van Duitsche zijde gedaan. Bij eene circulaire van den staats-secretaris, den heer Von Thiele, in dato 26 September 1870, aan de gezanten te Berlijn geaccrediteerd, en bij mijn schrijven in dato 10 October daaropvolgende, werd aan Zijne Excellentie den pauselijken nuntius en aan de overige toen nog te Parijs verblijvende leden van het diplomatisch corps in herinnering gebracht, dat de inwoners van Parijs voortaan aan den loop der militaire gebeurtenissen onderworpen zijn. In eene tweede circulaire, in dato 4 October, werd gewezen op de gevolgen, die voor de burgerlijke bevolking moesten ontstaan uit een tot het uiterste voortgezetten tegenstand; den inhoud dezer circulaire heb ik den 29sten derzelfde maand aan den gezant der Vereenigde Staten medegedeeld, met verzoek, aan de overige leden van het diplomatisch corps hiervan kennis te geven. Aan voorafgaandelijke waarschuwing, aan de opeisching om de belegerde stad te verlaten, heeft het de onzijdigen dus niet ontbroken, ofschoon het doen van dergelijke waarschuwingen en het verlof aan de burgers om zich te verwijderen, een gevolg geweest zijn van menschelijk gevoel en van de overweging dat wel diende gelet te worden op de personen, die tot onzijdige of bevriende Staten behooren, maar in 't geheel niet door eene volkenrechtelijke bepaling zijn voorgeschreven. Nog minder bestaat, krachtens wet of krachtens gewoonte, de verplichting, den belegerden vooraf de afzonderlijke militaire operatiën aan te kondigen, waartoe het beleg al meer en meer aanleiding geeft, gelijk ik reeds met betrekking tot het bombardement de eer gehad heb vast te stellen, in mijn aan den heer Jules Favre gericht schrijven in dato 26 September des vorigen jaars. Dat bij voortgezetten tegenstand eene beschieting der stad volgen zou, hierop moest men voorbereid zijn geweest. Ofschoon Vattel geen voorbeeld van eene versterkte stad met zoo groote legers en oorlogsmiddelen als Parijs voor oogen had, verklaart hij: ‘Eene stad door bommen en gloeiende projectielen vernielen is een uiterste, tot hetwelk men niet zonder groote redenen overgaat. Maar het is niettemin door de krijgswetten geoorloofd, wanneer men niet in staat is, op andere wijze eene belangrijke stad te doen bukken, van welke de goede uitslag des oorlogs kan afhangen of uit welke ons gevaarlijke slagen worden toegebracht.’ Tegen de beschieting van Parijs is een, op het recht gegrond, bezwaar zooveel te minder in te brengen, daar het in onze bedoeling ligt, niet gelijk Vattel als geoorloofd aanmerkt, de stad te vernielen, maar slechts de versterkte centrale stelling onhoudbaar te doen worden, waar binnen de Fransche legers hunne aanvallen op de Duitsche troepen voorbereiden en na het volbrengen van die aanvallen bescherming vinden. Ik veroorloof mij eindelijk, Uwe Excellentie en de overige heeren onderteekenaren van het geëerde schrijven te herinneren, dat na de bovengezegde aankondigingen en waarschuwingen dezerzijds, maanden lang alle onzijdigen, die het verlangden, zonder andere voorwaarde dan het bewijzen hunner indentiteit, door onze liniën werden gelaten, en dat tot dezen dag niet slechts voor de leden van het diplomatisch corps, maar ook van andere onzijdigen, wanneer zij door hunne regeeringen of door de gezanten van deze gereclameerd worden, bewijzen van doortocht bij onze voorposten beschikbaar zijn gesteld. Vele der heeren onderteekenaren van het schrijven in dato 13 dezer zijn reeds, maanden geleden, door ons onderricht, dat zij onze liniën kunnen passeeren, en reeds lang zijn zij in het bezit van de toelating hunner regeeringen, Parijs te verlaten. In gelijken toestand bevinden zich honderden onderdanen van onzijdige Staten, voor wier vertrek door hunne gezanten bij ons aanvraag werd gedaan. Waarom zij van de machtiging, welke zij reeds zoolang bezitten, geen gebruik maken, is officieel ons niet bekend. Uit geloofwaardige particuliere mededeelingen mag ik echter opmaken, dat de Fransche overheden reeds sedert geruimen tijd aan onderdanen van onzijdige Staten, ook aan de diplomaten van deze, geene toelating geven, Parijs te verlaten. Is dit het geval, dan zou het aanbeveling verdienen dat dezulken, die tot het verblijf binnen Parijs gedwongen zijn, hunne protesten bij de bewindvoerders aldaar inleveren. In ieder geval ben ik, na hetgeen hierboven is aangehaald, gerechtigd, voor zooveel het beheer der Duitsche legers betreft, als onjuist te verwerpen de bewering in het schrijven van 13 dezer, dat de onzijdigen belet zijn geworden zich te onttrekken aan het gevaar, uit hoofde der moeielijkheden welke de oorlogvoerenden tegen hun vertrek opwierpen. De machtiging aan de leden van het diplomatische corps verleend, zullen wij als eene zaak van internationale hoffelijkheid handhaven, hoe moeielijk en hoe storend de uitvoering ook worden moet in het tegenwoordig tijdperk der belegering. Om hunne talrijke landgenooten te ontrukken aan de gevaren, die onafscheidbaar zijn aan het beleg eener vesting, hiertoe heb ik nu, tot mijn leedwezen, nog geen ander middel dan de capitulatie van Parijs. Wij bevinden ons in de treurige noodzakelijkheid, de militaire werking niet ondergeschikt te kunnen maken aan ons mededoogen over het lijden der burgerlijke bevolking van Parijs; onze handelwijze is ons streng door het gebod van den oorlog en door den plicht, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitsche legers tegen nieuwe aanvallen van het Parijsche leger te vrijwaren, voorgeschreven. Dat de Duitsche artillerie niet met opzet schiet op gebouwen, die tot verblijf van vrouwen, kinderen en zieken bestemd zijn, behoeft schier niet verzekerd te worden, bij de nauwgezetheid waarmede van onze zijde de Geneefsche conventie, ook in de moeielijkste omstandigheden, werd in acht genomen. Ten gevolge der bouwwijze der vesting en den afstand, op welken de batterijen thans nog vuren, is een toevallige beschadiging van deze gebouwen moeilijk te voorkomen, evenals het kwetsen en dooden van niet-militaire personen - feiten, die bij alle belegeringen te betreuren zijn. De omstandigheid, dat de pijnlijke en door ons diep betreurde gebeurtenissen in eene stad als Parijs in grootere mate dan in andere vestingen aan een beleg verbonden moeten zijn, zou van eene versterking dezer stad of van hare hardnekkige verdediging hebben moeten doen afzien. Maar aan geene natie kan het worden toegelaten, hare naburen met een oorlog te overvallen en in den loop van dezen oorlog hare voornaamste vesting te willen vrijwaren, op grond dat de ongewapende en onzijdige inwoners en de hospitalen niet mogen benadeeld worden, in wier midden de gewapende legers na elken aanval hunne bescherming zoeken en zich tot nieuwe aanvallen kunnen voorbereiden.’ Elk dezer punten werd door den heer Kern, deken van het diplomatisch korps, andermaal weerlegd. Reeds in de maand November had Pruisen het verlaten van Parijs aan de vreemdelingen ontzegd en kende Vattel, op welken schrijver de kanselier zich beriep, aan dezen laatste het recht toe het bombardement niet aan te zeggen, dan toch was hij zulks verplicht geweest volgens het hedendaagsch internationaal recht. Ook generaal Trochu protesteerde, niet zoo zeer tegen de beschieting, dan wel tegen het tot mikpunt nemen van die gebouwen welke aan de verzorging der gekwetsten waren toegewijd. Die protestatie kwam echter niet in handen van het Duitsche hoofdkwartier. Den 23sten December hadden de Franschen - en het feit komt ons zeer waarschijnlijk voor, niettegenstaande het door generaal Dumoulin ingesteld onderzoek een ontkennenden uitslag had - op een Duitschen parlementair geschoten. Kapitein d'Hérisson, die in dezelfde hoedanigheid, met de protestatie van generaal Trochu aan de Pont de Sèvres verscheen, werd uit weerwraak met dezelfde munt betaald. Hooger steeg de nood in Parijs; de armoede nam eene schrikbarende uitbreiding; doch wij moeten ook zeggen, dat de liefdadigheid nog immer hare liefdevolle armen opende. Onder alle vormen trad zij op en de giften stroomden toe. Sir Richard Wallace schreef aan het hoofd eener lijst voor de slachtoffers van het bombardement in, voor eene nieuwe som van 100,000 franken; baron de Rothschild gaf voor 200,000 franken kleederen. Het luxe-brood mocht niet meer toebereid worden; datgene welk voortaan tot het einde van het beleg zal worden gegeten, bevat, en immer in aanzienlijker hoeveelheid, rijst, rogge, gerst, haver, boon- en ander meel. Wij vermelden nog het decreet waardoor ieder Franschman die door de Pruisische bommen getroffen wordt, in wat pensioen en hulpverleening betreft, gelijk wordt gesteld met den soldaat voor den vijand gewond; verder de circulaire van den heer Jules Favre, waarbij hij de moeielijkheden blootlegt om tegenwoordig te zijn in de Londener conferentie, alwaar over het herzien van het traktaat van Parijs zou worden gehandeld. Ook dit punt had aanleiding gegeven tot eene briefwisseling tusschen den heer Favre en den kanselier. De eerstgenoemde zeide, van lord Granville bericht te hebben ontvangen dat, op verzoek van het Engelsche kabinet, de kanselier eene vrijgeleide ter beschikking had van den Franschen gevolmachtigde, die de Londener conferentie zou gaan bijwonen, en ‘aangezien ik daartoe aangewezen ben,’ zeide de heer Favre, ‘heb ik de eer van Uwe Excellentie de toezending van dit vrijgeleide, op mijnen naam, binnen den kortst mogelijken tijd te verzoeken.’ Doch de heer Von Bismark was niet genegen den heer Favre, door de Duitsche liniën te laten trekken, om te Londen wellicht de Fransche zaak te gaan bepleiten. Let op welk verschil hij maakt in den aard der aanvraag en welke zweem van bittere spotternij den brief van den kanselier sluit.... Na gezegd te hebben dat de bevestiging, als zou er een vrijgeleide voor den heer Favre gereed liggen, gansch uit de lucht gegrepen was, dewijl de kanselier het gouvernement der nationale verdediging als onbevoegd beschouwt in naam van Frankrijk te onderhandelen, zoo lang het niet door het Fransche volk zelf erkend is, gaat de heer Von Bismarck voort: ‘Ik onderstel dat de bevelhebbers onzer voorposten aan Uwe Excellentie de machtiging tot het passeeren der Duitsche liniën zouden verleend hebben, indien Uwe Excellentie die machtiging had aangevraagd bij den opperkommandant der insluitingstroepen. Deze ware niet geroepen uwe staatkundige positie en het doel uwer reis in aanmerking te nemen. Het door de militaire bevelhebbers verleende verlof, om onze liniën te passeeren, waartegen van hun standpunt geene bedenking bestond, zou aan den gezant van Z.M. den koning te Londen volledige vrijheid hebben gelaten, om ten aanzien der vraag: of krachtens het volkenrecht de verklaringen van Uwe Excellentie als verklaringen van Frankrijk moesten worden beschouwd, zijn gevoelen te bepalen, en van zijnen kant bewoordingen te vinden, waardoor alle aanleiding tot eene verkeerde gevolgtrekking zou vermeden worden. Dezen weg heeft Uwe Excellentie mij afgesneden door het, met officieele opgave van het doel uwer reis, aan mij gedane officieel verzoek, om een vrijgeleide, opdat Frankrijk op de conferentie door u vertegenwoordigd zou kunnen worden. De bovengemelde staatkundige overwegingen, tot ondersteuning waarvan ik mij beroep op de door Uwe Excellentie den 12den dezer openbaar gemaakte officieele verklaring, verbieden mij te voldoen aan uw verlangen om toezending van dergelijk document. Terwijl ik dit aan Uwe Excellentie mededeel, kan ik het alleen aan u overlaten, om voor uzelven en uwe regeering te overwegen, of er een ander middel te vinden is, om de opgegeven moeilijkheden weg te ruimen en te vermijden, dat men uit uwe tegenwoordigheid te Londen gevolgtrekking neme, waardoor aanhangige vraagstukken geprejudiciëerd zouden kunnen worden. Maar ook in geval zulk middel gevonden werd, veroorloof ik mij toch de vraag te doen, of het raadzaam is, dat Uwe Excellentie Parijs en uwen post als lid der daar gevestigde regeering, op dit oogenblik verlaat, om persoonlijk aan eene conferentie over de Zwarte-Zee deel te nemen op een oogenblik dat in Parijs belangen op het spel staan, welke voor Frankrijk en Duitschland gewichtiger zijn dan het elfde artikel van het traktaat van 1856. Ook zoude Uwe Excellentie te Parijs de diplomatische agenten en de onderdanen der onzijdige staten achterlaten, welke daar gebleven of veeleer teruggehouden zijn, nadat zij reeds vóor lang de vergunning tot het passeeren der Duitsche liniën verkregen hadden, en die daarom te meer moeten kunnen rekenen op de bescherming en de zorg van Uwe Excellentie als minister van buitenlandsche zaken van het feitelijk gouvernement. Ik kan dus nauwelijks onderstellen, dat Uwe Excellentie in den critieken toestand, die voor een goed deel door uwe medewerking ontstaan is, zich buiten de mogelijkheid zoudt willen stellen om mede te werken tot eene oplossing, waarvan de verantwoordelijkheid ook op u neerkomt.’ Het bombardement werd middelerwijl voortgezet; de schermutselingen en verkenningen hielden aan. Den 18den Januari werd, door de volgende proclamatie, een nieuwen uitval aangekondigd: ‘Burgers! De vijand doodt onze vrouwen en onze kinderen; dag en nacht bombardeert hij ons; hij beschiet onze hospitalen met houwitsers. Een kreet “te wapen” is onze borst ontsprongen. Diegenen onder ons welke hun leven op het slagveld kunnen geven, zullen tegen den vijand oprukken; diegenen welke blijven brandend van verlangen zich den heldenmoed hunner broeders waardig te toonen, zullen des noodig de zwaarste opoffering aannemen, als een ander middel om zich den vaderlande toe te wijden. Lijden en sterven, indien het moet zijn; maar overwinnen. Leve de republiek!’ Den 19den werd het rantsoen brood op 300 grammen voor de volwassenen en 150 grammen voor de kinderen bepaald. Men deed tevens opzoekingen naar brandwaar en levensmiddelen in de huizen der afwezigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Batterij van Pruisische getrokkene mortieren No. 26 voor het fort Double Couronne bij St.-Denis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pruisische belegeringsbatterij No. 3 in het park Rainey voor Parijs.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat den hooger aangekondigden uitval betreft, deze had op dien dag plaats. Den vorigen dag sloegen de troepen de richting van Asnières, Courbevoie en den Mont-Valérien, westwaarts, in. De colonne van generaal Ducrot, den rechtervleugel uitmakende, kwam eerst den volgenden dag, te tien uren, ter bestemming. Te Rueil werd deze vleugel door een hevig artillerie-vuur bestookt. Herhaalde malen trachtte hij positie te nemen aan de poort van Longboyau. Generaal de Bellemare had de hoogte der Bergerie bereikt en daar post gevat in de pastorie. Het gevecht was vrij hevig; doch te 4 uren weken de Franschen achteruit. Volgens het rapport van den gouverneur Trochu, belette de avond de voortzetting des gevechts; het was tevens ten gevolge der weeke gronden onmogelijk, geschut aan te voeren en eene vaste stelling te kiezen. Hoe het zij, hadden de nationale garden zich vrij wel in het gevecht gedragen, zij misten vastheid en kalmte in den aftocht. Ook had deze zonder orde, of beter gezegd in wanorde plaats. Hevig werden de bevelen van Trochu na het gevecht gehekeld. De nationale garde beweerde dat men beloofd had met honderdduizend aan te vallen en men had slechts twintigduizend man afgezonden; de artillerie had de gecreneleerde muren, waaruit men de aanvallers bestookte, niet genoeg bestookt. Was de weg te slecht om zwaar geschut aan te voeren, dan had men vierponders kunnen bezigen. Wel is waar had Trochu zich manhaftig gedragen en zich op gegeven oogenblik aan het hoofd van den linkervleugel vooruit geworpen - op welk oogenblik een soldaat zijn geweer op den generaal zou gelost en de kogel graaf de Langle, Trochu's ordonnance-officier, zon getroffen hebben - doch de generaal had in den morgen reeds eene soort van achterdocht doen blijken en zich herhaalde malen beklaagd, dat de mist de operatie tegenkantte. Dat alles te zamen genomen, vormde eene reeks klachten, nieuwe bewijzen hoe schadelijk het is voor de krijgstucht in een leger, als soldaten over de bevelen hunner bevelhebbers redetwisten. Den 19den was het va-tout gespeeld. De troepen die aan hoogergezegden uitval deelnamen waren linietroepen, die er vermoeid en haveloos uitzagen, vervolgens kersversch gekleede en geëquipeerde marsch-bataljons der nationale garde. Men rukte vroolijk, zingend en lachend op. Volgens een Engelsch correspondent telde het leger 100,000 a 150,000 man en eene talrijke artillerie. Ieder soldaat droeg voor vier of vijf dagen levensmiddelen. Versailles scheen het hoofddoel te zijn. Vinoy kwam langs Montretout en Garches; Ducrot rukte op langs Rueil en la Malmaison, moest de hoogten van la Jonchère opnemen en te Garches de hand reiken aan de troepen van Vinoy. Trochu leidde het gevecht van op een observatorium in den Mont-Valérien. De vereeniging te Garches kon echter geen plaats hebben, zooals wij trouwens reeds hooger hebben gezien. Wij zeiden vroeger dat de troepen van Ducrot eerst den volgenden dag te 10 uren in slagorde traden: die vertraging was toe te schrijven aan de.... prachtige barricades, welke men alom had opgeworpen en die den weg zoodanig versperden, dat de soldaten slechts een voor een doorgingen of wel over deze verschansingen moesten heenklimmen. Waarom, vraagt zeer te recht een berichtgever, waarom die straten voor den optocht aangewezen waar juist die barricades waren opgeworpen? De Duitsche rapporten melden het krijgsgevangen nemen van een troepje van 329 man, waarvan 18 officieren, die het huis Zimmerman, te Montretout, bezet hielden en van het overige der troepen werden afgesloten. Het waren mobielen der lagere-Loire. De Duitschers, die in wel gedekte stellingen vochten, hadden slechts het verlies van 39 officieren en 616 manschappen te betreuren. Aan de Fransche zijde rekenden deze dagbladen 7000, gene (de Engelsche) 10,000 dooden en gekwetsten. De Franschen lieten een duizendtal dooden op het slagveld achter. Generaal Trochu vroeg eene wapenschorsing van achtenveertig uren om de dooden te begraven, hetgeen werd toegestaan op de linie van Garches naar Saint-Cloud. Den 21sten Januari legde generaal Trochu het opperbevelhebberschap des legers neer, hetwelk aan generaal Vinoy werd opgedragen. De functiën van gouverneur werden afgeschaft en Trochu behield enkel die van voorzitter des gouvernements. Hij had de overtuiging dat Parijs moest vallen. De uitvallen waren mislukt, de tijdingen uit de departementen waren ongunstig, het gebrek binnen Parijs steeg ten toppunt, en daarenboven ving op gemelden datum de beschieting van St.-Denis en de noorderforten aan. Generaal Valdan werd tot chef van den staf benoemd. In al die smartelijke tijdingen wilden Flourens en de zijnen nog eene omwenteling wagen. Droevige kluchtspelers!... Een bende schuimers trok naar Mazas, binnen welke gevangenis zij verstandhouding hadden, gaven de vrijheid aan de politieke gevangenen, waaronder citoyen Flourens en poogden de mairie van het 20ste arrondissement te bemeesteren; zij vestigden zich daar niet, maar zij plunderden er tweeduizend rantsoenen levensmiddelen en zouden dus de stad dwingen zich des te vroeger over te geven, ofschoon zij juist het tegendeel eischten! Een okshoofd wijn wordt in een omzien verzwolgen en huilend, liederlijk en dronken zwendelt de bende voort onder het geroep van ‘weg met Trochu! leve de Commune! de algemeene uitval!...’ Men vraagt voor het stadhuis het inrichten van een burgerlijk comité, dat niet alleen de stad zou beheeren, maar ook de militaire operatiën geleiden. De gouverneur en de kommandant der mobiele garden onderhandelen nog aan het hek, als een garde van het 101ste bataljon zijn geweer lost en een officier der mobielen doodt. Er wordt vuur gekommandeerd en de mobielen schieten hageldicht op de menigte welke òf op den grond valt, om aan de kogels te ontsnappen, óf de vlucht neemt. Een aantal dooden overdekken plein en straat. De oproerlingen verschuilen zich in de huizen en bestoken van daar het stadhuis. Eindelijk komen de wakkere Vendeeërs en de gardes républicaines opdagen, welke de kalmte doen terugkeeren.... op menige plaats de kalmte des doods. De regeering laakte in de volgende proclamatie, die vloekbare poging tot oproer: ‘Er werd eene snoode misdaad tegen het vaderland en tegen de republiek gepleegd. Zij is het werk van een handvol mannen, die de zaak van den vreemdeling ten dienste staat. Terwijl de vijand ons bombardeert, hebben zij het bloed doen stroomen van de nationale garde en van het leger, waarop zij geschoten hebben. Dat dit bloed terugvalle op hen die het vergieten, om hunne misdadige driften te bevredigen. De regeering heeft tot taak, de orde te handhaven en onze voornaamste krachten tegenover Pruisen te stellen. Geheel de stad eischt strenge beteugeling van dezen vermetelen aanslag en de krachtige uitvoering der wetten. De regeering zal aan haren plicht niet te kort blijven.’ Men vergrootte het getal krijgsraden met twee, opdat er des te spoediger recht zou worden gesproken. Wat de tweeduizend rantsoenen brood betreft, welke de citoyens van Flourens hadden geroofd, deze werden dringend gemist. Men deed een beroep op de ingezetenen om dezelve door tweeduizend anderen te vervangen. Men sloot den 23sten de clubs, een maatregel die hoogstnoodzakelijk was; men schafte twee revolutionnaire dagbladen, le Combat en le Reveil, af; men nam nog andere maatregelen - doch de bevestiging in den Duitschen officieëlen Moniteur van Versailles, dat Chanzy aan de Loire, Faidherbe te Saint-Quentin geslagen, dat Bourbaki in vollen aftocht naar Zwitserland waren, brachten menig hoofd andermaal op hol, en aller hoofden begonnen te gisten, toen geruchten van capitulatie te Parijs in omloop kwamen. Inderdaad den 27sten kondigde het gouvernement eene proclamatie af, welke dit nieuws bevestigde: ‘Zoolang het gouvernement, zoo luidt zij, op de komst van een heirleger kon rekenen, was het zijn plicht niets te verwaarloozen, om de verdediging van Parijs voort te zetten. Op dit oogenblik, ofschoon onze legers nog rechtstaan, werden zij door de oorlogskans achteruitgeworpen: het eerste onder de muren van Rijsel, het tweede boven Laval en het derde opereert op de oostelijke grenzen. Van dat oogenblik hebben wij alle hoop verloren dat zij ons kunnen benaderen, en de toestand onzer levensmiddelen laat ons niet meer toe te wachten. In die omstandigheden was het de plicht des gouvernements in onderhandeling te treden. Die onderhandelingen hebben op dit oogenblik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats. Iedereen zal begrijpen dat wij de bijzonderheden, zonder ernstige moeielijkheden, niet kunnen openbaar maken. Wij hopen ze morgen te doen kennen. Reeds nu kunnen wij echter zeggen, dat het princiep der nationale souvereiniteit, door de onmiddellijke bijeenroeping eener vergadering, zal worden gewaarborgd; dat de wapenstilstand de bijeenroeping der vergadering ten doel heeft; dat, tijdens de wapenschorsing, het Duitsche leger de forten zal bezetten, maar niet binnen den ringmuur van Parijs komen zal; dat wij onze nationale garde ongeschonden en eene divisie van het leger behouden en geen enkel onzer soldaten naar het buitenland zal worden gevoerd.’ Die proclamatie viel als een doodvonnis in Parijs. 't Was hard, wij bekennen het. Na al dat lijden doorstaan, na honger, koude, gebrek en ellende verduurd te hebben, had men op iets beters gehoopt dan eene overgaaf. Parijs verkeerde in eene koortsachtige spanning. Sommige wilden vechten, vechten tot den dood. Zelfs de bloodaards, die zoo dikwijls de hielen hadden gelicht voor het fluiten der Duitsche kogels, kregen nu plotseling moed.... Marine- en leger-officieren drongen, en dit was gemeend, op het voortzetten der vijandelijkheden aan; doch het was te laat: de onderhandeling was gesloten. En generaal Trochu heeft in zijne proclamatie van 9 Januari 1871 gezegd, dat hij nooit capituleeren zou? Is het verraad niet blijkbaar? Toch niet: Generaal Trochu was niet meer aan het hoofd, want zijne collega's en de maires van Parijs hadden hem gedwongen zijn ontslag te geven. Trouwens reeds in eene vergadering der maires en verscheidene opperhoofden des legers, den 21sten gehouden, alsmede in de vereeniging van den 24sten, werd het vraagpunt der onderhandeling opgeworpen en in de laatstgezegde besloten, in aanmerking genomen het gebrek aan levensmiddelen. Den heer Jules Favre werd gelast zich naar Versailles te begeven; den 25sten voegden zich de heeren Picard en Dorian bij deze zending en den 28sten maakte het gouvernement de door de twee ministers gesloten conventie openbaar: Artikel 1. Een algemeene wapenstilstand op de geheele linie der tegenwoordige krijgs-operatiën tusschen de Duitsche en Fransche legers zal voor Parijs nog heden (28 Januari) beginnen en voor de departementen binnen een tijdsverloop van drie dagen. De wapenstilstand duurt 21 dagen, te rekenen van heden, en wordt zoo vastgesteld, dat hij, wanneer de overeenkomst niet vernieuwd wordt, overal den 19den Februari 's middags eindigt. De bevoorrading nam onmiddellijk aanvang. Van alle kanten stroomden levensmiddelen toe, doch zij bereikten Parijs niet zoo overvloedig en zoo snel als men wenschte. Immers de spoorweglijnen waren veelal opgebroken, de Seine was op meer dan eene plaats versperd. De Duitschers hadden echter in een deel der eerste behoeften voorzien: Parijs at het brood zijner vijanden.... Uit Engeland en België vooral werd eene aanzienlijke hoeveelheid levensmiddelen aangevoerd. Engeland had bij inschrijving voor eene waarde van twee millioen eetwaren verzameld. Ook de landbouwbevolking werd in Engeland, door eene inschrijving herdacht; men zond akkergereedschappen en zaaigraan, ten einde zooveel mogelijk den vernielden oogst voor het volgende jaargetij te herstellen. Den 29sten Januari werden Saint-Denis en al de forten, aan de Pruisen overgeleverd. Wat het oostelijk leger betreft, dit was zoo als men zal gezien hebben van den wapenstilstand uitgesloten. De oorlog kon als geëindigd worden beschouwd. In het Duitsche kamp werd de wapenstilstand met eene uitbundige vreugde begroet. De Duitscher zou dus naar zijn huiselijken haard terugkeeren, 't geen hij sedert lang vurig wenschte en waar hij nog vuriger verlangd werd. Gambetta alleen wilde nog altijd den strijd voortzetten. In eene circulaire uit Bordeaux aan de prefecten gericht, verwierp hij elk aandeel in de verantwoordelijkheid, dewijl men hem, zooals hij beweerde, met de onderhandelingen onbekend had gelaten. In een ander schrijven verklaart hij dat de wapenstilstand, waarvan hij slechts te laat de schuldige lichtzinnigheid gekend had, in niets de latere worsteling verbindt en dat men het tijdsverloop moet aanwenden om de troepen te oefenen en de wapens te verbeteren. Middelerwijl namen de gedelegueerden van Bordeaux eene beslissing omtrent de aanstaande verkiezingen, op den 8sten Februari bepaald, welke alleszins belangrijk was, doch niet strookte met de denkwijze van den rijkskanselier. Zij beslisten namelijk: ‘Zullen niet kunnen gekozen worden tot volksvertegenwoor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een verlaten Fransche batterij op den Mont-Avron.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitval van den Mont-Valérien op 19 Januari 1871. Stelling van de artillerie van het 4de legerkorps bij Chaton.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digers in de Nationale Vergadering, de personen die sedert 22 December 1851 tot 4 September 1870, functiën van minister, senateur, staatsraad of prefect hebben aangenomen. Worden insgelijks buiten verkiesbaarheid voor de Vergadering gesloten, de personen die in de wetgevende verkiezingen, plaats gehad hebbende van 2 December 1851 tot 4 September 1870, officieele candidaturen hebben aanvaard en wier namen op de lijst der door den prefect bij de kiezers aanbevolen candidaturen figureeren, en wier namen door den Moniteur Officiel zijn openbaar gemaakt met de vermelding van candidaten des gouvernements of des bestuurs, of van officieële candidaten.’ De uitsluiting was dus gericht tegen alle die welke van Bonapartisme konden verdacht worden. Die maatregel werd den 31sten Januari genomen; doch op dienzelfden dag kwam de heer Jules Simon met volmacht bekleed te Bordeaux aan, ten einde de delegatie, in gemelde stad gevestigd, tot andere denkbeelden te brengen, indien zij zich van de denkwijze harer collega's te Parijs mocht blijven afzonderen. De heer Von Bismarck zelf, zooals te verwachten was, protesteerde in eene depêche aan Gambetta, tegen het genomen besluit. ‘Namens de vrijheid der verkiezingen, zoo schreef hij den 3den Februari, door de overeenkomst des wapenstilstands bepaald, protesteer ik tegen de, in uwen naam, uitgegeven schikkingen en waarbij talrijke categoriën Fransche burgers van het recht om tot lid der Vergadering te worden gekozen, worden uitgesloten. Verkiezingen onder een regiem van willekeurige verdrukking uitgeoefend, kunnen de rechten niet verleenen, welk de overeenkomst van den wapenstilstand aan vrijelijk gekozene afgevaardigden toekent.’ In eenen brief ontwikkelde hij de in de dépêche aangehaalde bewijsgronden. De heer Von Bismarck had den heer Jules Favre kennis gegeven van zijn schrijven aan den heer Gambetta, waarop te Parijs het besluit van Bordeaux nietig werd verklaard. De delegatie had middelerwijl een artikel bij haar besluit gevoegd, dit namelijk, dat de leden der familiën, die sedert 1789 over Frankrijk geregeerd hadden, niet verkiesbaar waren. Dewijl men wel vreesde dat de heer Jules Simon tegen de mannen der delegatie niet was opgewassen, zond men nog ter bestrijding der Gambettisten te Bordeaux, de heeren Garnier-Pagès, Eugène Pelletan en Emmanuël Arago. De zaak, die tot eene verschrikkelijke verwarring aanleiding had kunnen geven, gelukte volgens den wensch van het gouvernement te Parijs. Den 6den Februari gaf Gambetta eene nieuwe circulaire aan de prefecten, in welke hij de inmenging van den Duitschen kanselier eene ‘beleedigende protestatie’ noemde; waarin hij de vernietiging van hooger aangeteekend besluit, door het gouvernement van Parijs, kennen deed en eindelijk, uithoofde van verschil van denkwijze met zijne collega's, zijn ontslag als lid des gouvernements gaf. Laat ons terloops melden, dat het gouvernement van Parijs den 31sten Januari een wijdloopig verslag omtrent de aanwezigheid van voorraad gedurende het beleg, openbaar maakte en daardoor deed zien, wat dan ook gezegd werd, dat de weerstand tot op het uiterste punt gedreven was. Verder melden wij de bijgevoegde overeenkomst, ten gevolge eener moeielijkheid van uitlegging der conventie opzichtens de afscheidingslinie in de departementen der Aisne en der Somme, gesloten tusschen generaal Faidherbe en de Duitsche autoriteit te Amiens, en eindelijk de boodschap van den president der republiek van de Vereenigde Staten, welke klaar en duidelijk de innige betrekkingen tusschen de Amerikaansche republiek en Pruisen aan den dag bracht. De verkiezingen hadden den 8sten Februari plaats. Alleen te Perpignan werden zij door betreurenswaardige tooneelen verontrust. Parijs wilde van geene gematigde denkwijze hooren; het stak andermaal dolzinnig de vlag der roode omwenteling op en koos onder ander het puik der grootsprekers, zooals Victor Hugo, Gambetta, Rochefort, Garibaldi, en ook Louis Blanc. Treffend was het contrast met de departementen. Behalve een of twee groote nijverheids-centrums, viel de keuze in een gematigden en conservatieven zin uit. De keizersgezinde candidaten hadden slechts genade gevonden in de Lagere-Charente en in Korsika, het vaderland der Bonaparten. De heer Thiers werd in zeventwintig departementen gekozen, generaal Trochu in acht, de hertog van Aumale en de prins van Joinville in twee. Den 10den Februari gaf de heer Crémieux, minister van Justitie, als zoodanig zijn ontslag, evenals de heer Laurier, als algemeen directeur van het departement van Binnenlandsche Zaken. Na eene voorbereidende zitting, den 12den te Bordeaux gehouden en welke door driehonderd gekozenen, onder het voorzitterschap van den heer Benoist-d'Azy, het oudste lid, werd bijgewoond, werd den 13den de officiele zitting geopend. De voorzitter gaf lezing van eenen brief van Garibaldi, die voor het mandaat van afgevaardigde, hem door verscheidene departementen toevertrouwd, bedankte. Ook Jules Favre, in naam zijner collega's, legde in de handen der vergadering de volmacht neer, hun den 4den September 1870 toegestaan; hij verklaarde echter dat het gouvernement in functie blijven zou totdat er een nieuw gouvernement zou ingericht zijn. De zitting was ten einde toen Garibaldi en de zijnen voor het laatst een klein kluchtspel aanvingen. De held van Caprera, in de zaal aanwezig, wilde het woord nemen, iets wat volgens de meerderheid onmogelijk was, ten eerste omdat de generaal zijn ontslag als gedeputeerde had gegeven en dus het recht niet had in de zittingzaal het woord te voeren, ten anderen omdat de zitting gesloten was. De storm barstte welhaast los. Victor Hugo, de man der gekke manifesten, wilde zijnen collega verdedigen. Niets hielp en Garibaldi, wien men in Frankrijk het laatste blad zijner al te lichtzinnig gevlochten lauwerkroon had afgerukt, keerde naar Caprera terug, onbemind en onbetreurd. Wat had Garibaldi te zeggen? Dat hij zijn ontslag gaf van kommandant van het leger der Vogeezen en Frankrijk verliet - waar hij, dacht en zeide men in Frankrijk algemeen, nimmer had moet komen en dat voor zijne aangeboden diensten eenvoudig had moeten bedanken.... Te Parijs had Clément Thomas zijn ontslag gegeven als opperkommandant der nationale garde en was in dat bevelhebberschap door generaal Vinoy vervangen. Parijs zat in afwachting: aller oog was op Bordeaux en ook op de bevoorrading gericht. De heethoofden hoopten wel, dat niettegenstaande de meerderheid des lands openlijk den vrede wenschte, dit of dat incident Frankrijk uit den vernederenden toestand waarin het zich bevond, glansrijk redden zou. De praktische middelen daartoe? Hierover werd niet nagedacht. Ook waren zij niet meer te vinden, noch in het leger, noch in de bevolking. Zelfs de bevoorrading nam eene hiertoe ongunstige wending, dewijl de veepest zich den 10den in Bretagne, onder de kudden vee voor het proviandeeren bestemd, verklaard had. Laat ons nog melden dat een decreet het tijdsverloop voor het aanbieden der handelseffecten met eene maand verlengde en het decreet van Bordeaux, betrekkelijk de afstelling der onafzetbare magistraten, die van gemengde commissiën hadden deel gemaakt, voorloopig werd opgeschorst; verder dat de wapenstilstand slechts voor vijf dagen verlengd werd en er dus in de Vergadering van Bordeaux geen tijd beschikbaar was om lang te praten, maar dat er, in het belang des lands, met spoed en nadruk moest gehandeld worden. Met zette dan ook den 16den Februari de verificatie der volmachten ijverig voort, schoof voorloopig de verkiezingen der prinsen van Orleans ter zijde, 't geen, zij alleen en op dat oogenblik meer dan ooit, eene eindelooze beraadslaging als grondbegin en daaruit voortvloeiende gevolgen, zoude hebben doen ontstaan, en liet tevens de verkiesbaarheid der prefecten onbeslist. Men moest vooruit: de ongenadige Von Bismarck zat de Vergadering met de bajonnet als in de lenden.... De heer Grévy werd met schier algemeene stemmen tot voorzitter der Vergadering benoemd, en de heeren Dufaure, Grévy, de Malleville, Vitet en Barthélemy-Saint-Hilaire stelden voor, den heer. Thiers, den man die voor en gedurende den oorlog zooveel diensten aan het vaderland bewezen had, tot opperhoofd van het uitvoerend bewind te benoemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die benoeming had inderdaad den 17den plaats en schier gansch de Vergadering vereenigde zich met die keus. Niemand was meer de man van den toestand dan de heer Thiers; niemand had die prestige, welke laatste hem als den redder van Frankrijk deed beschouwen, zelfs nog nadat zijne zending bij de mogendheden blijkbaar niet aan de verwachting beantwoord had. De heer Thiers had echter het vertrouwen der mogendheden en ook der oorlogvoerende partij, en de eersten erkenden onmiddellijk het nieuwe gouvernement. De heer Thiers zou gelast zijn een kabinet te vormen, waarvan het voorzitterschap hem was opgedragen. In den aanvang der zitting van den 17den had de heer Keller, eene door de gedeputeerden van den Elzas en Lotharingen geteekende verklaring neergelegd, protesteerende tegen de annexatie aan Duitschland dezer beide provinciën, waarvan reeds gesproken werd evenals van de zeven milliards oorlogskosten; doch op dat oogenblik was noch een noch ander stellig bekend. In eene bewonderingswaardige redevoering had de heer Thiers verklaard de moeilijke taak, die hem werd toevertrouwd, op zich te nemen, alhoewel hij zulks niet zonder huivering deed; doch het vaderland zeide hij, was ongelukkig, ongelukkiger dan op welk tijdstip der geschiedenis en dat was eene reden te meer om met gehoorzaamheid, zelfopoffering en liefde die zending te aanvaarden. Diep was soms de heer Thiers ontroerd en in die ontroering deelde de Vergadering. Het oogenblik was ook zoo groot, zoo plechtig. Frankrijk ging als het ware zijne abdicatie teekenen.... De heer Thiers berichtte, dat hij tot zijne ministers gekozen had de heeren Dufaure, Justitie; Jules Favre, Buitenlandsche, Picard, Binnenlandsche Zaken; Jules Simon, Openbaar Onderwijs; Lambrecht, Handel; generaal Le Flô, Oorlog; admiraal Pothuau, Marine en M. De Larcy, Openbare Werken. Eerst den 25sten Februari werd het departement van Financiën door den heer Pouyer-Quertier aangenomen. De heer Favre stelde voor het benoemen eener commissie van vijftien leden, welke zich naar Parijs zou begeven om met de onderhandelaars te Versailles in betrekking te staan en der Vergadering verslag te doen. Die leden waren: de heeren Benoist-d'Azy, de Limayrac, Victor Lefranc, Laurence, Desseilligny, Saint-Marc Girardin, De Lespérut, Aurelles De Paladine, Barthélemy-Saint-Hilaire, Pouyer-Quertier, Tesserenc de Bord, Saisset, Vitet, Batbie, La Roncière le Nourry. De zittingen te Bordeaux werden, op voorstel van den heer Thiers opgeschorst, en terwijl acht commissiën, ieder uit vijfenveertig leden bestaande, zich met een enquest over de hulpmiddelen des lands zouden bezig houden, sloegen de onderhandelaars den weg naar Parijs in. Voorzeker de heer Thiers heeft in die dagen eene onvermoeidheid, eene helderheid en doorzicht van geest aan den dag gelegd, welke den man in den vollen bloei des levens zou beschamen. Zijne pogingen hadden inderdaad een zekeren goeden uitslag; in de oorlogskosten gelukte hij er in de som door de requisitiën en boeten, in de overweldigde departementen geheven, te doen verminderen - eene vermindering welke minstens 750 millioen franken beliep. Hij behield Belfort, de sterke positie in de Vogeezen, en volgens eenige auteurs had hij de onmiddellijke inscheping van het Duitsche noorderleger en zijnen terugkeer naar Duitschland bepaald, zoodra de vrede definitief zou geteekend zijn. Dat voordeel viel in 't water, nogmaals dank zij het oproer in Parijs, dank zij de vaderlandsliefde der Commune. De heer Thiers had echter op een groot punt schipbreuk geleden: de verlenging van wapenstilstand was hem slechts toegestaan op de keuze tusschen het afstaan van Belfort en den intocht der Duitschers in Parijs. Tusschen twee rampen verkoos de heer Thiers het laatste. Keizer Wilhelm zond onder dagteekening van 26 Februari uit Versailles, de volgende depêche aan koningin Augusta: ‘Met diep ontroerd gemoed en erkentenis voor de genade des Heeren, bericht ik u dat de preliminaires des vredes op dit oogenblik zelf geteekend zijn. Wij moeten nu de bekrachtiging der Vergadering van Bordeaux afwachten.’ Parijs had pas weer aan de wat ruimer opgediende tafel gezeten, of het ving nieuwe woelingen aan. Na de wreedzame manifestatiën aan de Bastille-kolom gebracht, ter gelegenheid van den verjaardag der omwenteling van 1848, had men zich den 26sten op de meest lafhartige wijze jegens weerloozen gedragen: een agent van politie werd mishandeld, eindelijk op eene plank gebonden en in de Seine geworpen, en dit afschuwelijk tooneel, onteerend voor een volk, had plaats in bijwezen van vele duizenden van onverschilligen.... Zij die poogden hem te redden, onder ander een magistraat, werden op hunne beurt mishandeld. Den 27sten brachten de heeren Thiers, Jules Favre en Picard, in eene proclamatie, ter kennis van Parijs dat de Duitschers den 1sten Maart, te 10 uren 's morgens en ten getalle van 30,000, den voet binnen Parijs zouden zetten, doch enkel de ruimte begrepen tusschen de Seine, het Concordeplein en de voorstad Saint-Honoré. De trotsche, ijdele en verwaande zou dus andermaal den voetzool des vreemdelings gevoelen.... De indruk welken deze tijding te weeg bracht was inderdaad diep. Niet zonder moeite werd de rust behouden. De kanonnen gaapten echter: indien Parijs eene vijandelijke beweging gewaagd had, zou het lot van Straatsburg het zijne geweest zijn. Trouwens dat ware eervoller voor Parijs geweest, dan dat het eenige weken later, onder de bloedige Commune, zijne prachtigste en roemvolste gedenkteekenen, door zijn eigen schuim, vernielen zag. De nationale garde beweerde de kanonnen en mitrailleuses in het park van Wagram aan de roofzucht der Pruisen te onttrekken en sleepte deze naar de Bastille. Die vrijheid had de overheid niet mogen toestaan. Immers het waren die kanonnen welke welhaast de reden tot gisting werden, die immer aangroeiend eindelijk de afschuwelijke Commune deed geboren worden. Den 28sten Februari vroeg de heer Thiers te Bordeaux, bij hoogdringendheid, de stemming over de volgende vredespreliminairen, die met diepe ontroering gelezen, met niet minder ontroering aangehoord werden. 't Was de straf voor al de vermetelheid.... Artikel 1. Frankrijk staat ten voordeele van het Duitsche keizerrijk, alle zijne rechten en titels af op het grondgebied ten Oosten der grenzen gelegen en hier achter aangeduid: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fransche gewonden bij den uitval van 19 Januari 1871 aan de Quai de la Mégisserie te Parijs.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezicht in het fort Nogent na de bezetting door Wurtembergsche troepen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Fransche troepen trekken ter zelfder tijd terug achter de Loire, welke zij niet mogen overschrijden vóor de onderteekening van het definitieve vredesverdrag. Op die overeenkomst vroeg men de hoogdringendheid. Hevig werd er over dit punt getwist, want de Vergadering bevatte nog altijd onverbeterlijken, welke den droom van Gambetta ‘den strijd tot het uiterste’ waarheid wilden doen worden. Bordeaux en Lyon hadden bij monde van hunne municipale raden, dergelijke oorlogzuchtige verklaringen gedaan, die echter den weerklank niet meer bekwamen, welken men verwachtte. Op de invloedrijke redevoering van den heer Thiers, die zich slechts ten doel stelde den Duitscher het recht te ontzeggen zijn verblijf binnen Parijs te verlengen, behaalden de vredesgezinden de zegepraal. De stemming werd bekomen en des avonds vereenigde zich de Kamer in de bureaux. Den volgenden dag, den 1sten Maart, legde de heer Victor Lefranc het verslag neer en concludeerde tot aanneming. De heer Edgard Quinet verklaarde zich tegen de goedkeuring, vooral onder oogpunt van het afstaan van den Elzas en Lotharingen. De heer Bamberger, afgevaardigde van het Moezel-departement, die insgelijks tot de opposanten behoorde, deed het beruchte incident-Conti ontstaan. De heer Victor Hugo wilde vechten tot den dood. De heer Tachard wilde de partij niet opgeven. De heer Louis Blanc wilde nog worstelen, al was het slechts met een partijgangers-oorlog. Groote woorden! Generaal Changarnier sprak integendeel van vrede en waarschuwde de Vergadering ‘tegen die tooneel-vaderlandsliefde’, welke niets najaagt dan eene valsche populariteit. Voorwaar, die oude krijgsman was volledig overtuigd dat alle worsteling voortaan onmogelijk was. Wij begrijpen de oppositie van een Keller, die zijn dierbaren Elzas, tegen de levering aan den vreemde verdedigde. Keller kon de overeenkomst niet goedkeuren; zulks doen was in zekeren zin een verraad plegen. Met een diep ontroerd gemoed protesteerde hij tegen de afscheuring van een gewest, dat sedert zoolang lief en leed met Frankrijk had gedeeld. Niettemin bleef de triomf aan den heer Thiers, en met 546 stemmen op 653 stemgerechtigden werd de overeenkomst goedgekeurd, waarna de Elzasser gedeputeerden hun ontslag neerlegden. Zij toch vertegenwoordigden niets meer.... Wij spraken hooger van het incident-Conti. De heer Bamberger liet zich de woorden ontvallen: ‘Een enkel man had het onderhavige tractaat moeten teekenen, Napoleon III, wiens naam eeuwig aan den schandpaal der geschiedenis zal geklonken blijven’ (langdurige toejuiching in alle deelen der zaal.) Een enkele afgevaardigde, de heer Conti, had den moed en er was voorwaar moed noodig, tegen dien aanval te protesteeren; hij richtte zich driftig naar de tribune, niettegenstaande het onbeschrijfelijk gevoel in de Vergadering. Men weigert hem het woord te laten; anderen eischen het vrije woord voor hem. Men beleedigt hem door de woorden: ‘laat den beschuldigde spreken.’ Eindelijk gelukt het den heer Conti zich te doen verstaan. Wat hij zeggen wil, zoo roept hij met stemverheffing, zal niet iedereen bevallen; maar toch zal hij stoutweg spreken en zijne woorden zullen weerklank vinden in de wereld. ‘Ik had niet gedacht dat er in een zoo smartelijk debat, zoo gaat hij voort, plaats zou gevonden worden voor hartstochtelijke afwijkingen, kwetsende zinspelingen omtrent een verleden, aan hetwelk een zeker getal uwer verbonden is en die, evenals ik, trouw hebt gezworen aan het keizerrijk.’ De woeling wordt grooter. Hier en daar schreeuwt men: ‘de vervallenverklaring van Napoleon III!’ De heer Bethmont hervormt dien kreet in wetsvoorstel. De zitting wordt voor een kwartieruurs opgeschorst, waarna de heer Targé lezing geeft van het voorstel door hetwelk de vervallenverklaring van Napoleon III en zijn stamhuis, reeds door het algemeen stemrecht uitgesproken, wordt bekrachtigd, en dien vorst ‘verantwoordelijk word gemaakt voor de vernieling, den inval en de ontlidting van Frankrijk.’ De heer Gavini springt naar de tribune, doch gelukt er niet in zich te doen verstaan. De oude Thiers treedt op zijne beurt op. De vorsten van Europa, zeide hij, zeggen dat Frankrijk den oorlog wilde: dat is niet waar.... Gij (zich tot de verdedigers des keizers wendende) gij hebt hem gewild. De waarheid staat recht voor u. Uwe straf is hier te zijn om de vernieling en de beproeving na te gaan tot welke uwe fouten.... Stemmen - zeg ‘misdaden.’ De heer Thiers. - .... ons hebben veroordeeld. Spreker wilde de tegenpartij vrij en ongestoord het woord laten voeren, ‘en wij,’ voegde hij er bij, ‘wij zullen antwoorden.’ De hier Thiers verwrong hier de waarheid; men ga slechts de opgewondenheid in de groote steden na, op het oogenblik dat de oorlog verklaard werd om ten volle overtuigd te zijn dat Frankrijk dezen wilde en de verantwoordelijkheid ook door Frankrijk moet gedragen worden.... Het voorstel van den heer Targé wordt bij zitten en opstaan gestemd; slechts vier of vijf gedeputeerden verklaren er zich tegen. Den 1sten Maart, had volgens voorschrift, den intocht der Duitschers plaats; doch 't was in waarheid geen triomftocht! De straten waren schier eenzaam en verlaten. De vensters gesloten, geen magazijn, geen koffiehuis, geen schouwburg was open; de dagbladen verschenen niet. 't Was een dag van rouw, en de anders zoo nieuwsgierige Parijzenaar wist zijne nieuwsgierigheid vrij goed te bedwingen. De nationale garde vormde het cordon langs de door de Duitschers bezette wijken. De voorhoede, onder kommando van generaal Von Kamecke was reeds des morgens Parijs binnengerukt, terwijl de keizer op de vlakte Longchamps eene groote revue over de troepen hield. Wel klonk de veldmuziek, maar, wij herhalen het, een triomftocht was het niet; 't was enkel eene uitdaging te meer. Hans Wachenhusen vertelt den intocht volgender wijze:Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk kwamen er eenige officieren aanrennen en brachten het bericht dat de troepen niet door den triumfboog, en ook niet aan weerszijden er van, zouden binnen marcheeren. Dit bericht ontstemde. Wel was de triumfboog niet passeerbaar gemaakt, en dit toonde reeds aan dat men door andere straten zou binnentrekken. Maar waarom niet? De vredes-acte moest dat 't best weten; Thiers moest den bondskanselier deze concessie ontfutseld hebben. Eensklaps klonk de militaire muziek; langs de naar de avenue loopende zijwegen rukten onze troepen binnen; geheele cavalcades van officieren, die ten minste privatim den triumf wilden genieten om door den triumfboog Parijs binnen te trekken, kwamen door de poort aanrennen. De geheele avenue werd vol soldaten. Het volk schreeuwde en floot; onze muziekkorpsen grepen naar hunne fluiten en trommen en overstemden aldus het gefluit van het gepeupel, dat zich daardoor van een middel van demonstratie beroofd zag. De gemeenste scheldwoorden regenden op ons neder, toen wij naar de Place de la Concorde oprukten, terwijl de troepen aan beide zijden naast de trottoirs marcheerden, en dus grootendeels den macadam-weg, de groote vrije avenue, vermeden. Dieven, roovers en moordenaars! klonk het overal; het gepeupel drong zich om ons heen en wierp met keisteenen. Geen Duitscher vergat zijne bedaardheid en tact. Fatsoenlijk gekleede mannen en vrouwen in een elegant gewaad, vergaten zich zoover dat zij in gemeene woorden tegen ons uitbarstten, of ons ten minste hun Oh, la, la! toeschreeuwden. Alle winkels waren natuurlijk gesloten, voor de meeste vensters de gordijnen neergelaten, doch intusschen loerden de gezichten achter de rouleaux op straat.’ In den omtrek van de Louvre en het Caroussel-plein was de verbittering onder het volk groot, toen men door de traliën van het gesloten hek, pinhelmen op het binnenplein van de Louvre zag wandelen. De Franschen bonsden op het hek aan, sisten, schuimden, floten en gromden; maar de Duitscher lachte eens en rookte zijn meerschuimer, wel trotsch dat hij, thuis gekomen, zou kunnen vertellen, dat hij in Parijs zelf zijnen tabakdamp den ‘franszosen’ in het aangezicht had kunnen blazen.... Om de gehate pinhelmen aan het oog des volks te onttrekken, hing men groote stukken lijnwaad voor de traliedeuren van de Louvre. Bij die tegenover St. Germain-l'Auxerrois gingen de Pruisen zoover, dat de kommandant der nationale garde verklaarde niet meer voor de rust te kunnen instaan, indien zij niet achteruit bleven. De officieren reden door den tuin der Tuileriën en naar het Caroussel-plein, en het leed niet lang of de pinhelmen wandelden doodbedaard, doch vrij nieuwsgierig, in de galerijen van de Louvre, hetgeen hun echter op last van generaal Vinoy belet werd. Deze ook sneed generaal Von Kamecke met zijn staf, die ook juist een ridje in den tuin der Tuileriën wilde doen, den pas af en verzocht hem binnen de bezettingslinie te blijven. Een paar Pruisische officieren, die vermomd in Parijs waren gekomen, werden herkend en hadden het behoud van hun leven aan den kommandant van het achtste bataljon nationale garde te danken. De weinige groepen volk, welke zich in de straten bevonden, waren ten hoogste verbitterd; zij weigerden elk vriendschappelijk aanbod van den Duitscher; zij mishandelden vrouwen die hun een glas brandewijn schonken; zij scheurden zekere vrouwen schier stuk, welke den Pruis met lachjes en lonkjes naderden; de gamins en gavroches deden hun best in 't fluiten, sissen en spotlachen, totdat een paar streken met het plat van den palast hen als eene vlucht musschen deed uiteenstuiven: - kortom, de haat was brandend en stond in zijne algeheelheid den Duitscher voor oogen. Neen, de bezetting mocht niet lang geduurd hebben.... De Duitsche staf was echter norsch en onwillig; hij weigerde den 2den Maart tot de ontruiming over te gaan, omdat de heer Jules Favre het officieele document der bekrachtiging niet bij zich droeg. Te half twaalf kwam het stuk aan en de heer Favre vertrok onmiddellijk naar Versailles, van waar hij eindelijk de tijding bracht dat de Duitschers den 3den Parijs zouden verlaten. Die ontruiming had dan ook plaats. Zij verlieten de stad onder het gefluit en de uitjouwingen des volks, dat daarenboven ontsmettingsvuren aanstak op de plaatsen waar de Duitschers vertoefd hadden. De Duitscher had zijn kreet nach Paris! tot waarheid gemaakt, en gewis dat was de grootste voldoening. Keizer Wilhelm kwam niet in Parijs. Hij deed niet zooals Napoleon I te Berlijn deed.... Kort nadien verliet hij en zijne troepen Versailles en keerde naar Berlijn terug, waar hem, overigens gansch Duitschland door, een uitbundig onthaal ten deel viel en hij onder ander den graaf Von Bismarck met den titel van prins begiftigde. Het eene Duitschland was gemaakt, zooals de heer Thiers - zie den aanvang van ons Gedenkboek - had voorspeld, terwijl Frankrijk integendeel ten prooi viel aan den burgeroorlog, deed die het meer nog dan den invasie-oorlog in de achting van Europa dalen.... De onderhandelingen te Brussel in het kabinet van den minister van Buitenlandsche Zaken, baron d'Anethan, dat deze bereidwillig beschikbaar had gesteld, aangevangen, doch welhaast naar Frankfort overgebracht, werden slechts daar tot een goed einde geleid. Het gesloten definitief vredestractaat draagt de dagteekening van 10 Mei en de handteekeningen van: Jules Favre, Pouyer-Quertier en De Goulard; voor Duitschland van Von Bismarck en Von Arnim. Den 12den Mei gaf de rijkskanselier daaromtrent inlichtingen in het Duitsche parlement. Aan de voorgaande bepalingen werden te Frankfort eenige wijzigingen toegebracht. De tijdstippen van betaling volgden elkander sneller op; het eerste half milliard werd betaald dertig dagen na de inneming van Parijs. De betaling moest geschieden in specie in degelijk bankpapier (Engelsch, Nederlandsch, Pruisisch of Belgisch) of in wissels van eerste klas. De tweede betaling van een milliard moest voor het einde van 1871 voldaan zijn, waarna de Duitschers de forten zouden verlaten. Het derde half milliard moest voor 1 Mei 1872 worden betaald; het overige voor 1 Maart 1874. Bij het opzeggen der handelstraktaten van de zijde van Frankrijk, zou Pruisen tusschen de meest begunstigde volkeren plaats nemen. De rayon rond Belfort werd op 4 of 5 kilometers uitgestrekt en eenige andere bepalingen van ondergeschikter belang. Is de vrede nu voor lang gewaarborgd? God gave het, doch wij vreezen van neen. Pruisen's rol is, wat het ook verzekere, niet ten einde; Frankrijk droomt revanche. Pruisen zint nog op het bezit der Oostzee-provinciën, gewesten van Duitschen oorsprong en die thans in de macht van Rusland zijn. Het behoud van den Elzas en Lotharingen hier, de zucht naar bezit der Oostzee-gewesten ginder, voorwaar, dat zijn twee brandende punten. God bescherme de volkeren tegen nieuwe oorlogsgruwelen!... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De intocht der Duitsche troepen in Parijs op 2 Maart 1871.
|
|