Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– AuteursrechtvrijDe republiek in Frankrijk.XVII.
| |
[pagina 172]
| |
Het uittrekken van Fransche krijgsgevangenen uit Sedan op 2 September 1870.
| |
[pagina 173]
| |
Park van veroverd Fransch geschut te Forcy - Sedan.
| |
[pagina 174]
| |
zooals men den vijand in de groeven van Jaumont geworpen had.... Van lieverlede werd de heerschende spanning grooter; de tijdingen, gunstig aan het leger, vonden allengs al minder ingang; de twijfel overheerschte weldra alles, omdat personen die eenige zekerheid hadden kunnen geven, een doodsch stilzwijgen bewaarden. Het volk groepeerde zich den 3den September in den omtrek van het Wetgevend paleis. Binnen en buiten heerschte dezelfde spanning en het was een prangend oogenblik toen generaal De Palikao, minister van Oorlog, de tribune beklom en eindelijk spreken zou. Als behendig equilibrist, wat ook zijn voorganger geweest was, deelde hij mee dat het leger voor- en tegenspoed had beleefd; maar - en het laatste viel als een onheilspellende vuurvonk in de licht ontvlambare gemoederen - maar de vereeniging tusschen het leger van Bazaine en dat van Mac-Mahon was niet voltrokken..... - ‘Hoogst ernstig is de toestand,’ zeide de minister; ‘men moet zich dit niet ontveinzen. Ook hebben wij besloten een beroep te doen op al de krachten der natie.... Wat ons betreft, wij zullen alle mogelijke zielskracht aan de verdediging wijden.’ Op dat oogenblik heeft de heer Jules Favre het wezenlijke woord van den toestand uitgesproken. ‘Geen ander denkbeeld,’ riep hij uit, ‘mag den leden der Kamer bezielen, dan dat eener nauw toegehaalde eendracht en het gevoel van verdediging totterdood!’ Dat was het ware gevoel, hetwelk Frankrijk bezielen moest, hetwelk nog een schijn van redding kon doen opdagen.... De heeren Haentjes en Argence stelden voor, dat alle mannen van twintig tot dertig jaren onder de wapens zouden geroepen worden; zij eischten de onmiddellijke neerlegging van een dergelijk wetsontwerp. De minister verlangde echter die overijling niet; hij vroeg slechts de macht in handen te hebben, om op gegeven oogenblik te kunnen handelen. Er heerschte in die vergadering eene koortsachtige spanning; de Kamer verwijderde zich om zich in de sectiën te vereenigen. De eerstvolgende zitting zou den volgenden dag, des Zondags, den 4den September, plaats hebben; doch in den avond werd Parijs door de meest onheilspellende berichten doorsneden. Dagbladschrijvers en francs-tireurs waren van Sedan teruggekeerd; zij hadden de rouwtijding in Parijs gebracht. Neerslachtigheid hier, razernij daar, tranen in veler oogen.... Te 8 uren des avonds zijn de groepen ontelbaar geworden. Duizenden personen kruisen door de straten, totdat al die menschelijke rivieren tot een grooten en dommelenden stroom aangroeien, die zich door de Rue de la Paix naar de Louvre begeeft, waar de gouverneur-generaal resideert. Die sterk bewogen massa roept: ‘Trochu! leve Trochu! wapens, wapens! De vervallenverklaring des Keizers! leve de republiek!’ Een oogenblik dondert de dreigende storm; de generaal verschijnt en men huilt ten allen kante: - ‘Nieuws, nieuws!’ - ‘Ik heb geen ander nieuws dan dat hetwelk gij reeds kent!’ antwoordt Trochu en de toon zijner stem alléén duidt aan dat hij diep ontroerd is. - ‘Wij eischen de vervallenverklaring!’ - ‘Ik heb, wat mij betreft, geen gezag om deze uit te spreken. De Kamers moeten over het lot des lands beslissen; ik, ik heb enkel tot zending Parijs te verdedigen en dat zal ik doen totterdood.’ - ‘Leve Trochu! Naar de Kamer! Leve de republiek! Eene andere bende vormt zich; de generaal verschijnt andermaal en geeft aan deze hetzelfde antwoord. Aan de Madeleine vormt zich eene derde groep. Al die groepen, doch de laatste stilzwijgend, slaan den weg naar het Wetgevend Korps in. Het paleis is reeds door eene zee van menschen omringd. Op de hoogte van het Gymnase chargeeren sergents de ville eene groep van ongeveer 10,000 menschen. Men hoort verscheidene revolverschoten; eenige personen worden gekwetst. De massa uiteengestoven, stroomt echter andermaal bijeen. Nieuwe geruchten kruisen door de menigte: de ministerraad is in beraadslaging, de keizerin heeft het gezag neergelegd, het verdedigingscomité wordt door den heer Thiers gepresideerd. Aan het paleis Bourbon houdt Gambetta, die reeds in den loop des dags, tijdens de zitting van het Wetgevend Korps, onder den zuilengang van het paleis den wierook der populariteit heeft opgevangen - houdt Gambetta redevoeringen tot het woelige volk. Hier echter raadt hij kalmte aan. Men antwoordt hem met den kreet van ‘Leve Gambetta!’ - ‘Neen, zegt hij, mijnheeren, leve Frankrijk! - ‘Leve de republiek! - ‘Neen, leve Frankrijk, zeg ik u. De toestand is hoogst ernstig. De Kamer moet vrij beraadslagen. Ik bezweer het u, gaat heen! Wij zullen in buitengewone zitting vergaderen! De massa splitst zich en eene dubbele rij sergents de ville bezet de gaanpaden van het Wetgevend paleis. Het is middernacht. Men is in afwachting der buitengewone zitting van welke Gambetta gesproken heeft. Generaal Palikao verschijnt te halféén. Kwart na 1 uur treedt de voorzitter Schneider bleek, zichtbaar ontroerd binnen; hij zal presideeren zonder de eereteekens van grootlint van het Legioen van Eer. De plaatsen der linkerzij worden snel bezet. De heer Thiers is daar. De tribunen zijn ledig; de zaal is flauw verlicht. Voorwaar, alles voorspelt iets akeligs, eene ramp. De heer Schneider leest eenige woorden, met potlood op een stuk papier geschreven. Hij geeft daarna het woord aan generaal Palikao, minister van Oorlog. Diepe stilte.... - ‘Mijnheeren de afgevaardigden, zegt de generaal, ik heb de smartvolle zending u aan te kondigen wat mijne woorden u hedenmorgen deden voorgevoelen. Die officieuze tijdingen zijn officieel geworden. Na drie dagen heldhaftig geworsteld te hebben, werd ons leger tot onder Sedan teruggeslagen en door eene zoo groote overmacht omringd, dat het zich heeft moeten overgeven.... De keizer is krijgsgevangen genomen.... Het is ons onmogelijk geweest - ik wil zeggen aan ons, ministers - eene beslissing te nemen, dewijl wij den tijd niet hebben gehad om te beraadslagen. Ik stel aan de Kamer voor de deliberatie tot morgen te verschuiven. De heer Jules Favre vraagt het woord: ‘Indien de Kamer, zeide hij, van meening is, dat zij in den treurigen en ernstigen toestand, die door den minister van oorlog afgeschilderd wordt, de zitting moet verdagen tot heden (Zondag) middag, dan verzet ik er mij niet tegen. Maar ik denk, dat wij reeds een voorstel moeten doen, hetwelk in den tegenwoordigen toestand dringend vereischt wordt. Wij zullen geen woord voegen bij den tekst, dien wij neerleggen: Wij vragen aan de Kamer de volgende besluiten te nemen: Louis Napoleon Bonaparte en zijne dynastie zijn vervallen verklaard van de macht, die hun door de natie is toevertrouwd. Er zal door het Wetgevend Korps eene uitvoerende commissie worden ingericht, samengesteld uit.... leden (het aantal zal door de Kamer worden bepaald), die bekleed zal worden met alle mogelijke macht, om tot het uiterste den inval terug te drijven en den vreemdeling te verjagen. Generaal Trochu wordt in zijn ambt van gouverneur-generaal van Parijs behouden.’ Bij het hooren dezer voorstellen heerscht de diepste stilte in de vergadering. Een enkele stem doet zich hooren, die van den heer Pinard. ‘Wij hebben,’ zegt hij, ‘de macht niet, om die vervallenverklaring uit te spreken.’ De heer Schneider herhaalt zijn voorstel, de zitting tot des middags te verdagen, met het oog op de gewichtige gebeurtenissen. Het Wetgevend Korps hecht zijne goedkeuring aan dit voorstel. De voorzitter sloot omstreeks halftwee de vergadering, welke buitengewoon rustig was; men zou dus des Zondagsmiddags, om twaalf uren de zitting hervatten en over het revolutionnaire voorstel van den afgevaardigde Jules Favre raadplegen. Vele dagbladen beschouwden het voorstel van den heer Jules Favre als ontijdig; de vorming van een gouvernement de salut public, met zending den oorlog door te drijven, was, volgens la | |
[pagina 175]
| |
Gazette de France voldoende geweest. Later zou Frankrijk in volle vrijheid over zijne lotsbestemming hebben kunnen beslissen. De eenheid, welke zoo hoogst noodwendig was, dreigde immers door het voorstel gebroken te worden! De republikeinen waren echter ongeduldig en maakten in het hachelijk oogenblik van de gelegenheid gebruik. Te middernacht luisterde de menigte, onder anderen aan de mairie der rue Drouot, naar de voorlezing van de proclamatie des ministers van buitenlandsche zaken. Eene onmetelijke weeklacht steeg uit aller borst op als men de capitulatie van gansch het leger vernam. Men huilde dreigend: ‘lafaard! ellendige!’ toen men las dat generaal De Wimpffen de overgave geteekend had. Er ging een kreet van jubel op toen men hoorde dat de keizer krijgsgevangen was. - ‘Wraak!’ riep men hier. ‘Wapens!’ huilde men daar. De meest opgewondenen wilden Parijs wakker maken; men zou de alarmklok luiden en alarmschoten lossen. Waartoe zou het dienen? onderbraken anderen die meer verstand aan den dag schenen te leggen en een nieuw theater-effect wilden vermijden. De militaire overheid had voor Zondags een aantal voorzorgen genomen; zekere punten van Parijs waren door de gendarmerie te paard en te voet, door infanterie, cavalerie en nationale garde bezet. Reeds vroeg was de hoofdstad in volle gisting, vooral aan en in het paleis Bourbon. Geruchten van allerlei aard werden andermaal in omloop gebracht. Men beweerde onder anderen dat de deputatie van Parijs, welke zich - zeer willekeurig voorwaar! - als de éénige ware uitdrukking van het algemeen stemrecht in Frankrijk beschouwde, zich als gouvernement op het stadhuis zou vestigen. Het linkercentrum en een gedeelte der rechterzij schenen de inrichting van een gouvernement van nationale verdediging, door de Nationale Vergadering benoemd, te beoogen. Trouwens de uiterste linkerzijde had sedert lang den aanslag bereid, en het was wel te voorzien dat, bij de zwakheid aan gene, de stoutheid aan deze zijde, de totale en zoolang gedroomde verandering van den regeeringsvorm gelukken zou. Het gerucht dat de regentes hare volmacht in de handen van het Wetgevend Korps had neergelegd, moest voor de behoudende partij de opheldering des toestands vergemakkelijken. In die hevige spanning werd Zondagsmiddags de zitting geopend. Eene overgroote militaire macht ontwikkelde zich rond het paleis; bij de opening der zitting werden de linietroepen door nationale garden vervangen. Wij zullen later zien hoe dit plaats had. Er werden twee voorstellen ter tafel gebracht. De minister van Oorlog stelde voor: ‘Er wordt een gouvernements- en nationale verdedigingsraad ingericht. Hij bestaat uit vijf leden. Ieder lid wordt bij volstrekte meerderheid door de Kamer gekozen. De ministers worden onder handteekening van dezen raad benoemd. Generaal graaf Palikao wordt benoemd tot luitenant-generaal van den raad.’ De heer Thiers bood een ontwerp aan, door zes en veertig leden, uit alle partijen gekozen, onderteekend. Wel is waar was zijne sympathie voor het ontwerp der linkerzijde, welke de quaestie klaar en duidelijk voordroeg; ‘doch de eendracht alleen, zeide de redenaar, kan onzen toestand verbeteren, en dientengevolge stel ik voor: ‘In aanmerking genomen de omstandigheden, zal de Kamer eene commissie van gouvernement en nationale verdediging benoemen; zoodra de omstandigheden zulks toelaten, zal er eene constituante bijeengeroepen worden.’ Verder was het voorstel van den heer Jules Favre ter tafel, betreffende de vervallenverklaring, voor hetwelk de heer Gambetta de prioriteit vroeg. De Kamer verwijderde zich in hare afdeelingen, om over de verschillende voorstellen te beraadslagen. Middelerwijl waren nationale garden, in elke woeling de belhamels, tot voor het hek van het Wetgevend paleis gekomen. Het geroep déchéance! door hen aangeheven, vond weerklank bij het publiek dat op het binnenplein stond, en welhaast werden de tribunes der zittingzaal als het ware stormenderhand ingenomen. Een aantal leden der linkerzijde bevonden zich op hunne plaats - en niet gansch zonder voorbedachtheid. Gambetta beklom het spreekgestoelte en zou het publiek, in de tribunes als opgestapeld, toespreken. Ziehier eene photographie van die alleszins merkwaardige zitting en welke voorzeker eene belangrijke plaats in de geschiedenis zal blijven beslaan. Een afgevaardigde der linkerzij. - Luistert, laat Gambetta spreken! De heer Gambetta. - Mijnheeren, gij allen zult begrijpen, dat de eerste voorwaarde der volksontvoogding de regelmaat is, en ik weet dat gij deze wilt eerbiedigen. Gij hebt uwe denkwijze op eene krachtvolle wijze willen uitdrukken; gij hebt datgene gewild wat op den bodem van het hart bij ieder Franschman en op de lippen uwer vertegenwoordigers ligt - de vervallenverklaring van den troon. In de openbare tribune. - Ja, ja! Stemmen. - De vervallenverklaring en de republiek! Andere stemmen. - Zwijgt en luistert. De heer Gambetta. - Ik eisch van u dat gij evenals ik al het uiterste gewicht van den toestand beseft en gij dezen niet verstoort door geschreeuw, noch zelfs door toejuichingen. (Zeer wel, spreek!) Maar op hetzelfde oogenblik stoort gij den regelmatigen gang der zaken, dien ik u verzoek in aandacht te willen nemen. Stem in de tribune. - Geene groote woorden, daden! Wij vragen de republiek! Herhaald geroep. - Ja, ja, de republiek! De heer Gambetta. - Kalmte, mijnheeren, wij moeten regelmatig te werk gaan. Wij zijn de vertegenwoordigers des volks. Ik verzoek die waardigheid, welke ons door het volk gegeven werd, te eerbiedigen. Stem in de tribune. - Niets dan de linkerzij! Geen rechterzij! (Gedruis.) De heer Gambetta. - Ik kan met ieder van u niet in gesprek treden. Laat mij vrij mijne denkbeelden uitdrukken. Sprekers denkbeelden waren deze, dat het de zending der mannen was, die in de Kamer zetelden, te erkennen dat de macht welke de schuld was der rampen die het vaderland troffen, vervallen moest worden verklaard; doch die verklaring mocht niet door eenig geweld worden erlangd. Dientengevolge moesten de vertegenwoordigers hunne plaatsen komen hernemen en zou de zitting volgens gewoonte haren loop hebben. Die woorden werden gedurig door de ongeduldigen in de tribunes onderbroken: ‘Geene beraadslaging!’ brulde men hier; ‘de vervallenverklaring!’ tierde men luider. Gambetta drong er echter nogmaals op aan, dat men met kalmte en waardigheid de zitting zou bijwonen en de vertegenwoordigers eene beslissing laten nemen. Een oogenblik scheen die zee in de tribune te bedaren; doch de kreten la déchéance! la république! deden zich andermaal op. De heer Jules Simon riep van zijne bank: ‘Een weinig geduld, mijnheeren!’ - waarop uit de tribune geantwoord werd: ‘wij wachten reeds twintig jaren de democratische republiek, haast u wat!’ Het was halfdrie toen de voorzitter, de heer Schneider den zetel beklom; de heer Magnin nam plaats links van het bureau; graaf Palikao, minister van Oorlog, zette zich op de bank des gouvernements, die op dit oogenblik vooral le banc des douleurs was.... Eenige gedeputeerden der meerderheid nemen hunne plaats in. Men bemerkt de heeren De Plancy (der Oise) Stephen Liégard, Cosserat, Léopold Letton, Dugué de la Fauconnerie, enz. In de galerijen heerscht nu een ijselijk gewoel en gedruis; deze galerijen zijn door het publiek ingenomen. Men hoort met geweerkolven op de deuren bonzen, deuren kraken, spiegels breken, paneelen neerploffen. Alles woelt en huilt dooreen, en het geheel neemt een dreigend karakter aan. De heer Schneider staat, de armen op de borst gekruist, dat onbeschrijfelijk tooneel aan te staren, in afwachting dat er eenig bedaren in de massa mocht komen. De heer Crémieux roept het volk ‘mijne lieve, goede vrienden’ toe; maar de lieve, goede vrienden zijn doof voor dat gesmeek. ‘Ik ben het, ik citoyen Crémieux!’ Maar citoyen Crémieux heeft zoo min invloed als citoyen Gambetta, die nogmaals op de tribune verschijnt, om de huilende ‘leeuwen’ te temmen. | |
[pagina 176]
| |
Nieuwe groepen dringen in de tribunes, en vooral in die der senaatsleden. De binnendringers dragen eene driekleurvlag met het opschrift ‘73ste bataljon 6de compagnie, 12de arrondissement.’ Men wuift met die vlag; men huilt en tiert altijd: ‘de republiek, de republiek!’ Gambetta gelukt er in zich een oogenblik te doen verstaan; hij stelt voor dat er zich in elke tribune eene groep vormen zou, die tijdens de beraadslaging de orde zou handhaven. Een oogenblik vindt dit voorstel bijval, doch welhaast is het goede voornemen andermaal weggeblazen. Wat gebeurde er op dit oogenblik in de afdeelingen? Terwijl de gewone zittingzaal die tooneelen van verwarring opleverde, waren de commissiën in hare bureelen vergaderd en beraadslaagden over de verschillende voorstellen. Toen zij echter in de zaal wilden terugkeeren, vonden zij den weg versperd en namen het besluit de zitting te beleggen in de eetzaal van het presidentschap. De leden der Vergadering waren dus gescheiden en zelfs vele leden tot de linkerzij behoorende, bevonden zich in de onmogelijkheid die belangrijke vergadering bij te wonen. Slot Wilhelmshöhe bij Kassel, verblijfplaats van keizer Napoleon.
Wij komen later op deze zitting terug en vervolgen nu het verhaal van hetgeen er in de zaal zelve voorviel. De voorzitter, de heer Schneider, doet op zijne beurt de taal der rede hooren, om de tribunes tot bedaren te brengen. Hij, zonder zich te beroemen zoo gunstig bij de vrienden der vrijheid aangeschreven te staan, als Gambetta - dien hij als een der beste patriotten bewierookt - hij toch beweert, in naam der vrijheid te mogen spreken, aan welke hij diensten heeft bewezen. Zonder orde, zeide de voorzitter, bestaat er geene vrijheid. Men gevoelt meer en meer dat het gezag afgebroken is. De voorzitter der Vergadering heeft geene macht meer om de orde te handhaven; hij moet met het woelzieke publiek in onderhandeling treden - erger dan dat, hij moet schier smeeken. Van dat oogenblik is men verloren. Graaf Palikao verlaat, met eene beweging die duidelijk zijne beslissing te kennen geeft, evenals een aantal gedeputeerden, de zaal en de voorzitter, geen kans ziende, stilte en orde te bekomen, dekt zich en verlaat zijn zetel. Aanwezige leden dringen echter bij hem aan, de zitting te heropenen, en nu ook doet de heer Girault eene poging om de tribunes tot bedaren te brengen. - ‘Nutteloos, zeide de heer Schneider, zij kennen u niet! - ‘Gij kent mij niet? riep de vertegenwoordiger tot het volk in de tribunes. Ik heet Girault! Maar Girault spreekt zoo min het ‘tot hiertoe en niet verder’ uit als zijne vroegere collega's. Alleen Gambetta gelukt er in nog een oogenblik stilte te bekomen, zonder echter den storm te doen bedaren. Eensklaps wordt de deur op den achtergrond, vlak tegenover het bureau der Kamer, opengeworpen en eene talrijke menigte dringt in de zaal. Men huilt ‘leve de republiek!’ De gedeputeerden trachten dien stroom tegen te houden. Tevergeefs! Het gedruis is oorverdoovend. Graaf Palikao, die andermaal in de zaal is teruggekeerd, verlaat deze voor de tweede maal en de voorzitter sluit de zitting. Rechts en links stormen nationale garden, deze in uniform, gene enkel gewapend, binnen. Velen hebben den keizerlijken arend reeds van de schako's gerukt. Men overrompelt de banken, de tafels der secretarissen, der stenographen, het bureel zelf. Eene bandelooze menigte gepeupel verschijnt gelijktijdig en de aanwezigheid van die groepen doet onmiddellijk aan de rampzaligste dagen in de Fransche geschiedenis denken. La déchéance, la déchéance! vive la république! wordt alom gehuild. | |
[pagina 177]
| |
Generaal Uhrich, gouverneur van Straatsburg.
Twee jonge kerels springen de trappen op, die naar den voorzittersstoel geleiden, bonzen gelijktijdig op de plaats neer en een hunner de schel bemachtigd hebbende, beweegt haar langdurig en krachtig, totdat de afgevaardigde Jules Ferry er in gelukt die twee gedruismakende en geimproviseerde voorzitters de plaats te doen verlaten. Tevergeefs trachten de afgevaardigden Gambetta, De Kératry en Steenackers de brullende en stormende menigte achteruit te doen gaan en de zittingzaal te doen eerbiedigen. Waarom zou het volk voor die zaal eerbied hebben? Is het volk niet souverein? Breekt het niet af wat het wil, al vermag het niets op te bouwen?.... - ‘Citoyens! (stil, stil, luistert!).... Aangezien het vaderland in gevaar is; aangezien der nationale vertegenwoordiging de noodige tijd gegeven is om de vervallenverklaring uit te spreken; aangezien wij het regelmatige gezag zijn, uit het vrij en algemeen stemrecht voortgekomen, en wij dit gezag constitueeren - wij verklaren dat Louis Napoleon Bonaparte en zijn stamhuis voor eeuwig opgehouden hebben in Frankrijk te regeren.’ Verovering van Fransch geschut door Badensche infanterie in het gevecht van Seekirch bij Straatsburg, op 16 Augustus 1870.
Citoyen Gambetta heeft een oogenblik met eenigen zijner collega's gesproken en keert andermaal op de tribune terug. Hg bekomt stilte. Een donder van toejuichingen begroet die woorden. Een burger, den arm zwaaiende, roept: ‘En de republiek?’ Een ander huilt: ‘Geen keizerrijk meer!’ - ‘Dat is gevallen,’ schreeuwt een jongeling, een student zoo het schijnt; ‘dat is voor altijd gevallen! Gevallen met zijn opperhoofd dat zelfs niet heeft weten te sterven!’ Gansch het gebouw davert van het gebons, het gejuich en het gebrul. De heer Jules Favre treedt binnen; Gambetta voegt zich bij hem. Het volk maakt plaats en roept ‘leve Jules Favre, leve Gambetta!’ | |
[pagina 178]
| |
Een nationale garde. - Tamboers, slaat den veldmarsch! De heer Jules Ferry. - Laat Jules Favre spreken! De tamboer aan de deur van den rechtergang staande, trommelt er fiks op aan. Eindelijk.... komt er een oogenblik stilte. De heer Jules Favre. - Wilt gij den burgeroorlog, ja of neen? Stemmen. - Neen, neen, geen burgeroorlog! Oorlog aan de Pruisen, oorlog aan hen alleen! De heer Jules Favre. - Wij moeten onmiddellijk een voorloopig gouvernement inrichten. Stemmen. - Naar het stadhuis dan! De heer Jules Favre. - Dat gouvernement zal de lotsbestemming van Frankrijk in handen nemen. Het zal vastberaden den vreemdeling bevechten. Het zal met u zijn, en vooraf zweert elk zijner leden zich tot den laatste toe te laten dooden.... Stemmen. - Wij ook, wij ook!.... Wij zweren het ook.... Leve de republiek! Een burger. - Ja, leve de republiek! maar eerst: leve Frankrijk! De heer Jules Favre. - Ik bezweer u, geen bloedige dagen! (neen, neen!) Dwingt dappere Fransche soldaten, die door hunne opperhoofden zouden kunnen misleid worden, dwingt hen niet het wapen tegen u te keeren. Zij zijn slechts gewapend tegen den vreemdeling. Laat ons allen met hetzelfde denkbeeld bezield zijn, het denkbeeld van vaderlandsliefde en democratie. (leve de republiek!) De republiek moeten wij hier niet proclameeren! Stemmen. - Ja, ja! Leve de republiek! Een burger. - En wat zult ge met de Pruisen doen? Op die tamelijk juiste vraag wordt niet geantwoord; die moeilijkheid laat men het liefst ter beslissing van later over, tenzij de eed van Jules Favre en anderen antwoord gaf op die vraag ‘dat zij zich allen, tot den laatste toe, zouden laten dooden....’ Men eischt dat dáár, onmiddellijk, de zoolang verwachte republiek zou geproclameerd worden. Anderen schreeuwen dat men dit op het stadhuis behoort te doen. Neen, dat is te lang uitgesteld; hier, op staanden voet! - ‘Wij proclameeren haar! roept citoyen Peyrouton. - ‘Bravo! - ‘Citoyens, de republiek is geproclameerd! - Neen, neen! gij moet zeggen: ‘de republiek is hersteld.’ - ‘Naar het stadhuis! Weg met het keizerrijk! Leve de republiek! Leve Frankrijk! Leve de linietroepen! Leve de nationale garde! Jules Favre en Gambetta zijn reeds vooruit. Het volk schreeuwt: ‘Naar het stadhuis!’ Men steekt bladen papier in de hoogte, op welke diezelfde woorden geschreven staan. De achtergebleven burgers willen dat de nationale garden middelerwijl de zaal zullen bezetten, ten einde aan de meerderheid van het Wetgevend Korps te beletten zich daar nog te vereenigen. Juist treedt markies De la Poré, lid van het Wetgevend Korps, binnen, neemt plaats op zijne bank, laat de twee handen op den knop van zijnen stok rusten en staart als een doodbedaard opmerker rond. Citoyen Peyrouton verklaart nadrukkelijk, dat hij de zaal niet zal verlaten voordat de republiek geproclameerd is. - ‘Zeg hersteld!....’ verbetert andermaal een burger. Citoyen Margueritte, die zooeven had voorgesteld dat de nationale garde de zaal zou bewaken, schijnt altijd argwaan te koesteren, te meer omdat hij dien markies De la Poré daar zoo dreigend rustig ziet zitten.... Wel begrijpt hij hoe noodig het is, dat er doordrijvers naar het stadhuis gaan; maar toch.... ‘de nationale garden,’ roept hij uit, ‘stellen aan de gedeputeerden der linkerzij voor, de eenigen die op dit oogenblik de natie vertegenwoordigen.... De markies De la Poré. - Wat? Ik beweer hier met zooveel recht als de afgevaardigden der linkerzijde, de natie te vertegenwoordigen (algemeene verwondering). Stem op den achtergrond. - Wie zijt gij? De markies. - Ik ben Poré, afgevaardigde van Ille-et-Vilaine. Ik protesteer.... (O, o! kom, kom, gekheid!) Citoyen Margueritte. - Ik zeide dat de nationale garden zich bij de afgevaardigden der linkerzij aanbieden, hier te blijven.... (ja, ja! gedruis) totdat het voorloopig gouvernement officiëel geproclameerd zij (ja, ja! toejuichingen). De markies. - Ik protesteer (nieuwe beweging in de menigte. Donderend gedruis). Daarenboven niemand heeft het recht hier te spreken dan de afgevaardigden. (gekheid!) Dat zij hunne zending volbrengen. Ik protesteer tegen de overweldiging der wetgevende zaal. (Aan de deur! aan de deur met dien dwarskop!) Een nationale garde. - En wij, wij protesteeren tegen de overweldiging der Pruisen! Het antwoord moge niet al te toepasselijk zijn, maar 't klinkt toch goed, en onder het gehuil van ‘leve de republiek!’ stormt de menigte naar buiten en naar het stadhuis, waar eindelijk de reddende republiek moest geboren of hervonden, en onmiddellijk gewapend worden.... Alles toonde meer en meer aan dat de beweging door de leiders der straattumulten beraamd en bepaald werd. De beweging was echter zoo onstuimig dat de leiders zelf gematigdheid en kalmte afsmeekten. Alle beraadslaging werd onmogelijk gemaakt en het telegram, dat des avonds door de heethoofden naar de departementen werd gezonden, meldende dat het Wetgevend Korps de vervallenverklaring, met eene meerderheid van 185 op 200 stemmen had aangenomen, was eene onwaarheid. Men had noch beraadslaagd, noch gestemd. Wij hebben hooger gezegd, dat de linietroepen het wetgevend paleis bewaakten. In den aanvang der zitting had de heer De Kératry, een lid der linkerzij, geëischt dat de linietroepen en de sergents de ville, rond het paleis geposteerd, door.... nationale garden zouden vervangen worden. In de vergadering kwam men tot geene beslissing over dien eisch. De vervanging had echter plaats; doch niemand weet op wiens bevelen. Men zegt dat twee questors der Kamer den commissaris van politie order gaven de politie te verwijderen; deze weigerde te gehoorzamen, aangezien de questors geen recht van bevelen hadden buiten het paleis. Dan moeten die twee afgevaardigden zich tot generaal Caussade, welke het bevel voerde over de linietroepen, gewend hebben en zich grondende op den staat van beleg welke het militaire boven het burgerlijke gezag plaatste, van hem het bevel hebben verkregen dat de politie zich verwijderen moest. Welhaast was het paleis overrompeld. De nationale garden verbroederden met de troepen, toen deze laatsten op bevel van den minister van Oorlog de vredezaal (salle de la Paix) moesten doen ontruimen, en alle tegenstand werd onmogelijk. Pelletan, Jules Ferry, Arago en anderen moedigden, door zich tegen de bevelen van generaal Palikao te verzetten, de overrompeling aan. Trouwens de heer De Kératry heeft, in eene meeting welke den 21sten te Nantes gehouden werd, de voorbereiding van dien aanslag, erkend: ‘Reeds drie weken vóór den val van het keizerrijk, zeide hij, verliet ik Brest, met de verklaring dat ik naar Parijs ging om er aan de proclamatie der republiek werkzaam te zijn. In den nacht van den 3den op den 4den September verhaastte ik de keizerlijke vervallenverklaring en de optreding van den nieuwen regeeringsvorm. Ik stiet Gambetta naar de tribune; ik maakte mij met hem meester van het stadhuis, daarna van de prefectuur van politie....’ Wat gebeurde was dus niet de opwelling van het oogenblik. Wij moeten alvorens den volksstroom in de straten te volgen, verslag geven over hetgeen er in de afdeelingen der Kamer plaats had, welke, zooals wij gezien hebben, over de verschillende voorstellen in beraadslaging treden moest. Toen de afgevaardigden in de zittingzaal wilden terugkeeren en verslag uitbrengen, vonden zij deze door het volk en de nationale garde overweldigd. Wij hebben dit trouwens reeds vroeger gezeid. Ongeveer 150 a 200 leden hielden zitting in de eetzaal van het presidentschap, onder voorzitterschap van den tweeden president, den heer Alfred Leroux. De afgevaardigde der Gironde, de heer Ernest Dréolle, heeft den 27sten Februari 1871 omtrent die belangrijke zitting eenen brief openbaar gemaakt, die een der weinige documenten is, welke daaromtrent bestaan, aangezien de dienst der stenographie in die zitting ten eenenmale ontbrak. | |
[pagina 179]
| |
Volgens den heer Dréolle dwaalden omtrent 4 uren de leden der Vergadering rechts en links door de wandelgangen, niet wetende waarheen zich te wenden. Een ontelbaar getal nieuwsgierigen had die gangen overrompeld. Het was de heer Dréolle welke aan den heer Thiers het voorstel deed in het hooger aangeduid lokaal de zitting te openen. ‘In minder dan een kwartier uurs,’ zegt het lid, ‘groepeerden zich meer dan tweehonderd afgevaardigden, deze staande, gene gezeten, in eene der eetzalen van het presidentschap, en na mij in het kabinet van den heer Valette eene lijst der gedeputeerden en een potlood verschaft te hebben, vroeg ik aan den heer Thiers of hij niet goed vond tot de naamoproeping over te gaan. - ‘'t Zou misschien voor eenigen onzer collega's hinderlijk zijn!’.... antwoordde hij met eene spotzieke fijngeestigheid; en dewijl ik over die voorzichtigheid..... voor de anderen, glimlachte, hervatte hij spoedig: ‘Duid het niet ten kwade voor hen.’ ‘Er werd dus geen naamoproeping gedaan; maar bij het verlaten der zitting teekende men in het kabinet van den secretarisgeneraal, en die lijst van handteekens geeft ongeveer, een twintigial daargelaten, het getal en de namen der aanwezigen. Op het oogenblik der samenstelling van het bureau, en alvorens het voorzitterschap aan den heer Alfred Leroux op te dragen, ontboden wij den heer Schneider. Men begaf zich naar zijne appartementen en er werd ons bericht dat hij onpasselijk was en te bed lag, en het hem onmogelijk was beneden te komen. De heer Alfred Leroux nam alsdan het voorzitterschap waar, bijgestaan door de heeren Martel en Josseau in hoedanigheid van secretarissen.’ Het woord werd aan den heer Garnier-Pagès gegeven, welke, verkleefd als hij was aan de volksbeweging, de bevestiging vroeg der voltrokken feiten; daardoor verstond hij de overgave aller macht aan de Kamer en dit ten gevolge der goedkeuring van het voorstel-Thiers, de uitoefening dezer macht door een gouvernementsraad welke door de Kamer zou gekozen worden, en eindelijk het behoud der Kamer, welke, zij alleen, eene wettige macht kon uitoefenen. Deel maken van het gouvernement op het stadhuis wilde de heer Garnier-Pagès niet; meer dan wie ook betreurde hij het gepleegde geweld der Vergadering aangedaan; hoog deed hij het grondwettelijk gezag gelden; zijne vrienden waren niet op het stadhuis om het gezag meester te worden - neen! zij waren daar om de orde te herstellen en het aan de Vergadering mogelijk te maken de beraadslaging van het Wetgevend Korps te hervatten.... Woorden en daden strookten hier geenszins en herhaalde malen werd zijne rede door menig krachtdadig protest onderbroken. De slotsom van des heeren Garnier-Pagès rede was: ‘Vereenigt u met het gouvernement, dat wellicht op dit oogenblik, ten stadhuize, gesticht is.’ - ‘Als man van eer,’ riep de heer Buffet, ‘als burger aan mijn land verkleefd, belast met een mandaat mij in volle vrijheid gegeven, ben ik verontwaardigd over het geweld waarvan gij het slachtoffer zijt geweest, en nooit zal ik er in toestemmen, in name der vrijheid en voor de eer van mijn land, het gouvernement te erkennen, dat op de puinhoopen der vrijheid en des rechts wordt gesticht! De beweging, het gewoel, het gedruis - onafscheidbaar van dergelijke en vooral Fransche vergadering - was ten toppunt geklommen. - ‘Laat ons ten minste iets beslissen!’ riep men. ‘Laat ons met het voorstel Thiers aanvangen! De heeren Trachard en Estancelin traden beurtelings, en ten prooi aan de hevigste ontroering, de zaal binnen. De eerste berichtte dat de groepen buiten het paleis kennis van het houden der vergadering hadden; dat men buiten spoed eischte, onder bedreiging andermaal de zaal te overweldigen; - men zat dus altijd onder den dwang der woelige menigte. De tweede meldde dat hij van de Tuileriën kwam en men hem daar het vertrek der keizerin had bericht. Moest men blijven, moest men heengaan? Een officier der nationale garde verklaarde zich sterk te maken, de gewone zittingzaal door zijne manschappen te doen ontruimen doch dat aanbod vond geen ingang en men besloot te blijven. Het woord werd den heer Ernest Dréolle gegeven, een der jongst gekozen leden der Kamer; hij stelde een practischen maatregel voor. Het was een middelweg. De heer Garnier-Pagès had voorgesteld zich met het gouvernement, op het stadhuis gevestigd, te vereenigen: Ernest Dréolle verklaarde dit voorstel niet te kunnen bijtreden. Is er daarenboven wel een gouvernement op het stadhuis?.... Volgens den heer Garnier-Pagès ‘zijn er op dit oogenblik op het stadhuis verscheidene onzer collega's, die, om de volksgisting te doen bedaren.... Stem. - Zij zelf zijn het die alles hebben teweeggebracht! De heer Ernest Dréolle -.... dat kortstondig gezag, hetwelk men volksgezag noemt, hebben aangenomen. Welnu, mijnheeren, ik wil gelooven wat er gezegd is. In dezen oogenblik is de toestand dus als volgt: op het stadhuis bevinden zich afgevaardigden, die nog geen ander karakter hebben en in welke wij enkel collega's kunnen zien; in het Wetgevend Korps bevindt zich de groote meerderheid der Kamer, hier vereenigd omdat zij haren post niet wil verlaten en van hare zijde streeft ter opheldering van den toestand. Laat ons practisch handelen. Ziehier wat ik voorstel: laat eene overeenstemming brengen tusschen onze collega's, die, zegt men, zich voor de algemeene zaak opofferen, en ons die aan ons mandaat getrouw blijven. Dat een zeker getal onzer, in deze zitting zelf, benoemd worden en zich in onzen naam naar het stadhuis begeven, (zeer wel!) om zich met onze collega's te verstaan; dat zij ons verslag komen geven omtrent den toestand (zeer wel!). De heer Pinard. - Dat is de erkenning van het voorloopig gouvernement. De heer Estancelin. - Neen! het voorstel van den heer Dréolle is het eenige practische. De heer Cochery wilde het voorstel onmiddellijk ter stemming leggen. De heer Garnier-Pagès wilde van de partij, en leidsman der gedelegueerden zijn. De heer Dréolle. - Ik heb dat woord niet uitgesproken. Het woord heeft hier eene ontegenzeglijke waarde. Eene delegatie - dit zou de erkenning van een feit zijn, dat wellicht nog niet voltrokken is, een feit dat wij wel onderstellen, maar in alle geval niet erkennen. De heer Thiers. - Het voorstel van den heer Dréolle is zeer wijs; collega's gaan naar collega's. Een aantal leden dachten echter dat men, alvorens tot die zending over te gaan, over het voorstel van den heer Thiers moest stemmen; andere wilden dat de leden zouden aangeduid worden en onmiddellijk vertrekken. De heer Thiers zelf vroeg de stemming over de conclusiën van het rapport-Martel. In de afdeelingen had het voorstel-Thiers - benoeming door het Wetgevend Korps eener gouvernements- en verdedigingscommissie, bestaande uit vijf leden, welke de ministers zou kiezen; de natie zou, zoohaast de omstandigheden zulks toelieten, door eene Constituante, uitspraak doen over den vorm van gouvernement - had dit voorstel de meerderheid van stemming bekomen. De heer Garnier-Pagès wilde de woorden vu les circonstances vervangen zien door die van vu la vacance du trône, welke laatste woorden door den heer Thiers eerst gebezigd, later ingetrokken waren, om des te meer ondersteuners te ontmoeten voor zijn ontwerp, doch nu andermaal werden herplaatst. Overigens waren er nog, zooals men hooger ziet, lichte wijzigingen aan het primitieve voorstel toegebracht. De heer Pinard kon zich met het voorstel niet vereenigen en protesteerde. De noodwendigheid stond echter daar voor hen, dacht de heer Thiers en zoo ook verstond het de heer Ernest Dréolle. Is er inderdaad vacance des pouvoirs? vroeg Ernest Dréolle. Ja. Allen die ik liefhad zijn niet meer (beweging). De keizer is te Sedan krijgsgevangene. Op welke voorwaarden, dit zullen wij later weten. De keizerlijke prins is naar den vreemde gevlucht en onze achtbare collega, de heer Estancelin, bericht ons zoo even - laatste en smartelijke slag voor mij - dat de keizerin de Tuileriën heeft verlaten.... De heer Estancelin. - Ja, de Tuileriën zijn door het volk overweldigd. De heer Ernest Dréolle. - Als het hoofd van het rijk en | |
[pagina 180]
| |
Gezicht op Straatsburg bij vogelvlucht.
| |
[pagina 181]
| |
De Steenstraat te Straatsburg, Zondags na de capitulatie, 2 October 1870.
| |
[pagina 182]
| |
het regentschap niet meer vertegenwoordigd zijn, staat het gezag open, en het Wetgevend Korps, het tweede uit het algemeen stemrecht ontsproten gezag, moet de teugels van het bewind in handen nemen. Dat laatste is dringend noodzakelijk; want binnen weinige uren zal tegenover die macht eene andere, die van het oproer, staan. Na hare zittingzaal te hebben zien overrompelen, kon zij ook haar gezag zien schenden. (Zeer wel.) Ik zeg dan, mijnheeren, aan al mijne vrienden, aan allen die met mij dat voorstel van vervallenverklaring zouden verstooten hebben - ik zeg dat er een feit is hetwelk ons allen beherrscht, hetwelk ieders overtuiging, al onze verkleefdheid verlamt: het openstaan van het gezag. Ik bezweer u te stemmen, spoedig te stemmen, en ik, ik zeg het luid als keizersgezinde en onder voorbehoud der toekomst welke wij door eene spoedige beslissing kunnen redden, ik stem het voorstel van den heer Thiers (bijvalsbetuigingen). In het midden van het gewoel onderscheidde men de woorden: ‘Laat ons stemmen!’ De heer Martel, rapporteur, las nu het voorstel, doch werd niet gehoord; de heer Dréolle greep het papier en las met luide stem. Men stemde bij zitten en opstaan. Het voorstel werd met algemeene stemmen aangenomen. Bij de tweede stemming waren er vijf of zes tegenstemmers.... Na dat woelig oogenblik kwam men op het voorstel van den heer Dréolle terug. Men noemde eenige namen, onder anderen dien van den heer Grévy, die in den aanvang weigerde tusschen de collega's plaats te nemen, zich grondende op zijne denkwijze dat het Wetgevend Korps in zijne volledige kracht moest behouden worden. Eindelijk, toegevende aan den drang, vroeg hij de namen van diegenen welke naar het stadhuis zouden gaan. De heer Grévy. - Veroorloof mij eenige opmerkingen omtrent de keuze der leden, die mij zullen vergezellen te maken. De keuze is belangrijk. Die onzer collega's welke deze zending zullen volbrengen, moeten niet al te openlijk gekend zijn door hunne denkwijze als vijandig aan de liberale beweging.... (De redenaar houdt op.) Ik weet niet, mijnheeren, welke woorden hier te bezigen; maar gij zult mij begrijpen.... Ik vraag verontschuldiging aan mijn achtbaren collega, den heer Dréolle, maar ik denk dat hij eene nuance vertegenwoordigt.... Stemmen. - Men kan toch niet uitsluitend leden der oppositie kiezen. Andere stemmen. - De houding van den heer Dréolle is zeer waardig, zeer loffelijk geweest. De heer Grévy. - Gewis, mijnheeren, en ik wensch hem geluk.... De heer Dréolle, onderbrekende. - Ik neem volkomen uwe bezwaren voor wat mij betreft aan; ik heb in de tegenwoordige omstandigheden mijne anti revolutionnaire nuance scherp aangeduid. De heer Grévy. - Ik wil niemand kwetsen, mijnheeren. Wilt mij goed verstaan. Onze poging moet gelukken, moet tot een practisch doel geleiden. Gij allen weet welke gisting op dit oogenblik onze collega's ten stadhuize omringt; het zou dus onvoorzichtig zijn voor de personen en onvoorzichtig voor het te bereiken doel.... indien de aanwezigheid van eenigen onzer collega's tot verdere aanstoking.... Het overige der woorden ging in het gedruis verloren. Twintig namen werden opgegeven. Na tien minuten woelens duidde men aan: Garnier-Pagès, Lefèvre Pontalis, Martel, Grévy, De Guiraud, Johnston, Cochery en Barthelémy Saint-Hilaire. De heer Dréolle, ofschoon zijne vrienden hierop aandrongen, weigerde de leden van het Wetgevend Korps te volgen. Zeven leden begaven zich naar het stadhuis; eenige andere leden, bij welke de heeren Alfred Leroux en Estancelin zich bevonden, werden naar generaal Trochu in de Louvre gezonden. De eerstvolgende zitting werd bepaald op des avonds 8 uren; doch toen de leden van het Wetgevend Korps echter ter plaatse kwamen, vonden zij het hek gesloten en ontmoetten hun collega Glais-Bizoin, die, bijgestaan door een afgevaardigde van het stadhuis, al de deuren en uitgangen verzegeld had en deze daarenboven door de gewapende macht deed bewaken. Het paleis des voorzitters was nog vrij en daar, in de feestengalerij, had de aangekondigde zitting, plaats, in welke, bij afwezigheid van de heeren Schneider en Alfred Leroux, de heer Thiers het voorzitterschap waarnam. Eene deputatie, welke naar het stadhuis gezonden was, had na vele woorden in den wind, de verzekering bekomen dat te 9 uren een officiëel antwoord aan de Kamer zou worden gegeven. Reeds te 8 uren waren de heeren Jules Favre en Jules Simon het paleis Bourbon binnengetreden. Hunne komst werd, bij het openen der zitting, door den heer Thiers gemeld. Na binnengeleid te zijn, nam de heer Jules Favre het woord en verklaarde dat er uit de omstandigheden een gouvernement was ontstaan, ‘dat wij,’ zoo beweerde de redenaar, ‘niet hebben kunnen voorzien; dat door eene hoogere macht ons vastkluisterde; doch hetwelk, dit beken ik, aan een innig gevoel onzer ziel beantwoordt. Wij kunnen niets veranderen aan hetgeen er gedaan werd. Wij zullen u dankbaar zijn, indien de Vergadering hare goedkeuring daar aan hechten wil. Indien gij deze integendeel weigert, zullen wij de beslissing uws gewetens eerbiedigen; maar wij zullen de algeheele beslissing van het onze behouden. Ziedaar wat ik, namens het voorloopig gouvernement, te zeggen heb. Het presidentschap der republiek is generaal Trochu aangeboden, die deze waardigheid heeft aangenomen. Onze beroemde collega, die hier presideert, maakt er geen deel van; hij heeft vermeend niet te kunnen aannemen. Wat ons betreft, wij, mannen der orde en der vrijheid, wij denken door aan te nemen eene vaderlandsche zending te vervullen. - ‘Het verledene, antwoordde de heer Thiers, kan door niemand van ons, op dit uur, met billijkheid gewaardeerd worden. Alleen de geschiedenis zal zulks eenmaal doen. Wat het tegenwoordige betreft, daaromtrent wil ik slechts voor mij zelf spreken. Mijne collega's hier tegenwoordig, hebben mij niet gezegd of zij hunne bekrachtiging aan het gebeurde van dezen dag geven of weigeren.... Gij hebt u eene zware verantwoordelijkheid op den hals geladen.... Men vroeg de namen der leden welke het voorloopig gouvernement uitmaakten, waarop de heer Jules Simon antwoordde, dat het de leden der Parijsche deputatie waren, behalve zooals gezegd was, de heer Thiers, hetgeen den heer Peyrusse zeer te recht deed uitroepen: ‘'t is dus nogmaals Parijs dat de wet aan Frankrijk voorschrijft! Inderdaad de republiek was zonder Frankrijks toestemming geproclameerd. De heer Jules Simon deed nu de namen kennen; het waren die van Arago, Cremieux, Jules Favre, Jules Ferry, Gambetta, Garnier-Pagès, Glais-Bizoin, Eugène Pelletan, Rochefort.... - ‘Die laatste, zeide Jules Favre, zal niet de minst wijze van allen zijn; hoe het zij, wij hebben hem liever in ons midden dan wel buiten ons. Voorwaar de laatste opmerking was de beste: Ledru-Rollin heeft Rochefort later voortreffelijk gedoodverfd, toen hij over hem het woord gamin uitsprak..... - ‘En welke is de toestand van het Wetgevend korps, opzichtens het voorloopig gouvernement? vroeg graaf Le Hon. - ‘Wij hebben er niet over beraadslaagd... was 't antwoord van Jules Favre. Doch zij hadden niettemin de zegels op het Wetgevend paleis gelegd.... Het antwoord van den heer Jules Favre dreigde eene losbarsting van verontwaardiging te doen ontstaan; doch de heer Thiers brak het gesprek af en eerst toen de beide personen vertrokken waren, nam de oude staatsman het woord: ‘Wij zullen slechts weinige oogenblikken met elkander doorbrengen, zeide hij. Ik heb den heeren Favre en Simon geene vragen willen stellen, omdat ik daardoor het gouvernement zou erkend hebben, dat uit de omstandigheden geboren werd. Alvorens dit gouvernement te erkennen, zouden er vraagpunten van feiten en grondbeginsels dienen opgelost te worden, welke het niet past thans te behandelen.... Die mannen hebben de hulp aller burgers tegen den vijand noodig. Laat ons door geene inwendige twisten hun werk belemmeren. Dat God hen bijsta!.... Laat ons wederkeerig geen oordeel over elkaar strijken. Het tegenwoordige is door al te bittere smarten opgevuld... | |
[pagina 183]
| |
- ‘Welke is onze rol in de departementen? vroeg de heer Roulleaux-Dugage. - ‘Leeft als burgers den vaderlande verkleefd! antwoordde de heer Thiers. Wij ontbinden ons niet; maar in tegenwoordigheid der onmetelijkheid onzer rampen past het ons noch diegenen te kennen, noch diegenen te bestrijden, welke hier de worsteling tegen den vijand aannemen. De heeren Buffet en Pinard wilden protesteeren tegen het gebeurde; doch de heer Thiers antwoordde: ‘Ik smeek u, laat ons dien weg niet intreden; wij staan voor den vijand... Laat aan de geschiedenis het oordeel over. En zal uwe protestatie niet onmiddellijk de schending eener andere Vergadering te binnen brengen? Moeten de feiten van dezen dag geconstateerd worden?.... - ‘Men heeft de zegels op de deuren der Kamer gelegd! roept graaf Daru. - ‘En de zegels op de personen dan? roept de heer Thiers, de herinneringen van het keizerrijk wakker schuddende. Ben ik op een ander tijdstip niet naar Mazas getransporteerd? Hoort gij mij echter klagen?.... Men moest dus voor alles wat er gebeurd was, en onder welken vorm ook, het hoofd bukken, en dit vonnis werd nog des te ongenadiger, toen de heer Grevy, die met zijne collega's naar het stadhuis gezonden was, de verklaring kwam afleggen, dat de afgevaardigden ‘te laat’ waren gekomen. ‘Het voorloopig gouvernement was reeds geïnstalleerd, zeide hij; wij hebben eene proef der proclamatie gelezen, welke ons overtuigd heeft dat onze zending nutteloos werd.’ Ook bij generaal Trochu kwamen de gedeputeerden te laat. ‘De generaal, zeide de heer Leroux, begaf zich juist naar het stadhuis; hij ging het presidentschap van het voorloopig Gouvernement op zich nemen.’ Nogmaals had er eene losbarsting van verontwaardiging plaats. De heer Girault, een overtuigd democraat, protesteerde niet minder luid dan de leden der gewezene meerderheid, niet alleen tegen het denkbeeld van scheiding der Vergadering, maar ook tegen het geweld der wetgevende macht aangedaan. De heer Girault wilde in persoon andermaal naar het stadhuis gaan en trachten eene overeenkomst tusschen de Kamer en het Gouvernement te doen ontstaan. De heer Thiers predikte voortdurend de kalmte. ‘Ik had de hoop gekoesterd, zeide hij, dat wij elkander diep bedroefd, maar eensgezind zouden verlaten hebben. Ik smeek u, laten wij ons tot geene verbitterende woorden vervoeren... Ik keur het gebeurde van dezen dag af; maar ik denk ook dat wij in tegenwoordigheid van den vijand staan.... Het is nu het oogenblik niet vrijen loop aan onze weerwraak te geven. Kunnen wij ons in dit uiterste uur vijandelijk jegens het Gouvernement toonen? In bijwezen van den vijand, die binnen een oogenblik onder de muren van Parijs verschijnen zal, denk ik dat wij niets kunnen doen, dan ons met waardigheid verwijderen.... Het was 10 uren; de tweehonderd afgevaardigden verlieten elkander voorzeker diep ontroerd, doch machteloos gemaakt door de treffende woorden: ‘de vijand staat onder de muren van Parijs!’ Toch vereenigden zij zich nogmaals den 5en September, bij den heer Johnston avenue de l'Alma, en teekenden daar eene verklaring bij welke zij aan geen enkele groep burgers, van welke denkwijze ook, het recht toekenden over de lotsbestemming des lands te beschikken; door die verklaring gaven zij aan drie commissarissen het recht het Wetgevend korps bijeen te roepen op welk punt van Frankrijk ook, voor zoolang er geene andere Vergadering zou gekozen zijn, en in geval de bijeenroeping den vaderlande dienstig kon wezen. Dezelfde commissarissen werden gelast het proces-verbaal der laatste zittingen, die op de overweldiging van het Wetgevend paleis gevolgd waren, op te maken en te teekenen, en dien tekst aan de dagbladen te zenden, opdat zij als authentieke stukken voor de geschiedenis zouden bewaard blijven. Dit was het testament van het Wetgevend korps des keizerrijks.... Den 4en September hield ook de Senaat eene zitting; doch niemand bekommerde zich om die vereeniging, samengesteld uit rijkbetaalde hovelingen en vrienden des keizers. De stroom der omwenteling bulderde voort, doch hij werd niet langs de zijde gericht, waar die oude gedenkteekens stonden. Deze, dacht men wellicht, zouden als van zelf verdwenen zijn - en 't was ook zoo. De Senaat bleef in zitting, in afwachting dat een door het Wetgevend korps gestemd ontwerp, ter bekrachtiging in zijn-midden zou worden neergelegd. Doch helaas! niets daagde op en men liet de Senateurs in hunne goudbroeiende zetels zitten, zonder zich om hen te bekommeren. De markies De Girardin verklaarde, dat ‘men het lokaal alleen voor het geweld zou verlaten!’ - en het geweld kwam niet. De heer Baroche had gehoopt in die vergadering en in zijn zetel te sterven; maar hij bekende zelf dat hij die hoop moest opgeven, dewijl het wel bleek dat de omwenteling hen vergat. Ja, zij vergat die levende graftomben; en echter zou zij daar nog op eenige figuren gestooten hebben die met eere wisten te bezwijken. De omwenteling was voltrokken, toen de Senaat nog zat te wachten om martelaars te worden.... Laat ons nu in de straat afdalen. Bij het verlaten van het Wetgevend korps stroomde het volk door de straten; hier ging men naar het stadhuis, daar was men overtuigd dat de proclamatie reeds voltrokken was. Men riep: ‘Leve de republiek!’ en men zong de Marseillaise. In 't voorbijgaan groette men het beeld van Straatsburg, dat door eenige Elzassers met vlaggen en bloemen gekroond en omgeven was; men brak de arenden, de zinnebeelden des keizerrijks; men wierp uithangborden naar beneden, die het keizerlijk wapen voerden. Men beleedigde de politie-agenten, die schijn deden eenigen tegenstand te bieden; men brak hunne degens; men mishandelde hen.... doch veel tijd had men niet; men moest voorwaarts! Het uithangbord à la redingote grise - eene zinspeling op den grijzen overjas van den eersten Napoleon, werd geëerbiedigd nadat men het woord grise had uitgewischt...... Het volk was gelijk aan schooljongens in vacantie; maar wij prijzen niettemin die omwenteling: zij kostte geen druppel bloed. Het hek der Tuileriën, langs de zijde van het Concorde-plein, werd verbrijzeld en eenige mobiele gardes naderden de daar post hebbende zouaven. Zekere Ravenez, vergezeld van Victorien Sardou trad, de eerste met een witten zakdoek aan de bajonet, als parlementair vooruit. Generaal Mellinet bevond zich op het terras. - ‘De republiek is geproclameerd, zeide de parlementair. In naam der nationale garde en van het volk - kom ik u vragen ons binnen het kasteel, dat onze eigendom is, te laten treden. Wij nemen de verbindtenis dat het eigendom zal geëerbiedigd worden. De generaal stemde toe op voorwaarde dat de nationale garde onmiddellijk den post zou bezetten. Mochten verder zijne soldaten verontrust worden, dan zou hij als generaal zijnen plicht doen; doch hiervoor bestond geene vrees. De soldaten zelf waren de republiek gunstig en zelfs de gendarmen hadden den kreet des volks beantwoord. De vlag werd neergehaald; het volk stormde binnen. De zalen waren ledig. Nergens ontmoette men eenig personeel, tenzij dat der keuken. Een persoon die verklaarde onder-conservateur van het kasteel St. Cloud te zijn, overhandigde de sleutels. - ‘'t Is verschrikkelijk, zeide hij diep ontroerd. Men heeft die arme keizerin gansch alleen gelaten. Allen die zij eens met weldaden overlaadde, lieten haar lafhartig alleen! De dankbaarheid schijnt geene deugd der hovelingen te zijn... Op de eerste verdieping hadden de receptie-zalen haar gewoon uiterlijk behouden. Langs het Caroussel-plein waren de vensters van gordijnen ontbloot en op de rez-de-chaussée heerschte eene ongelooflijke wanorde. In de keizerlijke vertrekken stonden een aantal ledige koffers, lagen hoedendoozen, reiszakken en wat zoo al meer op den vloer verspreid. In het kabinet van Napoleon vond men een aantal kaarten van Pruisen en gekleurde teekeningen van Pruisische uniformen - voorwerpen, die vóór den oorlog verzameld waren, doch welke eerste gansch onnoodig waren geworden, terwijl de keizer de tweede in naturalibus had leeren kennen. In de kamer van den keizerlijken prins vond men op eene canapé een half uitgetrokken kindersabel... Verder eenige looden soldaatjes, waarmee de knaap gelukkiger zal geweest zijn dan met | |
[pagina 184]
| |
de origineele soldaten die hij bij den vuurdoop leerde kennen; eenige nummers van dagbladen, onder anderen van le Figaro, le Gaulois, de chauvins der Parijsche pers en die gewis veel hebben bijgedragen om den geest van Frankrijk meer en meer te verderven. Op de tafel lag een cahier; het blad wees eene les van geschiedenis aan: nota's over de regeering van Lodewijk XV. De vertrekken der keizerin teekenden wanorde aan; in een dezer stond een onderbroken dejeuner op tafel. De gerechten waren eenvoudig: een ei in den dop, kaas en brood. Een hongerige mobiele garde verzadigde zich nog met het overschot der twee laatste gerechten. Al wat men zag leverde den nieuwsgierigen ontgoocheling op. Het volk schreef met kool op de muren: ‘dood aan de dieven. Eerbied voor den nationalen eigendom,’ en verder de oude geestigheid van 1848: ‘logement te huren.’ Brand van Straatsburg gedurende het bombardement in den nacht van 25 Augustus 1870.
In het stadhuis pleegde het volk evenmin baldadigheid, tenzij dat het portret des keizers gescheurd en het borstbeeld der keizerin met het aangezicht naar den muur gekeerd werd. Al de zalen waren door burgers opgevuld, die heen en weer gingen of zich aan de vensters verdrongen. Men deed er vlaggen wuiven en zong er de Marseillaise. Het was omtrent 3 uren toen de telegraaf eene depêche naar de departementen zond, waarin gemeld werd: dat de keizerlijke dynastie door de Kamer vervallen was verklaard; dat de nationale garde met de linietroepen verbroederd had; dat er geen droppel bloed vergoten was; dat de sergents de ville en de garde de Paris den degen in de scheede hadden laten vallen en zich vreedzaam hadden vewijderd; dat de vervallenverklaring, naar men verzekerde, door 185 op 200 leden gestemd was; dat de heeren Thiers, Trochu, Gambetta, Jules Favre deel zouden maken van het voorloopig gouvernement. Mengeling van waarheid en leugen.... Te 3 uren installeerde zich het voorloopig gouvernement in het stadhuis, proclameerde, onder de toejuiching des volks, de republiek en beval de vrijlating van Henri Rochefort, die tijdens de keizerlijke regeering veroordeeld, ongenadig in de gevangenis gehouden werd. Des avonds werd de volgende proclamatie openbaar gemaakt:
‘Burgers van Parijs,
De republiek is geproclameerd. Bij toejuiching is er een gouvernement benoemd. Het bestaat uit de citoyen Emmanuel Arago, Crémieux, Jules Favre, Jules Ferry, Gambetta, Garnier-Pagès, Glais-Bizoin, Eugène Pelletan, Ernest Picard, Henri Rochefort, Jules Simon, vertegenwoordigers van Parijs. Generaal Trochu heeft de militaire volmacht der nationale verdediging in handen. Hij is tot het presidentschap des gouvernements geroepen. Het gouvernement noodigt de burgers uit kalm te zijn; het volk zal niet vergeten dat het voor den vijand staat. Het gouvernement is boven alles een gouvernement van nationale verdediging.’
(Volgen de handteekeningen.)
Een stroom van andere proclamatiën, met welke de republiek altijd zeer kwistig is, volgde deze op.
Het nieuwe ministerie werd als volgt samengesteld:
Jules Favre, ondervoorzitter van het gouvernement, minister van Buitenlandsche zaken; Gambetta, minister van Binnenlandsche | |
[pagina 185]
| |
zaken; generaal Leflô, minister van Oorlog; admiraal Fourrichon, minister van Marine; Crémieux, minister van Justitie; Ernest Picard, minister van Financiën; Jules Simon, minister van openbaar Onderwijs en Eerediensten; Dorian, minister van Openbare Werken; Magnin, minister van Landbouw en Handel. Het ministerie van het presidentschap des Staatsraads werd afgeschaft. De heer Steenackers werd benoemd tot directeur der telegrafen; de heer de Kératry tot prefect van politie; de heer Etienne Arago tot maire van Parijs; de heeren Floquet en Brisson werden aangeduid als zijne adjunctenGa naar voetnoot1). Het verwoeste bibliotheek-gebouw te Straatsburg.
| |
[pagina 186]
| |
Eene andere proclamatie, door al de leden geteekend, meldde:
‘Als een generaal zijn kommandement in gevaar heeft gebracht, wordt hem dit afgenomen; ‘Als een gouvernement door zijne fouten inbreuk op het heil des vaderlands heeft gemaakt, geeft men het zijn ontslag. ‘Dit heeft men in Frankrijk gedaan. ‘Door de dynastie af te schaffen, die verantwoordelijk voor onze ongelukken is, heeft Frankrijk onmiddellijk voor het aanschijn der wereld eene groote daad van recht uitgevoerd. ‘Het heeft het vonnis, door het geweten van u allen uitgesproken, bekrachtigd. ‘Het voltrok daarenboven eene daad van redding. ‘Wilde het volk zich redden, dan moest het alleen vaa zich-zelf afhangen en voortaan slechts op twee dingen rekenen: op zijne vastberadenheid, die onverwinnelijk is, op uwe heldhaftigheid, die niet geëvenaard wordt en die, in het midden der onverdiende tegenspoeden, de wereld bewondering afdwingt. ‘Soldaten! wij handelden met geen partijdoel toen wij, in de verschrikkelijke crisis die wij beleven, het gezag aanvaardden. ‘Wij zijn niet aan het bewind, wij zijn in 't gevecht. ‘Wij zijn geen partij-gouvernement, maar dat der nationale verdediging. ‘Wij hebben maar éen doel, maar éen wil: het heil des vaderlands, door het leger en door het volk, rond het roemrijk zinnebeeld geschaard, dat Europa, tachtig jaren geleden, deed deinzen. ‘Vandaag, gelijk destijds, wil de naam van republiek zeggen: innige eendracht tusschen leger en volk, ter verdediging des vaderlands.
Wij laten andere, en zelfs talrijke, proclamatiën ter zijde. Woorden en daden waren in dit geval wel degelijk tweeledig.... De eerste decreten welke door het nieuwe gouvernement werden genomen, waren: de ontbinding van het Wetgevend korps en de afschaffing van den Senaat, die helaas! gehoopt had onder den kreet van leve de keizer! op den fluweelen zetel te sterven en door het volk met geweld verbrijzeld te worden. Het volk, zooals gezegd is, vergat die vergadering van ouderlingen; een enkele pennestreek deed haar in het niet dalen.... Verder sprak men de kwijtschelding aller staatkundige misdrijven en drukpersovertredingen uit, aanvangende met den 3den December 1852 tot den 3den September 1870 - hetgeen onmiddellijk de vrijheid gaf aan een groot getal woelmannen en onvoorwaardelijke voorstanders des nieuwen regeeringsvorms. De fabricatie, handel en verkoop der wapens, werden vrij verklaard, en de verkiezing voor de officieren en onderofficieren der nationale garde op den 6den September bepaald. Alzoo was de republiek, als het ware bij tooverslag, ontstaan. Het oogenblik was voorzeker goed gekozen, doch dewijl zij, evenmin als het keizerrijk, bestand was tegen de verpletterende ramp die Frankrijk nog treffen moest, ware het gewis staatkundiger geweest zich op dat oogenblik niet met het gewicht des toestands te beladen, en deze door eene soort van overgangs-regeering op de reeds zoo gekneusde keizerlijke schouders te laten blijven rusten. Hoe is het mogelijk dat generaal Trochu, hij die zoo waarheidsvol over de inrichting des legers geschreven had, zich eenige begoocheling omtrent het voortzetten der verdediging maken kon? Hoe kon de man, wiens heldere blik zoo duidelijk gebleken was, ernstig denken, met een tuchteloos leger tegen het geoefendste leger der wereld op te rukken, dit tot staan te brengen en zelfs over de grenzen terug te werpen? Hoopte hij inderdaad op den geestdrift, die in 1792 de vrijwilligers bezielde? Hij had in zijn werk omtrent de legerinrichting, omtrent die begoocheling zelf recht gedaan. De tijden en de omstandigheden waren veranderd. Men doet met de wapens en de tactiek van onzen tijd, geen toegerust leger als bij tooverkracht opstaan en het veld houden tegen eene armee, geoefend zooals de Duitsche thans is. Aan betrouwen op het wonderjaar 1792 was er echter geen gebrek. In eene proclamatie, die den volgenden dag in het Journal officiel verscheen luidde het onder ander: ‘De republiek heeft den inval van 1792 overwonnen; de republiek is geproclameerd.... Burgers, waakt over de stad, welke u is toevertrouwd. Morgen zult gij, met het leger, de wrekers des vaderlands zijn.’ Men vergat daarenboven dat de Franschen van 1870, de Franschen niet zijn van 1792.... Toen de leden van het nieuwe gouvernement den 4den September aan de groene stadhuistafel zaten en ambt en plaats onderling verdeelden, steeg er buiten plotseling een verward gewoel op. Eene onmetelijke menschenzee bewoog zich beneden in de straat. Men leende doortocht aan een rijtuig, in hetwelk zich eenige toegejuichte personen bevonden, en onder hen een jonge man, met hoekig, bleek, scherp wezen, die het huilende volk met eene soort van welwillende laatdunkendheid groet. Nog een oogenblik en het volk stormt de deuren van het stadhuis binnen - Henri Kochefort, de man der meestal triviale, zeer zelden geestige Lanterne, werd op de armen des volks tot aan de tafel gedragen, waar de mannen zaten die Frankrijks lotbestemming in handen hadden genomen. Zoo druk hadden zijne vrienden het gehad, dat zij den pamphletschrijver in den aanvang hadden vergeten. Door eenige vrienden uit Sainte-Pelagie verlost, kwam hij de plaats innemen, die hem als lid der Parijsche Deputatie inderdaad toekwam en zijn naam werd bij die der leden des gouvernements gevoegd. Eene gansch bijzondere plaats was er echter voor hem niet meer open; alle voorname ambten waren ingenomen en dit deed den satyrieken man der Lanterne helsch glimlachen, zoowel als de verontschuldiging dat men hem een oogenblik vergeten had. Hem vergeten!... - ‘Zoo, zoo! zou Rochefort tot generaal Trochu gezeid hebben, gij hebt dus niets meer voor mij? Lieve hemel, indien de plaats van portier van het Stadhuis nog open ware..... Voorwaar, Rochefort heeft in den loop der volgende gebeurtenissen meer dan eens de sleutels van het Stadhuis in zijn willekeurig bezit gehad.... Het hooger aangehaalde had plaats vóor de heeren Jules Favre en Jules Simon, in de Vergadering door den heer Thiers gepresideerd, de namen van het voorloopig gouvernement deden kennen. Op het oogenblik dat de revolutie door de straten van Parijs bulderde, bevond zich in de Tuileriën eene vrouw, verlaten door | |
[pagina 187]
| |
diegenen welke zij in de dagen van weelde en voorspoed met weldaden overladen had: - het was de keizerin Eugenie, de gewezene regentes, de gewezene vorstin van Frankrijk. Verlaten - dat zegt veel in de verschrikkelijke omstandigheden welk zich rondom haar opdeden. De keizer, zij wist het, was krijgsgevangen en op weg naar het land der ballingschap; haar zoon, en zij was altijd moeder, dwaalde afgebeuld, bleek en lijdend in den vreemde, na zich als het ware van kamp tot kamp te hebben voortgesleept; de keizerskroon was van haar hoofd geslagen; het gezag was vernietigd en de hovelingen van gisteren waren verraders vandaag; de republiek stak het met de roode muts bekroonde hoofd op, en de republiek had nimmer blijken van medelijden of toegevendheid voor de vorsten gegeven. Voorwaar, die vrouw moet in de Tuileriën verschrikkelijke oogenblikken hebben beleefd..... Gewis heeft zij in die bange uren en in hare verbeelding, eene andere vorstin gezien, welke in diezelfde vertrekken door de bloedige omwenteling overvallen werd; uit den luister des troons naar de karig verlichte gevangenis van den Temple gesleept werd en eindelijk, met de handen op den rug geboeid, de trappen van het schavot beklom, beschuldigd van al de gruwelen die de helsche geest van een Fouquier-Tinville kon uitdenken. Ja, zij moet Marie-Antoinnette in al hare toestanden hebben gezien, in al hare fierheid, in al haren moed en vastberadenheid; in al hare smarten en ongelukken - en zich zelf wel eens afgevraagd hebben: wat lot is mij hier beschoren? En zal ik den moed hebben even als die vorstin het hoofd recht te houden, wanneer de revolutie de deuren der Tuileriën zal neerbonzen? Keizerin Eugenie heeft immer een onbepaalden eerbied voor de nagedachtenis van Marie Antoinette gehad en met een heiligen ijver elk voorwerp, dat met deze ongelukkige vorstin in aanraking was geweest, in eere gehouden en het was haar droom, mocht ooit de ramp hernieuwd worden, in die koningin het voorbeeld harer daden te vinden. Zij ook wilde even als Marie-Antoinette met onverzettelijken moed haren echtgenoot ter zijde staan; zij evenmin als die vorstin wilde het gevaar ontvluchten en de omwenteling welke het keizerlijk hermelijn van hare schouders rukken zou, in het aangezicht staren om te doen zien dat zij evenmin als hare voorgangster, plichtig was aan al de afschuwelijke daden, van welke het hart eener moeder gruwt en welke haar eene gewetenlooze pers ten laste legde. In die oogenblikken zou Eugenie hebben willen toonen dat zij, even als Marie-Antoinette, goede moeder, goede echtgenoote was; en in de sombere gevangenis even als zij, des noodig het kleed haars mans zou kunnen lappen. Doch de omstandigheden leidden niet tot het verwezenlijken van dien ietwat romantischen droom: zij bleef alleen en de omwenteling dacht er niet zoo onmiddellijk aan eene nieuwe martelares te maken. Niet aan alle gekroonde hoofden valt dien straalkrans ten deel.... Veel en zeer veel met elkander strijdigs, is er over de vlucht van keizerin Eugenie geschreven; vele namen werden aangehaald als hebbende, in de laatste oogenblikken, nog een blijk van getrouwheid aan die gevallen grootheid gegeven; doch beurtelings werden die berichten tegengesproken en de sluier over dit deel der geschiedenis schijnt nog niet gansch opgeheven te zijn. Over de eerste dagen harer vlucht lag geruimen tijd een geheim verspreid; men wist niet waar de keizerin zich bevond. Men wees echter in België het kasteel aan waar zij incognito verbleven had. Anderen beweren dat zij niet langs België gereisd is om Engeland te bereiken, ofschoon de Almanack de Gotha in zijne Chronique, onder dagteekening van 10 September zegt: ‘de keizerin Eugenie komt te Oostende en scheept zich in voor Hastings.’ Dit laatste stemt in met de Duitsche berichten aan de Hongaarsche Lloyd ontleend, volgens welke de keizerin door prins Metternich verwittigd werd, welke gezant een telegram in cijferschrift uit Brussel had ontvangen, meldende dat de keizer te Sedan krijgsgevangen was. ‘Toen de prins - zoo zou de boodschapper van prins Metternich verteld hebben - het ontvangen telegram aan de keizerin voorlas, werd deze bleek en riep: “alles is gedaan!” Zij viel op eenen stoel neer, hield den zakdoek voor de oogen, doch weende niet. Na een paar minuten stond zij op en wilde Palikao doen roepen; de prins bracht haar van dit voornemen af en drong er op aan dat zij de aankomst van het officieele telegram zou inwachten. Terzelfder tijd stelde hij haar voor Parijs voor het oogenblik te verlaten, wat zij weigerde. Wel ziende dat hij haar niet overtuigen kon, ging de prins heen. Den 3den September te 4 ure des namiddags, namen de straten van Parijs tegenover de Tuileriën een dreigend karakter aan. Men was reeds met het gebeurde bekend. De prins zond mij met een brief in cijferschrift, en waarvan de inhoud mij onbekend bleef, naar de keizerin. Ik bracht hem in persoon. De prins had mij verzocht in de Tuileriën te blijven en de bevelen der keizerin in te wachten. Men zeide mij dat Hare Majesteit ongesteld was, en mijne diensten daar onnoodig waren. Ik ging heen. Te 6 ure zond mij de prins andermaal met eenen brief naar de Tuileriën. Na dezen gelezen te hebben, scheen de keizerin van haar besluit om te Parijs te blijven, af te zien. De brief van den prins luidde dat zij, zonder eene minuut tijdverlies moest vertrekken. De keizerin had nog geene depêche hoegenaamd van Palikao ontvangen, evenmin als zij een officieel bericht der gevangenschap van den keizer ontving. De keizerin zeide mij, na den brief gelezen te hebben, dat zij op het aangeduide uur vertrekken zou. Ik moest zulks den prins berichten. Op het oogenblik dat ik de Tuileriën verliet, kwam ridder Nigra aldaar aan. De prins beval mij te half 12 achter de Carrousel, een huurrijtuig in gereedheid te houden. Dewijl er nog tijd was, vergezelde ik den prins naar de Tuileriën. Wat onrust heerschte daar! Ieder scheen er het hoofd verloren te hebben en de voorzorg van ridder Nigra, namelijk het bewaken der uitgangen van het paleis door vertrouwde personen, om alzoo alle betrekkingen tusschen de knechten en het publiek af te snijden, was zeer voorzichtig. De keizerin schreef, gaf bevelen en weende; zij liep door alle zalen en staarde rechts en links. Ik was tevreden 10 uren te hooren slaan en het paleis te verlaten. Voorwaar het was daar niet vroolijk! Te half twaalf stond ik met mijn huurrijtuig achter de Carroussel. Kort nadien kwamen daar zes personen aan: het waren prins Von Metternich met de keizerin, ridder Nigra met mevrouw Walewski en de heer De Lesseps, met eene oude dame. Allen waren burgerlijk gekleed en gingen al wandelend. De prins stiet de twee dames in het rijtuig, nam plaats naast de keizerin, ik op den bok bij den koetsier en voort! naar het station. Een kwartier later kwam de heer Nigra in rijtuig ter plaatse. Te half een 's nachts vertrokken de dames incognito, vergezeld door den prins Von Metternich en ridder Nigra, met den express-trein naar Brussel Den 4den September werden de Tuileriën door het volk, dat de keizerin zocht, overweldigd. Men vond niets. Wat men had kunnen wegvoeren, werd in de Oostenrijksche en Italiaansche ambassaden geborgen. De twee gezanten waren, tijdens de proclamatie der republiek, afwezig. Zij keerden eerst den 6den September terug.’ Het vertrek zou dus tusschen Zaturdag en Zondag, des nachts, hebben plaats gehad. Waar vertoefde de keizerin van den 4den September tot den 10den, op welken datum zij volgens hooger gemeiden vorstelijken almanak, te Oostende scheep ging? In de dagbladen van den 6den September vinden wij de verzekering opgeteekend, dat de vorstin zich op dezen datum te Meysse, bij Brussel, in het kasteel der familie d'Hoogvorst bevond. De keizerin zou vergezeld zijn geweest door de baronnes De Bassano, geboren d'Hoogvorst en echtgenoote van den hertog De Bassano, groot-kamerheer van Napoleon III. Wij zijn verplicht nog andere onderstellingen op te nemen. Volgens l'Illustration van Parijs zou de heer Thiers des avonds voor het vertrek, een bezoek aan de keizerin hebben gebracht en bij haar hebben aangedrongen Parijs te verlaten. ‘De regentes antwoordde volkomen te begrijpen, dat alles ten einde was en dat zij den volgenden dag na de vervalverklaring zou heen gaan. Zij kende den uitslag der zitting en vertrok alleen, gansch alleen! En voor reisgezel niemand hebbende dan een deurwaarder van het paleis. Grootheid met voeten van klei!’ | |
[pagina 188]
| |
Aftocht der Straatsburger bezetting uit de vesting na de capitulatie op 28 September 1870
| |
[pagina 189]
| |
Intocht van generaal Von Werder in Straatsburg na de capitulatie op 28 September 1870.
| |
[pagina 190]
| |
Langs welken weg verliet zij Parijs? l'Illustration laat er deze inlichting niet op volgen. Wij denken verder nog eenen brief te moeten meedeelen, die uit Berlijn voortkomstig en den 25en Januari 1871 geschreven werd en welke door vele personen, als bevattende authentieke bijzonderheden, wordt aangeduid. ‘Men verhaalt mij, zegt de brief, de authentieke geschiedenis van het vertrek der keizerin uit Frankrijk. Ik deel u het verhaal mee zooals het mij werd overgebracht. Het was den 4den September 1870, een zondag, de dag der laatste omwenteling van Parijs. Het is onnoodig u de volksbeweging te herinneren, welke op dien datum op de boulevards, op het Concorde-plein, op dat van het Stadhuis en des Carrousels plaats hadden. Ik wil u in de Tuileriën geleiden. Dáar omtrent 9 ure des morgens bevond zich de keizerin, die met een bekommerd gemoed zat te wachten op de personen, welke haar toilet moesten maken om zich naar de groote mis in Saint-Germain-l'Auxerrois te begeven. Zij wachtte en was grootelijks verwonderd dat niemand opdaagde, om de door haar gegeven bevelen te volvoeren. Eindelijk verschijnt Mevrouw Lebreton, hare verkleefde vriendin, welke haar een somber tafreel van den toestand in Parijs ophangt. Het volk eischte luidkeels de vervallenverklaring des keizers; het protesteerde even luid tegen het regentschap; kortom, het wilde de republiek. Alom vormden zich vijandelijke groepen en welhaast zouden de Tuileriën misschien overweldigd worden. Mevrouw Lebreton smeekte de keizerin, met de tranen in de oogen en den schrik in de ziel, de vlucht te nemen nu het nog tijd was. De keizerin, alhoewel diep ontroerd, trachtte hare vriendin tot kalmte te brengen, haar verzekerende dat Trochu over haar waakte en beloofd had haar te beschermen; dat hij een man van eer was en zij op zijn woord rekende; dat hij, mocht een wezenlijk gevaar ontstaan, haar gewis verwittigen en zou doen weten wat er moest gedaan worden. Middelerwijl teekende zich de omwenteling immer scherper af; het volk werd woeliger en schoolde te zamen. De kreet van: leve de republiek! trof de ooren der keizerin en harer getrouwe vriendin. Mevrouw Lebreton werd dringender. Hare meesteres bleef onwankelbaar. ‘Ik heb betrouwen in Trochu, herhaalde zij gedurig. Hij is soldaat en zal mij niet verlaten.’ ‘Het was slechts te 1 uur, toen het Carrousel-plein reeds door het volk overweldigd was en zijnen afkeer voor het keizerlijke gouvernement en het regentschap uitbulderde, dat de keizerin, overtuigd van het gevaar waarin zij verkeerde en naar zij verzekert, van Trochu's ontrouw, het oor leende naar de drangredenen van Mevrouw Lebreton. Zij schelde hare dienstvrouwen, schelde lang; doch niemand verscheen. Niemand! Al wat zij bemerkte waren omgeworpen meubels, schuifladen die open stonden. Dan dreigde de keizerin in onmacht te zullen vallen en begon te snikken. Zij was dus wel door iedereen verlaten, zelfs door hare lakeien. Verlaten op dit oogenblik! Waar waren dan die mannen welke door het keizerrijk groot werden; welke dit laatste, God weet, van waar had gehaald om hen zoo hoog mogelijk te plaatsen? Waar verbleven.... doch laat ons geene namen aanhalen; laat ons enkel de feiten vertellen. Hier komt echter eene opmerking te pas. Men heeft herhaalde malen gezegd dat de prins Von Metternich de keizerin in hare vlucht geholpen had.... neen! Dat de heer De Lesseps haar had bijgestaan.... neen! De arme vrouw - want van dat oogenblik moest zij enkel als vrouw beschouwd worden, - de arme vrouw is alléén gevlucht, in gezelschap harer bewonderenswaardige vriendin. Er was een gansch uur noodig om de galerijen, kabinetten en lange gangen van dat overgroote paleis te doorloopen: bij ieder gerucht dat zij rondom zich meenden te hooren, verbleekten zij en durfden niet langs de vensters gaan, uit vrees dat zij van buiten zouden gezien, worden. Ieder oogenblik stonden zij besluiteloos op haren weg stil, moedigden elkander aan, ondersteunden zich onderling en namen sneller de vlucht als de kreten der menigte tot haar doordrongen. Eindelijk bereikten zij uitgeput de colonnade van de Louvre, voor den grooten trap. Zij bevonden zich in de straat. Dan eerst dachten zij er aan een blik op zich zelf te werpen en beiden lieten een angstkreet hooren: in hare overijling en haren schrik hadden zij vergeten zich behoorlijk te kleeden; zij waren in zoodanig gewaad, dat zij geen tien stappen in de straat zouden gedaan hebben zonder opgemerkt te worden. De keizerin was in peignoir; op het hoofd had zij enkel een gazen net. Op hetzelfde oogenblik, vóór dat zij den voet op de eerste trede van den trap hadden gezet, riep men naast haar: de keizerin! Deze verbleekte en liet zich ontvallen: “wij zijn verloren!” Mevrouw Lebreton behield hare tegenwoordigheid van geest; zij wendde zich tot dengene die het woord had uitgesproken. Het was een welgekleed en geganteerd heer. Zij wierp hem een smeekenden blik toe. De gentleman begreep alles, en scheen de beide vrouwen niet meer te zien. Beneden aan den trap stond een huurrijtuig; afdalen en in het rijtuig springen was het werk van een oogenblik. De koetsier scheen verwonderd en wellicht achterdochtig te zijn; hij wierp een onderzoekenden blik op de twee vrouwen. De keizerin was haren schrik meester en riep hem plotscling toe: boulevard Hausmann 30! Het rijtuig vertrok. Op weg en toen er reeds een vonkje hoop voor haar glinsterde, vroeg mevrouw Lebreton aan hare meesteres of zij geld bij zich had? - Heb ik daaraan kunnen denken!’ was het antwoord der keizerin. ‘Mevrouw Lebreton voelde in hare zakken; het koude zweet brak de beide vrouwen uit. - ‘Gered!’ zeide mevrouw Lebreton. Zij had twee stukken van vijf frank gevonden. Het rijtuig hield op de aangeduide plaats stil. Op hetzelfde oogenblik kwam daar stapvoets een ander rijtuig aan. De eerste koetsier kreeg vijf frank. Men liet hem wegrijden, riep den tweede en uitstappende zeide nogmaals de keizerin: - ‘Avenue de l'Imperatrice.... nummer.... Ik weet het nummer niet.... Daar bevonden zij zich voor het huis van den heer Evans, tandmeester van het hof. Om haar spoor te doen bijster worden, had de keizerin aan den eersten koetsier ‘boulevard Hausmann’ opgegeven. Men schelde bij den heer Evans. Een knecht opende: ‘Mijnheer is niet thuis... Wat verlangen de dames?’ luidde het antwoord. En de knecht scheen de deur te willen sluiten, toen de keizerin andermaal dien nieuwsgierige tot ontzag dwong. - ‘Wij zijn Amerikaanschen,’ zeide zij, ‘de heer Evans heeft ons verzocht te 2 ure ten zijnen huize te zijn. De heer Evans is, zoo het schijnt een zeer rijk Yankee en geacht sportsman, die door zijn openhartig, origineel, meedeelzaam karakter in de Tuileriën zijne grandes en petites entrées heeft bekomen. De dames werden in een kabinet geleid, waar zij ongeveer een uur zijne terugkomst verbeidden. De heer Evans trad binnen. Zijn knecht meldde hem de komst van twee Amerikaanschen, die zeer.... De heer Evans, die juist van de Tuileriën kwam en daar te vergeefs de keizerin had gezocht, raadde bliksemsnel alles. - ‘O ja, ik weet het,’ zeide hij. ‘Zij komen mij andermaal met hare jeremiaden vervelen. Wij zullen ons best doen haar zoo spoedig mogelijk den grooten plas te doen oversteken.’ Hij trad zijn kabinet binnen. De heer Evans is, zooals wij zeiden, Amerikaan en sportsman, dat wil zeggen dat hij een man met een vastberaden karakter is. - ‘Komaan mevrouwen, zeide hij, aan het werk. Mijne vrouw is te Dieppe; u zult dus verplicht zijn zelf japons, laarsjes en al wat er noodig is te zoeken. Ik zal middelerwijl mijne beste paarden doen inspannen en binnen een half uur zijn wij op weg naar Trouville - en hij geleidde de vrouwen in de toilettekamer zijner echtgenote.. Helaas, mevrouw Evans, zooals eene echte Amerikaansche doet, had geheel hare garderobe mee op reis genomen. Het zou wel mogelijk zijn geweest al het benoodigde in de Tuileriën te gaan halen; maar de heer Evans dacht dit niet raadzaam. Wat hoogst noodig mocht geacht worden, was onmiddellijk verstrekt. De vrouwen schikten zich haastig en zooveel mogelijk op, wierpen elk eene plaid om en het rijtuig vloog als de wind de stad uit, zoo snel dat de paarden er schier bij neervielen. Postpaarden waren reeds door den post of de telegraaf besteld; men bereikte Evreux, andere plaatsen en kwam te Trouville aan. | |
[pagina 191]
| |
De keizerin werd naar het hotel geleid en de heer Evans begaf zich naar de haven. Er lagen daar twee yachten. De heer Evans richtte zich naar het grootste der twee. Hij stelde voor onmiddellijk naar Engeland te vertrekken. In zijn ongeduld was hij wellicht al te dringend geweest; er werd hem een tamelijk onbeleefd en afwijzend antwoord gegeven. Hij wendde zich nu tot den eigenaar van het tweede yacht, sir J. Burgoyne. Deze weigerde te vertrekken, dewijl zijne vrouw te Trouville verlangde te blijven. De heer Evans drong aan. Vruchteloos! Toen nam hij het besluit den Engelschman met het geheim bekend te maken, die, als man van eer, verzekerde dat alles naar wensch gaan zou. Eenigen tijd daarna landde de keizerin op het eiland Wight aan. Sir J. Burgoyne heeft zelf het einde dezer geschiedenis in de Engelsche dagbladen verteld. Wantrouw de andere bijzonderheden niet; waar zijn ze, ik herhaal het, van het begin tot het einde. De heer Evans is later in Duitschland gekomen, waar hij den heer Bancroft, gezant der Vereenigde Staten te Berlijn ontmoette. Ik zal u niet zeggen, dat hij het is die mij deze bijzonderheden verhaald heeft.’ Het verhaal, al schijnt het tamelijk romantisch, heeft op vele punten schijn van waarheid. De Engelsche dagbladen hebben inder daad wijdloopig de komst der keizerin aan boord van een yacht in Engeland beschreven. Volgens de eerste opgaaf zou de keizerin den 3den September 's nachts, dus omtrent het uur waarop het Wetgevend korps de waarheid aangaande Sedan uit den mond van graaf Palikao vernam, en de heer Jules Favre het door achtentwintig leden geteekend voorstel betrekkelijk de vervallenverklaring der keizerlijke dynastie neerlegde, vertrokken zijn. Volgens de laatste opgave verliet zij Parijs eerst in den namiddag van den 4den September; doch het is niet aan te nemen dat op dien datum en des middags, de keizerin zoo volkomen onbewust is geweest, omtrent hetgeen er in Parijs omging, als de Berlijnsche brief wil doen gelooven. In la Guerre de sept Mois vinden wij opgeteekend, onder dagteekening van den 4den September: ‘In den loop van den dag, te 2 u. 50 m. seinde de heer Filon, onderwijzer van den keizerlijken prins, uit Parijs aan den heer Duperré, die met den prins te Maubeuge was, de volgende laconische depêche: “Filons sur Belgique” - Filon.’ Hij vergezelde de keizerin, wier vlucht met veel moed en tegenwoordigheid van geest door de heeren Metternich en Nigra beschermd werd’Ga naar voetnoot1. Prinses Mathilde werd naar de grenzen getransporteerd; prinses Clotilde vertrok het laatst en openlijk; prins Napoleon was reeds voor verscheidene dagen naar zijn landgoed Prangrin verhuisd en had gezorgd dat zijne kostbaarste kunstvoorwerpen derwaarts werden overgebracht. Terwijl de Bonapartes aldus naar het land der ballingschap ontsnapten, keerden de ballingen, gedwongene en vrijwillige martelaars, naar Frankrijk, naar Parijs terug. Victor Hugo werd triomfantelijk ingehaald en als het ware op de armen des volks gedragen. Groote en ronkende woorden waren er te dezer gelegenheid in overvloed voorhanden. De onzin welken de dichter welhaast in zijne proclamatiën aan den dag legde, heeft hem in de oogen der verstandige wereld, onder den algemeenen schaterlach begraven. Victor Hugo was nooit een politiek man en indien iemand daaromtrent nog eenige begoocheling koesterde, verdween deze na zijn terugkeer in Parijs en vooral nadat hij openlijk de met bloed bemorste hand der Commune vriendschappelijk had gedrukt. Op dat oogenblik werd de schaterlach door een gewettigden afkeer vervangen. Lyon had zelfs vóor Parijs de republiek geproclameerd en de roode vlag opgestoken, die echter weldra voor de driekleur plaats maakte. Dit laatste was evenwel slechts tijdelijk; de roode vlag moest welhaast in de woelzieke stad andermaal wapperen. Wat de departementen betreft, deze hadden de republiek met vertrouwen ontvangen. In 1792 had de republiek Frankrijk van den inval gered; men hoopte wel dat het nogmaals zóo zijn zou.... Den 5den September nam het nieuwe gouvernement een aantal maatregelen: wijziging in het personeel der magistratuur en der diplomatie; verschillende prefecten werden vervangen; het zegelrecht op de dagbladen werd afgeschaft, evenals de politieke eed voor alle openbare ambtenaren der administratieve, militaire en rechterlijke zaken. Alle Duitschers, in de departementen der Seine en der Seine-et-Oise verblijvende, werden uitgedreven. De correspondentie der keizerlijke familie werd in beslag genomen en de openbaarmaking derzelve aan eene commissie toevertrouwd - een publicatie, welke minder verpletterend op de verbannen dynastie viel dan de voorstanders der republiek vermeend hadden. Een paar brieven van zekere lichtekooi, Marguerite Bellanger aan den keizer, andere betrekkelijk onnoemlijke geldverkwistingen aan leden der familie Bonaparte; nog andere omtrent vroegere beleeningen door Napoleon als pretendent gedaan, enz. maakten een oogenblik schandaal; doch over het algemeen vond men in die papieren schier niet meer dan men in de schrijflade van vele particulieren, in min of meer kleineren omvang, vinden zou. Het publiek altijd gretig naar de ontsluiering van het geheim der grooten, viel in den aanvang nieuwsgierig op die documenten aan; doch welhaast wekten zij niet de minste aandacht meer op en wij gelooven niet dat de republiek er veel bij gewonnen heeft met de geheime papieren, welke geene staatkundige waarde hadden, openbaar te maken. Men stelde op dien datum nog een comité voor de verdediging van Parijs in. Van dit comité maakten deel: de minister van openbare werken Dorian, de schout-bij-nacht Dompierre-d'Hornoy (minister ad interim van marine en koloniën); de heer Dupuy de Lôme en generaal Frébault. Den 6den erkende de republiek der Vereenigde-Staten de Fransche republiek. De brief van den heer Washburn aan den minister van Buitenlandsche Zaken deed zelfs de hoop ontstaan, dat Amerika hare herbakerde zuster des noodig eene krachtvolle bescherming zou verleend hebben. Helaas! de leer van Monroe geeft wel schoone woorden, maar geene werkdadige bajonetten!... Integendeel, Amerika's sympathie zat eigenlijk aan de Duitsche zijde.... Ook Zwitserland erkende de nieuwe regeering. Dit landje gaf ten minste bewijzen van innige verkleefdheid en opoffering tijdens de belegering van Straatsburg en toen Frankrijks leger verpletterd op zijnen bodem vluchtte. | |
[pagina 192]
| |
Italië en Spanje erkenden insgelijks de Fransche republiek. De andere rijken volgden van lieverlede. Laat ons nu nog een oogenblik tot de laatste dagen van het keizerrijk terugkeeren, om even het oog te slaan op een paar diplomatische stukken betrekkelijk het oorlogvoeren. Onder dagteekening van 30 Augustus had het Fransche kabinet kennis gegeven van eene circulaire aan de verschillende mogendheden gericht, waarin de Franschen zich vrij pleiten van beschuldigingen, hun door de Pruisen aangewreven, terwijl zij in dezelfde documenten en op hunne beurt, hunne tegenpartij van niet minder zware feiten betichten. De verwoestingen in de hoofdstraat te Kehl door de beschieting.
In de hevigheid van het gevecht kunnen er, zeer begrijpelijk, misvattingen plaats hebben. Noch dit, noch dat leger is daarvan vrij te pleiten; doch, zegt de Fransche circulair, niemand zal door de Pruisen worden overtuigd dat onze soldaten, zooals de heer Von Bismarck zegt, opzettelijk het geheiligde privilegie der ambulancen en de vrijheid der parlementairen hebben geschonden. Ook zou het blijken, dat het Pruisische gouvernement zich enkel gehaast had met die beschuldigingen uit te brengen, om zich zelf van veel zwaarder feiten, en die rechtstreeks de korps-opperhoofden betroffen, vrij te spreken. ‘Men kent, zegt de circulaire, het incident der ambulance der presse, welke met haar personeel en materieel in beslag genomen werd en eenen omweg door een deel van Duitschland, Luxemburg en België heeft moeten maken, om in Frankrijk te kunnen terugkeeren. Een dergelijk feit zou ook in de omstreken van Metz hebben plaats gehad. Baron De Bussière werd nabij Straatsburg krijgsgevangen gemaakt in het midden der ambulance, welke hij georganiseerd had en aan welke hij ook al zijne zorg besteedde. Het is insgelijks bekend dat een Fransch geneesheer door een Pruisisch soldaat op het slagveld gedood werd, en dit op het oogenblik dat hij de laatste hand aan het verband van eenen gekwetste legde. ‘Uit het bewijsschrift van een dezer geneesheeren, in het bijzijn van getuigen opgemaakt, en welke verklaring in het Fransche onder-consulaat van Bazel ontvangen is, blijkt dat men zich tegen onze troepen van ontploffende kogels heeft bediend; deze zijn in de wonden van eenige onzer gekwetsten gevonden. Dit alles zijn zoovele inbreuken, niet alleen op de gebruiken aller legers in de hedendaagsche tijden, maar ook op de uitdrukkelijke bepalingen der diplomatische conyentiën, in welke Pruisen contracteerende partij is geweest. Eindelijk, de dagbladen hebben gemeld dat er in de omstreken van Straatsburg, boeren gerequireerd werden voor het maken der loopgraven, welke door de Pruisen voor deze stad werden geopend. Wij hebben in den aanvang geen geloof willen slaan aan deze geruchten. Een geweld, dat evenzeer strijdig is met het oorlogsrecht als met de wetten der menschlievendheid, konden wij niet als mogelijk beschouwen. Na de bepaalde verklaringen, later ingezonden, blijft er geen twijfel hoegenaamd omtrent de volledige nauwkeurigheid onzer inlichtingen over. De Pruisische overheden hebben niet teruggedeinsd voor een maatregel, door welken de verdedigers van Straatsburg gedwongen werden op Franschen te vuren.’ Eene andere depêche beschuldigt de Duitschers dat zij hun oorlogsmaterieel en de krijgskas onder de bescherming van het Geneefsche kruis plaatsten - eene handelwijs welke rechtstreeks tegen de bepalingen dezer onderlinge overeenkomst indruiste. Onder dagteekening van den 31sten Augustus werd de quaestie der franc-tireurs langs diplomatischen weg opgeworpen. De heer Von Bismarck had verklaard dat, aangezien de blauwe kiel het nationaal costuum is en het roode kruis op den arm slechts op | |
[pagina 193]
| |
korten afstand kon gezien en naar goedvinden kon verplaatst worden, het den Duitscher onmogelijk was eenig onderscheid ten opzichte dezer oorlogvoerders te maken; dat dientengevolge al diegenen, welke niet op den vereischten afstand als soldaten herkend werden, voor den krijgsraad zouden terechtstaan. De depêche antwoordde op die verklaring, dat de mobiele nationale garde en de vrijschutters, welke door hunne inrichting met deze gelijk staan, of die na eene regelmatige machtiging gevormd worden, eene krijgsmacht vertegenwoordigden, daargesteld overeenkomstig de Fransche wet. Hun costuum werd bepaald, en de blauwe kiel met roode garneersels, terwijl de manschappen der mobiele nationale garde daarenboven de kepi dragen, kon ter goeder trouw niet met de kleeding der Fransche boeren worden verward. De minister van Oorlog aarzelde niet te verklaren, dat indien Pruisen dergelijke troepen als vreemd zijnde aan het leger behandelde, de Fransche opperhoofden dezelfde gedragslijn zouden volgen omtrent de mannen van de landweer en den landstorm, welke in Duitschland dezelfde oorlogsmacht vertegenwoordigen. Kaart der omstreken van Metz met aanduiding der lijn van insluiting.
Trouwens die wederkeerige beschuldigingen hebben geen einde gehad en, zoowel als Frankrijk Pruisen betichtte, gebruik te maken van ontploffende kogels, zoo beschuldigde Pruisen Frankrijk, dit door de overeenkomsten verboden moordtuig te hebben gebezigd. Wij zullen tijdens het beleg van Parijs meer dan een diplomatisch stuk van dien aard aan te wijzen hebben. |
|