Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
Na den slag van Sedan.XV.
| |
[pagina 155]
| |
Er was inderdaad geen andere uitweg meer; doch de Fransche soldaat, door honderden omstandigheden opgehitst en tuchteloozer geworden, en die den vorigen avond en den afgeloopen nacht de capitulatie als eene noodwendigheid beschouwde, haar zelfs eischte, werd, nu zij gesloten was, moedwillig en bij een deel des legers vond de raad van gelatenheid in het lot, door den opperbevelhebber gegeven, geen gehoor. De beschuldigingen van verraad, van verkooping, van onkunde, van onwil barstten met des te meer geweld los. De soldaten vloekten den keizer, vloekten Mac-Mahon, vloekten De Wimpffen, vloekten hunne generaals en weigerden hunne wapens over te leveren: deze sloeg ze stuk, gene wierp ze in de rivier. Anderen, en dit was het overgroot getal, waren echter gewillig. De uittocht der Franschen begon zeer vroeg en duurde tot in den avond, toen de eerste Pruisische schildwacht op de Groote-Markt verscheen. Men had bepaald, de soldaten regimentsgewijze te doen uitgaan, doch dit gelukte slechts in den aanvang, en welhaast verlieten de krijgsgevangenen in eene volledige verwarring de stad. Naarmate zij uitgingen, leverden zij hunne wapens over en werden in de weiden gekampeerd, waar zij door infanterie, cavalerie en artillerie werden bewaakt. Het meergemeld parlementslid zegt over dit tooneel: ‘Ik moet niet zeggen hoe bitter de gevoelens der krijgsgevangenen waren. Simpele en oude soldaten zeiden mij herhaalde malen dat zij liever wilden sterven, en ik heb eenige officieren met grijze haren gezien, onder ander een opperofficier, die weenden als een kind. Het was slechts te 3 uren des namiddags dat er eenige vermindering in de drukte der straten kwam. Op dat oogenblik gelukte het mij in het grootste hotel te dringen en er iets te eten te krijgen. Ongeveer twintig officieren, meestal van hoogeren graad, bevonden zich in eene zaal en middagmaalden voor den laatsten keer, alvorens de stad te verlaten. Zij bleven daar totdat al de troepen de stad zouden ontruimd hebben. Met drift spraken zij over de dwaasheid der plannen van maarschalk Mac-Mahon, toen plotseling twee Beiersche officieren, de eersten meen ik, welke in de stad gekomen waren, binnentraden. Zij werden door een aantal Fransche soldaten vervolgd en een dezer wierp een der Beieren eene flesch naar het hoofd. De Fransche officieren sprongen op hunne manschappen toe, overlaadden ze met verwijtingen, drongen zich rond de Beieren boden hunne verontschuldiging aan en drukten hen de hand. - ‘Mijnheeren,’ zeide een der Fransche officieren, die het hevigst tegen maarschalk Mac-Mahon uitgevaren had, ‘wij zijn ongelukkig, maar wij zijn soldaten.’ - ‘Mijnheeren,’ antwoordde een der Beieren, terwijl hij met de vuist op de borst klopte, ‘wij begrijpen volkomen.... volkomen.... volkomen uwe gevoelens.’ ‘Dan drukte men elkander de hand.... dan viel men elkander in de armen - ja, dat heb ik met eigen oogen gezien - dan dronk men aan het dappere Fransche leger en op dat oogenblik zag ik twee of drie Fransche officieren zich omwenden, tegen den muur leunen en weenen als kinderen.... Eindelijk bood de jongste der twee Beiersche officieren, die met depêches naar Brussel zou vertrekken, den Franschen aan zich met hunne brieven te belasten, een aanbod dat allen gretig aannamen. Het overgroot getal officieren weigerden naar Frankrijk terug te keeren, op voorwaarde gedurende den oorlog niet meer tegen Duitschland te dienen. Zij verkozen het lot der troepen te deelen. Honderd vijftig ten hoogste namen de voorwaarde aan, en met de noodige paspoorten, staken zij de Belgische grenzen over om zich bij die hunner kameraden te voegen, welke aan het slagveld ontkomen waren. Van de grenzen keerden zij in Frankrijk terug.’ Ook De Wimpffen nam de ballingschap aan, evenals Mac-Mahon. De laatste, zwaar gewond, werd geruimen tijd in de nabijheid van Sedan, te Pourru-aux-Bois, verpleegd; de eerste vertrok naar Aken en van daar naar Stuttgart, welke stad hem tot verblijf was aangewezen. De Belgische grenzen leverden in de richting van Sedan buitengewoon levendige tafereelen op. De Belgische troepen kampeerden grootendeels onder den open hemel. Piketten met Belgische vlaggen en op de kerktorentjes, wezen het onzijdige grondgebied aan. In groepen kwamen de Franschen over de grenzen gestormd; velen hadden zelfs geene wapens meer om af te leggen. Ook gekwetsten werden aangevoerd. De geestelijke en wereldlijke liefdadigheid vertoonde zich overal; kasteelen, godsdienstige gestichten, particuliere huizen werden afgestaan; ambulances aangevoerd en ingericht, terwijl de geïnterneerden naar het binnenland, vooral naar het kamp van Beverloo en de forten van Antwerpen, werden overgebracht. Wij moeten nog een oogenblik naar den uittocht van Sedan terugkeeren: De uittocht van de ontwapende armee was inderdaad hartverscheurend. Daar marcheerden nu 60,000 soldaten, zonder wapenen, verhakkeld en verscheurd, bleek en bebloed; daar werd het overschot van het schoonste leger van Europa als een troep boeven weggeleid! Sommigen droegen hun lot geduldig, grootsch, fier; bij anderen blikkerde het vuur der wraak in de oogen; nog anderen waren diep mismoedig en weenden. Er waren er ook die in de groote ramp, Franschman waren en bleven: zij gingen nieuwe avonturen te gemoet en schenen het pak der zorgen gelijktijdig met het geweer te hebben afgelegd. Aan het hoofd van een der groepen trad een oud kurassier; zijn oog was onder lange wenkbrauwen verborgen, zijn dikke grijze knevel verborg een goed deel van zijn aangezicht. Wat zijn oog zeide, kon men niet bemerken, maar zijn stap, zijne houding waren kalm. Hij had een langen witten reisstok in de hand. Toen men hem zag voorbijgaan, dacht men gewis den patriarch te zien, die den reisstaf had opgenomen en de zijnen den weg naar het land der ballingschap ging aanwijzen. Hevig hebben de dagbladen te dien tijde uitgevaren, omtrent de behandeling die men het Fransche leger deed onderstaan. Een Engelsch officier onder vele anderen, heeft in de Daily-Telegraph op strenge wijze de Duitschers gelaakt. Vijf dagen lang, zegt hij, heeft men de 80,000 soldaten en de officieren, die weigerden de verbintenis te teekenen in dezen oorlog de wapens tegen Duitschland niet meer op te nemen, onder den blooten hemel laten kampeeren; zij hadden geen tenten en slechts zooveel eten als noodig om niet te sterven. ‘Sedert den 2den dezer maand waren 80,000 manschappen, als eene kudde schapen saamgehoopt op eene weide, die niet slechts vochtig was, neen! die kwabberde van 't water. Er werden er ongeveer 20,000 naar Duitschland gezonden, en vandaag rukten er 10,000 en 300 officieren op naar den trein, die hen naar Pruisen moest overvoeren. Een smartelijker schouwspel kan men niet zien. Sedert den dag der capitulatie had men hun geen ons vleesch gegeven. Al wat zij te eten kregen bestond in eene harde beschuit, eens om de twee dagen. Onder de krijgsgevangene officieren bevinden zich eenige mijner kennissen en zelfs twee of drie vrienden. Zij verzekerden mij, en hun hongerig uiterlijk bevestigde hunne woorden, dat zij letterlijk van honger stierven. De soldaten waren in een nog bedroevender toestand dan de officieren. Onder een gedurigen slagregen stonden zij vier dagen in die schier overstroomde weide. Niemand had iets om van kleeren te verwisselen. Allen waren niet alleen nat, maar zij lekten alsof zij verscheidene uren in het water hadden gelegen. Velen waren door de koorts aangetast; anderen leden verschrikkelijk aan buikpijn en duizenden, ter prooi aan hevige rhumatismale pijnen, konden nauwelijks rechtstaan. Geen dokter kwam hen echter bezoeken. De Fransche geneesheeren, krijgsgevangen gehouden, waren naar de gekwetsten van hun leger gezonden en de arme krijgsgevangenen, het slachtoffer eener wreede zorgeloosheid, werden aan hun lijden overgelaten. 't Was een bedroevend schouwspel en nooit zou ik mij hebben kunnen verbeelden dat een Christenvolk gevangenen zóó behandelen kon. Het ware nog aan te nemen indien er in het Pruisische leger levensmiddelen ontbroken hadden; maar er was te Sedan voor de Duitsche troepen overvloed. De soldaten kregen tweemaal daags goed eten. Het land was gebrandschat en hoe overgroot de requisitie ook mochte zijn, werd het dorp dat deze niet onmiddellijk leverde, der plundering ter prooi.’ Toen de krijgsgevangenen weggevoerd werden, toonde de be- | |
[pagina 156-157]
| |
Stelling der Pruisische garde nabij Givonne in den slag bij Sedan, omstreeks den middag van 1 September 1870.
| |
[pagina 158]
| |
volking, welke juist er niet meer op gesteld was zich veel met de soldaten in te laten, zich echter zeer medelijdend. Vele bewoners zagen de krijgsgevangenen, langs den kleiachtigen weg en tusschen een escorte van pinhelmen, wegvoeren en weenden om hunne landgenooten. Men reikte niet zelden den armen gevangene toe wat men bezat; men riep hun ‘tot weerzien!’ achterna. De Franschen zelf beklaagden zich bitter over de behandeling hun opgelegd; doch zij ten minste waren geene onpartijdige rechters in dit geval. Zeker, het lot van den krijgsgevangene moet zoo draaglijk als zijn kan, worden gemaakt; de soldaat die de wapens neerlegt, is geen vijand meer; den gevallene den voet op de borst zetten is eene lafheid; maar men moet rekening houden van de moeilijkheid of liever de onmogelijkheid, waarin men zich bevindt, om een zoo overtalrijk leger behoorlijk te huisvesten. Die moeilijkheid of liever onmogelijkheid bestond te Sedan; het overgroot getal krijgsgevangenen maakte tevens het onmiddellijk en gewis ook het in alle opzichten behoorlijk vervoer onmogelijk. Van de andere zijde was het Fransche gemoed des te meer verbitterd, dewijl de strijd zoo wanhopig, het verlies zoo groot, de neerlaag zoo verpletterend was geweest; die gemoedsgesteltenis gaf dan ook lichtvaardig aanleiding tot misnoegen in de Fransche gelederen, nog prikkelbaarder dan de Franschman individueel. Van de Duitsche zijde heeft de overwinning sommigen ook gewis overmoedig, barsch, brutaal en zelfs wreed gemaakt, en wij loochenen niet dat er afgezonderde feiten plaats hadden, die het hart doen bloeden. Deze zijn hoogst af te keuren, doch te vermijden zijn ze niet in dergelijke buitengewone omstandigheden, in welke de krijgstucht niets, geen speldepunt toelaat, terwijl van de andere zijde de gevangenen, die in zoo hooge mate in overspanning verkeeren, zich niet dan met moeite aan de tucht en den scherpen dwang onderwerpen, vooral als zij zich, zooals wij gezegd hebben, in zoo groot getal bevinden. Trouwens de oorlog is de barbaarschheid, en wat men in dezen van menschelijke wetten en regelen gewaagt, houden wij schier voor spotternij. Deze soldaat is ten slotte gelijk aan gene, en wat deze doet zal gene doen, wanneer hij zich in dezelfde omstandigheden bevindt. Dat de Duitscher zoo ongenadig echter niet is, als de Fransche berichten opgaven, wordt getuigd door de behandeling der krijgsgevangenen in Duitschland zelf, waar de orde en schikking mogelijk werden. De beste getuigenis dezer behandeling is het verslag van Mgr. De Damas, die als aalmoezenier de geïnterneerden bezocht en loffelijk van de behandeling zijner landgenooten gewaagt. Dit zegt veel, zoo niet alles. Wij keeren nu tot de gekroonden terug. De Fransche keizer had niet als opperbevelhebber kunnen onderhandelen, want hij was zulks niet meer; niet als hoofd van den Staat, want de macht berustte in de handen der regentes; er bleef hem niets over dan zijn degen, als soldaat, in de handen des veroveraars te geven. De machtige keizer van vóór eenige dagen zou welhaast niet meer zijn; Napoleon Bonaparte ging het laatste gedeelte van de vorstelijke rol spelen, om daarna met stoom van de duizelige hoogte op welke hij gestaan had, af te dalen en tot zijn vroeger standpunt terug te keeren. Zelfs dat niet; want hij wordt oud en zal de rol van samenzweerder, welke hij in zijn avontuurlijk leven zoo zeer behartigde, waarschijnlijk niet meer opnieuw beginnen. Hij ging vogelvlug afdalen om beneden aan zijn graf nog een oogenblik stil te houden, en door den blik dien hij over het geschokte Europa werpen kon, zijne laatste levensdagen verbitterd en vergald te zien - niet alleen door de overtuiging van eigen schuld, maar nog door het lot, onvermijdelijk den gevallen groote beschoren, dat het gros der wereld hem in alles en voor alles ongenadig den steen toewerpt. Reeds vroeg in den morgen te 6 uren werd Von Bismarck door generaal Reille verwittigd, dat de keizer den kanselier verlangde te spreken en zich te dien einde reeds op den weg van Sedan bevond. In zijn verslag aan den koning, gedagteekend Donchery 2 September, zegt graaf Von Bismarck dat hij na dit bericht den terugkeerenden generaal opvolgde en den keizer halfweg tusschen Donchery en Sedan, nabij Fresnois, ontmoette. Napoleon zat in open rijtuig en was door drie generaals vergezeld; drie anderen waren te paard gekomen. Onder deze hoofdofficieren herkende de kanselier de generaals Castelnau, Reille, De la Moskowa, die aan den voet scheen gewond te zijn, en Vaubert. Zoodra Von Bismarck het rijtuig naderde, steeg hij van zijn paard, trad naar den keizer en vroeg de bevelen van Zijne Majesteit. De keizer verlangde den koning te spreken die hij, zooals het den kanselier voorkwam, meende te Donchery te zijn; doch Von Bismarck berichtte hem dat koning Wilhelms hoofdkwartier te Vendresse, op drie mijlen afstand van daar, was. Napoleon vroeg den graaf of de koning eene plaats had aangewezen, waar onmiddellijk eene bijeenkomst kon plaats hebben, waarop de kanselier antwoordde dat hij, toen het reeds donker was, aangekomen en de omtrek hem vreemd was; doch hij bood den keizer het huis aan, dat hij te Donchery had betrokken, hetwelk onmiddellijk zou ontruimd worden. De keizer nam het voorstel aan en stapvoets sloeg men de richting naar Donchery in. Op een honderdtal stappen van de brug over de Maas en langs welke men de stad binnentreedt, deed hij echter voor eene kleine werkmanswoning stilhouden en vroeg den kanselier of hij kon afstappen, waarop deze laatste door den legatie-raad Von Bismarck-Bohlen het huisje deed onderzoeken. Deze rapporteerde dat het zeer eng, zeer onvoldoende, doch vrij van gekwetsten was. De keizer steeg af en verzocht den kanselier hem te volgen. Het kamertje waar nu de gevallen Cesar zich bevond, bevatte eene tafel en twee stoelen. Het onderhoud duurde ongeveer een uur. De keizer vroeg gunstiger voorwaarden bij de capitulatie; doch de kanselier weigerde over deze te spreken, zoolang die quaestie, van uitsluitend militair belang, tusschen de generaals Von Moltke en De Wimpffen aanhangig was. Van zijne zijde vroeg Von Bismarck of de keizer over den vrede onderhandelen kon; doch hij antwoordde dat hij krijgsgevangene was en zulks niet vermocht te doen. Wie vertegenwoordigt dan op dit oogenblik Frankrijk? vroeg de kanselier, en de keizer wees het gouvernement te Parijs aan. Dit punt was onbetwistbaar, doch was in den brief des keizers aan den koning niet duidelijk uitgedrukt. Er kon op dat oogenblik alleen spraak zijn van militaire onderhandelingen. De capitulatie moest dus vóór alles een stoffelijken waarborg aan den bekomen uitslag geven. Den vorigen avond hadden Von Moltke en Von Bismarck de quaestie rijpelijk overwogen, of het mogelijk was, zonder Duitschlands belang te schaden, rekening te houden van de teere gevoelens van eer, in een leger dat zich kloekmoedig verdedigd had, en betere voorwaarden, dan vroeger gegeven werden, te verleenen; doch de vraag was ontkennend opgelost. Ook toen Von Moltke de vraag des keizers aan den koning overbracht, had zulks niet plaats met het inzicht die vraag te ondersteunen. De keizer trad buiten het huisje en zette zich bij de deur voor de kleine woning neer. Hij verzocht den kanselier naast hem plaats te nemen. Daar wierp Napoleon eene andere vraag op: of het niet mogelijk was de Fransche armee de Belgische grenzen te laten oversteken, om daar ontwapend en geïnterneerd te worden. Ook dit punt was tusschen de heeren Von Moltke en Von Bismarck bereids den vorigen avond, als eene eventualiteit, besproken en afgewezen. Het politieke vraagpunt werd door den kanselier niet aangeraakt, en zijnerzijds betreurde de keizer voortdurend den oorlog en ‘verklaarde dat hij zelf dien oorlog niet gewild had, maar er toe gedwongen werd door Frankrijks openbare denkwijze.’ Volgens inlichtingen en vooral door verkenningen der stafofficieren, werd den keizer en den kanselier, tusschen 9 en 10 uren, bericht gegeven dat het kasteel Belle-Vue nabij Fresnois zeer geschikt was om den keizer te ontvangen en niet door gekwetsten bezet was. De heer Von Bismarck meldde den keizer dat hij Fresnois als de plaats aanduidde, welke hij den koning als bijeenkomst zou voorstellen, en bood Napoleon aan zich derwaarts te begeven, aangezien de kleine arbeiderswoning weinig geschikt was den keizer eenige rust te verschaffen. Napoleon nam dit voorstel aan, en de kanselier geleidde hem, terwijl een eere-escorte van koninklijke garde-kurassiers voorop reed, naar het voormelde slot. De equipages des keizers, die men tot | |
[pagina 159]
| |
daartoe meende Sedan niet te zullen kunnen verlaten, waren inmiddels aangekomen. Evenzoo arriveerde generaal De Wimpffen, met wien, in afwezigheid van generaal Von Moltke, de den dag te voren onderbroken onderhandelingen, door generaal Von Podbielski in tegenwoordigheid van den overste-luitenant Von Verdy en den chef van den staf van De Wimpffen, werden hervat. De twee laatstgenoemde officieren waren geroepen om het proces-verbaal op te maken. De heer Von Bismarck nam aan den loop der onderhandeling geen deel, tenzij om den staatkundigen en rechterlijken toestand aan te duiden, dien trouwens de keizer zelf aangegeven had. Op hetzelfde oogenblik werd den kanselier door den ritmeester Von Rostiz, namens generaal Von Moltke, bericht dat de koning den keizer slechts wilde ontmoeten na het sluiten der capitulatie - een bericht hetwelk den Franschen officieren de hoop ontnam andere dan de voorgeslagen bedingingen te bekomen. De bondskanselier steeg te paard om den koning over den toestand in te lichten. Hij hoopte den vorst te Chemery te vinden; maar op weg ontmoette hij Von Moltke, die den door den koning goedgekeurden tekst der capitulatie bij zich droeg, en zoodra deze tekst den Franschen officieren was meegedeeld, werd hij ook zonder tegenstribbelen onderteekend. Het slot van Von Bismarcks rapport brengt eene warme hulde aan de waardige houding van generaal De Wimpffen, wien het zoo zwaar viel vier en twintig uren na zijne aankomst in Frankrijk en een halven dag na het opperbevel op zich genomen te hebben, eene voor het Fransche leger zoo smartelijke capitulatie te moeten onderteekenen. Wat al gevoelens moeten in dat oogenblik èn den keizer, èn den koning, èn Von Bismarck, kortom de omgeving aan beide zijden bestormd hebben! Kort geleden hadden diezelfde personen elkander op het vredefeest, op de tentoonstelling van Parijs, ontmoet; men had alsdan kwistig handdrukken, kruisen en titels rondgedeeld en de nijverheids-, handels-, landbouw- en kunstwereld met vriendschapswoorden in slaap trachten te wiegen - en nu, bevonden zij zich andermaal tegenover elkander; doch zij hadden die plaats bereikt door langs beider zijde door een zee van menschenbloed te waden, door alles te vernielen en te verwoesten wat de kort te voren zoo geroemde menschelijke geest, in de dagen van vrede had doen ontstaan. De vrienden van voorheen waren vijanden tot den dood geworden, en deze kon niet meer rusten of gene moest verdelgd of ten minste gebroken zijn! Hans Wachenhusen, en ook andere Duitsche berichtgevers, vertelt omtrent de historisch geworden bijeenkomst op den weg van Donchery menig tamelijk pikant feit, ofschoon wij niet mogen vergeten dat die schrijver wel eens zoo wat phantaseert. De ontmoeting had niet verre van den smeltoven van Donchery plaats. Toen de bondskanselier aankwam, vond hij Napoleon op hem wachtende en schijnbaar bedaard eene sigaar rookende. Doch geven wij het woord aan Hans Wachenhusen.Ga naar voetnoot1) ‘Eindelijk kwam de bondskanselier. Napoleons trekken verrieden eene angstige spanning. Hij had zich over den bondskanselier de bitterste, beleedigendste uitdrukkingen veroorloofd. In den kleinen kring der Tuileriën was Bismarck altijd het voorwerp van den bijtendsten spot geweest, en Bismarck wist zulks. Thans kwam de bondskanselier er aanrijden, smartelijk verwacht door denzelfden man, van wien hij wist dat hij gehaat werd. Zijn generaals-kèpi op het hoofd, gehuld in een militaire paletot, zat Napoleon daar, zag Napoleon zijn vijand naderen. Bismarck was nog ongeveer twintig schreden van Napoleon verwijderd, toen de hand van den ijzeren graaf eene beweging naar zijn revolver maakte. Dit was natuurlijk toevallig. De revolver was gedurende den rit naar voren geschoven; Bismarck schoof hem terug, omdat hij hem lastig zat. Napoleon verbleekte zichtbaar bij deze toevallige beweging van Bismarck. Deze zag wat in Napoleons gemoed omging, en een glimlachje vloog over het gelaat van den bondskanselier. De wereldgeschiedenis weet sedert lang van geen eigenaardiger tête-à-tête te verhalen, dan het gesprek dezer beide mannen. Bismarcks hooge indrukwekkende gestalte, terwijl hij gedurende het gesprek meer dan eens de schouders optrok; verder de hooge wijde ruiterlaarzen, de op den pallas gelegde hand, de in den nek gedrukte witte muts, de kalmte en het bewustzijn in het geheele wezen van dezen man; en tegen hem over de kleine ineengedrongene gestalte van Napoleon, met een bleek, afgemat gelaat, met den stempel van alle ondergane gemoedsbewegingen, de biddende houding van denzelfden man, die Europa zoolang den voet op den nek meende te kunnen zetten - zooals ik zeg, de wereldgeschiedenis heeft sedert onheuglijke tijden zulk een rendez-vous niet aan te wijzen.’ Volgens een correspondent in de Times, was de keizer in een brougham gezeten en de officier welke graaf Von Bismarck te Donchery 's keizers aankomst berichtte, vond dezen nog te bed. De kanselier kleedde zich in haast en reed den keizer te gemoet. Toen hij den keizer naderde, ontdekte de kanselier zich het hoofd en bleef met de muts in de hand staan. Toen de keizer hem teeken deed zich te dekken, antwoordde Von Bismarck: - ‘Sire, ik ontvang Uwe Majesteit, zooals ik den koning, mijn meester ontvangen zou.’ Het huisje, nabij de brug, van hetwelk het rapport des kanseliers spreekt, is dat eens wevers, zooals er vele in den omtrek van Sedan te vinden zijn. Op eenigen afstand van dit gebouwtje, hetwelk op gemeld oogenblik eene geschiedkundige vermaardheid bekwam, bevonden zich de officieren; zij vertoefden op eene grasvlakte, in afwachting dat het gesprek tusschen twee personen, die het wereldrond met den galm huns naams hadden opgevuld, ten einde liep. Wij willen nog een anderen berichtgever van de Daily News laten spreken, wiens opgaaf ons het nauwkeurigst toeschijnt in dien stroom van phantasieën, welke de dagbladen over die merkwaardige bijeenkomst meedeelden, doch voor welke wij natuurlijk het officieel rapport van den kanselier tot grondslag moeten nemen. Men wijzige dus de kleine punten, in welke de Engelsche correspondent van het hooger gemeld rapport afwijkt: Gisterenmorgen, zeer vroeg, reed een rijtuig met vier personen, allen Fransche officieren, uit Sedan, door de Duitsche liniën heen. Het rijtuig werd vergezeld door drie officieren te paard, en toen het bij de Duitsche voorposten was aangekomen, vroeg een der heeren die er in zaten, in het Duitsch, waar graaf Bismarck te vinden was; hij moest hem dadelijk spreken. De Duitschers geloofden dat de graaf in Donchery zou zijn, hoewel niemand zeker wist waar hij was. Het rijtuig zette koers naar Donchery, gevolgd door menigen nieuwsgierigen blik. Die korte rit was het begin van eene historische gebeurtenis. Graaf Bismarck had nooit zulk eene visite ontvangen als dezen morgen. In een klein huisje buiten de stad, aan den linkeroever der Maas had de ontmoeting plaats; de eigenaars van de woning, oude Luxemburgers, spraken Duitsch en Fransch. Dadelijk nadat de keizer aangekomen was, ging hij naar binnen. Maar men geloofde dat het gemakkelijker zou zijn de zaak in de opene lucht af te maken - het was een prachtig schoone morgen - en nadat stoelen naar buiten gebracht waren, zaten Napoleon en Bismarck een paar uur te praten. De keizer was in de veldtenue van een generaal, met eene decoratie op zijne borst, en de képi van de Fransche militairen op. Graaf Bismarck was in zijne witte kurassiersuniform, met eene platte pet en hooge laarzen. Men kan zich deze belangrijke gebeurtenis gemakkelijk voor den geest halen: de twee mannen voor een klein huisje in het veld, stafofficieren niet ver af in het gras uitgestrekt, en de lange populieren die aan beide zijden van den straatweg geplant zijn. Napoleon zag er gezonder uit dan verleden jaar, maar angstig en uitgeput; hij vroeg naar koning Wilhelm en zeide dat hij zich in zijne handen overgaf. Wat de politiek betrof, hij vermeed, als gevangene, zorgvuldig een woord over het lot van Frankrijk te laten vallen. Hij gaf zich over met zijn leger, maar kon op politiek gebied geen jota in het midden brengen, noch in naam van het Fransche volk, of van de regeering of van de keizerin-regentes. Graaf Bismarck op zijne beurt, toonde echter aan Napoleon duidelijk en klaar dat de capitulatie van Sedan compleet, ik mag | |
[pagina 160]
| |
Bazeilles aan den avond van 1 September na de bestorming door de Beieren in den slag bij Sedan.
| |
[pagina 161]
| |
wel zeggen onvoorwaardelijk moest zijn. Het moest zoo zijn, omdat de Franschen niet in staat waren betere voorwaarden te eischen. ‘De keizer wenschte zeer den koning te zien vóórdat de akte van capitulatie geteekend werd. De koning weigerde dit echter met het oog op zich zelven en op zijn doorluchtigen gevangene; zij zelven hadden zulk eene overeenkomst niet zoo gemakkelijk kunnen tot stand brengen als hunne ministers en generaals. Wat persoonlijke consideratiën betreft, was de koning besloten met grootmoedigheid te handelen; wat de voorwaarden aangaat, zie, dat was eene andere zaak.’ Belle-Vue, het eigendom van zeker koopman, Amour geheeten en waar de keizer het bezoek des konings verbeidde, is eene aanlokkelijke villa en ligt aan den straatweg van Sedan naar Donchery. De streek, in welke zij gebouwd is, mag recht dichterlijk genoemd worden. Aan heuvelen, dalen en bosschen ontbreekt het er niet, aan schilderachtige vergezichten is er geen gemis. Het park strekt zich tamelijk wijd uit en het gebouw naar ouden stijl, doch nieuw gebouwd, vormt eigenlijk drie torens, wier benedenverdiepingen door glassalons aan elkander verbonden, tot woonhuis dienen. De middelste toren springt eenigszins vooruit, waardoor de eentonigheid der linie in het gebouw zeer gunstig gebroken wordt. Generaal Lauriston als parlementair op de vesting van Sedan.
Het eerste glassalon is enkel met eene tafel en eenige rieten stoelen gemeubeleerd; voortgaande treedt men in de middelsalons, schier even eenvoudig gemeubeleerd als het eerste: eene tafel, leuningstoel, gewone stoelen met gebloemde katoen overtrokken, een groote spiegel, een nette schouw. Aan de eene zijde van dit salon grenst eene bibliotheek met sierlijke boekenkasten; aan de andere eene weelderige slaapkamer met een enkel breed bed. Uit de vensters geniet men prachtige landgezichten en voor de villa zelve groeien in perken veelkleurige bloemen, terwijl de wandelpaden in donkere en schaduwrijke bosschages verloren loopen. Het is daar, voor dat huis, dat koning Wilhelm en de kroonprins van Pruisen, omgeven door den staf en een escorte kurassiers, stilhielden en gewis klopten de harten even onstuimig als binnen in het gebouw, waar de keizer den overwinnaar verbeidde. Toen de koninklijke stoet aankwam, daalde de keizer de trap af en wachtte zijn ‘lieven broeder’ op de eerste trede. Dr. Russell, de correspondent van de Times, zegt dat koning | |
[pagina 162]
| |
en keizer elkander de hand gaven en in de conversatie-, in de middelzaal, traden. De kroonprins bleef in het eerste salon en sloot de deur, en verwinnaar en verwonnene stonden nu tegenover elkander. Wat werd er tusschen beiden gezegd? Wij weten het niet, ten minste wij kunnen de echtheid niet bevestigen van de woorden, die Dr. Russell, welke echter in het Pruisische hoofdkwartier zeer hoog aangeschreven staat, den koning en den keizer in den mond legt. Hoe het zij, ziehier hoe deze correspondent het gesprek meedeelt: ‘De koning sprak het eerst. God, zeide hij, had hem de zegepraal gegeven in den oorlog die hem verklaard werd. De keizer antwoordde: - ‘Niet ik heb den oorlog gezocht. Ik heb aan de openbare denkwijze in Frankrijk moeten toegeven en den oorlog aanvangen. - ‘Daarvan ben ik overtuigd, antwoordde de koning. Uwe Majesteit voerde den krijg, om de openbare meening genoegen te geven; maar uwe ministers vormden de openbare meening welke tot den oorlog dwong. ‘Na eene pauze maakte de koning de opmerking dat het Fransche leger met de grootste dapperheid gestreden had. - ‘Ja, antwoordde de keizer, maar tusschen Uwer Majesteits troepen heerschte eene krijgstucht, welke den mijnen in de laatste dagen ontbrak. ‘De koning merkte op dat het Pruisische leger, sedert eenige jaren, alle nieuwe denkbeelden had ten nutte en zich alle ondervindingen der andere volken, voor en na 1866, had eigen gemaakt. - ‘Uwe artillerie, Sire, heeft den slag gewonnen; de Pruisische artillerie is de beste der wereld. De koning boog zich en herhaalde dat hij er aan gehouden had zich alle verbeteringen der andere natiën eigen te maken. - ‘Prins Frederik Karel heeft over het lot des gevechts beslist, merkte de keizer op; het is zijn leger dat onze stellingen innam. - ‘Prins Frederik Karel? Ik begrijp Uwe Majesteit niet. Het is het leger van mijn zoon, hetwelk voor Sedan gestreden heeft. - ‘En waar is prins Frederik Karel dan? - ‘Hij staat met zeven legerkorpsen voor Metz. Bij deze woorden trad de keizer achteruit en schrikte alsof hem een slag trof; hij herstelde zich echter welhaast en het gesprek werd voortgezet. ‘De koning vroeg of Zijne Majesteit eenige voorwaarden of bedingingen voor te stellen had. - Neen, ik heb geene macht; ik ben een gevangene. - En mag ik vragen met welke regeering in Frankrijk ik onderhandelen kan? - De keizerin en de ministers te Parijs hebben alleen de volmacht om te onderhandelen. Ik ben machteloos; ik voer het bevel niet en kan geene voorwaarden stellen. De koning zeide aan den keizer dat hij voornemens was hem het kasteel van Wilhelmshöhe te Kassel tot verblijfplaats aan te wijzen, indien zulks hem aangenaam was. De keizer nam dit aan. Wat er verder plaats had, is zonder belang. Na afscheid van den koning te hebben genomen, drukte de keizer bij den koninklijken prins, met ontroering zijne erkentenis voor de goedheid en hoffelijkheid des konings uit. ‘Ik geloof,’ voegt de correspondent er bij, ‘dat de koning in den aanvang der ontmoeting zich eenige woorden van beklag over 's keizers toestand ontvallen liet, en verder in gansch dat onderhoud eene welwillende houding bewaarde.’ Dit verslag draagt voorzeker wel een schijn van waarheid. Napoleon was ontroerd. Toen hij den prins bedankte, welden er tranen in zijne oogen op en hij wischte die af met de handschoenen, welke hij in de hand hield. Die ontroering duurde niet lang; de man was zich zelf meester en zijn aangezicht herkreeg weer die koude plooi, welke als kenmerkend op zijn historisch afbeeldsel zal geprent blijven. De keizer verlangde zoo weinig mogelijk aan zijne eigene soldaten vertoond te worden; men moest hem dus door de Duitsche liniën voeren. Voorwaar de keizer had gelijk: de vijand zou in dit oogenblik, in deze omstandigheden genadiger zijn dan zijn eigen volk. Hij herinnerde zich wellicht den tocht, dien zijn oom door Frankrijk deed, toen hij gevallen naar het land der ballingschap trok.... De keizer verbleef dien nacht van den 2den op den 3den September in de hooger gemelde slaapkamer. Welken nacht moet hij daar in de eenzaamheid hebben doorgebracht! Waarschijnlijk wakende, want een persoon die den 3den September na zijn vertrek de villa bezocht, zag in de slaapkamer nog een tot beneden toe uitgebranden blaker op de nachttafel staan. In het glassalon links lagen twee deelen van het Vie de César en in een dezer deelen staat het op de tijdsomstandigheden niet ongepast kapittel les Germains dans la Gaule. Uit Varennes zond de koning het volgende telegram aan de koningin:
‘Welk treffend oogenblik was dat der ontmoeting van Napoleon, neergeslagen, maar waardig en in eene gelatene houding. Ik wees hem het kasteel van Wilhelmshöhe tot verblijfplaats aan. De ontmoeting had plaats in een kasteel vóór de glacis ten westen van Sedan. Ik heb eene wapenschouwing over het leger gehouden. Gij kunt u het onthaal der troepen verbeelden. Dit was onbeschrijfelijk. Bij het aanbreken des avonds was de inspectie afgeloopen; maar ik ben slechts te 1 uur weergekomen. Wilhelm.’
Ziehier hoe Jules Claretie den avond beschrijft toen hij den koning, na zijne bijeenkomst met den keizer te Fresnois, op het slagveld ontmoette. ‘De avond viel.... De hemel kreeg die tot droefgeestigheid stemmende tint der schemering. Mijn hart was verscheurd, gebroken door de ontroering welke zoodanig schouwspel teweegbrengt. Ik wierp op de berkenbosschen, wier donkere schaduw mij belette de eindeloos ver opgestapelde lijken te zien, een vaarwelblik. Langs de zijde van Sedan kleurde de ondergaande zon de Maas met een rooden weerschijn. Men hoorde nog ontploffingen, het geknal van een chassepot dat men opraapte en in de lucht afschoot; of wel het laatste schot van eenen gekwetste, van eenen overwonnene die zijne neerlaag niet erkennen wilde. Traag gingen wij naar Givonne. Eensklaps zagen wij op de hoogte, zich tegen den bleeken hemel afteekenend, den onbeschaamden stoet van de overwinnende generaals: wij zagen den koning, den koninklijken prins, den heer Von Bismarck en achter hen, beweegloos op hunne paarden als beelden van graniet, de befaamde witte kurassiers, den degen in de hand, den helm op het hoofd. De koning had met zijnen gevangene, met den keizer gesproken; nu toog hij over het slagveld dit laatste inspecteerende. Zijn paard, dat den kop rechts en links bewoog om de lijken te ruiken, had die beweging met den nek, dat geblaas der neusgaten welke Delacroix afmaalde bij het binnenrukken der kruisvaarders in Konstantinopel. De oude koning, beweegloos, recht en vast in het zadel gezeten, zag rond zonder dat er een spier in zijn rood gelaat bewoog. Ik heb nooit beter begrepen met welken haat men den overweldiger moet haten. Ik heb nooit doffer denkbeelden van oproer tegen de macht voelen opbruisen dan op dit slachlingsveld, in tegenwoordigheid dier verhevene dooden en op twee stappen van dien koning die stilzwijgend en godsdienstiglijk tevreden over zijn werk voorbijreed, terwijl zijn gelaarsde en gehelmde minister glimlachte.’ Men vergete niet dat Jules Claretie Franschman is; doch men moet bekennen dat hij op eene buitengewoon gematigde wijze gebruik maakt van ‘het recht der vier en twintig uren,’ om zijnen vijand te vervloeken.... In een legerrapport van den 2den September, waarin de bewaking der krijgsgevangenen te Sedan aan Beiersche en Pruisische troepen, onder het bevel van generaal Von der Tann werd toevertrouwd en in hetwelk verdere schikkingen voor het vervoer der troepen, het wegruimen der dooden en wat dies meer zij, werden genomen, vinden wij eene opgaaf van het getal en den rang der krijgsgevangenen: 39 generaals, 230 stafofficieren, 2095 officieren van minderen rang (daargelaten 500 officieren, die op hun eerewoord waren vrijgelaten en de oppergeneraals) en 84,433 manschappen. Voegt hierbij 28,000 man, die gedurende den slag krijgsgevangen werden gemaakt, 5000 die over de Belgische grenzen vluchtten, | |
[pagina 163]
| |
20,000 gewonden en dooden - en men bevindt dat het leger van Mac-Mahon ongeveer 137,000 man telde. De namen der gevangen genomen generaals zijn de volgende: Van het 1ste legerkorps: de divisie-generaal Ducrot; de artillerie-kommandant brigade-generaal Frigola; de bevelhebber der 2de divisie, generaal Pellé; der 3de divisie, generaal l'Herillier; der 4de divisie, generaal Lartigue; der cavalerie-divisie, generaal Michel (dood). Van den brigadestaf: de bevelhebber der 1ste brigade, generaal Le Montmartre; der 2de brigade, generaal Grandil; de bevelhebbers generaals Lefebvre, Paterettré-Court, Fraboulet de Kerleadec, De Bellemare; de bevelhebber der cavalerie-divisie generaal Leforestier de Bandoe. Van het 5de legerkorps: de divisie-generaal Goze; de bevelhebber der 2de divisie, generaal l'Abadie d'Aydrien; der 3de divisie, brigade-generaal Abattucci; de chef van den staf generaal de Maizières; de brigade-generaals Saurin en baron Nicolas. Van het 7de legerkorps: de divisie-generaal Félix Douay; de chef des stafs, generaal Renson; de bevelhebber der genie, generaal Doutrelaine; der 1ste divisie, brigade-generaal De Saint-Hilaire; der 2de divisie, generaal Liébert; der 3de divisie, generaal Brodas; der cavalerie-divisie, generaal Ameil; de brigade-generaal De la Bastide; der artillerie, brigade-generaal De Liégard. Van het 12de legerkorps: de opperbevelhebber Lebrun; de chef des stafs brigade-generaal Gresley; de bevelhebber der 1ste divisie, generaal Grandchamp; der 2de divisie, generaal Lacretelle; der 3de divisie, generaal De Vassogne; der artillerie, de bevelhebber, generaal Douvrier de Villegly; der genie, de bevelhebber, divisie-generaal Bucape; de brigade-generaals Cambriels, Marquiseau, Cadart (genie), Labaske (artillerie) en Bertrand. Van de gevangen manschappen behoorden er 32,400 tot het 1ste, 11,106 tot het 5de, 15,618 tot het 7de en 25,309 tot het 12de korps. Generaal Vinoy, die met zijn korps uit Parijs den maarschalk ter hulp kwam, bereikte Sedan niet; toen hij de ramp van Sedan vernam, rukte hij op Laon en van daar op de hoofdstad terug. Dit legerkorps bestond uit de divisiën van Exea, Maud'huy en Blanchard, twee regimenten cavalerie en twaalf batterijen artillerie, onder het bevel van generaal d'Ubexy. Den 31sten des nachts was een deel der troepen te Mezières aangekomen. Daar verspreidde zich den volgenden dag de tijding der verschrikkelijke neerlaag en dewijl de opsluiting in Mezières een nieuwe ramp voor het Fransche legerkorps had kunnen worden, besloot Vinoy, zooals wij reeds zeiden, op Laon terug te trekken. Generaal Maud'huy moest langs den spoorweg aankomen; de opperkommandant zond hem het bevel hem te Laon af te wachten en ving de aftrekkende beweging den 2den September aan. Het 42ste linie-regiment dat de voorhoede uitmaakte, was door twee batterijen vergezeld; het 35ste maakte met het 5de huzaren de achterhoede uit. De colonne 10,000 man sterk, bezette eene uitgestrektheid van zes kilometers. De tocht werd door eenige schermutselingen tusschen de huzaren en de ulanen gekenmerkt. Te Saulie-aux-Bois kreeg Vinoy tijding dat 12,000 Pruisen met 40 stukken kanon Rethel bezet en hunne batterijen vóór de stad opgeworpen hadden. Een gevecht wagen met afgetobde troepen was gewis niet raadzaam en de generaal sloeg, om den vijand te ontwijken, de richting van Novion-Porcien in. Nabij dit dorp werd de achterhoede tamelijk hevig bestookt, doch generaal Susbiel deed twee batterijen positie nemen en door een welgericht vuur de aanvallende beweging des vijands staken. De Franschen verloren in die schermutseling dertig man. Ook het bivak van Novion-Porcien werd in den loop des dags door de ulanen verontrust. De nacht viel in; het stortregende; men moest echter opbreken, en men verschalkte gelukkig den vijand, die de troepen van Vinoy in aanzienlijk getal te Château-Porcien afwachtte; zij marcheerden integendeel, hoe moeilijk dit ook mocht zijn, door de enge bergpassen die op Chaumont-Porcien uitkomen. De marsch werd tot Montcornet doorgezet. De troepen waren als afgebeuld en echter bleef men daar slechts een gedeelte van den nacht van den 5den September stilhouden. Te 4 uren des morgens brak men op om tijdig Marle, een stadje op den weg van Laon, te bereiken. Te Marle ontving de generaal bevel om Laon niet te verdedigen, maar op Parijs terug te trekken. Den ganschen dag van den 5den September vertoefde generaal Vinoy te Laon. om den aftocht van generaal Maud'huy te regelen en de divisie Blanchard in te wachten, die door Crecy op Laon rukte, altijd, zegt het verslag, om den vijand te ontwijken wiens verkenners tot bij Marle gekomen waren. Dewijl men bericht ont ving, dat de weg van Soissons afgesneden was, moest men tot La Fère marcheeren en daar den Noorderspoorweg benuttigen. Het vertrek had den 5den en den 6den September plaats en den 9den bevond zich het korps voor Parijs, waarbij ook de divisie Exea, die van Rethel op Reims gemarcheerd zijnde, op Soissons moest terugkeeren en langs den spoorweg de hoofdstad bereikte. De marsch van Vinoy was, onder alle opzichten, behendig geweest, niettegenstaande deze generaal slechts weinig gedisciplineerde troepen onder zijne bevelen en zeer weinig krijgsvoorraad had. Het waren die troepen welke later de kern der verdediging van Parijs uitmaakten. Wij keeren nu tot den keizer terug. De 3de September was een regenachtige dag. Des avonds, tusschen 9 uren en halftien, reed eene koets of liever een trein rijtuigen door Donchery. De koets was door een escorte huzaren vergezeld. De trein sloeg den weg noordwaarts in. Wie zat er in die koets? Men wist het in den aanvang niet. Eindelijk liep er een gemompel door de groepen, ‘het is de keizer!’ 't Was inderdaad de keizer die den weg naar Wilhelmshöhe langs België verkozen had. De keizerlijke livrei duidde trouwens den rang des reizigers aan. Napoleon had den kepi op en droeg de kleine tenue van divisie-generaal; op zijne borst glinsterde de star van het Legioen van Eer. De uitdrukking van zijn bleek gelaat getuigde van vermoeienis, van iets onrustigs dat hij echter zooveel mogelijk trachtte te bedwingen; zijn oogen anders zoo koel, zoo zielloos, zoo strak, dwaalden rechts en links. Zochten zij de gemoedsstemming des volks opzichtens hem? Wilde hij de donkere toekomst peilen en weten of hier of daar nog een lichtje opflikkerde? Geene stem riep nog ‘leve!’ doch zij die hem dat vaarwel hadden willen toesturen, durfden ook niet; zij vreesden de aanwezigheid der Duitschers. Een man, een Engelschman, zegt men, die op den hoek der straat stilhield, ontblootte het hoofd voor den gevallen keizer en Napoleon beantwoordde dien groet. Trouwens de massa was nu over het algemeen anti-keizersgezind, hier uit overtuiging, daar uit dat zoo heerschende gevoel bij het volk, hetwelk den rug naar de ondergaande zon doet keeren. Een oogenblik had de koets stilgestaan, ten gevolge der belemmering van den weg. De keizer zat op dat oogenblik met de hand aan den sikkebaard; doch, merkt een ooggetuige op, hand en aangezicht waren rustig. Naast Napoleon zat een officier. Nog een oogenblik zag men den keizer - en weg schoot de dwaalstar.... Achter 's keizers rijtuig kwam een bankwagen, in welke Duitsche en Fransche officieren, in regenmantels gehuld, waren gezeten Bij de eersten bevonden zich generaal Von Boyen en graaf Von Lynax, die door den koning aangewezen waren den keizer op zijnen tocht naar het oud verblijf zijns ooms, naar het gewezen Napoleonshöhe, te vergezellen. De stoet bestond verder uit tien of elf rijtuigen met schoone paarden bespannen. Dan volgden nog een zestigtal paarden en eindelijk een escorte.... zwarte huzaren. Den 3den September, in den namiddag en omstreeks 5 uren bereikte Napoleon Bouillon. Aan de grenzen had een escadron Belgische jagers de Pruisische huzaren.... des doods genaamd, vervangen. De keizer stapte af in het hôtel des Postes. Hij scheen ruimer adem te halen, sedert hij het Fransche grondgebied had verlaten. Te Bouillon schoolden eenige burgers voor het hotel te zamen en er werd leve de keizer! geroepen - meer echter uit sympathie voor het ongeluk dan wel voor Napoleon en zijne staatkunde. | |
[pagina 164-165]
| |
Voor de poort van Sedan in den morgen van 2 September 1876.
| |
[pagina 166]
| |
Den volgenden dag, des Zondags, bevond zich de keizer te Libramont, doch daar hij een uur vroeger dan bepaald was, ter bestemming kwam, moest de keizerlijke reiziger in de standplaats wachten. Hij vertoefde deels onder de open lucht, deels in de wachtzaal, altijd zijne trouwe cigarette rookende. Zijne houding was kalm, zelfs onbezorgd. De trein van rijtuigen welke hem naar het station van Libramont gebracht had, geleek zeer wel op een begrafenisstoet, zoo doodsch en stil was hij. 't Was ook eene begrafenis, maar die van eenen levende. Minder trotsch was zij echter dan die Karel V.... Op het oogenblik van het vertrek berichtte een telegram den keizer, dat zijn zoon zich te Maubeuge, insgelijks in België, bevond en personen die in zijne nabijheid stonden, bemerkten duidelijk dat Napoleon, bij het lezen van het telegram ontroerd was. Eindelijk vertrok de trein: een enkele stem riep leve de keizer! doch een doodsch stilzwijgen volgde op dien kreet. Men jubelt niet bij eene begrafenis.... Op eene andere plaats presenteerde een Belgische douaan het geweer voor den keizer. De hulde was welgemeend, maar zij scheen schier eene spotternij te zijn.... De generaal Chazal, door den koning der Belgen gezonden en vergezeld door zijnen aide-de-camp Sterckx, had plaats in het rijtuig genomen. De trein ijlde vogelvlug voort. Te Jemelle hield hij een oogenblik stil om water in te nemen. Jemelle ligt op korten afstand van Rochefort, waar prins Pierre Bonaparte woonde, die keizerlijke prins wiens oploopendheid en Nemrods-manieren, het huis der Bonaparten nooit erg bevoordeelden, getuige de zaak van Victor Noir. De prins bevond zich aan het station; Napoleon stapte niet af; prins Pierre sprak met hem, voor de geopende portel staande. Men had gezegd dat de prins weende, eene aantijging tegen welke hij welhaast bij brief protesteerde. Weenen, zeide hij, liet hij aan vrouwen en kinderen over. 't Zij zoo; maar er zijn oogenblikken waarin de traan in het mannelijk oog meer zegt dan woorden, en getuigenis geeft dat het hart op de rechte plaats klopt. De traan onteert nooit. Wij begrijpen echter dat prins Pierre dat niet begrijpt.... De keizer rookte zijne eeuwige cigarette. Te Luik was het station door nieuwsgierigen bezet. De keizer was achter de dichtgeschoven gordijnen van het rijtuig verborgen; doch toen hij de menigte nader dringen en zelfs onbescheiden door de spleet piepen zag, schoof hij de gordijn weg, doch staarde het publiek niet aan. Des avonds nam de keizer zijnen intrek te Verviers in het hôtel du Chemin de fer. In een tamelijk vuil huurrijtuig, het eenige beschikbare, reed de gevallen vorst gelijk de meest gewone sterveling, naar een hotel waar de minste commis-voyageur zijn intrek neemt. Ook daar liet zich een enkel leve! hooren, doch de keizer bewoog zich niet. Toen men leve België, leve Frankrijk, leve de koning! (der Belgen) riep, lichtte de keizer zijn kepi op. Den volgenden dag 's morgens voerde de trein die groote dwaalstar weg, welke eenige jaren aan den Franschen hemel geschitterd had. Sic transit gloria mundi.... Barthelemy's gedicht is te recht toepasselijk op den val van het keizerrijk: C'est alors que sonna cette heure solennelle
Que Dieu marque du doigt sur l'horloge éternelle,
Alors se révéla cette terrible loi
Dont l'homme cherche envahi l'insoluble pourquoi,
Cette loi qui prescrit sans le retard d'une heure,
Qu'un monarque s'éteigne et qu'un empire meure.
......................................
Le ciel laissa tomber un atome de sable
Sur le géant que tous jugeaient impérissable.
L'aigle sans dieu, perdant sa foudre accoutumée
S'abima dans la nue.... et tout fut consommé.
Op zijn tocht door Duitschland werd den keizer vorstelijke eer bewezen, gewis een fijner en slimmer tactiek dan die welke Engeland leidde in zijne behandeling van Napoleon I. Men moet zich wachten van dergelijken martelaars te maken.... Wilhelmshöhe is een der prachtigste lusthoven, welke er in Duitschland bestaan, 't is het Versailles aan gene zijde van den Rijn. De gevangene zou daarenboven volledige vrijheid genieten. Voor hem was er dus niet gelijk voor zijn oom te zingen: triste exilé sur la terre étrangère. Zondagnacht, omtrent halféén, kwam de keizerlijke prins, die, zooals wij gezien hebben, insgelijks de grenzen was overgestoken, te Namen aan. Graaf De Baillet, gouverneur der provincie Namen, had zijn rijtuig naar het station gezonden. Graaf Clary, de scheepskapitein Duperré en twee of drie andere personen vergezelden het arme kind. Op het oogenblik dat de kleine prins, wiens vuurdoop zulke verschrikkelijke gevolgen voor zijn huis en voor Frankrijk had, te Namen aankwam, was hij omtrent het lot zijns vaders onbewust. Den volgenden dag 's morgens trad graaf De Baillet in zijne kamer en deelde hem de gevangenschap zijns vaders, den val van het keizerrijk en de vlucht der keizerin zijne moeder mee. Het kind boog het hoofd voor dien verschrikkelijken slag, en toen het andermaal opgelicht werd, zeide de knaap: - ‘Dat alles is niets, indien Frankrijk slechts één blijft!’ woorden, die hij waarschijnlijk meer dan eens in zijne omgeving had hooren uitspreken. Het kind vroeg om alleen te mogen zijn, liet het hoofd in de twee handen rusten en weende gewis niet om den in duigen gestorten troon, maar om zijn vader, om zijne moeder.... Middelerwijl was graaf Clary naar Verviers gestoomd om de bevelen des keizers in te winnen. Het kind zou op dat punt zich bij den vader gevoegd hebben; doch bij de terugkomst van den graaf kwam er eene volledige verandering in het reisplan: de jonge prins moest zich langs Charleroi, Braine-le-Comte, Gent en Brugge naar Oostende begeven. Voor het vertrek vroeg de prins hoe hij graaf De Baillet zijne erkentenis zou kunnen bewijzen. ‘Door twee regels uwer hand,’ antwoordde de gouverneur, en de prins schreef op een vel papier: ‘Souvenir d'affection et de reconnaissance. Namur le cinq Septembre 1870. Louis Napoleon.’ Een zeer eenvoudig rijtuig voerde den prins naar het station. De trein zou te 3 uren 40 min. vertrekken. Langs eene zijdeur trad de vluchteling binnen. Hij was in het zwart gekleed en hield den hoed in de hand. De heeren die binnen het station waren, ontblootten zich het hoofd, de dames negen; de kleine prins groette beleefd, meer dan beleefd. Er hing daar in die atmosfeer iets dat tot medelijden stemde en onwillens een traan in het oog deed opwellen. Gevallen grootheid, en vooral in een kind, in eene vrouw, treft altijd.... Te Oostende, waar de prins te 8 uren 24 min. aankwam, bevond zich eene talrijke menigte aan het station. De prins was onrustig; hij vreesde eenige manifestatie. Om het publiek te ontwijken, wilde men hem langs eene zijdeur het station doen verlaten, doch dewijl dit te veel vertraagde, klom hij over het ijzeren hek en bereikte het hotel d'Allemagne, waar hij den nacht doorbracht. Het yacht Lea Bird van graaf Dumonceau voerde hem den anderen dag aan boord van de stoomboot Comte de Flandre, dat hem naar Engeland overbracht. Daar zou hij zijne moeder vinden, die hij nimmer had moeten verlaten. Keizer Napoleons rol was ten einde. Aanvangende in 1830 heeft hij veertig jaren lang de politieke wereld, nu min dan meer, doch dikwijls met dwaasheden beziggehouden. Zijn aanslag op Straatsburg in 1836, die op Boulogne in 1840 behoorden tot deze; doch zijne samenzweringen in 1830 vooral tegen Rome, waren hatelijkheden. In 1848 werd hij met 5,534,000 stemmen tegen 1,879,298 tot president der republiek geproclameerd. Den 2den December 1851 voerde de president, wiens volmacht den 10den December eindigde, den staatsaanslag uit en ditmaal bekwam hij 7,439,216 stemmen tegen 648,737. Den 31sten December 1851 begiftigde men Napoleon met het presidentschap gedurende tien jaren, en reeds den 14den Januari | |
[pagina 167]
| |
1852 stiet hij de republiek neer en proclameerde het keizerrijk, hetwelk door 7,824,128 stemmen tegen 253,145 bekrachtigd werd. Zijn huwelijk met de hertogin de Montijo dagteekent van 29 Januari 1854; de geboorte van den prins van 16 Maart 1856. De beruchte aanslag van Orsini had den 14den Januari 1857 plaats. De expeditie naar Cochin-China in 1858; de oorlog met Oostenrijk, in Italië, in 1859, welke oorlog in Juli met den vrede van Villafranca eindigde. In 1860 bekwam Napoleon Nizza en Savoye. In hetzelfde jaar hadden de expeditiën in Syrië en China, en in Juni 1862 die naar Mexico plaats. In 1863 wierp de keizer het plan van een Europeesch congres op, nadat hij verklaard had dat de tractaten van 1815 opgehouden hadden te bestaan, welk congres door de andere mogendheden werd afgeslagen. In 1866 vingen vooral de moeilijkheden met Pruisen aan, die met den voor hem noodlottigen oorlog eindigden. Europa was tevreden bij den val van den man, wiens regeering eene voortdurende bedreiging en misleiding geweest was. Zeker die regeering had goede en zelfs groote dagen beleefd, en men zou haar onrecht doen, indien men dit miskende. Veel werd later door het Fransche volk op dien zondebok geladen, waarvan echter het volk zelf den last te dragen had. Frankrijk heeft door verschillende volksstemmingen, en dit jaren lang, de keizerlijke regeering ondersteund en bekrachtigd; het gaf alzoo zijne goedkeuring aan de staatkundige orde van zaken, zoo innig verbonden met de stoffelijke en zedelijke orde. Het liet zich blindelings in de bloedige expeditiën meeslepen, altijd bedwelmd door die machtspreuk gloire militaire, en als het uit den kruitdamp trad, rolde het zich weer even blindelings in dat verleidelijk zedenverval, hetwelk zich in Frankrijk, maar vooral te Parijs, op eene zoo ontzettende wijze ontwikkelde. Dit verval omvatte de hooge en de lage standen; neerstralende uit de Tuileriën - waar de vrouwen der hooge wereld hare naaktheid met diamanten, wij zeggen niet bedekten, maar versierden - daalde dat verval, en altijd grooter wordend, tot in het kunstverlagend, geestverstompend, hartvernederend, zedenverpestend café chantant, waar lied, zangeres en publiek in één en dezelfde canaille-atmosfeer versmolten werden. De schilderkunst en de literatuur waren als dood. Alles streefde naar verdierlijking, naar een heidensch zingenot; ieder wilde zonder hooger gezag - afgebroken van de Godheid tot aan den commissaris van politie - in alles teugelloos en bandeloos genieten; men kwam allengs tot die verdierlijkte samenleving, voor welker bloedige en brandende uitspattingen men later met walg het hoofd omwendde en die zich valschelijk het woord commune-regeering had eigen gemaakt, zooals de ontchristelijking zich valschelijk den naam van beschaving geeft. Het is Napoleons regeering niet welke die samenleving deed ontstaan; neen! zij bestond deels en ontwikkelde zich, doch in stede haar een anderen stroom te geven, vereenzelvigde zij zich met hetgeen bestond, wellicht omdat zij geen kans zag daarin eenige heilzame verandering toe te brengen, en de verbastering al te diep ingekankerd en als het ware eene tweede natuur bij het Fransche volk geworden was. Persoonlijke verdiensten kan men Louis Napoleon niet ontzeggen; doch om dien sphynx in al zijne omvatting te beoordeelen, moet de tijd meewerken. Alvorens Sedan te verlaten willen wij hier een overzicht geven omtrent de tropeeën, die tot op dat oogenblik door de Duitschers op de Franschen behaald werden. Men rekene de voorpost- en verkenningsgevechten niet, welke den oorlog voorafgingen, namelijk de schermutselingen van Gersweiler, Ludweiler, Stuzzelbrunn, Saarbrücken en Niederbrunn. Saarbrücken - de vuurdoop - kostte aan de Franschen slechts 6 officieren en 67 soldaten. Weisenburg gaf volgens de Staats-Anzeiger, aan de Duitschers 30 officieren en 1000 krijgsgevangen soldaten; 4 mitrailleuses, 15 kanonnen van 4, en 7 van 8 pond; 31 munitie-wagens, 13 rijtuigen en 14 caissons, geladen met patronen voor infanterie. In den slag van Wörth verloren de Franschen 6000 krijgsgevangenen, van welke 100 officieren; 2 arenden, 6 mitrailleuses, 35 kanonnen, 42 fourgons, 200 paarden, de bagages en tenten voor twee divisiën, alsook spoorweg-convooien met proviand. Denzelfden dag te Spicheren, en ten gevolge van dezen veldslag en der twee volgende gevechten, een nabij Reichshofen en het andere bij Saarguemines, verloren zij 2500 krijgsgevangenen, 4 kanonnen, 40 pontons, verscheidene magazijnen, 10,000 wollen dekens, 40,000 quintalen rijst, koffie, suiker, rhum, wijn, beschuit, alsook voorraad van schoenen, kepis en slobkousen; de voorraad van tabak alleen beliep de waarde van een millioen. De versterkte plaatsen welke zich in de eerste helft der maand Augustus aan de Duitsche troepen overgaven, leverden te Haguenau: 9 officieren en 103 manschappen, 80 paarden en eene groote hoeveelheid wapenen; te Lichtenberg: 3 officieren, 280 soldaten, 7 kanonnen, 200 geweren, 30,000 patronen, enz.; te Lutzelstein: wapenen en krijgsvoorraad en te Marsal 60 stuk kanon. De drie gevechten voor Metz hadden in evenredigheid der groote opofferingen, welke zij den Duitscher gekost hadden, zulke belangrijke stoffelijke resultaten niet, als de gevechten der vorige veertien dagen, omdat de vijand altijd in staat geweest was zijn materiëel onder de bescherming der machtige sterkte te brengen, en echter kostte het gevecht van Vionville aan de Franschen krijgsgevangenen, namelijk 36 officieren en 2000 soldaten; dat van Gravelotte, 54 officieren en 3000 soldaten: hunne verliezen in deze drie gevechten worden op 25,000 man gerekend. Te Vitry-le-Français overmeesterden de Duitschers 17 officieren, 850 soldaten en 16 kanonnen. De gevechten bij Nouart, Beaumont en Sedan, vóór de capitulatie van deze sterkte, gaven tot uitslag: 30,000 krijgsgevangenen, een groot getal arenden en kanonnen. Te Beaumont verloor de vijand 7000 krijgsgevangenen, 2 arenden, 11 mitrailleuses, 23 kanonnen en zijn kampement. Vóór de capitulatie heeft de veldslag van Sedan 25 kanonnen, 2 arenden en 25,000 krijgsgevangenen geleverd. De capitulatie bracht den Duitscher de volgende, reeds vroeger deels opgegeven tropeeën aan: 1 maarschalk, 39 generaals, 230 stafofficieren, 2035 officieren van alle graden, 84,450 soldaten, behalve 14,000 gekwetsten; de arenden van alle (?) regimenten, 70 mitrailleuses, 330 veldstukken, 150 belegeringstukken, 10,000 paarden. Het overige van het Fransche leger (14,500 man, 1200 paarden, kanonnen en artillerie-wagens) vluchtte op het Belgische grondgebied. De capitulatie van Laon gaf 23 kanonnen en een aantal geweren. Dat waren de voordeelen, doch hoe groot ook waren de nadeelen en de verliezen der Duitschers niet!.... |
|