| |
De slag van Sedan.
XIV.
Sedan. - Positiën der Fransche en Duitsche troepen. - Fransche inlichtingen. - Mac-Mahon, Ducrot en De Wimpffen. - Charges der cavalerie. - Laatste wanhopige poging van generaal De Wimpffen. - De keizer wil of kan er geen deel aan nemen. - De witte vlag op de citadel. - De Wimpffen moet onderhandelen. - Brieven, gewisseld tusschen den koning en den keizer. - Duitsch rapport omtrent den slag. - Bijzonderheden aan correspondenten ontleend. - Het leger in vreugde. - Verschillende episoden: Von Roon, onder den wilgeboom, de vlag gered. - Uitval van Bazaine op den 1sten September.
In het heerlijke Maasdal ligt Sedan, een der steden welke deelmaken van den gordel vestingen, die zich noordoostelijk en oostelijk langs de Fransche grenzen uitstrekken.
Het stadje met zijn 14,000 inwoners is als vesting weinig beteekenend, te gering voor een leger om slag te leveren of eene schuilplaats aan te bieden.
Twee kleine rivieren die rechts en links van het dorpje Illy stroomen en boven en onder Sedan in de Maas uitloopen, vormen een driehoek, waarvan de laatstgezegde rivier de sluitlinie uitmaakt. Die driehoek heeft steile en hooge kanten, diepe ravijnen, onder anderen die van Givonne, kortom een terrein dat niet ongeschikt is tot de verdediging.
Het is in dien driehoek dat het Fransche leger gevestigd was, welke keus door verschillende officieren ongelukkig wordt genoemd, omdat, zegt Van de Velde, eene aanvallende beweging of een aftocht hier onmogelijk was.
Sedan heeft een recht schilderachtige ligging; het Maasdal, dat de rivier en de hooger gezeide riviertjes doorsnijden, is door met hout begroeide hellingen en aan den horizon door de Ardennerbergen omgeven.
In de dalen en op de hoogten schijnen gehuchten en dorpjes deels onder het lover weg te schuilen en verhoogen het aanlokkelijke van den omtrek. Straatwegen met de spitse populieren beplant, leiden naar de voornaamste plaatsen in den omtrek.
Sedan zelf ligt in de laagten en levert met zijne bonte daken, gevelspitsen en kerktorens een geheel op, dat eene gelukkiger en vreedzamer vermaardheid verdiende dan wel die van het bloedige graf te zijn, waarin het tweede keizerrijk, na al zijne dwaaltochten, moest verdwijnen.
Treffend! Sedan is de geboorteplaats van Turenne, van den tweeden zoon gesproten uit het huwelijk van Henri de la Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon, met Elisabeth van Nassau, dochter van Willem I van Nassau, prins van Oranje. Turenne ving zijne militaire loopbaan aan onder leiding van Maurits van Nassau, zijn oom, en deed later, in Franschen dienst overgegaan, den Duitscher zwaar de kracht zijns degens gevoelen. Van de hoogte zijns voetstuks heeft hij als het ware de dwalingen der Fransche bevelhebbers van vandaag en de neerlaag zijner nazaten kunnen gadeslaan.
De positie welke het Fransche leger den 1sten September bezette, vormt, zeiden wij, ongeveer een driehoek, daargelaten de sluitlinie, omdat de stellingen den loop der beide straks genoemde riviertjes volgden met Sedan en de Maas in den rug.
De Duitsche troepen hielden den 1sten September en dit omstreeks 2 uren, Sedan en gansch den omtrek in een wijden kring besloten. Deze liep van boven Donchery tot beneden Bazeilles, westwaarts de Maas en klom, aan de oostzijde en langs den kant der Belgische grenzen, opwaarts in de richting van Moncelle en Givonne, terwijl boven Illy de insluiting eene linie op Floing maakte, om op de Maas uit te loopen.
Men neme eene kaart en men zal zien dat de omsingeling volledig en het Fransche leger als in eene rattenval ingesloten was, waarin het dan ook te 4 uren door de altijd nauwer insluitende Duitschers en onder het kruisvuur der vooruitgeschoven batterijen, letterlijk verpletterd werd.
Wij gaan echter de stelling der troepen nader doen kennen.
De Fransche armee was als volgt samengesteld: opperkommandant, maarschalk Mac-Mahon; chef van den staf, generaal Faure. Het 1ste korps was gekommandeerd door generaal Ducrot, het 5de door generaal De Wimpffen, die den generaal De Failly verving; het 7de door generaal Douay, het 12de door generaal Lebrun.
In 't geheel bevatte dit leger 160 bataljons, 100 eskadrons en 400 stukken kanon: in het geheel ongeveer 140,000 man.
De 3de en 4de Duitsche legers waren als volgt gevormd: opperbevelhebber, koning Wilhelm; chef van den staf, generaal Von Moltke. Het 3de armeekorps was gekommandeerd door den prins van Pruisen, de chef van den staf was generaal Von Blumenthal; het was gevormd uit de 5de 6de en 11de Pruisische korpsen, de 1ste en 2de korpsen Beieren, da Wurtembergsche divisie en eene divisie cavalerie in reserve. Het 4de armeekorps was gekommandeerd door den prins van Saksen; die chef van den staf was generaal Von Scholtheim; het bestond uit de Pruisische garde, het 4de Pruisische korps, het 12de Saksers en de 5de en 6de divisiën cavalerie in reserve.
Het effectief beliep 230,000 man met 700 stukken kanon.
Den 31sten Augustus des avonds bevond zich de prins van Saksen op den rechtervleugel; het gardekorps bezette den rechteroever der Chiers; het 12de Saksers stond bij Mairy; de voorhoeden dezer beide korpsen hadden front west- en noordwaarts. Zij stonden voor Pouru-aux-Bois tot Pouru-St.-Remy, alsook van La Foulerie tot Doucy. Het 4de korps stond op den linkeroever der Maas bij Sedan.
Op denzelfden avond stond van de 3de armee: het 1ste korps Beieren bij Remilly, het 2de korps Beieren bij Rancourt; het 4de Pruisische bij Chéhery en het 11de Pruisische bij Donchery. Bij Boutan- | |
| |
court stond de Wurtembergsche divisie. Deze moest des nachts het leggen der brug bij Dom-le-Mesnil en den overtocht der rivier nog bewerken.
Het 6de Pruisische korps kon in den avond van den 31sten Augustus eerst Attigny en Sesnuy, 4 ½ mijl zuidwaarts van Sedan, bereiken; het moest den vijand den pas afsnijden, als hij een nachtelijken aftocht beproeven wilde.
Het 11de Pruisische korps had reeds den 31sten Augustus bij Donchery twee bruggen over de Maas geslagen en stond bij het aanbreken des morgens reeds op den rechteroever der rivier.
De marsch der legers was als volgt bepaald: de prins van Saksen moest met het 12de korps en het gardekorps in drie kolonnes van Douzy, Pouru-St.-Remy en Pouru-aux-Bois tegen de linie Moncelle-Givonne marcheeren. De 7de divisie zou bij Mairy in reserve blijven. De 8ste divisie en de artillerie van het 4de korps gingen naar Bazeilles ter ondersteuning van het 1ste korps Beieren.
De kroonprins van Pruisen moest het 1ste korps Beieren bij Remilly over de Maas doen marcheeren en Bazeilles aanvallen; het 2de korps rukte op naar Wadelincourt en Frénois; het 9de over Vrigne-aux-Bois op St.-Menges; het 5de korps en de 4de cavaleriedivisie volgden deze beweging. De Wurtembergsche divisie bleef ter beschutting in de richting van Mezières en tevens als reserve bij Donchery.
Wat nu de Fransche armee betreft, dezer positiën waren in den nacht van den 31sten Augustus als volgt genomen:
De linkervleugel, 12de korps (generaal Lebrun) stond bij La Moncelle, La Platinerie en Petite Moncelle. In het centrum, op de hoogten van Daigny, tusschen La Moncelle en Givonne, het 1ste korps (generaal Ducrot). Het 5de korps (generaal De Wimpffen) had stelling op de hoogten, welke Givonne bestrijken, en leunde rechts op het 1ste en links op het 7de korps. De rechtervleugel, 7de korps (generaal Félix Douay), stond van Floing tot op de heuvels van Illy.
Het was den 1sten September een nevelachtige dag; er lag iets droefs en sombers in den aanblik der natuur en de nevel deed aan een rouwfloers denken, dat over de hoogten en dalen was uitgespreid. De zon brak eerst te halfacht door. Reeds te halfzes des morgens donderde het kanon langs den kant van Bazeilles, waar de Beieren, die den vorigen avond voor de krachtvolle verdediging des dorps hadden moeten wijken, den aanval begonnen.
Het Fransche rapport over den slag ontbreekt; wij moeten dus op particuliere Fransche berichtgevers betrouwen.
Een officier van het Rijnleger heeft zijne opmerkingen saamgevat in een werk Campagne de 1870; wij zullen dit laatste hier en daar volgen.
De bewegingen der Duitschers waren van dien aard, dat aan het Fransche leger welhaast alle uitweg moest ontbreken. De ramp, de volledige vernieling van het leger lag voor het oog en de schrijver zag geen andere toevlucht dan alle zware wagens, bagage, ambulancen en zelfs de te zware voertuigen der artillerie te Sedan achter te laten, een bliksemsnellen aftocht te ondernemen en dezen te dekken door eene sterke achterhoede. De aftocht kon daarenboven door de artillerie der vesting beschermd en de vervolging door de ongelijkheid des terreins bemoeilijkt worden.
Aan de mogelijkheid eener ontsnapping had tevens het Duitsche hoofdkwartier gedacht, want in het Pruisisch rapport wordt gezegd, dat eene verwarde vlucht nog als eene mogelijkheid beschouwd werd. ‘De opperbevelhebber (van het Fransche leger) nam echter het eervolle besluit, de toevlucht tot die reddingsplank niet te verkiezen en het gevecht aan te nemen,’ zoo luidt het verslag.
Het Pruisisch rapport voegt er echter bij dat, door de voortreffelijkheid der Duitsche artillerie en de positiën van eenige korpsen, het Fransche leger slechts over eenige uren beschikte. De ramp zou dus enkel van terrein veranderd zijn, en België mag zich gelukkig achten, dat zij te Sedan, op Fransch grondgebied, plaats greep.
Maarschalk Mac-Mahon was naar de voorposten gesneld en gaf met die onverschrokkenheid welke hem kenmerkt, en in een dichten kogelregen, de bevelen welke de operatiën van het 1ste korps moesten richten. Het was in den morgen. Zwaar gewond stortte de maarschalk welhaast neer en deed den keizer van dit voorval bericht geven.
Napoleon was te paard gestegen en begaf zich in de aangewezen richting. Op weg ontmoette hij het transport dat den gewonde overbracht, en op het koud en beweegloos gelaat des keizers ontdekte men ditmaal eene pijnlijke uitdrukking. Mac-Mahon was gevallen als het toonbeeld van blinde gehoorzaamheid aan de hem gegeven bevelen; lang had hij deze bestreden, het verderfelijke daarvan aangetoond; doch wilskracht om zijn eigen denkbeeld te doen boven drijven, toonde hij niet. Hij had het gezegd, toen men hem vroeger het opperbevel aanbood en hij integendeel Bazaine aanwees: ‘ik kan gehoorzamen!’ De schuld van den rampvollen tocht van Reims naar Sedan ligt dan ook ten eenenmale in het gouvernement te Parijs.
Waarom hernam, in dat oogenblik, Napoleon het opperbevel des legers niet? Nog had die naam prestige bij vele soldaten; nog riepen op 's keizers doortocht doodelijk gewonde kolonels: ‘leve de keizer!’ Het oogenblik van verwinnen of sterven was gekomen. Napoleon hervatte de rol van opperbevelhebber niet, welke zending, alvorens van het slagveld gedragen te worden, Mac-Mahon aan generaal Ducrot opdroeg.
Het was nu 8 uren des morgens.
De prins van Saksen had met het 12de korps, te 6 uren des morgens, La Moncelle en Daigny aangetast, dit laatste bemachtigd en zich links met het 1ste korps Beieren vereenigd. De infanterie-marine, die tusschen La Moncelle en Bazeilles stond, bood hem hardnekkig het hoofd.
De nieuwe bevelhebber der Fransche armee vatte het denkbeeld op, de omtrekkende beweging des vijands door eene gelijke beweging te beantwoorden. Deze was op Givonne gericht en werd uitgevoerd door troepen van generaal Lebrun, Grandchamp en Lastigue. Zij gelukte niet volledig bij gemis aan voldoende krijgsmacht, ofschoon de divisie Grandchamp tot omtrent den middag op het plateau tusschen Givonne en Villers Cernay stand hield, wanneer zij verplicht was de diepte van Givonne andermaal door te trekken en achter de daar in gevecht zijnde troepen plaats te nemen.
De dorpen Daigny en d'Haybes werden door de Pruisische garde ingenomen. ‘De uitslag van deze beweging,’ zegt de officier, ‘was dus nadeelig, want wij hadden het dorp Bazeilles verlaten, hetwelk een voortreffelijk steunpunt voor den rechtervleugel onzer slagorde was.’ Generaal De Wimpffen, de oudste der generaals, eischte op dat oogenblik het opperbevelhebberschap. Hij had daartoe recht als zijnde hij de oudste der generaals. Generaal Ducrot liet zich niet gewillig de zending ontnemen, die hem door den gewonden maarschalk was opgelegd. Generaal De Wimpffen volhardde echter in zijnen eisch en de keizer was, volgens Fransche berichtgevers, getuige van de vrij hevige woordenwisseling, totdat de laatstgenoemde generaal eene order van den minister van oorlog toonde, door welke hem het opperbevel werd toegekend in geval maarschalk Mac-Mahon buiten gevecht gesteld werd.
Generaal De Wimpffen herplaatste het 1ste korps in zijne stellingen, welke het des morgens bezette, en versterkte de linkerzij door de brigade Saurin, tot het 5de korps behoorende.
Ter linkerzijde had het vuur te 8 uren aanvang genomen. Het 7de korps was daar aan een hevig artillerievuur blootgesteld en dit deed den rechtervleugel der Franschen wankelen. Op gansch de linie donderde het kanon; het was nog slechts een artilleriegevecht. Te 10 uren zakten de Duitschers de hoogten van Saint-Menges af. De tegenstand was hardnekkig. De mitrailleuses ratelden onophoudelijk; het kanon had geen oogenblik rust. De Duitschers werden als weggevaagd, doch altijd nieuwe troepen daagden op.
Omtrent des middags moest er hulp gegeven worden aan de troepen, die in het bosch de la Garenne onder het hevige vuur wankelden. Generaal De Wimpffen rukte met een deel der reserve voorwaarts. Verschrikkelijk waren de verwoestingen op dat punt; 't was een hagelslag van kogels. De macht der Duitsche artillerie deed er zich schrikbarend gevoelen. Drie Fransche batterijen werden in een omzien, ‘in minder dan tien minuten’, zegt de berichtgever, gedemonteerd. De cavalerie zocht eene schuilplaats in eene vlakte van het bosch; de infanterie hield stand, doch met ongelooflijke moeite.
Generaal Félix Douay had den toestand zeer juist beoordeeld: de stelling werd onhoudbaar, ofschoon zoover het oog droeg geen vijand zichtbaar was. En niettemin werd de cavalerie in de vlakte
| |
| |
Het bij Beaumont op 30 Augustus 1870 door het vierde legerkorps overvallen Fransche leger.
| |
| |
van het bosch als neergebliksemd. De kurassiers stonden pal als het geboomte rondom hen, niettegenstaande den hagelslag van houwitsers. Zij hielden zich daar,’ zegt de schrijver, ‘onbeweeglijk op hunne paarden, met den schouder onder het kuras ingetrokken, welks staal onder de hageljacht van projectielen van allen aard knetterde. Nu vielen paarden, dan vielen mannen; maar de kurassiers hielden stand, niet zonder bedwongen woede dat zij zich machteloos moesten laten vermoorden. Die vergeten helden waren ten getale van 800 in den aanvang - ten getale van.... 30 op het einde.’
Aanval van het 13de regiment Pruisische huzaren op Fransche kurassiers, bij Beaumont op 30 Augustus 1870.
De kurassiers te Wörth hadden ten minste den dood gevonden al strijdende; het was hun ten minste gegeven, zich te weer te stellen; doch die van het korps Douay stierven als weerloos gefusilleerden.
Generaal Douay verwittigde den opperkommandant dat hij eindelijk de stelling moest opgeven en de terugtocht op Illy onmogelijk was, ten gevolge der aanzienlijke krijgsmacht welke hij voor zich had. Het 1ste korps verliet de hoogte van Illy: twee batterijen en twee bataljons hielden daar meer dan twee uren stand, toen zij eindelijk door de brigade Lefèvre (1ste korps) ondersteund werden.
| |
| |
Te 2 uren was het Fransche leger gansch omsingeld en zulks in den kring, dien wij hooger aangaven. Op dat oogenblik was de veldslag verloren en bleef den Franschen niets over dan te sterven of zich over te geven. De mitrailleuses, ter linkerzijde van het 7de korps, welke den vijand zoolang het hoofd hadden geboden, hadden geen voorraad meer; men poogde deze schiettuigen door reserve-kanons te vervangen, doch het kruisvuur wierp ze neer vóordat ze konden gebezigd worden.
Zoover het oog dragen kon, zag de Fransche soldaat niets dan een cirkel van vuur. Uit den damp die als een dikke, gloeiendgrauwe muur rondom het leger getrokken was, kwam aanhoudend een kruisvuur te voorschijn, dat gansche rijen soldaten wegmaaide, en het was toen dat een laatste hulpmiddel werd aangewend, namelijk de cavalerie-charges, door welke men poogde dien gloeienden kring te breken.
Nuttelooze moord....
Het 1ste en 4de regiment kurassiers, het 2de en 3de chasseurs d'Afrique onder het bevel van generaal Margueritte, reeds uren lang beschoten, zonder iets te kunnen wagen, onthaalden het hun gegeven bevel met een wilden, razenden jubel. En avant! en dat woord had nauwelijks geklonken, of het werd uit duizenden en duizenden monden als het ware gebruld. Het klonk een oogenblik luider dan het donderend gedruis van het slagveld. En avant! en die eindelooze massa in het zonlicht flikkerende stalen mannen, de als bliksems schitterende sabels in de hand, stormden in wilde jacht... naar den dood. En avant! en die kreet bracht een electrieken schok in al de kolonnes, en het werd als een wedloop wie het eerste zou worden gemitrailleerd.
Het veld van Sedan scheen te kraken, scheuren, schudden onder het moorddadig vuur der zich kruisende kogels, houwitsers en van het schroot. Gansche benden ruiters verdwenen in de rookgolven en nieuwe benden daagden met dezelfde onstuimigheid op; maar die dreigend wilde golven werden tegen eene onwankelbare rots verpletterd, en wat er van terugspatte viel in verspreide droppelen neer.
Kurassiers, jagers en paarden vielen onder den kogelslag, en van de gansche benden die tegen den Duitschen vuurmuur botsten, keerden er slechts een handvol terug, die zich andermaal vereenigden en onder het razend en avant! andermaal voorwaarts stormden, om de hoopen menschenlijken en paardenrompen te gaan vergrooten die reeds alom en zoo hoog lagen opgestapeld. Het scheen dat de laatste ruiter den vreemdeling wilde toonen dat hij wist te sterven....
Nog hoorde men het aanwakkerend kommando, dat door den kreet der laatste aanvallers beantwoord werd, en eindelijk keerden paarden, brieschend, in vliegenden galop, voortgegeeseld door de slingerende stijgbeugels, maar zonder ruiters uit het vuur terug. Kolonels, officieren, soldaten - niets was gespaard gebleven, en indien Napoleon die charges gezien heeft, moet hij gehuiverd hebben, indien hij nog huiveren kon. Frankrijk had nog soldaten, maar in stede van aanleiders had het in den aanvang des oorlogs schier niets gevonden dan... tafelschuimers en cotillon-dansers....
Aan den linkervleugel hield het 12de korps nog moedig stand. De infanterie der marine, door generaal Martin des Paillères gekommandeerd, dacht aan geen achteruitgaan. Op dat punt schemerde er voor den opperbevelhebber een oogenblik licht; hij versterkte met al wat van het 1ste en 5de korps kon gedetacheerd worden, het korps Lebrun, deed eene aanvallende beweging op de rechterzij, hoopte daardoor een deel van het Pruisische leger in de Maas te werpen, eene bres, een doortocht te maken in de richting van Carignan en te trachten een uitweg te vinden op Montmédy.
De aanval was den ouden Franschen naam waardig; hij was onweerstaanbaar en de marine-infanterie deed de eerste vijandelijke kolonnes deinzen. Het 1ste en 7de korps moesten de beweging tot achterhoede dienen, doch reeds uitgeput door een gevecht, dat den ganschen dag en dit tegen een overmachtigen vijand voortduurde, waren hunne bewegingen verlamd en werden zij weldra tot onder den stadsmuur teruggedreven.
Met al de troepen, die generaal De Wimpffen vereenigen kon, volgde hij den door het 12de korps aangewezen weg. De beweging was wanhopig. Men stormde de hoogten in de richting van Givonne op. Het ontbrak daar echter niet aan hinderpalen van allen aard, zooals hagen, tuinmuren, afsnijdingen en schutsels. Daar deed zich een weg op; men volgde hem, doch men kwam voor de Balanpoort te recht en moest op zijne voetstappen terugkeeren.
De generaal had den keizer van zijn besluit kennis gegeven; twee kapiteins van den staf, De Saint-Houen en De Lanouville, brachten het volgende biljet over:
‘Sire, ik geef aan generaal Lebrun bevel te pogen eene opening te maken in de richting van Carignan; ik zal hem alle beschikbare troepen doen opvolgen. Ik schrijf aan generaal Ducrot die beweging te ondersteunen en aan generaal Douay den aftocht te dekken. Dat Uwe Majesteit in het midden harer troepen kome plaats nemen: zij zullen het zich tot eene eer rekenen eenen uitweg voor Uwe Majesteit te openen.’
De keizer voldeed aan dien oproep niet.
In een volgend hoofdstuk, Napoleon te Sedan, zullen wij opzichtens de rol van den keizer op het slagveld van Sedan, zeer belangrijke en breedvoerige bijzonderheden meededen.
Zonder generaal De Wimpffen te raadplegen werd de witte vlag uitgestoken en de keizer zond een der officieren van zijn huis naar het Pruisische hoofdkwartier. De Wimpffen protesteerde en men gaf geen acht op het gewapper der vlag, die door generaal Lauriston op de vesting van Sedan in de hoogte gehouden werd, terwijl een trompetter voortdurend het signaal blies.
De aanval van generaal De Wimpffen, hoe moedig en krachtig ook, bracht den Duitscher niet tot wankelen. De artillerie mitrailleerde de aanvallers en welhaast waren de gelederen gebroken, verstrooid, vermorzeld, verpletterd.
Niet minder dan 15000 Franschen vielen in de laatste manoeuvres dood of gewond; 8000 werden krijgsgevangen genomen; de overigen dwaalden rond, achtervolgd en neergesabeld door de cavalerie; zij poogden de bosschen te bereiken en een heenkomen te zoeken.
De keizer had, zooals gezegd is, bij generaal De Wimpffen aangedrongen om in onderhandeling te treden, aangezien alle hoop verloren en eene verdere menschenslachting nutteloos geworden was; doch De Wimpffen, die des morgens met aandrang het opperbevel genomen had, wilde niet toegeven; hij wilde nog eene laatste poging wagen. De trom riep den soldaat in de straten van Sedan en op de hellingen der vesting andermaal te wapen; doch de soldaat was afgebeuld, ontmoedigd en hongerig; hij duchtte trouwens dat er voor hem niets overbleef dan te sterven, indien hij nogmaals in slagorde kwam. Het overschot van het verhakkeld, verbrokkeld en vormeloos leger lag op de wallen, in de straten der stad en scheen te zeggen: ‘laat komen wat komen wil!’
Toch gehoorzaamden een paar duizend soldaten, mobiele gardes en inwoners van Sedan, aan den wanhopigen oproep. De officieren deden eene uiterste poging om den neergezakten soldaat te doen opstaan. ‘Op, op!’ klonk het alom. ‘Het leger van Bazaine is in aantocht! Het leger van Metz heeft de insluiting verbroken en valt de Duitschers in den rug!’ En de soldaat die zich nog ten deele oplichtte, zakte moedeloos op den grond terug, terwijl de meesten zelfs het hoofd niet meer ophieven.
Met de handvol saamgeraapte soldaten viel generaal De Wimpffen andermaal aan; hij bereikte Balan, dreef er de Duitschers uit, maar de troepen van Lebrun kon hij niet bereiken, waarna hij te 6 uren in Sedan terugkeerde. De vluchtenden verdrongen zich letterlijk op de baan en op de bruggen, altijd door het Pruisische geschut vervolgd.
De houwitsers vielen in de ongelukkige stad; een aantal soldaten en bewoners werden in de straten gedood: twee generaals werden daar neergeschoten. De stad leverde niet de minste beschutting op. De gebouwen werden geteisterd; Sedan brandde, Bazeilles brandde reeds van des morgens. Onmogelijk niet te capituleeren.
De koning van Pruisen had een parlementair gezonden om den keizer te sommeeren zich over te geven; doch Napoleon zond hem naar generaal De Wimpffen en deze in stede van toe te geven, zond den keizer zijn ontslag, hetwelk deze weigerde aan te nemen. De Wimpffen was eindelijk gedwongen zich naar het Duitsche
| |
| |
hoofdkwartier te begeven, ten einde over de capitulatie te onderhandelen.
Wel sprak men daar met lof over een leger dat twaalf uren lang het hoofd geboden had aan een leger meer dan driemaal sterker, en welk laatste op het einde van het gevecht met 80,000 man versche troepen versterkt werd; doch tot die lofspraak bepaalde zich alles. Men eischte dat het Fransche leger zich op genade zou overgeven.
Dat viel den generaal hard. Hij was regelrecht uit Afrika gekomen, waar hij met veel talent en onverschrokkenheid eene expeditie had aangevoerd; hij zette den voet pas op den Franschen grond en moest den laatsten dag van het keizerrijk beleven; meer dan dat, hij zou als bevelvoerende generaal zijn naam onder eene capitulatie moeten schrijven die vernederend was in zijn oog.
Men zegt dat de kalme en onverzettelijke Von Moltke, bij de aarzeling van den generaal in dergelijke vraag toe te stemmen, hem den toestand van het leger voor oogen bracht.
‘Gij hebt,’ zeide de Pruisische strategist, ‘gij hebt niet meer dan 80,000 man; wij, wij tellen er 230,000 die u ten eenenmale insluiten; gansch onze artillerie is in positie en kan de stad in twee uren tijds in gruis leggen; er is geene hoop dat uwe troepen, die enkel langs de poorten kunnen uittrekken, zich formeeren; gij hebt slechts voor één dag levensmiddelen en schier geen voorraad. In dien toestand de verdediging voortzetten, zou een nuttelooze moord zijn, waarvan de verantwoordelijkheid vallen zou op hem, die zulks niet zou hebben belet.’
Dat was de taal der gezonde rede.
Te 1 uur 's nachts werd de bijeenkomst gestaakt; De Wimpffen kon er niet toe besluiten de hem opgelegde voorwaarde aan te nemen; hij vroeg eenige uren nadenken, welke Von Moltke hem toestond.
- ‘Herinner u echter,’ voegde deze er bij, ‘dat er geene de minste verandering in die voorwaarde zal worden gebracht; wij eischen het neerleggen der Fransche wapenen, en indien morgen vroeg de capitulatie te 9 uren niet gesloten is, zal het bombardement worden hervat.’
De Wimpffen keerde naar Sedan terug. In een krijgsraad, door twee en dertig generaals bijgewoond, werd er bevonden, met algemeene stemmen min twee, dat de voortzetting van het gevecht onmogelijk en men gedwongen was de voorwaarde aan te nemen.
Wat den keizer betreft, deze zullen wij, bij monde ‘van een officier van den staf’, zelf het woord geven:
Toen de Fransche troepen in de laagten van Sedan door een verschrikkelijk kruisvuur gemitrailleerd werden, ‘toen’ zegt de meermaals aangehaalde brochure, ‘kwamen de bevelhebbers der armeekorpsen den keizer berichten dat hunne troepen, na gedurende twaalf uren een ongelijk gevecht te hebben volgehouden, uitgeput door vermoeienis en honger, geen ernstigen weerstand meer konden bieden.
‘Inderdaad, de soldaten, tegen de muren der vesting gedrukt, in de grachten geworpen, waren door de artillerie verschrikkelijk gedund. De stad zelve, door het overschot van alle korpsen als opgepropt, was langs alle zijden beschoten.
De kogels staken de huizen in brand en doodden de gekwetsten, welke daar waren opgenomen. De groote kazerne, in hospitaal veranderd en op welker dak de vlag met rood kruis wapperde, werd niet gespaard en menschen en paarden, op het binnenplein als opgehoopt, werden gedurig getroffen. Verscheidene officieren en soldaten vonden den dood in de straten, welke gedurig door de vijandelijke artillerie waren bestreken. Twee generaals kwamen alzoo om.
De keizer poogde generaal Wimpffen den raad te doen geworden, een wapenstilstand te vragen; want ieder oogenblik vertraging vergrootte het getal offers. Geene tijding van den generaal ontvangende en bij het nutteloos vergieten van zooveel menschenbloed, deed de keizer, in dien wanhopigen toestand, de witte vlag op de citadel hijschen.
Op hetzelfde oogenblik zond de koning van Pruisen een officier naar Sedan om te vragen dat men de stad zou overgeven. De keizer, geen bevel meer voerende over het leger, won de denkwijze van generaal Wimpffen in. Deze, het gewicht der omstandigheden in aanmerking nemende en het initiatief eener capitulatie niet op zich willende laden, zond zijn ontslag aan den keizer, dat echter niet werd aangenomen.
De keizer overtuigd, volgens de bevestiging der dagbladpers, dat de koning verklaard had oorlog te voeren niet tegen Frankrijk, maar tegen zijnen souverein, aarzelde niet zich krijgsgevangen te geven, in de hoop dat, het doel des oorlogs bereikt zijnde door de opoffering zijner vrijheid, de overwinnaar minder-eischend zou zijn jegens Frankrijk en het leger. Door een zijner officieren (generaal Reille) zond hij het volgende biljet aan den koning:
Mijnheer mijn Broeder,
Den dood niet hebbende kunnen vinden in het midden mijner troepen, blijft er mij niets over dan mijn degen in de handen Uwer Majesteit over te geven.
Ik ben van Uwe Majesteit
de goede broeder
napoleon.’
De koning antwoordde:
‘Mijnheer mijn Broeder,
De omstandigheden betreurende waarin wij elkander ontmoeten, neem ik den degen van Uwe Majesteit aan en verzoek haar een uwer officieren, met uwe volmacht bekleed, te willen benoemen, om over de capitulatie van het leger te onderhandelen, dat zoo dapper onder uwe bevelen gestreden heeft. Mijnerzijds wijs ik generaal Von Moltke te dien einde aan.
Ik ben van Uwe Majesteit
de goede broeder
wilhelm.’
Wat goede broeders toch!....
Het was dus ten gevolge van die brieven, dat, zooals hooger gezegd is, generaal De Wimpffen zich naar het Pruisische hoofdkwartier begaf.
De betrekkingen tusschen den keizer en generaal De Wimpffen zijn later, op gegeven inlichtingen van officieren, sterk gegispt geworden; de generaals prins De la Moskowa, Castelnau, De Vaubert, graaf Reille en burggraaf Pajol hebben op die aantijgingen geantwoord. Toen, zeggen zij, de verschillende bevelhebbers den keizer kwamen verwittigen, dat hunne troepen achteruitgeslagen en naar de stad teruggedreven werden, zond de keizer hen naar den opperbevelhebber.
Op dat oogenblik zond deze door twee zijner officieren een biljet aan den keizer, in 't welk hij hem voorstelde zijnen persoon te redden door zich in het midden eener sterke kolonne te plaatsen en met deze de Pruisische liniën, in de richting van Carignan, door te breken. De keizer sloeg het aanbod af, een nog aanzienlijker getal soldaten op te offeren; hij wist daarenboven dat Carignan door de Duitschers bezet was; ‘doch’, antwoordde hij, ‘indien de generaal denkt dit of dat gedeelte van het leger te kunnen redden, dat hij het poge.’
De betrekkingen tusschen den keizer en De Wimpffen waren zeer gering, doch gansch vriendschappelijk. Napoleon zag den opperbevelhebber slechts een enkele maal op het slagveld, en wel tusschen 9 en 10 uren, op het oogenblik dat de generaal van Balan terugkeerde. Op de vraag hoe het aan die zijde met den veldslag stond, antwoordde De Wimpffen:
- ‘Sire, de zaken staan zoo goed mogelijk en wij winnen grond.’
Toen de generaal afscheid van den keizer nam, omhelsde deze hem hartelijk, een bewijs dat er geene oneenigheid tusschen hen bestond.
Inderdaad, De Wimpffen had trouw en dapper zijn plicht volbracht.
Wij moeten ons nog een oogenblik aan de Duitsche zijde plaatsen, en het ambtelijk bericht omtrent den slag nagaan:
Met het aanbreken van den morgen begaf zich de koning van Vendresse naar Frenois, westwaarts Sedan gelegen, en nam als standpunt de hoogte, ten zuiden van dit dorp en ten oosten van den straatweg.
| |
| |
Omstreeks 6 uren, zooals men zich herinnert, hoorde men het kanongebulder in de richting van Bazeilles. Het 1ste Beiersche korps had hier, om den vijand op te houden, het gevecht reeds vroegtijdig begonnen.
Het 11de korps, op den uitersten linkervleugel geplaatst, had op op dit oogenblik te Vrigne-aux-Bois nog niet op den vijand gestooten. Het werd hierdoor duidelijk, dat de vijand het besluit genomen had zijnen marsch op Mezières op te geven en den slag bij Sedan aan te nemen.
Laat ons zien hoe deze voltrokken werd.
Albert, kroonprins van Saksen, opperbevelhebber van het vierde Duitsche (Maas-) leger.
Onder Bazeilles vond het 1ste Beiersche korps een zeer heftigen tegenstand. De divisie Walther van het 2de korps werd ter ondersteuning zijns linkervleugels naar den rechter-Maasoever gezonden en het gelukte, na een hardnekkig, van beide zijden met de uiterste dapperheid volgehouden gevecht, den vijand in den loop des dags over Bazeilles en Balan tot tegen Sedan terug te werpen.
Intusschen was reeds omtrent halfzeven 's morgens, de kroonprins van Saksen met zijne voorhoede bij Lamécourt (¼ mijl zuidoostelijk van Moncelle) en bij La Moncelle in gevecht geraakt. Tegenover hem had het 1ste Fransche korps Monville (⅛ mijl ten zuiden La Moncelle), Daigny, alsook de hoogten ten oosten dezer plaatsen sterk bezet.
Eindelijk gelukte het der 24ste divisie, den vijand zoover achteruit te drijven, dat eene ontwikkeling tusschen La Moncelle en Daigny mogelijk werd.
Op den linkervleugel was welhaast de aanraking met het 1ste Beiersche korps bewerkt. Daar nam het 1ste Fransche korps het offensief tegen de Saksische divisie.
Een zeer hevig kanon- en mitrailleusen vuur stelde den aanval in. Al de onstuimige aanvallen werden nogtans afgeslagen, zoodat die na halftien niet meer werden hervat. Op dit oogenblik verscheen de 23ste (Saksische) divisie en ontnam den vijand La Moncelle.
Het gardekorps, dat hier den versten omweg afgelegd had, kwam ten 1 uur bij Villers-Cernay aan (ruim ½ mijl ten oosten van Givonne), vond het 12de korps reeds in eene gunstige positie en ontving daarom van het legerhoofd bevel, in het dal tegen Fleigneux op te rukken, zoodra de afdeeling Givonne-Daigny zou genomen zijn. Het 12de korps moest zich links bij deze beweging aansluiten.
Reeds omstreeks 9 uren openden eenige batterijen des linkervleugels van het gardekorps bij Villers-Cernay haar vuur, terwijl op den rechtervleugel het geschut des korps het vooruitrukken der 1ste gardedivisie tegen Givonne en later tegen Illy ondersteunde.
Die 2de divisie wendde zich te 11 uren tegen Daigny en Haybes,
| |
| |
½ mijl ten noorden van Daigny; Daigny zelf werd te 12 uren door het 12de korps ingenomen.
De 23ste divisie van hetzelfde korps rukte nu dalopwaarts en verjoeg den vijand uit zijne sterke stelling, terwijl de garde in haren tocht op Illy zijne flank allengs al dichter omsloot. De hierdoor langs het Beiersche korps vrij wordende ruimte werd door de 8ste divisie aangevuld.
Al de beschikbare batterijen werden op de bestormde hoogte aangevoerd. Ongeveer honderd kanonnen waren hier op den rechtervleugel in werking.
Te drie uren gaven het gardekorps en het 5de korps bij Illy elkander de hand.
Wenden wij ons nu nogmaals naar den linkervleugel van het Duitsche leger.
Wij hebben het 11de korps bij Briancourt gezien, opgevolgd door het 5de korps en de 4de cavalerie-divisie.
De kroonprins had de richting op St.-Menges voorgeschreven. Te 8 ¾ uren stiet de voorwacht van het 11de korps daar op den vijand, die zuidoostwaarts, op den linkeroever der langs St.-Menges loopende beek, stand genomen had. Het kwam tot een kort, maar zeer hardnekkig gevecht, hetwelk hiermede eindigde dat de vijand Menges ontruimde en op zijne sterke stelling tusschen Floing en Illy terugtrok.
Hier had zich de vijand op een wijd westwaarts uitspringend bergpunt geplaatst om zich tegen een van het noorden komenden rugwaartschen aanval te verdedigen.
Gezicht op de vesting Sedan.
Voor dit doel alleen was de stelling zeer sterk, maar reeds vroeg werd de algeheele insluiting zijner sterke stelling den vijand voelbaar, want hij ontving van de Beiersche batterijen op den linkeroever der Maas, ten noorden en ten oosten van Frénois, flanken rugvuur. De artillerie van het 11de korps werkte voortreffelijk tot voorbereiding van de inneming dezer hoogte, nam eerst met twee batterijen der voorhoede eene stelling ten noorden van Floing, aan beide zijden eens bemuurden hofs in en werd daarna door het 5de korps ondersteund. Dit had zijne korpsartillerie vooruitgebracht en trok middelerwijl met zijn geschut bij Fleigneux over de beek. Ten zuiden van dit dorp namen de batterijen hare eerste stelling, om de vijandelijke positie aan te vallen. Te 11 uren had op de gansche linie een hevig kanongevecht plaats, dat uren lang zonder onderbreking voortduurde.
Omstreeks 1 uur rukte het voetvolk van het 11de korps en de 19de brigade van den rechtervleugel van het 5de korps tot den aanval van Floing vooruit.
De vijand verdedigde zich met den moed der vertwijfeling. Niettegenstaande gelukte het der infanterie, door hare batterijen zeer krachtig ondersteund, de positie voor Floing in te nemen.
Verscheidene aanvallen, vooral door cavalerie uitgevoerd, welker hevigheid het voornemen om door te breken deed kennen, mislukten tegenover de onverstoorbare standvastigheid der bataljons van het 11de korps en die der haar ondersteunende afdeelingen van het 5de korps. Deels in linie, deels in carré's werden de aanvallen doorgestaan en alle afgeslagen door een zeker en welgevoed vuur, dat het grootste getal der aanvallers buiten gevecht stelde en het overige op Sedan terugsloeg.
Het gevecht der beide korpsen werd, na de zware verwonding van den tijdelijken bevelhebber van het 11de korps (Von Böse), door luitenant-generaal Von Kirchbach aangevoerd.
Na de vlucht der cavalerie hield de Fransche infanterie ook geen stand meer. Te 3 uren des namiddags was de vijand reeds op verscheidene punten in vollen terugtocht naar de vesting.
Het 5de korps had intusschen met zijn korps artillerie den algemeenen aanval op Illy en de daaraan grenzende stelling op de hoogte, voortreffelijk toebereid. Hierbij werd het krachtig ondersteund door eene derde zware batterij van het 11de korps, die ten oosten van Floing stelling ingenomen had.
Rond de hoogte, zuidwaarts Illy en het daarbij liggende woud ontstond een hevig gevecht. Te 3 uren was dit ook geëindigd. De
| |
| |
vijand was ook hier door het bosch de la Garenne, in terugtocht naar de vesting.
Zoo werd op dit oogenblik de geheele insluiting van het Fransche leger in het vlakke veld voltrokken.
Terzelfder tijd weken voor de van alle zijden opkomende Pruisische colonnes de laatst stand houdende vijandelijke afdeelingen op Sedan terug; vele dezer werden afgesneden, moesten de wapens neerleggen en zich overgeven, aangezien haar geen andere uitweg meer overbleef.
Het leger van den kroonprins van Saksen maakte gedurende het gevecht 11,000 gevangenen. Buiten dit had het 25 kanonnen, 7 mitrailleuses, 2 vanen en 1 adelaar bemachtigd; het 5de en het 11d korps leverden meer dan 10,000 man af.
Rekent men hierbij nu nog de door de Beiersche troepen gemaakte gevangenen, dan komt men tot omtrent 25,000 man, die alleen gedurende den slag in onze handen vielen.
De eerste vijandelijke stelling had front tegen het oosten genomen; vroeg in den morgen werd nogtans maarschalk Mac-Mahon reeds door een granaat zwaar gewond. De generaal welke hem opvolgde (Ducrot), had beproefd langs het westen door te breken. Des middags echter nam generaal Wimpffen het opperbevel en beproefde nogmaals eene doorbraak in de tegenovergestelde richting, waarbij de Beieren weer een hevig gevecht hadden te doorstaan, doch den vijand zegevierend terugdreven.
Het verlies des vijands ten gevolge van ons grof geschut was zeer aanzienlijk; het onze integendeel, in vergelijking met die der vorige veldslagen, gering.
Vier- a vijfhonderd kanonnen hadden tegen het vijandelijk leger gevuurd. Dit laatste had zich lang met grooten moed verdedigd, maar werd eindelijk in volle vlucht op Sedan teruggeworpen.
De keizer was gedurende het gevecht in persoon bij het leger; kort na den middag keerde hij echter naar Sedan terug en bood van hier schriftelijk, door generaal Reille die den brief overbracht, den koning zijnen degen aan. Deze werd aangenomen.
Over geheel de linie zweeg het kanon. Al de hoogten, welke de vesting Sedan omringen, waren in handen der Duitsche troepen. Dubbel ingesloten, zonder mogelijkheid zich een uitweg te banen of langer weerstand te bieden, bleef er het Fransche leger niets over, dan onderhandelingen over de capitulatie te openen. Deze werden in den loop des nachts te Donchery gevoerd en langs Pruisische zijde de bepaling vastgesteld, welker afwijzing de voortzetting des gevechts tot den volgenden morgen deed uitstellen. -
Als wij nu naar de bijzonderheden over dien belangrijken slag verlangen, dan ontmoeten wij in de eerste plaats een paar brieven door Engelsche correspondenten meegedeeld, die een zeer rijken voorraad inhouden.
De Times bevatte onder anderen een brief, waarin men wees op het onberadene van den aanval der Beieren, onberaden dewijl men in het hoofdkwartier beweerde dat het hun uitdrukkelijk verboden werd een aanval te doen, voordat de prins van Saksen den rechtervleugel zou bereikt hebben. In dien aanval lieten de Beieren 3000 man op het slagveld. Volgens de Beiersche meening hebben zij echter de gegeven bevelen in den wezenlijken zin opgevat.
Hoe het zij, de Beieren hadden hevige schokken te doorstaan; drie aanvallen, in welke de Fransche mariniers met eene buitengewone dapperheid streden, werden uit de stad op hen gericht, en er was een oogenblik geweest dat zij dreigden te bezwijken.
Beurtelings werden zij door Mac-Mahon, door Ducrot en door De Wimpffen aangetast. Het gelukte inderdaad den Franschen de Beieren uit Balan te verjagen. Door dit welgelukken aangemoedigd, werd er ook een aanval op Illy beproefd; doch de kroonprins van Saksen, welke zijne aanvallende houding hernomen had, wachtte hen met eene geduchte krijgsmacht af en deed den aanval mislukken.
De terugtocht der Franschen gaf andermaal ruimte aan de Beieren en deed hen in Bazeilles stand houden, terwijl rond Balan het gevecht op de krachtdadigste wijze werd voortgezet. Hier moet, volgens eene Beiersche opgave, de keizer zich bij eene uit het overschot van verschillende regimenten gevormde colonne hebben gevoegd, om de Beieren uit hunne geduchte stelling te verwijderen.
Doch de artillerie op de hoogte aan de overzij der rivier en der baan geplaatst, vormde reeds een kruisvuur en maakte elke poging machteloos. De keizer zou zich in een hagelslag van kogels en granaten hebben bevonden en eene springende granaat verborg hem een oogenblik in eene wolk van rook.
De officieren die hem omringden, drongen nu bij hem aan dat hij zich verwijderen zoude. De Beieren rukten voorwaarts en joegen de Franschen tot op de glacis der vesting terug.
‘Ik plaatste mij,’ zoo schreef generaal De Wimpffen uit Fays-sur-Veneurs (België) den 5den September 1870 aan den minister van Oorlog en onttrok zich door dien brief aan alle verantwoordelijkheid: ‘ik plaatste mij met mijnen staf aan het hoofd der troepen, uit alle korpsen rond de stad te zamen geraapt, en ik marcheerde op het spoor van het 12de korps, den grooten weg van Givonne volgende en de hoogten welke dezen weg ten oosten bestrijken, beklimmende; maar belemmerd door eene reeks omheiningen en parken, meer nog dan door de verdediging des vijands, moest ik den weg rechts inslaan, welke mij naar de Balan-poort voerde.
Het is op dat oogenblik, te 4 uren, dat een officier mij eenen brief bracht door welken de keizer mij verwittigde, dat de witte vlag op de citadel waaide, mij uitnoodigde het vuur te doen ophouden en gelastte met den vijand in onderhandeling te treden. Ik weigerde herhaalde malen aan dit bevel te voldoen.
Niettegenstaande den aandrang van Zijne Majesteit dacht ik nogmaals eene laatste poging te moeten wagen, en ik keerde in de stad terug om een beroep te doen op al de soldaten, welke daar als opeengehoopt waren; maar hetzij de vermoeienis van een gevecht, dat twaalf uren duurde zonder dat de soldaat eenig voedsel kon nemen, hem van allen moed had beroofd; hetzij de gegeven inlichtingen slecht verstaan waren; hetzij men niet begreep hoe gevaarlijk hunne opstapeling was in eene stad, ongeschikt voor de verdediging - slechts weinige manschappen beantwoordden mijnen oproep. Met slechts 2000 soldaten, bij welke zich eenige mobiele gardes en een zeker getal moedige inwoners van Sedan voegden, verjoeg ik den vijand uit Balan.
Dat was de laatste poging van de worsteling; het effectief van die troepen was te gering om dien éénigen aftocht, voor welken mogelijkheid bestond, te wagen, en wel ten gevolge der schikkingen door de vijandelijke troepen genomen. Te zes uren keerde ik, de laatste, in de stad terug, opgekropt door caissons, rijtuigen en paarden die de circulatie beletteden. De soldaten met het artillerie-materiëel in de straten als opgehoopt, waren, in geval van bombardement, aan de grootste gevaren blootgesteld.
Ik vernam daarenboven dat er slechts voor een dag levensmiddelen in de stad aanwezig waren. De voorraad langs het spoor van Mezières aangevoerd, was op het eerste kanonschot naar laatstgenoemde stad teruggezonden.’
Zoo beschrijft de opperbevelhebber de laatste oogenblikken van den strijd, waarvan de Times, volgens Beiersche opgaven, hooger spreekt.
‘Eindelijk,’ zegt dit blad, ‘werd het vuur gestaakt, en toen over de met bloed doorweekte heuvelen en dalen, langs welke een zware wolk van kruitdamp verspreid was, de tijding weerklonk waarom het kanon tot zwijgen gebracht was - toen verhief zich alom een blij gejubel, een kreet zooals een groot leger, in het uur der overwinning, alléen kan doen opstijgen.
‘Duizenden helmen, schako's en mutsen, duizenden bajonetten en sabels werden in de hoogte gestoken, en zelfs gewonden en zieken juichten met zwakke stem mee de overwinning toe. Een officier vertelde dat hij een grooten, sterken Pruis had gezien, die met de rechterhand in de zijde gedrukt, stervend neerlag; maar plotseling toen hij wist waarom men zoo jubelde, onder een luid “hoezee!” opsprong. Een oogenblik zwaaide hij op eene wonderlijke manier met zijne handen boven het hoofd; een bloedstroom braakte uit zijne wonde, en zonder verder geluid te geven, viel hij dood neer en dwars over het lijk van een Franschman heen.’
De zon verdween. De koning en de kroonprins reden naar hunne hoofdkwartieren. Een eindelooze jubel begroette hen op hunnen doortocht. De dorpelingen, gewis uit schrik voor den overwinnaar, deelden schijnbaar in de vreugde - misschien gemeend, omdat iedereen den ijselijken oorlog als geëindigd beschouwde. De menschen
| |
| |
illumineerden zelfs hunne huizen, ter eere van den overwinnaar, doch hier was er dwang in het spel.
Dien avond stelde de kroonprins van Pruisen met champagne, door een regiment dragonders in den keizerlijken voorraad buitgemaakt en den prins vereerd, voor het eerst een toast in: ‘aan den koning, aan het leger!’
De correspondent van de Daily-News schetste den veldslag van het standpunt waar de kroonprins van Pruisen zich bevond:
‘Verbeeldt u een grooten halven cirkel, die zoo in elkander sluit, dat er rondom de stad overal batterijen staan; plaatst u naast den kroonprins van Pruisen op den heuvel bij Donchery en neemt de korpsen, in de orde waarin zij geplaatst zijn. Het vijfde en het elfde Pruisische korps bevinden zich noordwaarts, om zich bij de linkerzijde aan te sluiten. Het zesde korps trekt meer naar achter om; de Wurtembergers ook aan de linkerzijde, vóór het zesde korps, zullen op hun eigen houtje vechten met de Franschen die van Mezières komen.
Vlak voor ons ligt Sedan, door zijne wallen en kunstmatige overstrooming van de velden aan de Maas gedekt. Rechts van den heuvel staan twee Beiersche korpsen. Een van deze is bestemd om deel te nemen aan den slag; behalve deze zijn er nog de troepen onder den kroonprins van Saksen, het derde Pruisische, Saksische en het Pruisische gardekorps. Deze strijdkrachten trekken om Sedan bijeen.
Koning Wilhelm voert het opperbevel, omdat er twee Duitsche legers, dat van den kroonprins van Pruisen en het gecombineerde onder den Saksischen kroonprins, aanwezig zijn. De koning staat op een hoog gelegen stuk grond achter de Beieren, rechts van den heuvel bij Donchery. Bismarck en Von Moltke bevinden zich bij hem. Blumenthal is bij den kroonprins waar zich ook andere hooge personen bevinden, waaronder de hertog van Augustenburg en prins Leopold van Hohenzollern, die tot den staf behooren. De eerste is in Beiersche, de tweede in Pruisische uniform. Ook de hertog van Saksen-Coburg-Gotha, de prinsen van Weimar, Mecklenburg en Wurtemberg zijn tegenwoordig.....
.... Geheel de landstreek is als eene landkaart te overzien. Donchery ligt duidelijk voor ons, en toen de mist wat meer opgetrokken was, kon de loop van de Maas gemakkelijk worden gevolgd. De beste wijze om zich de plaatselijke gesteldheid voor den geest te brengen, is een hoefijzer te nemen, het eene einde vlak aan de linkerzijde, het andere wat achterwaarts ter rechterzijde. Donchery ligt met zijne heuvels aan de achterzijde van het hoefijzer. Aan het verlengde gedeelte, aan onze rechterzijde, ligt Bazeilles, met eene spoorwegbrug die zich in uitstekenden toestand bevindt. Sedan ligt aan den rechteroever van de rivier, aan de buitenzijde der kromming van het hoefijzer. Cazal en Floing liggen verder op aan de rechterzijde, St.-Menges in het front. De dorpen Busigny en Givonne liggen achter de rechterzijde, dus achter de stad, waar het land heuvelachtig en boschrijk is.
De groote vlakte is, altijd nog het hoefijzer tot voorbeeld genomen, in de kromming, en als de Pruisische troepen zich aan deze zijde vertoonen, bewegen zij zich vlug door de vlakte, om het einde van het hoefijzer om te trekken en aan den rechterkant terecht te komen. De Belgische grens ligt een weinig voorbij het front, zoodat er genoeg ruimte is voor het zesde en elfde korps om de linie van terugtocht van Sedan te bedreigen.
.... Het tooneel op den heuvel bij den staf van den kroonprins is vol beweging en toebereiding. Kanonnen worden getransporteerd en talrijke wagens volgen zoo snel zij maar kunnen. Achterblijvers haasten zich naar hun korps, adjudanten galoppeeren heen en weer zonder hun leven te ontzien.
.... In het begin van den slag ware het voor een eskadron lichte cavalerie of voor een reiswagen misschien mogelijk geweest naar België te ontsnappen. De noordelijke weg was open; maar de Franschen schenen niet aan vluchten te denken. Niettegenstaande zij verpletterd en verstrooid werden, vochten zij als dappere mannen.
Te 1 uur in den voormiddag was het gevecht niets meer dan eene slachting; de cirkel van witte rookwolken omsloot de Fransche stelling geheel. Het is thans ten eenenmale een artilleriegevecht en de Duitsche kanonnen worden niet alleen goed bediend, maar dragen ver. In de richting van Bazeilles hoort men een onophoudelijk kleingeweervuur, en vlammen en zwarte rook verraden brand.
De kroonprins van Saksen rukt geregeld voorwaarts. Een oogenblik scheen het alsof de wanhopige Franschen zijne pogingen zouden belemmeren, maar de Duitsche rechtervleugel werd sterker. Aan de linkerzijde is een scherp gevecht aan gang: daar verovert het 11de Pruisische korps den weg naar Cazal en Floing; een flink artillerievuur weerstaat de aanvallen van de infanterie. Wij zien dat het ontsnappen van de Franschen onmogelijk is, nu onze troepen zich op de hoogten achter Floing noordwestelijk van Sedan vertoonden.’
Men kent den uitslag van die altijd nauwer wordende insluiting, van dien immer zich inkrimpenden vurigen cirkel. De toestand van het Fransche leger was reeds vroeg op den dag reddeloos. In een anderen brief zegt de Engelsche correspondent:
‘Welk een oogenblik voor den trotschen beheerscher van Frankrijk! Zijne ergste vijanden hadden hem niets ergers kunnen wenschen, en nu het bekend werd dat hij zelf zich in de stad bevond, dat de parlementair door den keizer in persoon was afgezonden, en dat Napoleon III krijgsgevangene zou worden, bleef menigeen verstomd.
Königgrätz was eene groote overwinning, maar niets vergeleken bij dit feit. Kreten van verwondering werden gehoord, ja zelfs het ongeloof aan de gebeurtenis werd te kennen gegeven, toen vele Duitsche officieren langs den stoffigen weg vernamen wat er geschied was. Maar het kon niet worden betwijfeld. De adjudant van den keizer had met den koning gesproken; men had het gezien en toen dit bekend werd, maakte zich eene toomelooze vreugde van de Duitschers meester. Er was nu hoop spoedig thuis te komen. Deze krachtige overwinnaars van Sedan waren, uit een ander gezichtspunt bekeken, rustige burgers en zij dachten dat zij waarlijk al genoeg gevochten hadden.
.... De kroonprins werd uitbundig toegejuicht, toen hij in het hoofdkwartier te Chemery terugkeerde. Aan iedereen werd bevolen brandende kaarsen achter de vensterruiten te zetten en de soldaten maakten een zoodanig geweld om van hunne vreugde blijk te geven, dat onder de Fransche bewoners eene paniek ontstond....’
Heldhaftig was er aan beide zijden gevochten. Een der heetste oogenblikken was toen de Pruisen door de Fransche cavalerie werden gechargeerd en zij deze met een krachtdadig snelvuur afsloegen. Laat ons, nu de slag geëindigd is, deze en eenige andere bijzonderheden aanhalen, evenals de soldaten die des avonds aan het bivakvuur en nog lang nadien aan den haard gezeten zijn.
Evenals te Wörth, en zooals wij trouwens reeds gezien hebben, werden te Sedan prachtige cavalerie-charges uitgevoerd, doch helaas! hier even hopeloos als ginder. Het was in den namiddag; het 11de korps en de 19de brigade van den rechtervleugel des 5den korps, trokken op om den aanval op Floing te beginnen en daarna tegen de zuidelijk van dit dorp gelegene hoogte te opereeren.
De Pruisische tirailleurs, die zich op de hoogten vertoonden, moesten echter voor de overmacht des vijands achteruitgaan. Zij kwamen in grooter getal welhaast terug. Om hen af te weren formeerde zich een kurassierregiment in eskadrons. Het was een vreeselijk uitzicht voor de Pruisen. In trotsch uitdagende rangen, met in de zon blinkende helmen, kurassen en sabels, kwamen zij afgestormd. De grond dreunde onder den duizendvoudigen hoefslag der paarden, en ‘cavalerie, cavalerie!’ weerklonk het door de Pruisische gelederen.
Niet zonder beven zagen de Duitschers die ijzeren en bliksemende mannen, wier wilde paarden alles dreigden te verpletteren, aanstormen. Doch de Duitsche koelbloedigheid keerde weer en de eskadrons werden met een vernielend snelvuur ontvangen. Honderden, man en paard, werden naar beneden geworpen. Zoo hevig was het Pruisische vuur, dat de overblijvenden den teugel wendden, en gehavend en verhakkeld kwam die bende, een oogenblik te voren nog zoo prachtig, uit den mislukten aanval terug.
Er werd geen moed verloren: de chasseurs d'Afrique, eene keurbende, volgden en vielen met eene wilde onbesuisdheid op de Duitsche liniën. Wat ijselijke verwarring in den terugtocht van dezen! Ruiters en paarden stortten neer; ruiters te voet trachtten eenen
| |
| |
De Pruisische garde in den slag bij Sedan in den voormiddag van 1 September 1870.
| |
| |
Aanval der Pruisen op de Fransche ruiterij in den slag bij Sedan omstreeks den middag van 1 September 1870.
| |
| |
doorweg te vinden tusschen de terugrennende of op den grond gevallen, tuimelende, gekwetste, brieschende en slaande paarden. De kogels sneden en schuifelden zoo dicht, als er vonken uit een groot vuurwerk worden gestrooid.
Van de Pruisische zijde werd daarenboven een andere en inderdaad uitroeiende maatregel genomen. De Duitschers scheidden zich in tweeën, lieten tusschen hunne linie eene opening van ongeveer honderd stappen. Die opening werd de krater van een vulkaan. Die ‘Pruisische duivels’ hadden op zekeren afstand een paar vierponders op de helling weten te brengen, en toen de Fransche kurassiers andermaal terugkeerden, liet men hen tot op zoo wat vijf en zeventig stappen naderen, waarna het uit dien vuurspuwenden berg andermaal verraderlijk begon te donderen.
Dergelijke aanvallen van Fransche cavalerie hadden op meer dan éen punt, en alom met een vertwijfelenden moed plaats; niet alleen de kurassiers en de chasseurs, maar ook de lansiers en huzaren wierpen zich met wanhoop in het gevecht, dat echter voor hen reddeloos verloren was.
Kloek werd er ook bij Givonne, vooral omtrent den middag, gestreden. De stelling aldaar werd door het Pruisische gardekorps bezet. Het was daar dat de kapitein Von Roon, chef van de 5de zware batterij, een zoon des Pruisischen ministers van Oorlog, viel. Trouwens de bloem van de Duitsche samenleving is in dien oorlog gevallen, naast den eenvoudigen en vergeten burger. In elk huis, tot welken rang dit ook behoore, is rouw.... alleen de paleizen zijn gespaard gebleven.
Von Roon was als vader, in den moorddadigen krijg, zwaar beproefd. Dat monster, aan hetwelk hij de studie van gansch zijn leven opofferde, eischte ook hem offers. Luitenant Wilhelm Von Roon werd in den aanvang des oorlogs gewond, doch herstelde. De oudste, majoor bij den staf, werd zwaar gewond door den val van zijn paard. Den derden zoon, waarvan hooger sprake was, schoot men bij het kanon den vinger af; toch bleef hij op zijn post. Een granaatscherf reet hem welhaast den buik open.
‘Ik heb,’ zoo schreef zijn vader aan den geestelijke van Gutergötz, die den brief op den kansel voorlas, ‘ik heb mijn armen zoon, na lang zoeken gevonden. Hij lijdt veel en zal welhaast naar het betere vaderland overgaan. Ik heb afscheid van hem genomen.... doch 't zal voor korten tijd zijn, want ook ik, ik gevoel den dood naderen.... Ik heb gisteren alles aan mijne vrouw geschreven en hoop, dat zij als oprechte Christin datgene zal onderstaan wat niet meer te veranderen is. Zij kan zich troosten en sterk zijn in het denkbeeld, dat het ons niet alleen zóó gaat, maar vele duizenden.... In geval de Heer onze God aan onzen zoon nog genezing schenken zal, zullen wij hem als een pasgeborene begroeten....’
Treffende brief, dien wij aanhalen omdat hij doet zien, dat de Duitscher, katholiek of protestant, godsdienstig is, en dit is vooral het geval met den Duitscher ten plattelande. Des Zondags ging de soldaat, zoo het hem slechts mogelijk was ter kerke, terwijl de Franschman - en wij weten zulks uit stellige opgaven - zich over het algemeen om het kerkgaan niet bekommerde. De Duitsche soldaat had zijn kerkboek, en het was ingrijpend die mannen des Zondags op den steenen vloer voor het altaar te zien knielen en zich als katholiek op den dood voorbereid te houden, terwijl de protestant ter preek ging en zijne psalmen zong gelijk in zijn vreedzaam dorp.
Heerschte er echter bij den Franschman geen gevoel van hooger leven? Bij den altijd ontuchtigen en bandeloozen boulevardier, neen! tenzij als het uur sloeg als hij voor den laatsten rechter zou gedaagd worden; maar voorzeker wel bij den soldaat, die achter den ploeg weggehaald, nog door het vergif der kazerne niet bedorven was....
Het slagveld van Givonne droeg het kenteeken van een woedenden strijd. De rijkdom van den landbouwer was wijd en zijd vernield. Nauwelijks bemerkte men nog een kool- of aardappelstruik. De bommen, de marcheerende infanterie, de chargeerende cavalerie, voeten, hoeven en wielen hadden alles vertrappeld en vernield. Heinde en ver lagen ransels, kepis, pinhelmen, gebogen en gekromde sabels, gebroken en nog ongeschonden geweren, epauletten, gordels, degens - alles was beslijkt en bebloed. Papieren en brieven waren rechts en links met bloed doorweekt en als men ze opende, bevatteden zij niet zelden den laatsten groet aan ouders, vrienden, verloofden.
Lijken - lijken overal. Hier ligt een officier wiens borst doorschoten is en wiens handen voor de oogen geklemd zijn, alsof hij in den doodstrijd wanhopig gezegd heeft: ‘en hier moeten sterven!’ Dezes hoofd is ten eenenmale afgeslagen. Honderden verschillende uitdrukkingen zijn op de aangezichten te lezen: smart, wanhoop, schrik, woede, zinsverbijstering, gelatenheid. Deze moet gevloekt, gene moet gebeden hebben; want de handen van deze zijn gebald; gene heeft de handen op het hart gevouwen, en nu men ze openlegt, omklemmen zij eene medaille, op welke geprent staat: ‘Jesus, Maria, Joseph.’
Schier alle lijken zijn blootvoets - 't was den dag na den slag - de nachtzwervers en plunderaars hebben reeds hunne ronde gedaan, en men schijnt vooral schoenen te rooven. Eene der verschrikkelijkste plaatsen, zegt een ooggetuige, is een holle weg, door bosschen omringd; men zou zeggen dat het eene uitgedroogde stroombedding is. De lijken liggen daar als opgestapeld; Franschen en Pruisen rusten nu op elkander. In eene gracht, wier kanten afgebolsterd zijn, als werden zij door honderden wanhopige vingers doorreten, ligt onder anderen een Pruis en op dezen een Franschman. Deze laatste is met zijn mond op het voorhoofd van zijnen vijand terecht gekomen. Is het toeval niet treffend? Voorwaar de dood op een slagveld brengt ingrijpende contrasten teweeg. Den vijand, dien gij neergeschoten hebt, gaat ge, al vallende, soms een kus geven. Ziedaar de ontknooping van die haatvolle, brandende en onverbiddelijke worsteling - een doodskus.
Een lid van het Engelsche parlement, die den slag, wij zullen zeggen als tourist bijwoonde, heeft ons een treffend tooneel bewaard, dat wij onzen lezers niet mogen ontzeggen. Het was den 1sten September, te 3 uren, dat er eene soort van halt in dat ‘menschenslachten’ - zoo mogen wij den oorlog wel noemen - plaats had.
Onze Engelschman maakte er gebruik van om op het terrein, aan de woudzijde, voorwaarts te gaan, dewijl hij meende dat deze door de Franschen ontruimd was. In eene diepe holte, naast een wilgeboom, het eenige overblijvende teeken van plantengroei dat er nog zichtbaar was, vond hij een tiental gekwetsten: vijf Franschen en de overigen Duitschers.
Hij hielp zooveel als het in zijne macht was, die arme jongens; hij beschikte over een kleinen voorraad verbindsels en zijne veldflesch. Voordat hij echter terugkeeren kon, ving het vuur andermaal aan. De kogels en bommen gonsden, schuifelden en sisten boven en rondom de groep; zij doorploegden en doorwoelden den grond rond de voeten der gekwetsten.
Het parlementslid kroop tot onder den stam van den wilg, eene wel zwakke beschutting, en zette zich tusschen zijne vrienden de gekwetsten neer. Dat half uur duurde eene eeuw. De Fransche gekwetsten zuchtten dat het deernis opwekte; de Duitsche, even zwaar gewond, waren stiller en klaagden minder. Diezelfde opmerking maakt de schrijver in de hospitalen. ‘Ik denk,’ zegt hij, ‘dat de Franschen zeer kleinzeerig zijn.’
Grievend was het zooveel lijden te zien en zoo weinig middelen ter verpleging te hebben. Hier deed hij een gekwetste neerzitten en gaf hem zijn ransel tot steunsel; een ander plaatste hij op zijne zijde. Een derde legde hij een stuk stof over het hoofd om hem tegen de brandende zonnestralen te behoeden. De wonde van een dezer ongelukkigen verbond hij met een stuk hemd. Voor een ander die schier verstikte, ontknoopte hij de tuniek. Ginder trok hij den schoen van een gekwetsten voet. Aan allen gaf hij wat cognac - en daarna zette de Engelschman zich tusschen hen neer en knoopte een gesprek aan.
Hoe dankbaar waren allen! Wat waren zij beleefd in al hun pijnlijk lijden, vooral een arme Fransche soldaat. ‘En wat mij vooral trof,’ vertelt hij verder, ‘was de teere welwillendheid welke zij voor elkander aan den dag legden en hoe Franschen en Duitschers elkander zooveel mogelijk hulp toe brachten!
- ‘Maar, mijnheer,’ zeide een arme Fransche soldaat, ‘zijn de Pruisen ook Christenen?’
- ‘Zeker,’ antwoordde ik hem.
- ‘Wel, waarom,’ zuchtte hij diep (hij had eene zware
| |
| |
wonde aan de borst), ‘wel waarom vermoorden wij dan elkander?’
- ‘O,’ zeide ik, ‘dat is voor de keizers en koningen. Weet ge dan niet dat wij, menschen, voor hen gemaakt zijn?’
‘Die laatste zienswijze deelde hij niet. Ik was zijn tolk bij zijne Duitsche buren en toen het vuur minder hevig was, ging ik heen om hulp te gaan zoeken.
Elk gekwetste vroeg mij onveranderlijk: ‘Zal ik er van sterven?’ Ik ben geen geneesheer en nam het besluit aan allen hoop te geven; hoelang eenigen van hen nog geleefd hebben zou ik niet kunnen zeggen. Een Beiersch soldaat had eene kogelwonde tusschen de twee oogen; het lood had eene zuiver ronde opening gemaakt ter grootte van een vijftigcentiemstukje. Hij richtte zich op den elleboog omhoog en vroeg wat water. Ik gaf hem een dronk en toen hij zich gelaafd had, zakte hij weer, onder het stamelen van: ‘dank, dank,’ op den grond terug.
‘In den loop des avonds kwam ik met manschappen en draagbaren terug en men voerde mijne vrienden weg. De slag was ten einde; mijne flesch was ledig; mijn voorraad pluksel was uitgeput. Ik kon niets meer voor die ongelukkigen doen. Ik keerde naar Remilly terug. Ik vergat honger en afmatting. Onmogelijk een stuk eten te vinden. Ik dacht weinig aan Napoleon of aan den koning, of aan het door heuvelen omsloten dal, waar de vlammen van vier brandende dorpen in het water der rivier en in de overstroomingen dezer laatste, weerspiegelden.
Ik dacht aan de tien gekwetsten, die ik onder den wilgeboom had gevonden, en ik voelde mijn hart week worden en tranen in mijne oogen opwellen.’
Een wat opgeruimder tooneel, dat gewis aan het bivakvuur, in de kazerne en aan den haard nog dikwijls zal verteld worden.
Het 99ste regiment bleef te Sedan een der laatsten op het slagveld. Het was een van die welke te Fröschweiler gestreden hadden. Zijne positie was te Sedan op den rand van een bosch. Uitgeput van vermoeienis, geen voorraad meer hebbende, zouden de soldaten op Sedan terugtrekken; doch de weg was afgesneden. ‘Laat ons de vlag redden!’ was aller uitroep. De vlag was in Mexico met het Eerelegioen gedecoreerd en het regiment was er juist daarom te meer aan gehecht. Men keerde in het bosch terug, delfde den stok, door een houwitser gebroken, in den grond en verdeelde vlag, adelaar en kruis onder de officieren.
Dan werd de charge geblazen en de aanval was zoo geducht, dat het regiment door de Pruisische linie heensloeg, echter met verlies van zevenhonderd man. De vlag was echter gered....
Den volgenden dag capituleerde Sedan. De adelaars moesten aan de Pruisische overheden worden ter hand gesteld. Bij die tijding morde het regiment. Het wilde de vlag verbranden. De krijgsgevangenen werden door de Duitschers scherp bewaakt; maar de luitenant Baratte stelde den kolonel voor het overschot der vlag te redden. De verschillende brokken werden hem ter hand gesteld en in een gescheurde broek en gelapten kiel gekleed, verborg hij het zoogezegd regiments-heiligdom op zijne borst en ving des nachts zijn gevaarlijken tocht aan.
Schildwachten vuurden op hem, de Maas zwom hij over, in de bosschen werd hij door de ulanen nagezet, honger en dorst heeft hij geleden, duizenden gevaren onderstaan; maar Baratte bereikte eindelijk toch de Belgische grenzen en onder zijn ellendig gewaad verborgen, bracht hij aan den minister van Oorlog Leflo, de vlag, die anders den vijand in de handen zou gevallen zijn. De luitenant werd onmiddellijk met het ridderkruis van het Legioen van Eer begiftigd.
Ziehier ten slotte eene zeer schilderachtige beschrijving uit de Daily News van het slagveld, op den 2den September: ‘Daar lagen een dood paard, een kuras en een hoop gebroken wapenen; in dit landhuis waren verscheidene gekwetste Franschen, die in gezelschap van een gewonden Pruis wat soep aten; achter den tuinmuur lag een oude kurassier, met zijne handen vastgeklemd aan het gras. Zijn gelaat heeft eene vaste, beraden uitdrukking, maar niemand die meer notitie van hem nam dan van een dood paard.
‘In sommige landen loopen geheele dorpen leeg om eene vermoorde familie te zien, maar hier op het slagveld zouden dezelfde familie en het lijk worden vertrapt zonder opgemerkt te worden.
Deze weide op den heuvel is vol verminkte paarden en doode kurassiers; hier deden de Franschen eene woedende poging om door te breken, daar werden zij door de Pruisische fusillade neergemaaid. Men moet vele slagvelden hebben gezien om te begrijpen wat er gebeurd is, als men de plekken na afloop van den slag bezoekt.
Deze groep doode paarden, met een paar helmen, een dozijn kurassen, een gebroken trompet en drie doode kurassiers, is een teeken van een ernstigen strijd; de donkere strepen op den grond zijn de plekken waar de gekwetsten gelegen hebben, die reeds zijn weggevoerd. Daar waar die kleine hoop wapenen ligt, heeft een troepje dat de paarden verloren had, zich gevangen moeten geven.
Verder op liggen Pruisische helmen, vertrapt en verbrijzeld, eenige zijn door kogels en granaten getroffen, andere met bloed bevlekt. Zij spreken van het regiment waarvan de manschappen, aan welke zij behoorden, deel uitmaakten. Andere helmen hebben geen bepaald teeken en kunnen even goed zijn van gekwetsten als van mannen die eenvoudig in de hitte van den strijd hunne helmen hebben weggesmeten en petten hebben opgezet om zich gemakkelijker te kunnen weren.
Daar waar zwarte plekken omgeven zijn door ransel en geweer, een overjas en kookpannetje, hebben mannen gelegen, die hoewel zwaar gewond of zelfs gedood, nog van hunne vrienden zoo moeilijk als het ging, eenige gemakken hebben bekomen. Een heeft een klein dak van bladeren om de zonnestralen te keeren, een ander een deken op twee geweren gespannen als beschutting en zijn ransel tot peluw. Maar gedurende den nacht is hij gestorven en hij bleef nu met den jas over het gezicht liggen totdat de doodgravers hem vinden.
Daarginds waar ransels en trommels liggen en dooden op hun gezicht, omgeven van bloed, heeft een infanterie-regiment het hard te verantwoorden gehad; de mannen zijn door tirailleurvuur gevallen, en de linie waarin de dooden liggen, toont aan waar zij gestaan hebben.
Kom even mee, een beetje naar achteren. Daar ziet ge ook eenige mannen, doodgeschoten terwijl zij vluchtende waren, en een aantal net gepoetste geweren over den grond verspreid; hier is een regiment uit elkander gestoven, hier zijn eenigen gevallen met den rug naar den vijand gekeerd, hier hebben andere hunne wapenen weggeworpen. Als menschelijke wils- en geestkracht het mogelijk maakten, zou men, door een geheelen morgen alle kleine bijzonderheden van het slagveld op te teekenen, precies op de hoogte komen van de verliezen aan beide zijden geleden.
Zoodra een dag meer voorbij is gegaan, de dooden begraven en de wapenen opgezameld zijn, is dit niet zoo gemakkelijk, want het is moeilijk het gevecht alleen naar de beschouwing van de plaatsen waar gestreden is, te beoordeelen, terwijl op den derden en vierden dag de doode paarden tot ontbinding beginnen te komen, zoodat het onmogelijk wordt zich, zoolang ze niet begraven zijn, op die plaatsen te begeven waar zij op den bodem liggen. Maar alle eer voor de hulp aan de gewonden verleend, alle eer aan de gewone en vrijwillige assistenten van de ambulances en hospitalen!
Het Roode Kruis brengt vreugde aan menig lijder, en hoewel sommigen het onderscheidingsteeken meer dragen om er voor spek en boonen bij te loopen dan om te handelen, doet het grootste gedeelte meer dan zijn plicht. De betere soort vrijwilligers, de zusters van liefde en de chirurgijns, zijn vol ijver vereenigd; de beste Duitsche familiën zijn onder de krankenverplegers vertegenwoordigd en verscheidene vreemdelingen hebben zich bij hen aangesloten tot het vervullen van de gemeenschappelijke taak der menschlievendheid. Dank alles wat gedaan is en wordt, zijn de gewonden spoedig naar dorpen vervoerd of onder eenig soort van dak gebracht, zoodat zelfs reeds den volgenden morgen weinigen of geen op het slag veld liggen.
Op draagbaren worden zij naar de dichtstbij zijnde ambulances gebracht, en onder menigen kreet van “help mij!” of “help hem!” worden zij in een huisje dicht bij het veld neergelegd, zorgvuldig verbonden op stroo gevlijd, en dan op eene kar, hoe pijnlijk ook geschud, naar een verder gelegen hospitaal vervoerd.’
De correspondent spreekt hooger van het Roode Kruis; bij bevestigt, men ziet het, de denkwijze welke wij omtrent die instel-
| |
| |
Het slagveld bij Sedan aan den straatweg nabij Givonne in den avond van 1 September 1870.
| |
| |
ling reeds deden kennen. Hans Wachenhusen is oneindig strenger in zijn oordeel dan wel de Engelsche correspondent; wij laten hem echter de verantwoordelijkheid van zijne strenge taal.
‘De troep van het Roode Kruis maakt de eigenlijke landplaag uit; zij volgt, als de jakhals den leeuw, onder voorwendsel van zieken te verplegen, gewonden te transporteeren of levensmiddelen voor hen aan te voeren. De dagbladen hebben, zooals ik zie, reeds het hunne tegen dit schandaal gedaan, helaas natuurlijk, zonder er iets tegen te kunnen doen. In de eerste opgewondenheid van den oorlog was men niet voorzichtig genoeg in het uitdeelen van banden van het Geneefsche Kruis. Geheele zwermen van luiaards en leegloopers meldden zich aan; het scheen hun zeer aanlokkelijk toe, in de nabijheid der proviand-kolonnes mede ten oorlog te trekken, zich over de transporten der wijn-, vleesch-, beschuit- en sigarenkisten te ontfermen en wanneer onze troepen voorwaarts trekken, in 's vijands land den veroveraar te spelen. Men nam hen aan. In geheele kompagnieën kwamen zij met de militaire kolonnes, zetten zich, als zwermen vliegen, in de hotels en herbergen neer en leerden het requireeren weldra op eene wijze, dat het Roode Kruis reeds in de grensdistricten de schrik der dorpsbewoners werd. Velen hunner hadden echter reeds hunne bekomst van de zaak, toen de eigenlijke bezwaren van den oorlog begonnen; er zijn er onder hen echter ook, die het eerlijk met hunne taak meenen.’
Terzelfder tijd dat te Sedan de groote strijd gestreden werd, had Bazaine, te Metz ingesloten, gepoogd den kring te verbreken en alzoo de poging van Mac-Mahon te beantwoorden.
Den 31sten Augustus, werd er bepaald, zou de Fransche massa in de richting van den rechteroever der Moezel trekken en daar het zwakste punt der insluitingslinie aanvallen.
1. Sedan. 2. Balan. 3. Bazeilles. 4. Het eiland in de Maas. 5. Hoogten die voornamelijk door de Beieren bestormd werden. 6. Hoogten door de Pruisen bestormd. 7. Villa tot Fransche ambulance ingericht. 8. Napoleons woning als gevangene. 9. Spoorweg. 10. Floring. 11. Illy. 12. Iges. 13. St.-Menges. 14. Vilette. 15. Gesprongen spoorwegbrug. 16. Straatweg naar Donchery (Parijs). 17. Frénois. 18. Hoogten door Duitsche artillerie bezet. 19. Fransche artillerie. 20. Belgische grenzen. 21. Standpunt des konings van Pruisen gedurende den slag.
Het slagveld von Sedan bij vogelvlucht.
Reeds vroeg in den morgen donderde het kanon. De Franschen waren met hoop bezield; de Duitschers vast besloten de met zooveel bloed gewonnen positiën niet op te geven. Wat hen nog meer versterkte, was dat zij ditmaal de gunstigste stellingen hadden ingenomen en het offensief van de Fransche zijde moest komen. Vast als rotsen stonden dan ook de Pruisen en schoon er hardnekkig gedurende den ganschen dag gestreden werd, wonnen de Franschen geen voet grond. Aan de onlangs toegevoegde divisie landweer, onder het bevel van generaal Kummer, en aan het 1ste legerkorps, kwam de palm van den dag toe.
De Duitscher legde des avonds het hoofd niet zorgeloos neer; de krachtvolle houding der Fransche troepen had wel doen zien dat zij den volgenden dag, 1 September, den aanval zouden hernieuwen. Het 9de korps rukte dan ook over de Moezel om de door het gevecht vermoeide troepen te versterken. Het 10de verving het 3de korps en zou tot reserve dienen.
Volgens Pruisische berichten bezigden de Franschen eene krijgslist; zij wachtten den morgen niet af, maar deden de Duitsche signalen ‘plaats rust’ blazen. Trompetters naderden zoo nabij mogelijk de Duitsche liniën en die Sirenen-tonen betooverden een oogenblik den soldaat. Men zette de wapens af en te gelijker tijd vielen de Franschen met de bajonet aan. Retonfay, eene belangrijke positie en die tot het doorbreken der linie kon bijdragen; Flanville, Noisseville en Servigny, altemaal binnen den omkring der insluitingslinie gelegen, werden bemachtigd.
Retonfay moest noodzakelijk door de Duitschers hernomen worden. Ook viel, in den morgen van den 1sten September, generaal Von Manteuffel, bevelhebber van het 1ste korps, deze stelling met de bajonet aan. Was de aanval levendig, niet minder levendig was de verdediging; doch beurtelings, in den loop van den dag werden den Franschen de behaalde voordeelen weer ontnomen. Retonfay werd bemachtigd; Noisseville viel in de handen der Duitschers; Flanville en Servigny ondergingen hetzelfde lot, en de Franschen werden andermaal onder de forteres teruggedrongen.
Wij halen die gebeurtenis slechts voor zooverre aan, dat zij eene verbinding tusschen de overige gebeurtenissen daarstelt en komen later op de gevechten rondom Metz breedvoeriger terug.
|
|