Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– AuteursrechtvrijBuzancy, Nouart Beaumont en Bazeilles.XIII.
| |
[pagina 124]
| |
vijandelijken marsch in zijne rechterflank op zijde te blijven en den vijand in spanning te houden, doch niet al te vinnig aan te dringen. De 5de cavalerie-divisie van Von Rheinhaben werd aangeduid Grandpré nog bezet te houden, om de verbinding met de op Buzancy vooruitrukkende cavalerie-divisie mogelijk te maken. In den morgen van den 28sten Augustus, te 2 uren, werden de bevelen aan de drie armeekorpsen van het Maasleger overgemaakt. Al de cavalerie-divisiën hadden bevel niet al te sterk aan te dringen, indien het tot een treffen mocht komen, aangezien het armeekorps nog te ver achteruit was, om des noodig hulp te kunnen aanbrengen. Wapen van den Elzas.
Luitenant-generaal graaf Von Bismarck-Bohlen, gouverneur-generaal van den Elzas.
De garde-cavalerie-divisie deed eene verkenning van Buzancy naar Autruche; de 12de cavalerie-divisie van Nouart in dezelfde richting. Deze divisie stiet welhaast op de Fransche troepen, vier of | |
[pagina 125]
| |
vijf bataljons, twee regimenten cavalerie en twee batterijen. De laatsten beschoten de Saksische ruiterij welke over Nouart tot Audevanne terugtrok. Generaal Von Bonin, gouverneur-generaal van Lotharingen.
Gezicht op de vesting Verdun.
De verkenningen omtrent de vijandelijke bewegingen, door kapitein Merckel uitgevoerd en door officieren der 12de cavaleriedivisie, gaven welhaast de overtuiging dat de Franschen, met het doel Metz bij te staan, een of twee armeekorpsen langs den straatweg Vouziers-Buzancy-Stenay deden marcheeren, terwijl het overige des legers noordwaarts over Beaumont rukte. Wapen van Lotharingen.
Het oogenblik om de Fransche macht aan te vallen was nog niet gekomen; de 3de armee was nog niet in positie. Den 29sten 's morgens trok het 12de korps van den rechter- naar den linker-Maasoever en nam eene stelling in tusschen Aincreville en Clery-le-Grand als rechtervleugel van het Maasleger; de linker bestond | |
[pagina 126]
| |
uit het gardekorps in eene positie zuidwaarts van Bautheville met eene voorhoede te Remonville. Bij Nantillois stond het 4de korps in reserve. De operatie werd zonder tegenstand voltrokken. Des morgens te 8 uren ontving de prins van Saksen bij Cuvel bericht, dat de vijand des nachts zijne stellingen bij Bar en Nouart had opgebroken en noordwaarts in aftocht was. Hij gaf bevel den marsch van het Maasleger tegen den weg Buzancy-Stenay voort te zetten. Het gardekorps werd op Buzancy gericht; het 12de armeekorps op Nouart, het 4de armeekorps was als reserve aangeduid op Rémonville en Bayonville. De cavalerie-divisie moest den vijand opzoeken en eene verkenning op Beaumont richten. Buzancy en Bar werden onbezet gevonden en men zag vijandelijke kolonnes van Autruche noordwaarts marcheeren. De voorhoede van het 12de armeekorps stiet rond den middag bij Nouart op den vijand, die wel is waar den omtrek ontruimd had, maar bij Champy en op de noordwaarts gèlegen hoogten, zich in aanzienlijken getale vertoonde. Ten einde juiste inlichtingen omtrent de sterkte van den vijand te hebben, kreeg te 1 uur des namiddags het 12de armeekorps (Saksers) bevel den aanval te beginnen. De bijzonderheden over dit gevecht zijn de volgende: Den 29sten troffen de Saksers de troepen van Mac-Mahon, in het dorpje Nouart aan, een plaatsje met ongeveer 800 inwoners, in het departement Ardennen, arrondissement Bouziers gelegen. Vroeg in den morgen hadden de Saksers, op den linkeroever der Maas, tusschen Aincreville en Clery-le Grand, eene stelling ingenomen en vormden den rechtervleugel van het Maasleger. Het was omtrent den middag dat de Saksische cavalerie, wedijverend met de overige ruiterij van het algemeene leger, bij Nouart op den vijand stiet. Deze echter hield niet stand, toog achteruit maar nam bij Champy, op de noordwaarts gelegen hoogten eene positie in. Doel en getalsterkte moesten natuurlijk gekend worden, en met die dubbele zending werden andermaal de Saksers belast. Het waren zij die te 1 uur het bevel ontvingen den aanval te beginnen, welk bevel door hen met een stormachtig hoezee ontvangen werd. Mochten zij echter op eene groote overmacht stooten, dan zouden zij zich bepalen met de zuidelijk van Nouart gelegen hoogten te verdedigen. Het waren de 3de en 4de Saksische infanterie-regimenten, welke ter verkenning naar de aangeduide plaats oprukten. Zij werden weldra met den vijand handgemeen, die wel besloten scheen zijne positie hardnekkig te verdedigen. De Saksers drongen echter even hardnekkig voorwaarts, wonnen terrein, naderden het dorp, vielen er stormenderhand in en verdreven de Franschen uit hunne stelling. Voor Bois-des-Dames ving de strijd opnieuw aan, die trouwens met korte tusschenpoozen, tot het vallen des avonds werd voortgezet. Nadat eene cavalerie-divisie bij Fossé eene nieuwe Fransche divisie ontdekt had, werd het gevecht onderbroken. Het doel was volledig bereikt; men was volkomen ingelicht omtrent het leger van Mac-Mahon, dat welhaast bij Beaumont eene nieuwe neerlaag te gemoet liep. De Saksers hadden te Nouart betrekkelijk veel verliezen ondergaan. Het infanterie regiment 103 had het zwaarste geleden; doch het had ook eene onversaagdheid, eene geestdrift, eene onver-zettelijkheid in den aanval doen blijken, welke de bewondering der overige Duitschers opwekten. Niet minder dan 12 officieren en 330 manschappen waren gevallen. Het ontbrak gewis aan de Fransche zijde niet aan eene milde rondstrooiing van kogels: een bewijs hiervan, zegt een Duitsch berichtgever, is, dat men in den morgen na het gevecht bij eenen Franschman, honderd hulzen van verschotene patronen vond. Er was gewis van de Duitsche zijde geene verhouding met dit getal, in gewonden en dooden. Wij vervolgen nu andermaal de beschrijving der algemeene beweging: Den nacht na het gevecht legerde het 12de korps op de hoogten tusschen Barricourt en Tailly. De voorposten stonden noordwaarts van Nouart. Het hoofdkwartier was te Barricourt. Vervolgens nam het zijnen intrek te Bayonville, een armoedig dorpje. Den 30sten Augustus werd de marsch voortgezet; op dien dag had de slag van Beaumont plaats, door welken de Franschen deels op Sedan, deels op Mouzon, op den rechteroever der Maas werden geslagen en het plan van Bazaine ter hulp te komen, moesten opgeven. Men had, zeiden wij, door de verschillende verkenningen en aanrakingen met den vijand, de overtuiging bekomen dat de Fransche armee zich tusschen Beaumont, Le Chêne of zuidwaarts dezer linie bevond. Een toeval was die inlichtingen komen bevestigen: in de portefeuille van een gevangen genomen Fransch stafofficier vond men de marschtableau, welke deze positiën opgaf. Men wist daarenboven van andere zijden, namelijk door de verkenningen der cavalerie van het 12de korps, in de richting van Stenay, dat de Franschen nog op geen enkel punt over de Maas waren gerukt. Den 30sten zou de Maasarmee te 10 uren over de linie Beauclair-Fossé, in de richting van Beaumont, opmarcheeren; de 3de armee trok met haren rechtervleugel over Buzancy, insgelijks op Beaumont en moest den aanval met twee korpsen ondersteunen, terwijl de overige korpsen der derde armee meer de richting op Le Chêne volgden. De marsch van het Maasleger was door vele moeilijkheden vergezeld; doch kloek toog de Duitsche krijger vooruit en zijne kalmte en vastberadenheid verwonnen alle hinderpalen. Generaal De Failly's korps lag noordelijk en zuidelijk van het stadje. Het was 1 uur toen de 7de en 8ste infanterie-divisies langs de zijde van het bosch de noordelijk gelegen divisie overvielen, en ook hier vinden wij weer de verzekering dat de Fransche zorgeloosheid zich door geen enkelen post had weten te beschermen. Waren de bevelen gegeven en niet nagekomen door de ondergeschikte bevelhebbers? Of wel was het hoofdkwartier de schuld van die onvergeeflijke nalatigheid? De Fransche divisie kon zich in de verwarring niet formeeren; zij beproefde wel is waar de batterijen te richten, doch de aanrukkende Duitschers wisten dit te verijdelen. De Franschen trokken op Mouzon terug en namen positie aan het bosch van Givaudeau, ten einde daar den aftocht te dekken. Op de hoogten tusschen het gezegde woud en Mouzon troffen zij versterking aan, namelijk van het korps Douay (7de) en Lebrun (12de). Ten oosten van Mouzon hadden de Franschen op de hoogten een aantal mitrailleuses in het vuur gebracht, en dit laatste hinderde den voortgang der 12de cavalerie-divisie, die bij Pouilly over de Maas was getogen. Het 4de armeekorps, links ondersteund door eene Beiersche brigade, rechts door de Saksische regimenten 101 en 108, gelukte er in den vijand achteruit te doen gaan en hem, in een gevecht dat van weerszijden bloedig was, bij Mouzon over de Maas te werpen. In het Maasdal rukte het Saksische grenadierregiment, ondersteund door eene batterij zware artillerie, voorwaarts, terwijl twee lichte batterijen, op de hoogte noordwaarts Létanne geposteerd, den marsch beschermden. De duisternis maakte een einde aan den bloedigen kamp, in welken 19 kanonnen en 8 mitrailleuses genomen, 3000 krijgsgevangenen gemaakt werden, en na welken een aanzienlijke voorraad van allen aard den Duitschers in de handen viel. Aan de Duitsche zijde waren de opofferingen groot. Het 4de armeekorps verloor een aantal opperofficieren, 3000 man aan dooden en gewonden; het 12de miste 3 officieren en 100 manschappen; het gardekorps telde in dien slag geene verliezen. Volgens de Preuss. Staatsanzeiger bemachtigde men 23 stukken geschut, welk cijfer het bovengenoemde wijzigt. De troepen bivakkeerden op het slagveld; de 8ste divisie bij het bosch van Givaudeau, de 7de noordelijk van Beaumont; het 12de korps bij Létanne en de 12de cavalerie-divisie bij Pouilly. Zooals wij reeds gezeid hebben, door den slag van Beaumont moest Mac-Mahon van den noodlottigen tocht op Metz afzien en trok hij op Sedan terug, om er een graf te vinden. Het was trouwens van dien slag tot aan Sedan een gedurig achteruitgaan, om dikwijls geen ander woord te bezigen. Het Fransche leger was geknakt, gebroken, ontmoedigd en reeds den 31sten vluchtte een deel van | |
[pagina 127]
| |
De Failly's zoo geteisterd korps over de Belgische grenzen en legde er de wapens neer. Een deskundig officier merkt op, dat reeds na de schermutseling van Nouart, de keizer en de hertog van Magenta klaar en duidelijk hadden moeten bemerken dat de beweging in de richting van Metz, door Parijs opgelegd en met tegenzin aangenomen, hun ondergang moest zijn. In stede van dien dag (29sten) op den rechteroever der Maas en op Carignan te trekken, zooals zij deden, hadden zij integendeel eene westelijke richting moeten inslaan ten einde de omtrekkende beweging der Duitschers te ontduiken, welke de prins van Pruisen tegen den Franschen rechtervleugel richtte. ‘Zoodoende hadden zij Parijs moeten trachten te bereiken, gedekt door de Aisne en de Oise, de éenige weg die hun nog overbleef om een terugtocht op de hoofdstad te bewerken.’ Terwijl de prins van Saksen te Beaumont het korps van De Failly verpletterde, zette de prins van Pruisen zijne omtrekkende beweging voort, welke voor doel had, zegt het Pruisisch rapport, den vijand te Sedan in te sluiten en hem te dwingen zich over te geven of op Belgisch grondgebied te vluchten, waar hem echter eene aanzienlijke krijgsmacht wachtte, vast besloten haren plicht te doen indien hij de wapens niet neerlegde. Wij gaan nu nog voor een oogenblik naar de Fransche zijde over, om te zien in wat toestand het leger zich daar bevond. Terwijl het korps van Douay, door de Beieren achterna gezeten, bij Remilly over de Maas trok, moest, zooals wij weten, dat van De Failly dien overtocht bij Mouzon bewerken, daarin verhinderd door den wakkeren prins van Saksen. De tegenwoordigheid der Duitschers te Grandpré en Buzancy had den overtocht der Maas bij Stenay voor de Franschen onmogelijk gemaakt en slechts door snelle marschen zou men er in gelukken deze rivier tusschen Mouzon en Sedan over te trekken. Den 29sten haastten zich de vier korpsen de hun aangeduide punten te bereiken. Helaas! het mocht niet allen gelukken. Het 12de korps van La Besace oprukkende, bereikte Mouzon over de Maas; het 1ste, met het hoofdkwartier van Le Chêne, bereikte slechts Raucourt. Generaal Lebrun was er in gelukt over de Maas te geraken en had positie genomen te Carignan. ‘Het 5de korps,’ zegt De la Guéronnière, ‘werd in zijnen marsch tegengehouden. Twee divisiën, die van Guyot de Lespart en Goze, hevig in de flank aangetast, hadden een gevecht van vier uren moeten onderstaan. Na een nachtmarsch bereikte de divisie Labadie, in achterho ede gebleven, te 7 uren des morgens het korps. Het 7de korps langs enge en moeilijke wegen marcheerende, waar het door eenige schermutselingen verscheidene uren moest verspillen, kon het aangewezen punt niet bereiken, namelijk La Besace. Het bleef des nachts te Oches - rampzalige vertraging, welke zeer nadeelig moest zijn aan de beweging van den maarschalk. Den 30sten moesten de drie korpsen, op den linkeroever gebleven, ten allen prijze de rivier overtrekken; het 5de korps te Mouzon, het 7de te Villers, het 1ste te Remilly. De cavalerie moest den marsch van het 1ste korps op Remilly, van het 5de op Mouzon dekken. De Pruisen wisten dat zij in de nabijheid der Fransche armee waren en rekenden er op haar in den loop van den dag aan te vallen. Reeds bij het krieken van den morgen hadden zij een versnelden marsch begonnen. Te 9 uren hoorde men het kanon der Pruisen, in de richting van Oches. Het beschoot den staart der convooien van het 7de korps. Generaal Douay had Oches bij het aanbreken van den dag verlaten hij sleepte door de meest moeilijke wegen 1500 rijtuigen achter zich, bespannen met afgebeulde paarden, en eene lengte van vijftien kilometers langs de baan hebbende. De maarschalk kwam in persoon het bevel hernieuwen, dat men ten allen prijze te Villers, waar men eene schipbrug over de Maas geworpen had, de rivier moest overtrekken. Te halfeen hoorde het hoofd der kolonne van het 7de korps, op zijne rechterzijde, een hevig kanonvuur en bemerkte terzelfder tijd de vlammen en de rookgolven der in brand gestoken dorpen. Het 5de korps moest in een ernstig gevecht gewikkeld zijn. De vijand zat generaal Douay te dicht op de hielen, en deze was daarenboven op twee of drie uren afstand van de onderstelde plaats van het gevecht verwijderd: te verre dus om zijnen marsch te staken. Hij moest daarenboven aan het onwankelbaar bevel gehoorzamen, hetwelk hem oplegde dien dag ten allen prijze over de Maas te marcheeren. Eenige kilometers verder vielen groepen infanteristen, die op de vlucht geslagen waren, in zijne gelederen; het waren soldaten der divisie Conseil-Dumesnil, welke een convooi op Mouzon escorteerden en door de Beieren verstrooid werden. De laatsten zaten het 5de korps op de hielen. Generaal Douay verhaastte zijn marsch en bereikte te 5 uren Beaumont. Vreezende dat de brug van Villers in de macht des vijands was, maakte hij links eene omwending op Remilly, waar hij te 7 uren aankwam en positie nam in afwachting zijner beurt om over de rivier te rukken. Reeds weergalmde ten allen kante rondom de stellingen, door de Franschen ingenomen, het kanon. De onafzienbare massa troepen, voertuigen en paarden, die Remilly en den omtrek opvulden, poogden den overtocht te bewerken langs een brugje, waarop twee man in 't front konden voortgaan. Dit brugje was samengesteld uit afdammingen op de twee oevers, eenige pontons en eenige zware en lichte balken, waarop een vloer van twee meters breed, reeds door eenige centimeters water overdekt, ten gevolge eener overstrooming opwaarts de rivier. Slechts te 10 uren des avonds kon het 7de korps langzaam en moeilijk den overtocht beginnen; de manschappen liepen elkander op het enge brugje in den weg; de rijtuigen, de artillerie-fourgons vielen van de pontons of van de afdammingen in het water. Nooit kon die massa volk in zoo weinige uren den overtocht bewerken. Wat zich des morgens nog op den oever der rivier bevond, zou zonder verdediging door de Pruisische artillerie verpletterd worden, welke laatste zich op de hoogte vestigde, die de rivier bestreek. Te 2 uren besloot generaal Douay zijne 2de divisie infanterie, zijne cavalerie en reserve-artillerie op Sedan te doen marcheeren en hiervoor den weg, die langs den linkeroever loopt, aan te duiden. Hij hoopte in weerwil van dien omweg, in den loop van den dag Mouzon en Carignan te bereiken. Welnu, op drie kilometers afstand van dien overtocht der Beresina - daargelaten de ijsschotsen - tegenover Bazeilles, was de spoorwegbrug vrij. De vijand maakte er den volgenden dag wel gebruik van voor den overtocht; maar niemand in den staf wist deze brug bij ons in nood verkeerend leger aan te wijzen. Geen enkel officier was, naar het scheen, met die topographische bijzonderheid bekend; niemand had daaromtrent inlichtingen bij de bewoners der landstreek genomen; geen enkel éclaireur had die brug op drie kilometers afstand ontmoet en gesignaleerd.’ Wij laten die zware beschuldiging ten laste van den schrijver; doch de onnoemelijke fouten en zorgeloosheden, waaraan de bevelhebbers in dien oorlog zich schuldig maakten, doen ons overhellen aan dat gezegde geloof te slaan. Het 1ste korps was des morgens tusschen 9 en 10 uren, te Villers en Mouzon over de rivier gemarcheerd, en bereikte omstreeks 4 uren Carignan. Zoo gelukkig was het 5de niet. Na een vermoeienden nachtmarsch sloeg het te 7 uren zijn kamp voor Beaumont op. Het korps was gekommandeerd door generaal Failly, die in het opperbevel door generaal De Wimpffen moest vervangen worden. Deze was zelfs reeds op weg om het bevel op zich te nemen, getuige een in de papieren der Tuileriën gevonden depêche uit Mézières (30 Augustus 1870, 18 u. 5 m. des morgens). Hij hoopte, zeide hij daarin, des avonds te Carignan aan te komen. De Failly had den vorigen dag een hevigen aanval onderstaan; hij wist dus dat de vijand hem van nabij vervolgde; hij sloeg zich neer voor het dorp en volgens verklaring van een ooggetuige werden de eerst noodwendige voorzorgen, ter bescherming van zijn kamp, niet genomen. Er werden zelfs geene éclaireurs uitgezonden om den omtrek te verkennen. Die lustige, vroolijke, onbezorgde Franschen!.... De soldaat had alle wapenrusting, sommigen zelfs den uniform- | |
[pagina 128]
| |
jas afgelegd; veler geweren waren losgeschroefd om gezuiverd te worden; de paarden waren ontzadeld; de manschappen fourageerden; de turco's dansten op nationale wijze, hetgeen de boeren uit den omtrek, dielevensmiddelen aanbrachten, hartelijk deed lachen. De tenten werden opgeslagen, want men meende dat men voor Beaumont wel een ganschen dag zou gekampeerd blijven. Gezicht op de vesting Lützelstein.
Gezicht op de vesting Lichtenberg.
De bivakvuren vonkelden heinde en ver, de soep kookte en te 3 uren zou zij gegeten worden: - kortom, er heerschte eene volledige gerustheid in het kamp, waarvan de generaal het voorbeeld scheen te geven. Hoe deze in die zorgeloosheid verkeerde is inderdaad niet te begrijpen. Des te meer haart die zorgeloosheid verwondering, daar De Failly in zijn rapport aan den opperkommandant, gedagteekend 29 Augustus, hulptroepen vroeg ingeval de vijand hem mocht aanvallen. Die aanval had dan ook welhaast plaats. Gezicht op de vesting Bitche.
Zoo onverwachts als een bliksemstraal de lucht doorklieft, vielen de kogels van de hoogten in het Fransche kamp. De verwarring was onbeschrijfelijk. De soldaten wierpen potten en ketels weg, kleedden zich zooveel als mogelijk, grepen naar het geweer en vingen den strijd aan. De troepen hadden geene officieren, de officieren snelden naar hunne korpsen, de artillerie stond verlaten en men liep om generaal De Failly te verwittigen, die, zegt men, bedaard een kopje koffie dronk... Het is licht begrijpelijk dat men er niet in gelukte zich teformeeren en eene bepaalde tactiek aan te nemen. De kogelregen van de hoogten was al te verpletterend, de verwarring in de Fransche gelederen al te groot. De moedigsten die vooruitsnelden, vielen, de twijfelaars deinsden achteruit, het overige sloeg op de vlucht - eene vlucht waarvan men zich geen denkbeeld kan vormen. Belangrijk is het hier ons, in dit geval, nogmaals aan den kant der Duitschers te plaatsen en eene gebeurtenis aan te halen, die de zorgeloosheid in het Fransche kamp ten duidelijkste bewees. Kapitein Von Stückradt was van Bayonville naar Beaumont op verkenning gezonden; hij was slechts door zes of zeven huzaren vergezeld. In het bosch, la Folie geheeten, stiet hij op eene Fransche patrouille. Na eenige schoten gelost te hebben, trok laatstgemelde echter achteruit en kapitein Von Stückradt zette zijne zending ongehinderd voort. Toen de Pruisische patrouille op den zoom des wouds gekomen was, zag zij onverwachts een Fransch legerkorps voor zich, wier soldaten welgemoed bezig waren hun middageten te koken. ‘Geen enkele post bewaakte het kamp.’ Meer dan dat: de Duitsche officier merkte op dat de patrouille, welke hij in het bosch ontmoet had, de nadering der Pruisen in het kamp ver- | |
[pagina 129]
| |
Gevecht en verbandplaats bij Nouart, op 29 Augustus 1870.
| |
[pagina 130]
| |
kondigde; doch hij kreeg te gelijker tijd de overtuiging dat men zich zeer weinig of niet om dat nieuws bekommerde. Voorzichtigheid was echter een eerste plicht aan de Duitsche zijde. Man voor man schoof, zich achter boom- en houtgewas zooveel mogelijk verbergend, voorbij en eens buiten het oog, ijlden de Pruisen naar hun leger, om er bericht te geven van hetgeen zij gezien hadden. Daar werd het nieuws beter opgenomen, en geen wonder! De artillerie werd afgezonden en welhaast schokte het kanongedonder de Franschen uit hunne zorgeloosheid. Het hagelde, zoo als wij gezegd hebben, granaten op het legerkamp en deze brachten eene algemeene verwarring teweeg. De 7de en 8ste divisiën kwamen welhaast opdagen, en het leger van De Failly nam ijlings de vlucht. De verwoesting welke het slagveld opleverde, was groot, ontzettend. De verrassing was alom duidelijk zichtbaar: Chassepots stonden nog in rotten, paarden nog gebonden; vele dooden en gewonden waren ongewapend, een bewijs dat zij zonder tegenstand werden neergeschoten. Verder lagen de tenten neergeworpen en vertrapt. Bagage, wapens, ketels, ransels, patroontasschen waren heinde en ver gestrooid. De officieren, zegt een Duitsch schrijver, schijnen groote liefhebbers van sardines à l'huile te zijn geweest, dewijl een groot getal dezer doozen op het slagveld verspreid lag. Een aantal dooden, waarvan het getal Duitschers gering was, overdekte het veld. De laatsten bemachtigden bagages van allerlei aard, vele wapens, veel voorraad, een aantal muildieren - kortom, gansch het kampement van het 5de korps. De Franschen telden 1500 dooden en gekwetsten; zij lieten daarenboven 3000 krijgsgevangenen en 25 kanonnen in de handen des vijands achter. Gelukkig nog kwam er eene Fransche brigade en eene divisie cavalerie van den tegenovergestelden oever, en door den maarschalk afgezonden, opdagen en deze beschermde het overschot van De Failly's leger, dat alsdan den rechteroever bereiken en zich, beschermd door het 12de korps, herinrichten kon. De kreet van ‘wij zijn verraden!’ lag andermaal op ieders lippen. Ja, verraden zooals op vroegere punten, door de Fransche nalatigheid! 't Was de laatste dag dat generaal De Failly kommandeeren zou: wij hebben hooger gezien, dat generaal De Wimpffen op weg was zijne plaats in te nemen. In den avond van den slag, zoo noodlottig voor het Fransche leger, en toen versche troepen andermaal over de rivier getrokken, de vluchtenden te hulp kwamen, stond de kroonprins van Saksen met zijn staf op eene der hoogten, welke gansch de uitgestrektheid van het slagveld bestreek. Hevig was nog de strijd en het vuur der Franschen, vooral de mitrailleuses, bracht eene ijselijke verwoesting in de Duitsche gelederen teweeg; doch met kalm en vast oog schouwde de Saksische prins over het slagveld heen, reeds verzekerd dat de avond het bloedige dagwerk naar wensch zou bekronen, al moest men dan ook, ten gevolge van het hevige Fransche vuur en den vallenden avond, de vervolging staken. Langs den oostkant van Mouzon stormden de Franschen in de richting der Belgische grenzen weg, een langen sleep van dooden en verdronkenen achterlatende; want honderden vielen in de Maas en vonden er den dood - arme jongens, die tevergeefs een oogenblik kermend en huilend de armen boven het water uitstrekten en toen voor altijd in den diepen waterschoot verdwenen.... Andere gedeelten der Fransche armee volbrachten den terugtocht in betere orde; doch Mac-Mahon, de moeilijkheid van den tocht door het bergachtige land inziende en wel wetende hoe de Duitschers in snelheid van marsch het op hem afwonnen, had eene aanzienlijke hoeveelheid krijgsvoorraad en proviand achtergelaten, die hij voor het leger van Bazaine onder Metz aanvoerde en had alzoo zijn marsch aanzienlijk verlicht. Den 31sten Augustus hadden er een aantal kleine voorpostengevechten plaats, en het 5de en 11de korps Duitschers, vereenigd met die welke te Beaumont gezegevierd hadden, togen over de Maas en omsingelden meer en meer het Fransche leger. En morgen.... Morgen, den 1sten September zou de groote dag zijn. De uitslag van dat verschrikkelijk morgen kon niet twijfelachtig wezen. De stellingen waren gekozen: de spelers gereed, de voorhang van het bloedtooneel moest slechts opgetrokken worden om het drama te zien afloopen.... ‘Ik schrijf in zoo grooten haast,’ zegt de meergemelde correspondent van de Daily News, den avond vóór den slag voor Sedan, ‘ik schrijf te midden van zooveel geraas, confusie, stof van voetgetrappel, dat het moeilijk is een klaar denkbeeld te geven van alles wat om mij heen voorvalt. Op een schoonen Augustusdag, den laatsten van de maand, heet, droog en stofferig, zal een groot technisch drama tot ontknooping komen. ‘Hoe schetteren de trompetten, als de cavalerie (3de legerkorps) door de straten van het dorp klettert en ratelt. Houdt dat gerij dan nooit op? En al die bataljons infanterie, warm en bestoven; een geheel leger is sedert hedenmorgen, den gedenkwaardigen dag van dien geforceerden marsch, hier doorgetrokken. Om duidelgker te spreken, de Fransche marsch van Reims naar Metz en Thionville (Diedenhoven) is door eene beweging van het 12de en het 4de korps in het front van den vijand belet; zijn rechtervleugel is door verwonderlijk snelle marschen van het leger van den kroonprins bedreigd. Stel u twee wegen voor, die bijna parallel loopen, de een veel meer noordwaarts dan de ander. Die van Châlons naar Metz is de eerste, die van Reims naar Thionville is de tweede. De Franschen schijnen Châlons te hebben verlaten, met openstelling van den weg naar Parijs, opdat zij den meer noordelijken, den tweeden weg naar Metz konden inslaan. Er bestaat geen reden om te gelooven, dat zij er niet ernstig op bedacht waren zich er door te slaan en dat vier legerkorpsen onder het bevel van den keizer stonden. Zij waren echter bedrogen in hunne vooronderstelling, dat de voorwaartsche beweging gemakkelijk kon worden uitgevoerd, vóórdat de kroonprins hun op de hielen was. Nooit werden plannen beter gemaakt dan die door den kroonprins met den chef van zijn staf, generaal Blumenthal. Vele dagen geleden was die geheele manoeuvre, om de Fransche linie te vernielen door ze om te trekken, linkerschouder vooruit, reeds in het hoofdkwartier geregeld. Men berekent, dat met bijna bovenmenschelijke pogingen in de wijze van marcheeren, het 5de en 11de Pruisische korps, de Beieren en de Wurtembergers, zich zoo zouden kunnen concentreeren om het Fransche plan, Metz te bevrijden, onmogelijk te maken. Aan het 6de korps was het haast onmogelijk op de bestemde plaats tegenwoordig te zijn - dat wil zeggen om tijdig genoeg den grooten cirkel westwaarts af te leggen; maar het zou gereed zijn de linkerflank van de Duitschers te beveiligen, en de Wurtembergers ter hulp te komen, als zij in gevaar mochten verkeeren. De val werd geheel gereed gemaakt; het was eene herhaling van het uitsluiten der Fransche krijgsmacht in Metz; maar het was thans ernstiger voor die zich in den kring bevonden. De Belgische grens was de rots, waartegen zij in geval van eene neerlaag hun hoofd moesten stooten. De Belgische en Luxemburgsche grenzen zijn niet ver van de stelling die wij thans innemen. Eene groote neerlaag, een hevige strijd, eindigende met eene overwinning voor Pruisen, en het geheele Fransche leger, bagage, artillerie en alles kan gedwongen worden, op Belgisch grondgebied de wijk te nemen. Ik spreek daarom eenigszins uitvoerig over de groote uitsluiting der Franschen en de bewonderenswaardige geforceerde marschen van het leger van den kroonprins, om een slag te beschrijven die allerverschrikkelijkst was. Het naaldgeweer is misschien even goed als de chassepot, maar welk wapen ook de voorkeur moge hebben, het lijdt geen twijfel dat de onvermoeide marschen en de standvastigheid der Pruisen meer hebben gedaan tot het verkrijgen van die goede resultaten voor koning Wilhelm, dan al het geweervuur. Eerst wadende door regen en modder, later begunstigd door beter weder met stof in plaats van klei, heeft het derde leger den vijand omsingeld. Waren de Franschen sterk genoeg geweest om ten zuiden van Vitry een observatie-leger van 60- a 80,000 man te hebben, dan had dit omtrekken der Pruisen kwalijk kunnen ge- | |
[pagina 131]
| |
schieden. Maar de kroonprins heeft het kleine gevaar van een aanval op zijne achterhoede door slecht georganiseerde troepen niet geacht, en met het 6de korps, dat de linkerzijde dekte, stond hij vlak voor Mac-Mahon. Er was hard marcheeren noodig om het punt te bereiken, van waar wij gisterenmorgen uitreden, om het optrekken tegen de Fransche stelling te zien; alles in de beste orde. De bajonetten der infanterie glinsterden in den zonneschijn. Stel u voor eene rij heuvels, omgeven door dalen vol gewapende mannen; de lange, rechtloopende straatwegen met vliegende treinen artillerie en eene groote massa cavalerie. Het geheele land zuidelijk van Beaumont naar Lachêne was overdekt met Duitsche troepen.’ Gansch de landstreek door heerschte eene onbeschrijfelijke paniek. Iedereen dacht aan vluchten. De dorpen waren ledig, de huizen van alles wat draagbaar was beroofd. Al de wegen, die naar het Belgische grondgebied leidden, waren door vluchtelingen van allen stand en allen ouderdom overdekt. Zij zochten in het onzijdig land bescherming tegen den dood en de verwoesting. Men vluchtte bij dag en bij nacht, en niet zelden als de ongelukkigen het hoofd omwendden, zagen zij aan den donkeren horizon een gloeiende stippel - misschien hun dorp, hun vaderhuis dat in brand stond. Hartverscheurend zijn de tooneelen, welke zich op de Belgische grenzen opdeden. De hardvochtigste moest weenen met de weenende moeders en kinderen, met de grijsaards onder den last der jaren gebukt. Velen waren van alles beroofd en zij die in hun vaderland welgestelde burgers en landbouwers waren, bedelden nu op vreemd grondgebied een stuk brood. België heeft in het lenigen der rampen, welke de bevolking van Frankrijk troffen, zich uiterst menschlievend getoond en den waren en blijvendsten roem verworven - dien der weldadigheid, op welken geen bloedsmet kleeft. Het heeft zijne onzijdigheid op eene treffende wijze bekrachtigd door geene partijen te kennen en allen, Franschen en Duitschers, even liefderijk op te nemen. Daarvan gaf vooral het Vlaamsche land later een schitterend bewijs. Hebben de Pruisen beweerd dat hunne gekwetsten in België slecht behandeld werden; betichtten zij zelfs de katholieke geestelijkheid het vuur des haats tegen hen aan te blazen - dan zullen zij nu gewis tot betere en rechtvaardiger denkwijze gekomen zijn en weten, dat de moeilijkheden tusschen de Pruisische gekwetsten en de Waalsche bevolking veelal voortkwamen uit gemis aan onderling verstaan. Deze kende de taal van genen niet. Bij de Vlaamsche bevolking werd die moeilijkheid ten eenenmale weggenomen: Neerduitsch en Hoogduitsch zijn zustertalen. De Pruisen zullen ook moeten overtuigd zijn dat de katholieke geestelijken, wel verre van tot hatelijkheden aan te drijven, integendeel het voorbeeld der liefdadigheid voor allen gaven en onvermoeid in opofferingen van allen aard waren. Voorwaar, zij mochten zeggen: L'amour, l'aumône et la prière
Ce sont là nos armes de guerre.
Dat de sympathie voor de Franschen in de Belgische grensdorpen tamelijk levendig was, laat zich gemakkelijk begrijpen: iedere grens draagt een gemengd karakter, voortspruitende uit het gemeenschappelijk verkeer, de banden van bloedverwantschap en dikwijls gemeenzaamheid van belangen; doch die sympathie heeft zich nooit in stootende vijandelijkheid lucht gegeven en mocht zulks gebeurd zijn, dan zal bij het onderzoek blijken dat de Pruisische ‘stolz’ daarvan schuld droeg. In de gebeurtenissen van den 31sten Augustus en ook den 1sten September komt Bazeilles voor, een schoon en bloeiend dorp, dat voortaan eene scherp aangeduide plaats in de geschiedenis van 1870-71 beslaat, niet alleen om de moorddadige gevechten die er geleverd werden, maar ook ten gevolge der zware beschuldiging welke daar tegen de Beiersche troepen oprees. Wij zullen deze bloedige episode in haar geheel verhalen, ofschoon het laatste gedeelte daarvan de groote gebeurtenis éen dag vooruitloopt. Den 31sten waren de Beieren te Remilly in gevecht gekomen en hadden de Franschen, na een langdurig geschutvuur, uit die plaats verjaagd. Zij naderden daarna de Maas om eene brug tegenover Bazeilles te leggen, evenals het 11de en het 5de korps deden, het 11de op duizend meters stroomafwaarts van Donchery, het 5de op de hoogte van Dom-le-Mesnil. De Wurtembergers hielden Boutancourt en het 6de korps - 't is de eerste maal, merkt de luitenant-kolonel Van de Velde op, dat wij van een 6de korps in het leger van den koninklijken prins van Pruisen hooren gewagen - bleef tusschen Attigny en Le Chêne in reserve; terwijl het leger van den Saksischen kroonprins de twee oevers der rivier bezette, ter hoogte van Mouzon en, in den avond van den 31sten, het gros van dat leger op den rechteroever ten westen van Mairy, te zamen trok. Weinige dagen na den 1sten September deelde de Gazette de France omtrent Bazeilles een brief mee, geteekend ‘de hertog van Fitz-James’, die een kreet van afschuw en verontwaardiging gansch de wereld door deed opgaan. De hertog had Bazeilles bezocht en was dus ooggetuige van de daar gepleegde verwoesting geweest. De bewoners van het dorp, in hun uniform van nationale garde, waren de Fransche armee, bij de verdediging van haard en land, ter hulp gekomen. Dat was ontegenzeglijk hun recht! ‘De Beieren en Pruisen,’ zegt de hertog, ‘om de bewoners te straffen, dat zij zich verdedigd hadden, staken het dorp in brand. Het meerendeel der nationale garden was gedood; de bevolking hield zich schuil in de kelders: vrouwen, kinderen - allen zijn verbrand. Van de 2000 inwoners blijven er nauwelijks 300 over; zij zeggen dat zij de Beieren gansche familiën in de vlammen zagen terugdrijven en de vrouwen fusilleeren welke de vlucht wilden nemen. Ik heb met eigen oogen de rookende puinen van dat ongelukkige dorp gezien. Geen huis staat nog recht. Een reuk van gebrand menschenvleesch grijpt u in de keel. Ik heb verbrande lijken zien liggen op den dorpel hunner deur. De oorlog heeft zijn streng karakter; maar er worden hem ook regelen, gegrond op de wetten der eer en der menschelijkheid, voorgeschreven. Die wetten, Beierlingen en Pruisen die te Bazeilles stondt, hebt gij geschonden; gij hebt uwe overwinning geschandvlekt. Ik doe een beroep op de wereld, op de geschiedenis, die u oordeelen zal. Ik vraag u, of gij het als een recht erkent, kinderen en vrouwen in een dorp te dooden, wier bewoners, u ziende aankomen, hunne haardstede en hun vaderland verdedigden. In allen gevalle is de nationale garde eene regelmatige macht, zoo regelmatig als de vierde of vijfde ban uwer landweer. Zelfs, krachtens dit verschrikkelijk stelsel, hadt gij het recht niet Bazeilles in brand te steken; gij hebt dus gedood om te dooden; gij hebt u gedragen als wilden, niet als soldaten.’ Een brief uit Bazeilles, gedagteekend den 13den September en welke de onderschrijving draagt: ‘in naam der inwoners van Bazeilles,’ bevestigt wel is waar de verwoesting van het schoone dorp, doch de talrijke moorden waarvan Fitz James gewaagt, treden daarin niet op het voorplan. ‘Van ons dorp Bazeilles, zoo wordt er geschreven, hetwelk voorheen zoo aanlokkelijk en aangenaam was, blijft er nog slechts assche over. Gij kunt u geen denkbeeld vormen van de verschrikkelijke verwoesting, welke rondom ons heerscht. De weg is overdekt met weenende familiën, welke door een glimp van hoop geleid, de plaats komen weerzien waar hunne woning heeft gestaan. Verscheidene dezer ongelukkigen, welke er niet toe kunnen besluiten hun dorp te verlaten, bouwen houten hutten, in welke zij hopen den winter, die, zeggen zij, niet streng zijn zal, door te brengen. Anderen zoeken naar een vader, eene moeder, een vriend welke onder de puinen begraven liggen. Vroeger lachten de gelukkige en blozende aangezichten u toe, thans ziet men slechts bleeke en bedroefde wezens, welke u schijnen te zeggen: “geeft ons brood!” Vroeger gingen er kooplieden door de straten; thans ontmoet men er grafmakers, welke in allerijl hunnen arbeid gaan verrichten. Vroeger hadden wij zuiver water; thans hebben wij slechts water, vergiftigd door de rompen der dieren, welke door den vijand in de putten geworpen zijn. Vroeger zaten onze grijsaards in den hoek van den haard; thans vragen zij eene aalmoes aan den hoek van dezen of genen muur. Kortom, overal bespeurt men de afschuwelijkste verwoesting en de diepste ellende.’ | |
[pagina 132-133]
| |
Kroonprins Albert van Saksen, opperbevelhebber der Maasarmee.
Aan den avond van den slag bij Beaumont, op 30 Augustus 1870. | |
[pagina 134]
| |
Heeft de briefschrijver uit vrees voor de vreemde bezetting, gezwegen over de moorden die volgens den hertog van Fitz-James te Bazeilles gepleegd werden? Of waren de bewoners beter ingelicht dan de hertogelijke schrijver? Een brief, door een Fransch hoofdofficier aan een Belgisch blad gericht, zou aan de eerste onderstelling doen denken. Bij de reeds gekende wreedheid, den Duitschers ten laste gelegd, voegt de officier, welke zich echter niet noemt, maar die zegt te Bazeilles geboren te zijn, het volgende: ‘De heer Henriot, maire van dit dorp, werd met de wapens in de hand overvallen, terwijl hij zijn eigendom verdedigde, een oud verblijf waar, volgens de overlevering, Turenne werd grootgebracht. Zijne dappere vrouw, welke haren echtgenoot trachtte te redden, schoot eene pistool op de Pruisen af. Beiden werden onmiddellijk op de openbare plaats verbrand.’ Van die laatste feiten vinden wij echter later geen gewag meer gemaakt. De correspondent der Pall Mall Gazette was niet minder beschuldigend. ‘De hoop assche’, zegt hij, ‘welke thans het vroeger zoo bloeiende dorp aanwijst, is reeds door meer dan één Engelschman gezien en beschreven. Allen hebben de verkoolde mannen-, vrouwen- en kinderlijken, naast die van varkens, schapen, hoorndieren en paarden zien liggen, en eenigen hunner hebben, twee dagen later, Duitsche soldaten naast de nog rookende lijken zoo gerust zien eten en slapen, alsof zij bij het bivakvuur zaten. En deze koude en vooraf beraamde uitvoering van verscheiden honderden familiën en huizen, was het gevolg van een gerucht, volgens hetwelk een persoon uit een venster op de Duitsche soldaten zou geschoten hebben. Het huis aangeduid zijnde, waaruit dit schot gelost was, werden de eigenaars, eene vrouw van 56 en een man van 60 jaren, aan elkander gebonden, door gansch het dorp gesleept en gefusilleerd. Hetzelfde lot was aan een priester voorbehouden en hij werd evenals de twee voorgaande doodgeschoten, omdat er gezegd was dat er iemand uit de kerk op de soldaten zou geschoten hebben.’ Bazeilles leverde inderdaad een verschrikkelijk gezicht op en dagen nadien huiverde de bezoeker nog bij het zien van die zwartgeblakerde en nog rookende muren; die bouwvallen, welke ten deele menschenlijken bedekten; die eindelooze verwoesting van allen huisraad en gereedschappen. Men huiverde bij hetgeen de overgebleven inwoners vertelden omtrent het aanhouden, boeien, wegvoeren, mishandelen en fusilleeren van een aantal inwoners en onder den indruk der verschrikkelijke verwoesting, geloofde men alles, zelfs datgene wat strijdig was met officiëel bekende opgaven. Wij nemen echter aan dat de Duitschers er vreeselijk hebben huisgehouden; doch het past ook dat wij hun, ter weerlegging, het woord geven. Herman Voget verhief zich schier onmiddellijk in de Allg. Zeitung tegen den brief van den hertog van Fitz-James. Hij ook had het rookende dorp en de dooden gezien, en meer dan eens was het hem onmogelijk te onderscheiden of de verbrande en verkoolde lijken die waren van Duitschers of van Franschen. Niet zelden herkende hij eenig overschot van de Beiersche uniform. Met eigen oogen heeft hij gezien dat een bewoner der streek, geholpen door zijne vrouw, een gewonden Beierschen soldaat van de straat in een brandend huis trachtte te sleepen; hij heeft gezien dat die twee misdadigers door de toesnellende kameraden in den vuurpoel werden gestooten. Reeds den 31sten Augustus werden de huizen aan de Maas, die tot schutweer aan de Franschen dienden, door de Beiersche artillerie in brand geschoten. Dat was eene strategische noodwendigheid. De huizen van het dorp Bazeilles dienden aan de Franschen tot batterijen. Honderden Beieren waren reeds dientengevolge gewond, toen er bevel gegeven werd die gebouwen in brand te steken. De pionniers voerden dit bevel uit. Zijn er in dezen brand vrouwen en kinderen omgekomen, die in de kelders gevlucht waren? Dit is, zoo besluit Herman Voget, moeilijk te zeggen. De verdediging van Bazeilles was aan de Fransche mariniers opgedragen; zij volbrachten hunnen last met heldenmoed. Eindelijk moesten zij voor de Beieren wijken. De in de huizen achtergebleven inwoners eerbiedigden de vlag van het Roode Kruis niet; ze schoten zelfs op een ziekedrager. Het getal van 1700 personen, die in de vlammen zouden omgekomen zijn, volgens opgave van den hertog van Fitz-James, is voor het minste een twintigste overdreven, en Voget loochent dat de Beieren gansche familiën in de vlammen gestooten en vluchtende vrouwen zouden doodgeschoten hebben. Hij zelf heeft een Beiersch soldaat gezien, die eene oude vrouw, welke in de straat gevallen was, met eene teug uit zijne veldflesch laafde en haar hielp het pak op te tillen dat zij redden wilde. Volgens de Kriegs-Chronik was Bazeilles de sleutel der Fransche stelling, en volgens verklaring van Fransche officieren zelf was het voor de Duitschers hoogst noodig in het bezit dezer stelling te geraken. Generaal Von der Tann voerde het bevel over het 1ste Beiersche legerkorps, met den aanval belast. Bazeilles was verdedigd door 6000 marine-infanteristen, die tot het korps van Lebrun behoorden. Des morgens te 4 uren rukte de voorhoede op; een dikke nevel hing over den omtrek. Welhaast ving het vuur aan. De groote, sterke steenen huizen van het dorp werden voet voor voet benaderd en eerst na zes uren strijd, in welken schier gansch het 1ste Beiersche korps gewikkeld was, gelukte het den Duitschers het dorp in bezit te nemen. De breede hoofdstraat, de zijstraten, het kasteel Monville en zijn park waren voortreffelijke stellingen geweest voor de met kanonnen en mitrailleuses ondersteunde verdediging; doch ook de Beiersche artillerie, die op de hoogten noordoostelijk van Bazeilles stond, beschoot niet minder hevig de tegenpartij. Het ontbreekt in den oorlog niet aan schrikbeelden, zegt de Chronik; in de bloedige worsteling rond het dorp Bazeilles, aan welke ook de inwoners des oords, mannen en vrouwen, deelnamen, deden er zich van de allergruwzaamste op. De omtrek leverde in den avond na den slag een treurig gezicht op. Hier was eene rij huizen afgebrand en hunne zwartgeblakerde muren deden zich als een puinhoop voor; soms sloeg de vlam nog fel op, en in de straat en voor de gebouwen lagen stapels dooden en gewonden, neergeslagen door het moorddadig kanonvuur of geveld door de vér dragende geweerkogels. Nog andere ongelukkigen hadden den dood in de vlammen gevonden. ‘Soldaten en dorpelingen lagen dood naast elkander. Het was eene plaats waar van beide zijden de ontketende hartstocht zijne offers had geëischt. De hevigste aanklachten hebben daaromtrent in de Fransche en zelfs in eenige Engelsche dagbladen, tegen het Duitsche oorlogvoeren plaats gevonden, als zouden de Beieren zich hier, zonder gewichtige reden, aan de grootste gruweldaden tegen onschuldige dorpbewoners hebben plichtig gemaakt. De verwoesting des dorps en de aanval tegen zijne bewoners was eene daad van verwering uit nood. Het is vooreerst natuurlijk dat in den oorlog eene plaats, door deze partij bezet en door gene bestormd en met artillerievuur beschoten, min of meer beschadigd wordt, en zelfs Fransche officieren hebben luidop verklaard, dat het bezit van Bazeilles, als zijnde eene der belangrijkste stellingen van Mac-Mahon, den Duitscher noodzakelijk was voor zijne zegepraal. Het werd daarom ook van de Fransche zijde zoo hardnekkig verdedigd, door de Beieren met alle krachten aangegrepen; het moest dus wel deels vernield worden. Dat is een der beklagenswaardige gevolgen des oorlogs. Ten tweede, en dit hoofdzakelijk, zijn vele der in het dorp gedrongen Beieren, alsmede ziekendragers, welke de gewonden naar de verbandplaatsen wilden dragen, op eene verraderlijke wijze door de dweepzieke dorpelingen neergeschoten. Het is licht begrijpelijk dat eene dergelijke handelwijze de Beiersche soldaten ten hoogste verbitteren moest. Zij stormden de huizen binnen, uit welke de verraderlijke schoten gelost werden, en staken ze in brand. Zelfs vrouwen werden betrapt, het geweer nog in de hand, met hetwelk zij op de soldaten en ziekendragers hadden geschoten.’ De Kriegs-Chronik haalt de hierboven door Herman Voget ingebrachte feiten aan, volgens welke een man, geholpen door eene vrouw, een gewonden Beierschen soldaat in de vlammen poogde te werpen. ‘Dat de beide misdadigers door de toesnellende kameraden van den armen gewonde neergeslagen werden, zal wel bij niemand afkeuring vinden,’ zoo gaat het blad voort. ‘Nadat reeds een aantal ziekendragers gewond op de verbandplaats verschenen waren, werd er eene militaire huiszoeking bevolen en vele burgerlijke personen met het wapen in de hand bevonden. | |
[pagina 135]
| |
Die razzia baatte weinig. De feiten werden gedurig hernieuwd, en eerst nadat vele dappere strijders door de uit de hinderlagen geschoten kogels gedood waren, ging men er toe over de brandfakkel in den schuilhoek dier sluipmoordenaars te werpen. Mogelijk hebben bij dien brand onschuldigen den dood gevonden, die het gevecht ontweken en in de kelders gevlucht waren; doch hiervan valt de schuld op die inwoners van Bazeilles, welke aan den strijd een zoo gruwzaam karakter gaven. De Beieren bevonden zich hier enkel in noodweer. Des avonds was het dorp schier een puinhoop; eenige huizen brandden nog immer hel op; andere waren half verteerd; uit andere lichtte u een roode kolengloed toe. 't Was een verschrikkelijk gezicht. Zelfs op dit oogenblik vuurde men nog uit de gebouwen op de soldaten, die daardoor in hooge mate in woede ontstoken werden en, konden zij betrapt worden, kort spel maakten over die verraderlijke kogels. De dweepzieke bevolking heeft het dus zich zelve te wijten, als haar schoon geboortedorp verwoest werd. Als sluipmoordenaars hebben die bewoners uit veiligen schuilhoek op diegenen geschoten, wier zending het is bij eigen levensgevaar den gewonde leniging in zijn lijden te brengen, en daardoor hebben zij hunne vijanden gedwongen uit eigene veiligheid, tot de zoo treurige maatregelen over te gaan.’ De Kriegs-Chronik erkent alzoo, dat er te Bazeilles vreeselijk is huisgehouden, doch zegt ook dat zulks enkel verdiende straf was. Ongeveer een jaar nadien dacht de opperbevelhebber van het 1ste Beiersche legerkorps, vrijheer Von der Tann, een antwoord op de Fransche en Engelsche aantijgingen te geven. De volgende verklaring verscheen in de Augsb. Allgemeine Zeitung: Den troepen van het 1ste Beiersche legerkorps werd, evenals die van het koninklijk Pruisische 8ste regiment infanterie, in dagbladen - voornamelijk in de Times van den 15den September des vorigen jaars, door mededeeling van een schrijven van den hertog van Fitz-James, gedagteekend uit Parijs van den 12den September - het verwijt gedaan, dat zij in den strijd bij Bazeilles op den 1sten September hoogst wreedaardig tegenover de bewoners van genoemde plaats zouden gehandeld hebben. Beieren en Pruisen zouden het dorp in brand hebben gestoken, om de inwoners te straffen dat zij hadden deel genomen aan de verdediging. De nationale garde zou grootendeels gedood zijn; vrouwen en kinderen - allen waren verbrand. Van 2000 inwoners waren er ternauwernood 300 overgebleven en deze vertelden dat de Beieren geheele familiën in de vlammen gedreven en de vrouwen, die vluchten wilden, doodgeschoten hadden. Gedurende den oorlog heb ik gezwegen om tegenover die aanklachten geen loutere beweringen te stellen, en om na het sluiten van den vrede de onwaarheid dier verhalen officieel te bewijzen. Door de vriendelijke bemiddeling van den Duitschen burgerlijken commissaris heb ik van de Fransche autoriteit, namelijk van den heer Bellomet, maire van Bazeilles, een uitvoerig bericht ontvangen betreffende de inwoners die door de gevechten van den 31sten Augustus en den 1sten September den dood vonden. Volgens dit officieele bericht bedraagt het totaal van de dooden, gewonden en vermisten der inwoners 39; daaronder komen voor als verstikt en verbrand 2 bedlegerige vrouwen, 3 mannen en 3 kinderen; gedood, vermist en gewond gedurende den tweedaagschen strijd: 1 vrouw en 30 mannen - in het geheel 39 personen. Het grootste deel van het dorp werd eene prooi der vlammen door het wederzijdsche schieten dat twee dagen aanhield, en het moorddadig gevecht in huizen en op straat (dat zes uren duurde) tegen het 12de Fransche korps, voornamelijk tegen de divisie der marine-infanterie, waarbij mijn korps 2000 man aan dooden en gewonden verloor. Als cijfers spreken, kan ik woorden ter rechtvaardiging sparen en met den wensch besluiten, dat allen die zich bij den eersten schrik tot verklaarbare overdrijving lieten verleiden, voortaan ruime ondersteuning van hunne sympathie voor de ongelukkige inwoners zullen doen blijken. De maire Bellomet toch zegt in zijn rapport dat sedert het gevecht van de 2048 inwoners 140 a 150 door ziekte, ontstaan door gebrek en ellende, gestorven zijn.’ Nu eerst begint de twist tusschen ja en neen op eene driftige wijze, en deze zal gewis in het eindelooze voortgezet worden. De aalmoezenier der tweede ambulance bij het 12de Fransche korps, de eerw. heer Emm. Domenech, antwoordde op de verklaring van generaal Von der Tann, en belooft de zaak later nog uitgebreider te zullen behandelen. Dus, eindelooze strijd.... ‘Kommandant Lambert,’ zegt de aalmoezenier, ‘door generaal De Vassoigne, op den 31sten Augustus 's avonds gelast Bazeilles te bezetten en dit dorp in staat van verdediging te stellen, is van plan den brief van generaal Von der Tann te wederleggen, in welken men deze zinsnede aantreft: ‘Het grootste deel van het dorp werd eene prooi der vlammen, door het wederzijdsche schieten dat twee dagen aanhield, en het moorddadig gevecht in huizen en op straat (dat zes uren duurde) tegen het 12de Fransche korps, voornamelijk tegen de divisie der marine-infanterie, waarbij mijn korps 2000 man aan dooden en gewonden verloor.’ ‘'s Morgens te 4 uren 20 min, werd de kommandant Lambert door den vijand aangevallen, die gedurende den nacht, langs twee schipbruggen, over de Maas was gerukt. Na het dorp huis voor huis verdedigd te hebben, werd kommandant Lambert ten slotte gevangen, toen hij geen krijgsvoorraad meer had om den weerstand te verlengen. De heer Von der Tann zal de getuigenis niet wederleggen van dezen kommandant, die den 1sten September, te 3 uren 's avonds, voor den koninklijken prins van Saksen verscheen; de heer Von der Tann heeft hiervan gewis de herinnering niet verloren, noch wat de heldenmoed van dezen officier en zijne dappere soldaten, hem gekost heeft.’ Na gezegd te hebben dat kommandant Lambert de terugkomst van de krijgsgevangenen uit Duitschland afwacht om een verhaal betreffende het te Bazeilles gepleegde op te stellen, gaat de briefschrijver voort: In afwachting van dezen brief, en zonder eenig gewicht te geven aan de min of meer vrijwillige toegevendheid van den heer Bellomet, maire van Bazeilles, zal ik mij tevreden houden den heer Von der Tann te verzoeken een blik te werpen op de Illustrirte Kriegs-Chronik, te Leipzig gedrukt. Hij zal er op bladzijde 173 een Duitsche teekening vinden, een gezicht van Bazeilles voorstellende: een groot getal inwoners worden op straat geboeid en gefusilleerd. In eene andere aflevering van dit blad zal hij Beieren zien, welke vrouwen en kinderen vervolgen en ze als wilde dieren dooden. Daarenboven zal ik hem verzoeken zich naar het gasthuis van Ingolstadt te begeven; hij zal er een Beiersch officier vinden, die zinneloos is geworden ten gevolge der ijselijkheden, welke hij door zijne wapenmakkers te Bazeilles zag plegen. ‘Niet alleen staaf ik al wat ik in mijne geschiedenis over den veldtocht van 1870 gezegd heb, betrekkelijk den brand van Bazeilles en de aanzienlijke verliezen door de Beieren in dit dorp geleden; maar ik kan bevestigen dat generaal Von der Tann zeer goed weet dat zijn brief een meesterstuk van arglistigheid is. Inderdaad, maakte hij met zijn staf, de muziek en een bataljon der koninklijke garde den stoet niet uit van de officieren, welke ik te Bazeilles begraven heb? Zagen zij niet, evenals ik, terwijl wij door de straten gingen, dat de Beieren, in den morgen van den 2den September, de mairie, de fabrieken en de nog niet afgebrande huizen in brand staken? Hebben zij allen niet evenals ik gezien, in dienzelfden morgen, dat men groepen mannen, vrouwen en kinderen wegleidde, om ze langs den kant der Maas en van Remilly te fusilleeren?’ Na den aalmoezenier treedt ook Hans Wachenhusen op, die reeds in zijn DagboekGa naar voetnoot1) herhaalde malen van Bazeilles spreekt. Laat ons eenige regelen van dien Duitscher aanhalen, onder dagteekening van 3 September 1870 geschreven: ‘Toen ik des middags Balan verliet, ging mijn weg weer door al de bloedige verwoestingen, welke onze artillerie had aangericht op den weg tusschen Bazeilles en Balan. Daar lagen nog de bespanningen der ammunitie-karren, door onze granaten verbrijzeld; als barrikaden lagen de omgevallen wagens met doode paarden in den weg. Daar lagen, aan den parkmuur, ook de lijken der drie | |
[pagina 136]
| |
ongelukkigen die door de Beieren gisterenmiddag, toen ik hier passeerde, juist gefusilleerd werden: twee boeren en zelfs eene vrouw, die men met de geweren in de hand gevangen genomen had. De ellendelingen hadden gisteren nog uit een kelder op de Beieren geschoten. Men verhaalde mij heden ook dat zelfs een geestelijke was gefusilleerd, die uit de kerk op de soldaten vuur gegeven had. Veel mag er van den kant van onze soldaten in de hitte van 't gevecht bedreven zijn, wat niet te billijken is; doch de verblindheid van sommigen gaat ook zoover, dat, nadat gisteren ongeveer twintig van hen geboeid door de straten gingen, zelfs hedenmiddag weer uit een huis te Remilly op onze manschappen geschoten werd. En toch is het in asch gelegde schoone stadje Bazeilles eene wezenlijke waarschuwing!’ Prins George van Saksen, bevelhebber van het 12de (Saksische) legerkorps.
Het 3de Saksische ruiter-regiment in gevecht bij Buzancy, op 27 Augustus 1870.
In de maand Augustus 1871, en na de publicatie van den brief des heeren Domenech, deelde de Duitsche correspondent andermaal eenen brief in de dagbladen mede, in welken hij de hooger aangehaalde feiten staafde, zonder het vroeger gemelde wat niet te billijken is, te herhalen: ‘Tot tegen 10 uren,’ zegt hij, ‘was in Bazeilles slechts eene binnenplaats in brand geraakt. Te 11 uren sloeg de vlam reeds op verschillende punten boven het stadje uit. Na den terugtocht des vijands woedden zijne gloeiende bommen overal in de straten en de vlam sloeg ten allen kante ten hemel op. De inwoners waren natuurlijk gevlucht. Niettegenstaande vlogen er uit de vensters van vele huizen geweerkogels op de straat en wond- | |
[pagina 137]
| |
den soldaten en vooral ziekendragers, die gebezigd werden om de gewonden in de ambulance van den eersten dokter, den heer Friedrich, te dragen. De opgewonden soldaten drongen in die huizen, sleepten enkele schuldigen naar buiten en deden recht over de sluipmoordenaars. De huizen werden naar oorlogsgebruik in brand gestoken. Onder het gewoel van het tusschen Bazeilles en Balan voortdurende gevecht, onder het neervallen der Fransche gloeiende bommen, omringd van rookwolken en te midden der reeds invallende huizen, werd uit de kerk en verschillende andere gebouwen voortdurend op de Beiersche soldaten gevuurd. Er werd verteld dat de geestelijke zelfs in de kerk met het geweer in de vuist gegrepen en gefusilleerd geworden was. Wat daarvan waar is, was in de hitte en den rook niet gemakkelijk te weten te komen. Nog eenmaal tegen den avond, omstreeks 4 uren, begon het gevecht voor Bazeilles te woeden. De Franschen, in den rug aangevallen, traden nogmaals wanhopig vooruit op de hard beproefde 3de divisie, met oogmerk langs Bazeilles door te breken, en toen vertoonde het gansche oord slechts nog een enkele vuurzee. De Beieren hebben ook in de stad Bazeilles die huizen in brand gezet, en wel volgens krijgswet, uit welke door de achtergebleven inwoners op hen geschoten werd. Dat Bazeilles geheel, weinige gebouwen uitgezonderd, eene prooi der vlammen werd, heeft het ongelukkige stadje aan de woedende verdediging van de zijde der Fransche marine te danken. Eene kinderachtigheid is het, den vijand voor eene stad verantwoordelijk te maken, om welker bezit van 's morgens 4 uren tot omtrent 5 uren des avonds, dus meer dan 12 uren gevochten werd.’ Wat het fusilleeren van een geestelijke betreft, waarvan Hans Wachenhusen en de Pall Mall Gazette spreken, de Fransche aalmoesier d'Hulst meldt een feit dat daarop betrekking schijnt te hebben. ‘Ik kom,’ zeide hij, ‘uit dien vurigen oven waar de lucht zelf brandt. Ik zet mijn weg voort, dwars door de Pruisische regimenten, wier zegepralende muziek - heerlijke weerklank der groote meesters! - mijne droefheid verbittert. Twee Beiersche priesters richten mij het woord toe: ‘Gij zijt Franschman,’ zeggen zij; ‘gij zult den pastoor van Balan, die waarschijnlijk zal gefusilleerd worden, dienst kunnen bewijzen.’ Terugtocht der Franschen uit Mouzon in den avond van 30 Augustus 1870.
‘Ik nader; ijskoud van schrik was ik geworden. De krijgsraad zetelt in het open veld. In het midden verheft zich het sneeuwblanke hoofd van den ouden man. Het waait hevig: er valt een dichte regen.... De brand van Bazeilles breidt zich met eene akelige hevigheid uit. Waarvan is die oude priester beschuldigd? Hij zou op den vijand geschoten hebben. Och, die beschuldiging stoot hij met verontwaardiging van zich af..... De herder verstaat de kunst van dooden niet! Maar hij heeft ten minste aan de verdediging deel genomen?.... Och, indien het opnemen der dappere mariniers, die uit alle de vensters der huizen den vijand bloedige verliezen deden lijden, hem aan dat feit doet plichtig zijn - ja gewis, dan is hij schuldig. Zou hij daarover moeten blozen?.... Eindelijk heeft de krijgsraad zijn werk afgedaan. Voor een hooger gerecht verzonden, hoorde de priester den volgenden dag zijn doodvonnis uitspreken en hij is slechts het leven aan de genade van den generaal verschuldigd.... Minder gelukkig dan hij is een arme boer, dien ik bleek en neerslachtig zie zitten; hij moet zijne straf ondergaan. Reeds gisteren is gansch eene familie, de moeder en het kind, onder de Pruisische kogels gevallen.... Ik heb met eigen oogen hunne lijken in de gracht der straat zien liggen....’ Welk gevolg zal men nu uit dit alles trekken? Het schieten op de ambulanciers is eene onvergeeflijke wreedheid, en daaraan zijn de inwoners van Bazeilles, wij gelooven het, plichtig. Volgens Wachenhusen deden de Duitschers veel wat niet te billijken is; doch, onpartijdig gesproken, zouden de Franschen anders gehandeld hebben, indien zij zich in dergelijken | |
[pagina 138]
| |
toestand en in vijandelijk land hadden bevonden? Helaas, de oorlog is een gruwel van 't begin tot het einde! Turenne verbrandde in het Palatinaat wel twee steden en vijf en twintig dorpen.... Waar vertoefde middelerwijl Napoleon? De reeds zedelijk ontkroonde keizer volgde als een hinkende den pijnlijken marsch van het leger. Hij had zich in veiligheid kunnen stellen en Mezières bereiken, waarheen de keizerlijke prins reeds vertrokken was; doch Napoleon had gezegd: ‘overwinnen of sterven’, en hij deelde - en dit spreekt nog in zijn voordeel - tot het einde toe in de ramp van het leger. Hij trok mede op Sedan terug en richtte er den 31sten Augustus de volgende proclamatie aan het leger:
‘Soldaten!
De aanvang des oorlogs niet met welslagen bekroond zijnde, heb ik, alle persoonlijke vooringenomenheid ter zijde stellende, het bevel der legers gegeven aan die maarschalken, welke op de meest uitstekende wijze door de openbare denkwijze werden aangeduid. Tot heden toe heeft de bijval uwe pogingen niet bekroond; echter verneem ik dat het leger van maarschalk Bazaine zich onder de muren van Metz heringericht heeft, terwijl dat van maarschalk Mac-Mahon gisteren slechts weinig heeft geleden. Er is dus geen reden u te ontmoedigen. Wij hebben den vijand belet tot voor de hoofdstad door te dringen, en gansch Frankrijk staat op om den overweldiger terug te drijven. De keizerin, mij waardiglijk te Parijs vertegenwoordigende, heb ik in deze belangrijke omstandigheden de rol van soldaat boven dien van souverein verkozen. Niets zal mij te zwaar vallen om ons vaderland te redden. Het bevat, Gode zij dank! nog dappere mannen, en indien er lafaards zijn, zal de krijgswet en de openbare verachting recht over hen doen. Soldaten, weest uwer oude faam waardig! God zal ons land niet aan zijn lot overlaten, indien iedereen zijn plicht doet. In het hoofdkwartier van Sedan, den 31sten Augustus 1870.
napoleon.’
Volgens het Pruisische rapport moest de aanval eerst den 21den September plaats hebben, om de Saksische troepen na de geforceerde marschen en gevechten der twee laatste dagen van Aug., een dag te laten rusten; doch te 6 uren des avonds werd door den koning, den prins van Pruisen, Von Moltke en Von Blumenthal besloten dat de aanval een dag zou worden vervroegd. |
|