Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– AuteursrechtvrijParijs, Chalons en Reims.XII.
| |
[pagina 116]
| |
De markt en de mairie te Pont-à-Mousson, op 19 Augustus 1870.
| |
[pagina 117]
| |
Aankomst van Pruisische troepen op de Stanislausplaats te Nancy, op 15 Augustus 1870.
| |
[pagina 118]
| |
en nijverheidswijken werden het eerst van geweren voorzien: maar de oppositie liet zich hooren: het volk, de kern, de ziel der natie moest gewapend worden. Men had het recht niet de welhebbende centrums te doen voorgaan. Iedereen, zelfs de verst afgelegen voorstad, had recht op een geweer om het bedreigde vaderland te verdedigen! Verder, men eischte spoed, verdubbelden spoed in de pers en gewis, die brandende zweepslagen wakkerden de ambtenaren aan, gewoon hun werk te doen gelijk Bilderdijks schoolknaap, den allerlangsten weg verkiezend ‘tot korting van den tijd.’ In den vroegen morgen, in den laten avond verdrong zich eene bont gekleede, eene in ouderdom zeer gevariëerde menigte aan de deuren der mairies, om beurtelings deze laatsten gewapend te verlaten en in dichte groepen naar verschillende punten te gaan, waar men in den wapenhandel geoefend werd. Die oefeningen beteekenden echter niet veel. Ja, Frankrijk had gebiedend met den voet op den grond getrapt en er kwamen duizenden mannen te voorschijn gesprongen; doch men vormt in een tooverslag geen leger, dat tegen eene met taai geduld en langdurig geoefende armee kan bestand zijn, en vooral niet als men dit doelwit door middel van den wispelturigen boulevard-drentelaar van Parijs bereiken moet. Aan de ministeriën, aan de mairies stond nog eene andere massa volk: deels uit belangstelling voor kinderen en bekenden in het leger, deels uit loutere nieuwsgierigheid, en verwonderlijk! dat publiek liet zich over het algemeen vrij gemakkelijk alles wijsmaken. Als maarschalk Bazaine geene wijdloepige berichten over zijne victories gaf, dan ‘was het omdat hij Parijs slechts wilde laten illumineeren na eene groote en volledige overwinning.’ Maarschalk Bazaine was dus een groot voorstander van bezuiniging.... De dagbladpers ging grootendeels als eene razende te werk. Zij sprak van een wilden oorlog, van eene verdelging, van eene uitroeiing door messen en zeisen, door petroleum en nitro-glycerine. ‘Wij gaan jacht maken op het wilde beest!’ riep l' Opinion Nationale, ‘geen enkele Duitscher zal nog over dé grenzen naar zijne haardstede terugkeeren’ - en wij gelooven dat die woeste uitspattingen nogal veel hebben bijgedragen om aan den oorlog dat ijselijke, dat bloedige karakter te geven, hetwelk hij welhaast moest bekomen. De haat der Duitschers klom niet minder hoog bij elken maatregel, die door Frankrijk genomen werd, zooals onder anderen de uitdrijving der Duitschers; bij iederen kreet die uit den Franschen mond opsteeg; bij iedere bedreiging, welke zich in de pers hooren liet: ‘Wij zullen in triomf uw Parijs binnenrukken,’ antwoordde men: ‘voordat er eene maand verloopen is, zullen wij den trots van uw Parijs hebben geknakt. Komt dan uwe kunstschatten en uwe milliarden aan de voeten van koning Wilhelm neerleggen, als eerste à compte van de u opgelegde oorlogsschatting!’ Parijs zelf bleek in de benedenlagen der samenleving verre van rustig te zijn. Reeds hadden er herhaalde malen oploopen plaats gehad, waren er hier roode vlaggen, daar dolkmessen, ginds revolvers in beslag genomen. De kazerne van Lavillette was door eenige stoute kerels aangerand, die men beweerde door Pruisisch goud betaald te zijn: kortom, de troebels ontstonden onder verschillende voorwendsels, doch zij dienden in elk geval den vijand. Verdeel en gij zult heerschen, zegt Machiavel. Te Limoges verwekte men oproer en plunderde men eenen wapenwinkel, omdat men wilde gewapend zijn; te Hautefaye, in Dordogne, werd de adjunct der gemeente, De Moneys, door een woedend gepeupel, gegrepen, gesleept, mishandeld, en toen hij nog ademde, in eene ongehoorde kanibalen-wreedheid verbrand. En wat was de schuld van De Moneys? Hij hoorde eenige lotelingen beweren, dat de rijken niet, dat de onvermogenden ongenadig werden opgeroepen; hij beoordeelde die hatelijke aantijging in strenge woorden, en het volk nam dit zóó euvel op dat men hem eene behandeling deed ondergaan, welke men slechts, gelukkig, zeer zeldzaam in de geschiedenis der volken ontmoet. Den 21sten Augustus werd het kamp van Chalons opgeheven; doch alvorens op dit feit neer te komen, moeten wij een enkelen stap achteruitgaan. Het schijnt wel dat men in het hoofdkwartier van Chalons niet meer wist aan welk stroopijl zich vast te houden. Wat nu beslist werd, werd een uur nadien afgekeurd; wat men goedvond te Chalons, vond afwijzing te Parijs. De keizer moest naar Parijs terugkeeren, de keizerin verlangde hem dáár niet te zien, en moest die terugkeer plaats hebben, dan toch, meende zij, zou men het volk moeten diets maken dat dit slechts voorloopig plaats had, b.v. om het 2de leger te hervormen. Een aantal depêches, in de papieren der Tuileriën gevonden, bewijzen dat verschil van denkwijze tusschen den keizer en de zijnen, en graaf Palikao en zijne omgeving. Men was het eindelijk in het hoofdkwartier van Chalons eens geworden, en ziehier hoe generaal TrochuGa naar voetnoot1) schier een jaar later, op de tribune der nationale vergadering, te Versailles gevestigd, die laatste dagen van het reeds stuiptrekkende keizerrijk kennen deed. Te Chalons ontboden, begaf generaal Trochu zich derwaarts voor eene samenkomst met den keizer. Die vergadering werd bijgewoond door den keizer, prins Napoleon, maarschalk Mac-Mahon, generaal Bertaut, kommandant der mobiele garde van de Seine, generaal Schmitz, chef van den algemeenen staf, en den eerstgenoemden generaal. De keizer vroeg aan dezen beperkten raad, wat hij van den toestand dacht; wat er moest gedaan worden. Met algemeene stemmen, en nadat prins Napoleon, die het eerste sprak, met zeer veel klem het woord had gevoerd, alsmede na de aangehaalde redenen van generaal Trochu, werd er overeengekomen: Dat de keizer het gouvernement had verlaten, door het opperbevel des legers op zich te gaan nemen. Dit kommandement had hij in de handen van maarschalk Bazaine overgegeven. Hij was alleen te Chalons en zonder leger. Een van beiden: de keizer moest dus of wel het gouvernement, of wel het kommandement hernemen. Napoleon erkende de waarheid van dien toestand en verklaarde het gouvernement te willen hernemen, waarop prins Napoleon de bemerking maakte, dat, wilde zulks met vrucht geschieden, dit door een opperofficier die het leger daarop voorbereidde, moest worden aangekondigd. De prins wees generaal Trochu als den man aan, die deze zending volbrengen kon. ‘De keizer vroeg mij,’ gaat de generaal voort, ‘of het mij behaagde dien toestand aan te nemen. Ik antwoordde: ‘Sire, eene omwenteling zou het land in den afgrond stooten. Al wat er kan gedaan worden, zal ik doen. Gij verlangt dat ik het opperkommandement op mij nemen zal: 't zij zoo. Ik zal dit doen. Maar het is wel verstaan dat de legerkorpsen van maarschalk Mac-Mahon, die langs groote omwegen van Reichshofen aankomen, het hulpleger van Parijs zullen worden; want het beleg der hoofdstad nadert; laten wij ons dit niet ontveinzen.’ ‘Maarschalk Mac-Mahon deelde met mij in dit denkbeeld. De conferentie was te halftwaalf, na de volgende overeenkomst getroffen te hebben, geheven: Generaal Trochu, benoemd tot gouverneur van Parijs en opperkommandant, zal onmiddellijk naar Parijs vertrekken; de keizer zal twee uren later komen. Hij zal de noodige schikkingen nemen om de komst des keizers aan te kondigen. Maarschalk Mac-Mahon zal, hetzij door de Marne, hetzij langs andere wegen, het kamp van Chalons verlaten, zich op Parijs richten met de troepen die het hulpleger zullen uitmaken.’ ‘Ik ontving te dezer gelegenheid het volgende bevel: Kamp van Chalons. Mijn waarde generaal! Ik benoem u tot gouverneur van Parijs en opperkommandant van alle legermacht, die de nationale verdediging op zich nemen moet. Zoohaast ik te Parijs zal aangekomen zijn, zal u het decreet dat u met deze functiën bekleedt, overhandigd worden; maar neem tot dan toe alle schikkingen, tot het volbrengen uwer zending noodzakelijk geacht.’ | |
[pagina 119]
| |
‘Dien nacht kwam ik in de Tuileriën, bij de keizerin-regentes. Ik vond haar standvastig, vol moed, in overspanning verkeerende en mij wantrouwend. - Generaal,’ zeide zij - en ik haal hier hare woorden letterlijk aan, ‘alleen de vijanden des keizers hebben hem kunnen aanraden naar Parijs terug te keeren. Hij zou niet levend in de Tuileriën komen....’ - ‘Mevrouw,’ gaf ik ten antwoord, ‘ben ik dan een der vijanden van den keizer. Ik heb gisteren met prins Napoleon, met maarschalk Mac-Mahon, met al de generaals die in de conferentie te Chalons aanwezig waren, bijgedragen den terugkeer des keizers als eene daad van gouvernementeele kracht, als eene daad aan te raden welke eene omwenteling zou kunnen beletten. Ik heb het voor mij zelf gevaarvolle mandaat aangenomen, om de komst des keizers bij de bevolking aan te kondigen. Het leger van Mac-Mahon zal langs de wegen der Marne opdagen, en te Parijs zal een gouvernement van verdediging worden gevormd, hetwelk het land uit de ijselijke crisis, in welke wij verkeeren, redden zal.’ - ‘Neen, generaal,’ antwoorde de keizerin; ‘de keizer zal niet naar Parijs komen; hij zal te Chalons blijven.’ - ‘Maar Mevrouw, dan heeft de overeenkomst krachtens welke ik hier kom, geene reden van bestaan. De keizer zendt mij herwaarts om hem te verdedigen en hij volgt mij niet?...’ - ‘Gij zult Parijs verdedigen; gij zult uwe zending volbrengen zonder den keizer.’ Voor de verdediging van Parijs was generaal Trochu tot alle opoffering gereed. Hij zeide nog tot de keizerin: - ‘Ik zal Parijs verdedigen zonder den keizer; ik heb hier de proclamatie door welke ik de bevolking aankondig, dat ik tot gouverneur en opperbevelhebber voor het beleg benoemd ben....’ ‘Die proclamatie ving aldus aan: In tegenwoordigheid der gevaren, welke het land bedreigen, heeft de keizer mij tot gouverneur benoemd der in staat van beleg verklaarde hoofdstad....’ - ‘Generaal,’ zeide de keizerin-regentes, ‘de naam des keizers moet, op dit oogenblik, niet in de proclamatie voorkomen.’ - ‘Maar Mevrouw,’ hervatte de generaal, ‘ik vertegenwoordig den keizer; ik heb gezegd dat ik kwam om hem te verdedigen; ik kan niet tot de bevolking van Parijs spreken zonder den keizer vooruit te zetten en te zeggen, dat het op zijn bevel is dat ik de hoofdstad kom verdedigen.’ - ‘Neen, generaal, geloof mij, er bestaan in de gemoederen van Parijs hinderpalen tegen die aanduiding.’ Generaal Trochu zeide verder dat hij den minister van Oorlog in eene slechte stemming jegens hem vond. Hij verklaarde hem dat hij, voor het Wetgevend Korps, eene volmacht bezat, welke tot eene groote verwarring aanleiding zou geven. Hoe het zij, graaf Palikao zag den nieuwen gouvemeur ongaarne en Trochu's handeling werd, volgens zijne verklaring, in zijn opperbevel verlamd; zijne raadgevingen werden in den wind geslagen en de keizer en het leger vielen welhaast in dien bloedigen en reddeloozen afgrond, dien men Sedan noemt, ten gevolge der fouten van regentschap en ministerie. Graaf Palikao antwoordde den 16den Juni, in een zeer wijdloopigen brief, op de door generaal Trochu aangevoerde beschuldi - gingen. Wij laten die ter zijde welke niet bepaaldelijk binnen ons bestek vallen; doch zij bewijzen andermaal dat er geene krijgstucht, of ten minste geene overeenkomst in de bevelen meer bestond. De verwarring schijnt ons toe volledig te zijn geweest. Het verwonderde den minister van Oorlog dat, toen generaal Trochu uit Chalons naar Parijs terugkeerde, hij achttien bataljons mobiele gardes met zich voerde, die te velde voortreffelijke soldaten zouden geweest zijn, terwijl zij te Parijs niets anders konden zijn dan revolutionnairen. Wie had al de combinatiën des ministers van Oorlog zoo plotseling omgeworpen? Die mobielen waren met chassepots gewapend, een wapen, hetwelk op dat oogenblik zeer schaarsch was en slechts aan diegenen werd gegeven, welke te velde trokken - en nu werden diezelfde soldaten plotseling aan hunne bestemming onttrokken! Wel is waar loochent graaf Palikao, in zijnen brief, de oneenigheid tusschen hem en den generaal; doch hij doet al te bitter gevoelen dat hij de superieur en Trochu de ondergeschikte was; hij zegt dat hij den generaal dit in vollen ministerraad heeft herinnerd, om te kunnen verbergen dat de oneenigheid volledig was. Zelfs erkent hij eens zijne portefeuille te hebben neergelegd, ten gevolge der moeilijkheden, welke van de zijde des gouverneurs gedurig werden opgeworpen. Met één woord, graaf Palikao wil doen verstaan, dat de generaal met zijne mobiele gardes juist niet naar Parijs gekomen was om den keizer te verdedigen - eene beschuldiging welke de generaal in zijne redevoering reeds was vooruitgeloopen, door te zeggen dat hij trouw de hem opgelegde zending had volbracht. Onder dagteekening van den 27sten Juni 1871, deelde de New-York Herald eenen brief mee, volgens het blad aan prinses Anna de Murat gericht en geschreven door keizerin Eugenie. De brief zou een antwoord zijn op de feiten, door generaal Trochu op de tribune der Nationale Vergadering aangevoerd. Die brief is hard, zeer hard voor den generaal; hij gaat zelfs op het einde zóó ver hem te beschuldigen, niet alleen het keizerrijk maar de republiek te hebben bedrogen, om hier het zachtste woord te bezigen. ‘Gewis er zijn fouten aan de zijde des gouvernements gepleegd,’ zegt de keizerin, ‘en ik neem mijn aandeel daarin’; maar zij kan de beschuldiging niet aannemen dat zij, toen Frankrijk in het ongeluk was, enkel en alleen gewelkt heeft om de dynastie te redden. Volgens generaal Trochu was het de keizerin welke hem verzocht geene melding van den keizer in de proclamatie aan Parijs te maken; volgens den brief aan de keizerin toegeschreven, was het integendeel Trochu zelf welke dien titel daaruit verwijderen wilde. Kortom, generaal Trochu wordt in dien brief voorgesteld als hebbende zoo min rechtzinnig voor het keizerrijk als voor de republiek geijverd. Dien brief zal de generaal gewis niet onbeantwoord laten. Zooals honderden andere punten in deze reuzengebeurtenissen zal er ook over dit punt een woordenstrijd ontstaan, welke misschien nooit gansch en geheel zal worden opgehelderd. Generaal Trochu maakte zijne hooge benoeming door eene proclamatie aan de nationale garde, aan de land- en zeetroepen kortom, aan al de verdedigers der hoofdstad bekend; eene andere proclamatie werd tot de inwoners gericht. Trouwens aan proclamatiën was er nooit gebrek. Graaf Palikao verweet zelfs aan generaal Trochu dat hij al te veel proclameerde. Noch in de eerste, noch in de tweede proclamatie was er sprake van den keizer. Aan de soldaten, nationale en mobiele gardes vertrouwde hij de zending de fortuin van het Fransche leger op te beuren, indien Parijs door de Duitschers mocht belegerd worden. ‘Nooit,’ zegt hij, ‘bood zich eene prachtiger gelegenheid voor u aan, om aan de wereld te toonen, dat lange jaren voorspoed en genieting, de openbare zeden en de manhaftigheid des lands niet hebben kunnen verzwakken...’ En op eene andere plaats zegt de generaal: ‘Toont door de gehoorzaamheid, door eene krachtvolle krijgstucht, door de waardigheid in uw gedrag en in uwe houding, voor het oog der bevolking, dat gij de innige overtuiging der verantwoordelijkheid hebt, welke op u weegt.’ Beide paragrafen waren inderdaad voor het Fransche leger zeer aanbevelenswaardig. Tot de inwoners van Parijs sprak generaal Trochu eene niet minder manhaftige taal. Parijs, zeide hij, greep de rol die aan deze stad toekwam; Parijs wilde het middelpunt der groote pogingen, der groote opofferingen, der groote voorbeelden zijn, en zich met dit alles vereenigen, scheen voor den gouverneur de eer zijns levens en de schitterende bekroning eener loopbaan, die tot dan toe voor de meeste inwoners onbekend was. Om het groote doel te bereiken vroeg hij orde, niet alleen kalmte in de straat, maar in den schoot der haardsteden; kalmte in den geest, ontzag voor de bevelen der verantwoordelijke overheid, gelatenheid; bij de beproevingen, welke onafscheidbaar zijn van den toestand, en eindelijk de ernstige en doordenkende helderheid van geest eener groote militaire natie. | |
[pagina 120]
| |
Voorwaar, dit laatste was veel gevergd... Op alle partijen deed de generaal een beroep, dewijl hij zelf tot geene partij, tenzij tot die zijns lands behoorde; hij rekende op aller verkleefdheid en gaf den raad de al te driftigen door een zedelijk gezag in te toomen en met eigen hand recht te doen over die mannen, welke in geene rangen thuis behooren en ‘in het openbaar ongeluk slechts de gelegenheid vinden, om hunne verfoeilijke driften vollen teugel te vieren.’ ‘En om mijn werk te voltrekken,’ zeide hij, ‘na hetwelk ik, dit bevestig ik, in de vergetelheid terugkeer uit welke ik gekomen ben, neem ik eene oude leus aan der provincie Bretanje, waar ik het levenslicht zag: avec l'aide de Dieu, pour la Patrie; met de hulpe Gods voor het Vaderland.’ Beschieting van St.-Johann door de Franschen, op 2 Augustus 1870.
Den 23sten maakte de gouverneur kenbaar dat al wie door zijne geboorte tot een der landen behoorde, met welke Frankrijk in oorlog en wie niet Franschman genaturaliseerd was, binnen den tijd van drie dagen Parijs en het departement der Seine moest verlaten, om zich in een departement aan gene zijde der Loire te begeven, indien hij in het land verblijven wilde. Dat was de vollediging van den reeds vroeger genomen maatregel. Dit strenge besluit werd door verscheidene andere, tot de verdediging der hoofdstad betrekking hebbende, opgevolgd. Het plan, te Chalons vastgesteld, werd niet voltrokken. De keizerin en hare omgeving verklaarden er zich krachtdadig tegen. ‘Hebt gij wel gedacht,’ zoo berichtte Eugenie haren gemaal, ‘aan al de gevolgen, welke uw terugkeer in Parijs, na een dubbelen tegenslag, zou doen ontstaan? Ik durf, wat mij betreft, de verantwoordelijkheid van eene raadgeving niet op mij nemen.’ Die ongelukkige Napoleon werd als een bal heen en weer gekaatst; nergens scheen hij nog welkom te zijn, overal was hij een hinder geworden.... ‘Ik zal,’ had hij vroeger gezegd, ‘dood of overwinnend te Parijs terugkomen,’ en nu zou hij terugkeeren levend en geslagen. Hoe het zij, volgens de denkwijze van het gouvernement en de regencie moest Bazaine ten allen prijze ontzet worden; Parijs zou zich zelf nog wel weten te verdedigen; en Mac-Mahon, wiens zelfvertrouwen sedert de neerlaag van Wörth aan 't wankelen sloeg, gaf ten slotte toe in een plan, dat niet het zijne was en op den noodlottigen slag van Sedan eindigen moest - die ramp van Frankrijk. Den 20sten Augustus kondigde Mac-Mahon den minister zijn vertrek uit Chalons aan. ‘Ik zal naar Reims vertrekken,’ zeide hij. ‘Indien Bazaine noordwaarts door den vijand slaat, zal ik hem beter te hulp kunnen komen; doet hij zulks zuidwaarts, dan zal de afstand zoo groot zijn dat ik hem in geen geval nuttig zal kunnen wezen. Ik laat hier eene divisie cavalerie om datgene weg te ruimen wat kan weggeruimd worden. Geeft bevel dat de gemeenschap langs Soissons of langs Epernay ingericht worde.’ Het kamp van Chalons, dat als eene voortreffelijke stelling aangeteekend stond, werd verlaten; wat niet kon weggevoerd worden werd vernield, verbrand. Den 21sten Augustus leverde dat prachtig militair verblijf een doodsch gezicht op. Men zou gezegd hebben, merkt een ooggetuige aan, dat al de bewoners plotseling voor eene overweldiging van barbaren gevlucht waren, hoewel wij moeten opmerken dat de toestand als het ware door de bewoners zelf gemaakt was. | |
[pagina 121]
| |
De tenten stonden nog recht, zoover het oog staren mocht; maar er heerschte alom een doodsch stilzwijgen. De door de soldaten opgerichte standbeelden en gedenkteekens lagen verbroken; de grond was met brokken en stukken pleister en steen overdekt. In de overhaasting van het vertrek hadden de soldaten, om hunne randsels lichter te maken, een gedeelte van hun ondergoed en schoeisel weggeworpen. Voor de tenten lagen duizenden paren schoenen, slobkousen, hemden, borstels, smeerdoozen, enz. Overal kenteekens van verwarring en moedeloosheid. In het kamp bevonden zich nog een klein detachement soldaten en eenige inwoners, die hunne meubelen inpakten en op wagens laadden. In het post- en telegraaf kantoor had men de papieren en nutteloos geworden registers verbrand. De troepen hadden des morgens te 8 uren, met een geleide van 3 a 4000 bagage-wagens, die den weg tot op eene uitgestrektheid van zes kilometers versperden, het kamp verlaten. ‘Het was schier middernacht toen ik het kamp verliet,’ zoo gaat de schrijver voort; ‘ik volgde de baan welke het leger was ingeslagen. Aan het uiteinde van het kamp, op den Romeinschen weg, stond een escadron kurassiers. Links van den weg strekten zich mastbosschen met dun gezaaide boomen uit. Eensklaps, te halfnegen en op twee kilometers van het kamp, zagen wij van eene hoogte die de vlakte bestrijkt, een rooden gloed achter de bosschen opstijgen; eene onmetelijke lichtelaaie vlam steeg ten hemel. Welhaast zagen wij verder op en rechts van ons, nieuwe vlammen, en de brand kreeg eene schrikwekkende uitgestrektheid. Men zou gezegd hebben dat de horizon, op eene lengte van verscheidene kilometers, gansch in vuur stond.’ Bewaking van de spoorwegtunnel bij Saarburg door Pruisische troepen.
Den 22sten Augustus berichtte maarschalk Bazaine, langs Mezières, dat hij onder Metz zich van alle levensbehoeften en krijgsbenoodigdheden voorzag; dat de vijand, immer sterker in getal wordende, hem scheen te willen insluiten; hij gaf tevens kennis aan Mac-Mahon dat hij in de richting van Montmédy dacht door te breken. Bazaine zou en moest ontzet worden; het vertrouwen herleefde in veler hart. Was de volschrijving der leening van 750 millioen, den 19den Augustus geopend, hiervan niet een bewijs? Mac-Mahon brak van Reims op en richtte zich op Montmédy om er de hand aan Bazaine te reiken, doch reeds bij zijne aankomst te Betheniville was hij verplicht eene wending op Rethel te maken, om proviand voor zijn leger te vinden. Slechts 20,000 man ging per spoor van Rethel naar Mezières. Het gros der armee rukte derwaarts over Viziers, waar zich den volgenden avond de keizer bevinden moest. Het leger zelf liet veel te wenschen over. Bij het vertrek uit Reims had men een langen sleep van achterblijvers en deserteurs opgemerkt, die zich aan de schandelijkste plunderingen plichtig maakten, hoe streng ook de straf ware die op dergelijke daden volgde. De lange dagmarschen, om nadien weer op eene vroegere stelling uit te komen - ten gevolge van gemis aan vastheid in het plan - deden den soldaat in zijn vertrouwen wankelen. Het 1ste korps had Weisenburg, Wörth en zijn pijnlijken terugtocht niet vergeten, en zijne houding deed een nådeeligen indruk op de troepen, welke het vuur nog niet hadden gezien. Het 5de korps, dat van Bitche kwam, dwars door de Vogeezen heen, had zonder een schot te lossen een goed deel van zijn materieel moeten achterlaten, was vermoeid, ontwricht en miste vertrouwen in zijn opperhoofd. Het 7de had te Fröschweiler veel geleden, een uitputtenden marsch onderstaan, was onvolledig en had zelfs zijn artilleriepark niet bij zich. Dit laatste door rechts en links gerequireerde paarden bespannen, worstelde moeilijk voort en kwam slechts te Sedan aan om in de handen der Duitschers te vallen. Het 12de was pas gevormd en bestond, vooral de tweede divisie, uit allerlei elementen, recruten die nooit het kruit hadden geroken, afgedwaalde soldaten van andere korpsen - kortom, een mengelmoes dat zeer geschikt was om traînards of achterblijvers op te leveren. De eerste divisie bestond uit goede liniesoldaten; de derde uit marineinfanterie, die echter niet tegen de zware landmarschen bestand was. Met die troepen moest maarschalk Mac-Mahon, door de zoo goed gecombineerde Duitsche stellingen heen, in snelheid het den vijand afwinnen, die daarenboven veel sterker in getal was dan hij. Prins Karel, wiens 1ste en 2de legerkorpsen door eene divisie landweer, on- | |
[pagina 122]
| |
der het bevel van generaal Von Kummer versterkt waren, hield met 210,000 man Bazaine in bedwang. De koninklijke prins van Saksen - die in de veldslagen onder Metz zoo geducht was opgetreden en den 19den het opperbevel erlangde over een leger en pas uit het korps Pruisische garde, het 4de en 12de korps (Saksers) en de 5de en 6de divisiën cavalerie gevormd - opereerde met 100,000 man in de landstreek tusschen de Belgische grenzen tot aan Verdun. Zijn linkervleugel was in gemeenschap met het leger van den kroonprins, die met 150,000 man van Nancy op Chalons marcheerde, waar hij hoopte den vijand te ontmoeten, 't geen echter door het opbreken, zooals wij hooger gezien hebben, niet uitviel. De prins had zijn hoofdkwartier te Bar-le-Duc; zijne voorhoede was te St.-Dizier en Vassy en zijne ruiterij vertoonde zich te Vitry-le Français, Brienne en Troyes, welke eerstgenoemde plaats men den 25sten overgaf. Het snel opbreken te Chalons had den prins van Pruisen inderdaad een oogenblik in verwarring gebracht; doch welhaast begrepen de Duitsche opperhoofden wat er gaande was; zij bemerkten dat de beweging der Fransche armee niet geveinsd, maar wel degelijk gemeend was. ‘Toen Mac-Mahon,’ zegt een Engelsch correspondent, ‘het denkbeeld opvatte - wij hebben gezien dat dit denkbeeld het zijne niet was - zich aan de Pruisische legers te onttrekken en Bazaine voor Metz ter hulp te komen, vergiste hij zich zonder twijfel in hetgeen hij van zijne soldaten kon verwachten. Den 23sten Augustus ving hij, van Chalons op Reims, zijne beweging aan. Waarschijnlijk moest hij rekenen op dagmarschen van twintig mijlen daags. In zijne depêches aan Bazaine had hij den 31sten Augustus aangewezen als den datum waarop hij de insluiting van Metz zou kunnen doen opheffen. De Fransche dagbladen hadden zoo vaak valsche datums opgegeven, dat toen deze dagteekening openbaar werd gemaakt, de Pruisen er geen geloof aan sloegen. Men weet nu dat zij eerst Donderdags begonnen op te merken, dat de beweging niet geveinsd, maar gemeend was. Alzoo moest Mac-Mahon alsdan tachtig mijlen op den weg van Metz vooruit hebben. Von Bismarck verborg zijne onrust niet en het schijnt dat de zoo kalme Von Moltke zelf onrustige oogenblikken had. Ongelukkig was de maarschalk op dien dag nog twintig mijlen vooruit. Zijne manschappen waren reeds uitgeput. Het leger bevatte een al te groot getal soldaten, tegen den geforceerden marsch niet bestand. De legers van den prins van Saksen en den prins van Pruisen vingen onmiddellijk de vervolging aan, wier uitslag met regelmatige dagmarschen van twintig mijlen, niet twijfelachtig zijn kon.’ Op den 27sten Augustus zag de maarschalk de Duitschers reeds in zijne nabijheid. Aan het leveren van een veldslag was niet te denken. Hij berichtte den minister van Oorlog dat de vijand hem in snelheid van marsch was te boven gegaan, dat hij dreigde overvallen te worden en het plan, zich bij Bazaine àan te sluiten, moest opgeven; dat hij de richting van het westen insloeg. Graaf De la Gueronnière en graaf De Nogent deelen daaromtrent het volgende mee: ‘De staf was den 27sten te Chesne-Populeux. Een aantal generaals, opperofficieren en officieren van allen graad dineerden met den maarschalk aan de tafel des keizers. Diep greep de bekommernis in elks gemoed; op aller gelaatstrekken was eene buitengewone bezorgdheid zichtbaar. In het midden der gefluisterde gesprekken verhief de keizer de stem en verzocht elken officier, welke ook zijn graad mocht wezen, zijne denkwijze omtrent den marsch van het leger en de strategische werking welke men nu uitvoerde, te doen kennen en te ontwikkelen. Schier al de aanwezigen in dezen als bij toeval te zamen gevloeiden raad, maar zeer geschikt om een oordeel over den toestand te strijken, waren hierin overeenstemmend, dat de flankmarsch het leger in gevaar bracht. De raadsvergadering die nu belegd werd, en volgens welker beslissing de maarschalk denzelfden avond bevel gaf de richting van Montmédy te verlaten, steunde op de denkwijze der hooger gemelde officieren. Het 1ste korps, dat reeds in beweging was, moest terugkeeren en met het 12de in eene gelijkloopende richting noordwaarts marcheeren; het 5de op le Chêne en het 7de op Chagny. Het bevel was voor den 28sten Augustus des morgens gegeven. In den nacht van 27 op 28 Augustus ontving de maarschalk eene depêche, in welke de regencie- en de ministerraad Mac-Mahon smeekten, tegen welke opoffering dan ook, zich met het leger van Bazaine te vereenigen, zonder welke beweging de omwenteling te Parijs onvermijdelijk was.’ De onzekerheid, die nu reeds zooveel dagen het Fransche leger heen en weer schokte, de soldaten ontmoedigde en een kostbaren tijd deed verliezen, duurde dus voort. Te Parijs oordeelde men enkel en alleen met het oog op de hoofdstad, zonder zich duidelijk rekenschap te geven van hetgeen er ter plaatse voorviel; men raadpleegde daar de straat- en niet de oorlogskaart.... Wat den keizer betreft, deze, niet naar Parijs terug durvende keeren, volgde het leger als speculant. Viel de oorlogskans andermaal slecht uit, dan kon niemand hem verwijten daaraan eenige schuld te hebben; werd zij integendeel met goeden uitslag bekroond, dan toch zou hij er de vruchten wel van inoogsten. Men ziet overigens hoe Mac-Mahon in zijne ontwerpen werd gedwarsboomd, hoe de onkunde en misplaatste pretentie de plaats verdrong van kennis en helder begrip van den toestand. Men begrijpt ook hoe moeilijk de houding van den veldheer moet geweest zijn, te meer dewijl hij op een standpunt gekomen was dat hij den degen niet meer kon neerleggen. Trochu had gelijk: men heeft te Parijs het Fransche leger naar den afgrond gestooten, dien men Sedan noemt. Bazaine had zich zelf kunnen redden, wij zeiden het reeds. Wel had prins Karel wellicht 50,000 man meer dan hij, doch men vergete niet dat deze troepen op eene uitgestrektheid van zestig kilometers waren verspreid en de insluitingskring van Metz dus aanzienlijk verzwakt werdGa naar voetnoot1). Nu echter was die ontzetting niet meer mogelijk. Den 28sten vestigde de maarschalk zijn hoofdkwartier te Stonne; den 29sten wilde hij Stenay en van daar Montmédy bereiken. Dit plan kon echter niet ten uitvoer gelegd worden; dewijl de Duitschers daar reeds meester waren, besloot Mac-Mahon zich noordwaarts te richten en naar Mouzon op den rechteroever der Maas te trekken. Het 1ste en 12de korps moesten op Carignan marcheeren, terwijl de twee andere korpsen op den tegenovergestelden oever, het 5de in de richting van Sedan, en het 7de te Beaumont zouden opereeren. Deskundige officieren hebben die beslissing als ‘wonderlijk’ beschouwd. Hoe het zij door de schikkingen die de Duitsche legerhoofden genomen hadden, en welke met die spreekwoordelijk geworden juistheid en snelheid door de verschillende korpsen waren uitgevoerd, en tevens door de misslagen en de onvastheid van plan bij de Franschen, had men den hertog van Magenta in eene netelige positie gebracht. In 't front tegengehouden door het leger van den kroonprins van Saksen, overvleugeld op de rechterzij door dat van den kroonprins van Pruisen en tegen de grenzen van een onzijdigen Staat gedrongen, bleef er den maarschalk - ten minste indien hij niet spoedig besloot met zijne armee achter de Aisne te trekken en langs Soissons en Compiègne Parijs te bereiken - niets over dan den veldslag tegen eene aanzienlijke overmacht aan te nemen, of wel eene schuilplaats op het Belgische grondgebied te zoekenGa naar voetnoot2). Het Belgische Kabinet d'Anethan-Jacobs toonde in deze omstandigheden eene groote voorzichtigheid; het nam wijze en oprecht vaderlandlievende maatregelen. Een leger van 50,000 man bezette de grenzen om deze te doen [...] en de soldaten, van welke partij dan ook, die over de grenzen zouden komen, te ontwapenen. En die maatregelen waren hoogst noodig. Of zegt het Pruisische rapport niet, dat de beweging der beide prinsen tot de afsluiting van het Fransche leger moest leiden, ten einde dit laatste | |
[pagina 123]
| |
te dwingen zich over te geven of op Belgisch grondgebied te vluchten? En dewijl dit laatste zeer wel kon plaats hebben, beval de dagorder den Duitschen soldaten, ‘zonder ophouden het Fransche korps te vervolgen, indien het, op Belgisch grondgebied gekomen, niet onmiddellijk ontwapend werd.’ België bevond zich dus in eene zeer gevaarlijke stelling. Wij naderen nu de gevechten van Nouart en Beaumont, na nog de volgende datums herinnerd te hebben: Den 24sten Augustus was het hoofdkwartier des konings te Bar-le-Duc; den 26sten te Clermont, in de Argonne; den 30sten te Varennes. Den 24sten Augustus vertoonden zich reeds de Pruisische troepen aan gene zijde van Chalons-sur-Marne. Den 28sten sommeerden de Duitschers Longwy zich over te geven; den 29sten namen twee escadrons Pruisische huzaren stormenderhand Voncx, op de Aisne in - kleine punten in den groeten vuurstroom, doch die wij moeten aanstippen, opdat de lezer des te beter den loop der gebeurtenissen zou kunnen volgen. |
|