| |
Pange, Mars-la-Tour en Gravelotte.
XI.
Metz. - Bazaine verantwoordelijk als opperbevelhebber. - Gevecht bij Pange. - Generaal Von Bentheim en de man met de sigaar. - Verdere bijzonderheden omtrent het gevecht. - Generaal Decaen. - Het slagveld van den 14den Augustus. - De keizer verlaat Metz. - Zijn verblijf te Gravelotte. - Te Verdun. - Komst te Chalons. - Gevecht van Mars-la-Tour. - De charge der kurassiers en ulanen. - Bijzonderheden over het gevecht van den 16den Augustus. - Gevecht bij Gravelotte. - De Pommeren. - De koning op het slagveld. - De Saksers bij Sainte-Marie-aux-Chènes. - Prins George van Saksen. - Saint-Privat. - Verdere bijzonderheden. - De leugen van Jaumont. - Het slagveld van den 18den Augustus. - Gekwetsten. - Spionnen. - Op marsch naar Parijs. - Metz ten eenenmale ingesloten.
Metz, de hoofdplaats van het Moezel-departement, heeft in de geschiedenis der oorlogen van 1870 en 1871 eene droevige vermaardheid bekomen. Wij moeten, alvorens tot de beschrijving der verschillende daar geleverde veldslagen over te gaan, eenige woorden over de stad en de vesting zelve zeggen.
De stad ligt in het dal der Moezel, telt 55,000 inwoners en mag met Straatsburg als de sterkste vesting van Frankrijk beschouwd worden; zij werd grootendeels door Vauban ontworpen.
Belangrijk is de stad niet alleen als forteres, maar ook als arsenaal, als magazijn van levensmiddelen en fourages, als de zetel eener artillerie- en genie-school en verdere militaire instellingen.
De versterkingen van Metz bestaan op dit oogenblik in een doorloopenden ringmuur en een geretrancheerd kamp, hetwelk zich vijf kilometers rond de stad uitstrekt. Toen de vijandelijkheden een aanvang namen, was dit kamp nog niet gansch voltooid: het werd gedurende de insluiting voltrokken en bevat vijf forten: Queleu, Saint-Privat, Saint-Julien, Plappeville en Saint-Quentin; verder een aantal andere verdedigingswerken.
Het is op dit geretrancheerd kamp dat maarschalk Bazaine terugtrok na het gevecht van den 18den Aug., over het algemeen ‘gevecht van Gravelotte’ geheeten - een belangrijk feit, hetwelk wij verder in ons Gedenkboek breedvoerig zullen behandelen.
De vesting zelve telt achttien gebastionneerde, zeer onregelmatige fronten, voor welke een groot getal halve manen en kroonwerken. Diepe en breede grachten en inundatie-landen, ten zuiden en ten zuidwesten, maken de toenadering der vesting hoogst moeilijk.
De Moezel loopt in twee armen door de stad; een dezer is bevaarbaar, de andere is afgedamd. De rivier vormt twee eilanden; een dezer is door versterkingen bezet.
De twee spoorweglijnen, waarvan er eene door Diedenhoven, Luxemburg naar Luik, de andere van Parijs door Chalons en Verdun komende, naar Metz loopt en zich verder in het Rijnspoor versmelt, de twee lijnen, zeggen wij, worden door de kanonnen der vesting bestreken.
Het kamp van Metz bevatte, tijdens hoogergemelden terugtocht, onder de bevelen van maarschalk Bazaine, niet minder dan veertien divisiën infanterie en vijf divisiën cavalerie, dus zoo wat 150,000 man met vierhonderd stukken geschut.
Daarenboven had Metz nog een garnizoen van meer dan 25,000 man, onder de bevelen van generaal Coffinières, belast met het kamp en de vesting te verdedigen, indien maarschalk Bazaine er mocht in gelukken tijdig genoeg te ontsnappen.
In zijne brochuur Blocus de Metz, 4de aflevering van zijn werk la Guerre de 1870, zegt luitenant-kolonel L. Van de Velde, dat Metz alzoo twee verschillende autoriteiten en legermachten had, namelijk een mobiel leger, onder het bevel van maarschalk Bazaine, bestemd om te velde werkzaam te zijn en een garnizoen, bijzonder met de verdediging der vesting belast, onder kommando van Coffinières.
De dienstreglementen der vestingen, zegt hij verder, voorzien en beschrijven twee gansch verschillende punten voor de verdediging, ten einde alzoo alle moeilijkheden te vermijden. Zoo wordt er een aanmerkelijk verschil gemaakt tusschen eene vesting, aan zich zelve overgelaten, zooals Straatsburg, en die welke zich in het arrondissement van een generaal bevindt, welke een leger kommandeert, zooals Metz.
| |
| |
In het eerste geval heeft de plaats-kommandant een onbepaald gezag, eene onbepaalde verantwoordelijkheid; in het tweede geval, wanneer de stad aan een opperbevelhebber onderworpen is, valt de verantwoordelijkheid ook op dezen. In Frankrijk heeft de opperbevelhebber, krachtens het decreet van den 13den Oct. 1863, artikel 4, de macht om des noodig de plaatskommandanten, in zijnen omkreits, te benoemen en af te stellen.
Te Metz, merkt de Belgische hoofdofficier op, viel dus alle ver-antwoordelijkheid der plaats gehad hebbende feiten, op maarschalk Bazaine - eene opmerking die wij maken, om nadien den toestand te Metz des te duidelijker voor oogen onzer lezers te brengen.
Wij hebben op het einde van het voorgaande hoofdstuk doen zien, hoe het Fransche leger eindelijk besloot de Moezellinie op te geven; hoe het leger van prins Karel langs Pont-à Mousson omtrekkende, den Franschen den pas hoopte af te snijden, doch niet tijdig genoeg ter plaatse kunnende zijn, Von Steinmetz den aftocht der Franschen door eenen aanval der troepen die oostwaarts van Metz lagen, vertraagde.
Het was, na vele regenachtige dagen, den 13den Augustus weer schoon weer geworden. De voorhoede der 1ste divisie moest Pont-à-Mousson, en die der 2de Les Etangs bereiken. Pas waren de troepen op marsch of de Lithauer- en Oost Pruisische dragonders waren in schermutseling met de Fransche jagers te paard.
Op het vereenigingspunt van de twee straatwegen van Saarlouis en Saarbrucken, vormt het terrein een bergrug, welke hoogte dan weder steil naar beneden loopt. Daar hadden de Franschen zich sterk genesteld, terwijl de dorpen Colombey, Lanvallier, Servigny en andere deze positie ondersteunden.
Te Servigny en Borny waarde het oog over een uitgebreid legerkamp; men zag op de uiterste werken van Metz de witte tenten der reserve - kortom, de Duitscher stond voor het Fransche leger, dat zich op den aftocht voorbereidde.
Die dag ging zonder botsing voorbij. Den 14den Augustus ontving generaal Von Manteuffel, het 1ste korps kommandeerende, de tijding dat het leger te Servigny en Borny was opgebroken en dat voor Metz aanzienlijk geslonken was. De Fransche kolonnes trokken zuidwaarts af, waar zij op het korps der Duitschers, dat bezig was met over de Moezel te marcheeren, stooten zouden.
Een flank-aanval moest daaraan afleiding geven en het was omtrent 4 uren toen het gedommel van het kanon verkondigde, dat in zuidelijke richting de aanval begonnen was. Generaal Von der Goltz, tot het 7de korps behoorende en welke de voorhoede der 13de divisie kommandeerde, was met den vijand in gevecht.
Te halfvijf verschenen de voorhoeden der 1ste divisie (generaal Von Falckenstein) en van de 2de (generaal Memerty) op het slagveld. Terzelfder tijd kwam de artillerie aan en opende het vuur, dat door een veel sterker artillerie-vuur van de Fransche zijde beantwoord werd.
De Duitsche infanterie viel met eene zoo hevige woede den vijand aan, die achter voortreffelijke verschansingen lag, dat èn deze, èn de mitrailleuses, èn de chassepots hunne kracht verloren; de Fransche linie werd ingenomen en de vijand op Metz teruggeslagen. De verliezen der Duitschers waren overgroot en men was niet zeker, dat zij tegen de macht der Franschen bestand waren en de ingenomen stelling zouden behouden.
Slechts twee brigaden waren tot nu toe in het vuur.
In afwachting dat het gros der infanterie opdaagde, werd de artillerie der legerkorpsen opgeëischt. In sterken draf kwam deze vooruit, en welhaast braakten vier en tachtig kanonnen dood en vernieling in de Fransche gelederen. Het gevecht had plaats tusschen Montoy en bij Noisseville.
Toen te 7 uren de Franschen meer en meer op den rechtervleugel der Duitschers aandrongen, ten einde aan die zijde een terugtocht te bewerken, richtte zich het gros der 1ste en 2de divisie op twee punten van het dorp Noisseville, nam die belangrijke positie in en hield er stand.
Dit punt besliste de overwinning ten voordeele der Duitschers.
Links zette generaal Von Bentheim, met het 41ste en het regiment van den kroonprins, de vervolging der Franschen tot aan den voet der glacis voort. Het 5de regiment bleef gedurig de linkerflank der Franschen bestoken.
De duisternis viel. De troepen van Bazaine waren op Metz teruggeworpen. Het kanon zweeg; maar het geweervuur onderbrak nog soms de nachtelijke stilte.
Een Duitsch officiëel bericht merkt insgelijks op, dat het gevecht van den 14den, in den aanvang inderdaad niet veel te beteekenen had. Weldra werd de strijd echter bloedig, dewijl de Pruisen uit geduchte verschansingen door hunne tegenpartij werden bestookt.
Wel is waar weken de Franschen bij den eersten aanval der 13de divisie terug, doch de vooruitrukkende Duitschers stieten telkens op nieuwe verschansingen en het bleek welhaast dat de Franschen met meer kalmte en vastberadenheid schoten dan in vroegere ontmoetingen.
De gekwetsten waren talrijk; zij werden naar de omliggende dorpen Coligny, Laquenezy en Pange gevoerd; gewonde officieren vonden verblijf in het kasteel van Pange, om den volgenden dåg per spoor naar Duitschland te worden overgebracht. Twee bataljons infanterie hadden niet minder dan 19 officieren buiten gevecht.
De slag van Pange wordt ook wel de slag van Courcelles genoemd.
Het 1ste en 7de Duitsche korps hadden dapper gestreden, doch hunne tegenpartij had niet minder hardnekkig elken voet gronds betwist en vandaar dat beiden zich de zegepraal toeschreven. Het is echter onbetwistbaar dat de Franschen bescherming gingen zoeken onder de met talrijke kanonnen bezette forten van Metz; dat de Duitsche armee op het slagveld kampeerde; dat de aftocht van het Fransche leger vier en twintig uren vertraagd werd, aangezien de aftrekkende massa's front moesten maken en het gevecht aannemen.
Eindelijk door het gevecht van Pange had prins Karel zijne stelling kunnen bereiken, uitgenomen eenige detachementen, die het 1ste korps waren behulpzaam geweest bij het terugslaan der Franschen tot onder Metz.
De Duitschers hielden het voor gezegd, dat de slag van den 14den Augustus nog andere plannen der Fransche bevelhebbers in duigen geslagen had: de 15de Augustus was de bekende Napoleonsdag en de keizer had dien dag door een glansrijken veldslag willen vieren, ten einde alzoo het verloren prestige, onder meer dan een opzicht te herstellen.
De snelheid der Duitsche troepen in hunne bewegingen, had hem andermaal den pas daartoe afgesneden.
Hoe het zij, de slag van Pange was een der bloedigste die er in gansch den oorlog geleverd werden.
Vooral aan den kant van Noisseville poogden de Franschen des avonds, omtrent 7 uren, met talrijke strijdmacht eene stelling te bemachtigen.
Op dat oogenblik deed zich eene van koelbloedigheid getuigende episode op.
De linkervleugel der 2de divisie (1ste legerkorps) had zwaar geleden, vooral het 4de, 43ste en 44ste regiment. Het linker-centrum was door het vernielend vuur des vijands van al zijne officieren beroofd. De 1ste divisie had zich met de 2de vereenigd, wier bevelhebber, generaal Von Bentheim, al het gevaar van den toestand inzag.
De generaal behield echter zijne tegenwoordigheid van geest, en daartoe droeg gewis het voorbeeld van pen simpel soldaat veel bij.
Von Bentheim had een infanterist gezien, die, met de sigaar in den mond en altijd rookende, in het gevecht vooruitging. Snel greep de generaal ook eene sigaar uit den koker, naderde den koelbloedigen man en zeide:
- ‘Geef mij ook vuur.’
Kalm reikte de Pruis zijnen generaal de sigaar over, stak ze daarna weer tusschen de lippen en trad voort.
Onbeduidend feit, zal men zeggen; maar dat niet zonder uitwerksel bleef; want de kalmte van den generaal die zijne sigaar rookte, in het volle van het vuur, stak den soldaat op nieuw hart in het lijf, en toen daarop generaal Von Bentheim met uitgetogen
| |
| |
Aanval der Saksers bij St.-Marie-aux-Chênes, op 18 Augustus 1870.
| |
| |
De avantgarde der 1ste Pruisische garde-afdeeling bestormt het dorp St.-Marie-aux-Chênes, op 18 Augustus 1870.
| |
| |
sabel vooruit snelde en de van aanleiders beroofde bataljons vereenigde, stormden zij over het met lijken bezaaide veld heen en behielden, na nog een duchtigen kamp te hebben onderstaan, het slagveld.
Wij zeiden hooger dat het gevecht te Pange - de Franschen zeggen Borny, een dorp daar dicht omtrent - een hoogst bloedig karakter had. Generaal Picard, kommandant van eene divisie der Fransche keizerlijke garde, verklaarde den dag na den slag, dat hij nog nooit iets zoo verschrikkelijks had gezien, als het slagveld van Borny. ‘Men zag er gansche gelederen manschappen op den grond liggen, in dezelfde orde als de linie welke zij levend bezet hadden. Men vond levenden onder de dooden gestapeld..... Dat was het werk der Fransche mitrailleuses. Laat het ons echter bekennen, de stalen kanonnen der Pruisen hebben ons ook veel kwaad toegebracht.’
Fransche schrijvers wijzen hier andermaal op de onvolledige of liever onjuiste berichten, welke men aan de Fransche zijde omtrent de beweging der Duitschers had.
Het bevel van den aftocht op Chalons was des morgens den 14den gegeven; het leger, zooals wij zeiden, ruim 145,000 man sterk, zou te Metz de Moezel overtrekken en den linkeroever dezer rivier bereiken. Er waren, wel is waar, verkenningen gedaan; doch volgens eene depêche van den keizer zelf, had men geene beweging aan den kant des vijands bespeurd.
Het 2de korps, onder bevel van generaal Frossard, ving langzaam den marsch te 3 uren aan. 't Ging langzaam, zeggen wij, en wel ten gevolge der eindelooze rijen van rijtuigen en bagage-wagens. Het 3de korps, dat van generaal Decaen, volgde. Toen omstreeks halfvier de laatste divisie in beweging kwam, werd zij plotseling door generaal Von Steinmetz aangetast.
De generaal had voorzichtig het oogenblik afgewacht, toen reeds een gedeelte van het leger op den linkeroever was gerukt. Het korps van Decaen wendde zich om, stelde zich onder het vuur in slagorde en betrok weer de verlaten stelling. Bij die gevaarlijke beweging, in welke de generaal zich buiten alle mate waagde, werd hij zwaar gewond.
Op hetzelfde oogenblik werd het 4de korps van generaal Ladmirault, op zijn rechtervleugel, aangetast.
Zwaar werden de beide korpsen Duitschers (1ste en 7de) bij het aanranden der Fransche stellingen, welke door de artillerie der forten beschermd werden, geteisterd. Maar ook de keur der Fransche infanterie was ter plaatse. Na vier uren gevecht lagen er aan de zijde der Franschen 3000 dooden en gekwetsten, terwijl de Duitschers een verlies van 10,000 man erkenden.
Volgens de Fransche berichtgevers had dit gevecht overwinnend kunnen geweest zijn, en door gemis van mannen van genie was en bleef het slechts een gevecht voor de troepen van Bazaine. Hij had, in stede van zich op de verdediging te houden, met al zijne macht moeten slag leveren en Steinmetz op de Saar terugwerpen; daarna opnieuw den overtocht der Moezel hervatten en het leger van prins Karel aan de overzijde zoo niet neerwerpen, dan toch er doorheen slaan om Chalons te bereiken.
Een en ander hielden deskundigen voor mogelijk, na eene zegepraal den 14den behaald.
Te Metz was men als het ware getuige van het gevecht. Het gedommel van het kanon was aanhoudend; de mitrailleusen lieten haar akelig knetterend geluid voortdurend hooren. Het fort dat de hoogten van Saint-Julien bestrijkt, braakte zonder een oogenblik rust, zijn mitraille op den vijand. Toen de avond gevallen was en de soldaten terugkeerden, werden zij, door de bevolking, met toejuichingen ontvangen. De soldaten zelf waren tevreden.
- ‘A la bonne heure!’ zeiden zij, ‘wij hebben op hetzelfde punt rondgedraaid; maar nu toch zagen wij de Pruisen buiten de bosschen en zij weten wat hun die ontmoeting heeft gekost.’
Wij spraken hooger van generaal Decaen: - hij is voorwaar, een dapper man, uiterst goed voor den soldaat, maar ongenadig op het punt van krijgstucht. Een klein staaltje van dit laatste: in zijne divisie, zooals trouwens in elke andere, zijn er lafaards en achterblijvers, die, bij de eerste gelegenheid de beste hun geweer in eene gracht werpen. Het verlies van 't geweer, zoo redeneeren zij, wordt met éen of twee jaren gevangenis gestraft; maar nog liever een paar jaren achter de traliën dan wel een onverteerbare blauwe erwt in het lijf!
De generaal had echter ook eene kleine berekening gemaakt, die inderdaad beter uitwerksel had dan wel de krijgsraad. Hij gaf een dagorder uit, luidende als volgt: ‘Ieder soldaat, die zijn geweer verliest, zal ongewapend op den voorpost gezonden worden. Men zal hem geen nieuw geweer geven, voordat hij aan een vijandelijk soldaat eene volledige wapenrusting zal hebben ontnomen.’
Een Pruisisch parlementair was, volgens Fransche berichten, een wapenstilstand komen voorstellen. Metz en zijn omtrek waren met gekwetsten opgepropt. De Zusters van Liefde, de Broeders, de wereldlijke verplegers en verpleegsters, de geneesheeren, kortom, alle burgers ijverden om de ongelukkige slachtoffers bij te staan. Reeds op den avond van den slag zochten de Fransche ambulancen, bij den rooden glans van het fakkellicht, de gekwetsten op dat doodenveld. Wat al jammertooneelen in de lazarets, hospitalen, gasthuizen, openbare gebouwen, burgerhuizen en hoeven! En echter dit alles is maar een begin. Morgen misschien alweer nieuwe bloedstorting!
De koning bezocht den volgenden dag, door een schitterenden stoet omringd, het slagveld. Hij heeft het jammeren in al zijne uitgestrektheid kunnen gadeslaan. De lijken zijner soldaten lagen daar met stapels, deze met opene verglaasde oogen, gene met eene nog uitdagende uitdrukking op het wezen, een ander met de oogen ten hemel gericht en de handen gevouwen; hier een die met het hoofd den grond had omgewoeld, als zocht hij in den koelen schoot der aarde leniging voor de ijselijke pijn die zijne ingewanden doorsneed: daar stond er nog een recht tegen eenen hoop lijken zijner wapenbroeders; ginder had er een zijnen kameraad omkneld, die zelfs stervende hem geene hulp kon toebrengen; nog verder zat een lijk op de knieën, de hand nog aan den trekker van het geweer....
De lijken waren reeds meestal zwart geworden en gele vliegen gonsden er rond, terwijl boven in de lucht de zwarte kraaien ronddreven.
De mineurs maakten graf op graf, of beter gezeid kuil op kuil, waar Franschman en Duitscher, am in arm, in den eeuwigen slaap zouden rusten. De vlakte was met heuvels bedekt. Op de graven der officieren, 't zij Duitschers of Franschen, werden ruwe houten kruisen, met bloemen en groen omkranst, geplant.
En morgen? Morgen over dat wijde kerkhof heen naar nieuwe kerkhoven. O, grooten der aarde, beseft gij wel ooit wat eene overwinning aan het arme volk kost?
De keizer had, met zijn zoon, den 14den Augustus te 2 uren Metz verlaten en voor zijn vertrek eene proclamatie aan de bewoners gericht:
‘U verlatende,’ zeide hij onder anderen, ‘om de overweldiging te gaan bestrijden, vertrouw ik de verdediging dezer grootsche stad aan uwe vaderlandsliefde. Gij zult niet toelaten dat de vreem deling dit bolwerk van Frankrijk bemachtige, en in overeenstemming met het leger zult gij in verkleefdheid en dapperheid met dit laatste wedijveren. Ik zal van het onthaal, binnen uwe muren genoten, een dankbaar aandenken behouden en ik hoop in betere dagen u voor uwe edele houding te kunnen komen dank zeggen.’
IJdele hoop, voorwaar!
De nacht van den 14den op den 15den Augustus liep voorbij; den 15den vingen de Franschen de aftochtsbeweging in de richting van Verdun aan. Na een moeilijken dagmarsch, op wegen die door honderden hinderpalen belemmerd waren, kampeerde des avonds het 2de korps te Rezonville, op de vlakte die Vionville bestrijkt; het 6de op de hoogten tusschen Rezonville en Villers-au-Bois; het 3de korps nu, in stede van generaal Decaen, door maarschalk Leboeuf gekommandeerd, tusschen Vernoville en Saint-Marcel. Het 4de korps dat allerlaatst Metz had verlaten, legerde op den weg van Briey en zou zich den volgenden dag op Doncourt richten.
De garde bezette eene vlakte op de wegen van Mars-la-Tour en Conflans. De weg van Saint-Michel, te Vionville, werd verkend door de divisie cavalerie Forton, en die van Etain door de divisie Barrail.
| |
| |
Den 14den des avonds bevond zich de keizer te Longeville, een klein dorpje onder Metz en op den weg van Verdun naar Nancy gelegen. Hij nam zijn intrek bij een grondeigenaar, kolonel Hénocque; zijn staf kampeerde in eene naburige weide.
Zooals altijd voortreffelijk ingelicht, hadden de stoute Pruisen het plan gevormd den keizer 's nachts op te lichten - eene vangst die hun veel genoegen, maar aan vele Franschen juist niet bijzonder veel ongenoegen zou hebben gegeven.
Des nachts hielden zij zich in de groepen boomen van het kasteel Frascati, de hoeve Orly en het Maison-Rouge, tegenover Longeville en aan de andere zijde der Moezel, verborgen; zij zonden den 15den een eskadron waaghalzen, of eigenlijk gezegd ulanen, over de spoorwegbrug, terwijl hunne artillerie het dorp Moulins, links van Longeville, bestookte om het aanvoeren van troepen te beletten.
Onder het vuur deed de Fransche genie de spoorwegbrug springen en de ulanen, te Longeville eene sterke krijgsmacht vindende, moesten zich schier zonder slag of stoot overgeven.
In den nacht van den 15den op den 16den nam de keizer zijn verblijf bij een landbouwer te Gravelotte, Plaisant geheeten; doch reeds te 4 uren des morgens verliet het keizerlijk huis, op aandrang van maarschalk Bazaine, deze plaats, om zich langs den meest van het Moezeldal verwijderden weg uit de voeten te maken.
De nacht was reeds tamelijk onrustig geweest. De Duitsche bommen en houwitsers hadden de onvermoeide vervolgers in de nabijheid verraden. De officieren der artillerie en van den staf, die de uiterste posten verkenden, zegt een Fransch correspondent, werden niet zelden door bommen en houwitsers in hunnen tocht verhinderd. Van tijd tot tijd steeg eene kolom vuur in de duisternis op. Het was een woud dat in brand geschoten werd. De soldaten defileerden als zwarte spoken langs die onheilspellende klaarte. Te 11 uren des avonds werd het vuur gestaakt.
Des morgens toen de keizer en zijn zoon in open rijtuig vertrokken, bemerkte men reeds duidelijk in de morgenschemering de beweging der vijandelijke artillerie. Ongelukkig genoeg, zooals men weet, was de keizerlijke stoet zóo veelomvattend dat hij noodwendig de aandacht des vijands moest opwekken.
Napoleon wilde, zelfs te velde, alle weelde, alle gemakkelijkheid, alle mogelijke pracht ten toon spreiden. Hij dacht er anders over dan generaal Von Goeben, dien een correspondent voor eene ongedekte tafel een stuk zwart roggebrood zag eten....
Ook moesten grenadiers der garde en drie regimenten cavalerie: chasseurs d'Afrique, dragonders en lansiers het eindeloos convooi van hem, die niet meer dan een tooneelkeizer in dezen oorlog was, beveiligen door den weg te verkennen.
De keizer kwam te Conflans, nam het ontbijt te Etain en bereikte zonder hinder Verdun.
Weinig tijd nadat de keizerlijke trein den weg van Doncourt verlaten had, verscheen daar de voorhoede der Duitsche legermacht.
Te Verdun vroeg de keizer een trein; de stationschef had niets dan een wagen van de derde klasse.
- ‘Dat is voldoende,’ antwoordde Napoleon.
Hij vroeg een glas wijn; de stationschef spoelde het glas, hetwelk hij zelf voor zijn ontbijt gebruikt had. De keizerlijke prins verlangde handen en aangezicht te wasschen: het kind was erg vermoeid. Men kon hem niets geven dan altijd hetzelfde glas met water en een zakdoek.
Een locomotief verkende de baan; den 17den Augustus, voor het krieken des dags, kwam de keizer in het kamp van Chalons aan.
Daar kon de keizer zich met eigen oogen overtuigen in welken droevigen toestand de troepen van Mac-Mahon zich bevonden, die te Wörth zoo dapper, zoo wanhopig gestreden hadden. ‘De ongeregelde aftocht van een leger is een hartverscheurend tooneel,’ zegt een ooggetuige; ‘de soldaten, welke zonder schoenen en zonder wapens op den weg voortgaan, die kreupel door de straten der steden hinken en voortsukkelen, leveren een zoo vreemd schouwspel in Frankrijk op, dat het oog er zich slechts met moeite aan gewent.’
Langs welken weg was de maarschalk te Chalons aangekomen?
Van Saarburg, waar Mac-Mahon ongeveer 15,000 man vereenigde, rukte hij op Blamont, verder op Lunneville. Daar vernam de maarschalk de neerlaag van Frossard te Forbach en den tocht der Duitschers op de hoofdstad van Lotharingen. Hij dacht nu de richting van Toul te nemen en bereikte met geforceerden marsch Vezelise, waar men hem berichtte dat Toul ingesloten was. Er bleef dus enkel de weg op Chalons over.
Van Neuchateau bereikte men per spoor Joinville, doch daar andermaal moest men halt houden, want, zooals men zeide, bezette de vijand het station van Blesme. Men keerde tot bij Chaumont terug, waar de troepen een gedeelte van den 15den doorbrachten. Eindelijk kwam de tijding aan dat de weg vrij was en men hernam den marsch. Te Chalóns vond de maarschalk eenige zijner verwarde bataljons terug, die daar sedert twee dagen waren aangekomen, en er gewis niet bijdroegen om het vertrouwen in de toekomst te versterken.
Den 16den Augustus, terwijl de keizer zich naar Chalons spoedde had de slag van Mars-la-Tour plaats, de tweede van die reeks bloedige gevechten onder Metz geleverd.
Het is bewezen dat Bazaine niet met voldoende snelheid terugtrok of trekken kon. Wij hebben het reeds gezegd, het leger vond honderden hinderpalen: de bagage-wagens belemmerden de baan; de marsch was slecht geregeld; de infanterie liep tusschen de artillerie-parken en de cavalerie. De flanken van het leger schij nen zelfs niet behoorlijk beveiligd te zijn geweest.
Niettemin berichtte de maarschalk naar Parijs, toen hij des avonds eenige mijlen wegs had afgelegd, dat hij den volgenden dag, den 16den met geheel het leger te Etain zijn zou.
Doch Von Moltke, hoewel niet juist ter plaatse, waakte. Dienzelfden dag had hij acht legerkorpsen in eene noordwestelijke richting van Pont-à-Mousson in linie geplaatst en juist op de wegen langs welke Bazaine terugtrekken kon.
De berekening van Von Moltke kwam uit: reeds den 16den 's morgens werd de marsch van den Franschen maarschalk door de Duitschers afgesneden.
Wel is waar hadden al de troepen van prins Karel de stelling, welke wij hem langs Pont-à-Mousson hebben zien beoogen, nog niet bereikt, aangezien het terrein uiterst veel moeilijkheden oplevert; doch de voorhoede was reeds daar en hield tegen eene aanzienlijke overmacht het gevecht zes uren lang staande, totdat er eindelijk hulp opdaagde.
Het officiëel Duitsch verslag zegt over dit gevecht het volgende:
In den morgen van den 16den Augustus werd generaal Von Alvensleben, bevel voerende over het 3de korps, verwittigd, dat men bij Vionville vijandelijke voorposten en daar achter het vijandelijke legerkamp bemerkte. Alles duidde aan dat de vijand in eene noordelijke richting wilde aftrekken. De Franschen hadden het dorp Vionville, de boerderij Flavigny en de westelijk en zuidwestelijk daaraan grenzende hoogten sterk bezet. De massa troepen stonden noordelijk en oostelijk van Vionville, in de richting van Rezonville.
De 5de divisie van generaal Von Stülpnagel en de 6de van generaal Von Buddenbrock vielen den vijand op de hoogten aan. Na een bloedigen kamp werden zij den Franschen ontweldigd, evenals Vionville en Flavigny, die door de artillerie hevig beschoten waren, aangetast, den vijand ontnomen en niettegenstaande herhaalde aanvallen, den ganschen dag behouden werden. Insgelijks hield de artillerie in hare positie tusschen Gorze en Flavigny, gedurende den ganschen dag stand, ofschoon de Franschen herhaalde malen het offensief namen en haar zeer hevig bestookten.
De 5de divisie infanterie, welke het aanrukken des vgands moest verhinderen, dreef hem met de bajonet tot Rezonville achteruit. Zij hield met hare infanterie en artillerie den rand der vlakte en dien van Saint-Arnoulds-bosch bezet. Gedurende een gevecht, dat 10 uren aanhield, onderstond deze divisie verscheidene allerheftigste aanvallen, die echter telkens door het geweer- en kanonvuur gebroken, doch waardoor ook de Brandenburger regimenten als weggemaaid werden.
| |
| |
Toen de tijding aangebracht werd, dat de Fransche infanterie in wanorde achteruitweek, deed de 6de cavalerie-divisie van hertog Wilhelm van Mecklenburg eene schitterende charge, die echter bloedige verliezen kostte; want zij stiet op eene op Vionville marcheerende en nog ongeschonden infanterie, welke in de grachten langs de baan springende, der cavalerie een moorddadig vuur deed onderstaan. Een ten noorden van Vionville gelegen bosch verschafte aan de Franschen eene stelling, uit welke zij immer herhaalde aanvallen op die plaats konden doen.
Het 24ste infanterie-regiment werd op die stelling afgezonden; het drong in het woud; een hevig gevecht ving aan en de uitslag bleef langen tijd onbeslist. Dit bosch was echter de sleutel der positie; dáár moest de overwinning of neerlaag worden beslist, te meer daar men bericht ontving dat een Fransch korps, van Metz naar Doncourt afmarcheerende, front had gemaakt en op het kanongedommel afkomende, de hoogte ten zuiden van Bruville besteeg.
De kerk der Seminaristen te Pont-à-Mousson tot hoofdlazaret ingericht.
In de reserve bevonden zich twee bataljons van het 20ste infanterie-regiment en het Oldenburgsche infanterie-regiment No. 91. Op het oogenblik dat deze in beweging kwamen, ontving men het bericht dat de 20ste divisie van het 10de legerkorps in aantocht was. Hare rijdende batterij verscheen omstreeks halfvier in de nabijheid van het slagveld en bezette eene stelling noordwaarts van den weg. Van dat beheerschende punt bestookte men de aanrukkende Franschen ten zuiden van Bruville en maakte het dezen onmogelijk in het hooger gemelde woud andermaal voet te krijgen.
Welhaast verscheen ook het hoofd der 20ste en later dat der 19de divisie, welke den rechtervleugel der Franschen aanviel en er in gelukte hen van den weg te slaan, dien zij sedert 's morgens halftien bezet hielden om langs daar Verdun te bereiken. Dit korps was gedeeltelijk, zonder bevel, op het kanongedommel deze richting ingeslagen.
Generaal Von Voigts-Retz had aan de brigade Von Wedell bevel gegeven op de hoogten, noordoostelijk van Mars-la-Tour, den rechtervleugel der Franschen aan te vallen. Het 16de regiment drong tot aan gene zijde van Mars-la-Tour vooruit en onderstond van de hoogten een hevig granaatvuur, dat het dorp in brand zette. Toch rukte het regiment met onovertrefbare dapperheid naar dat ravijn, achter hetwelk de hoogte zich verheft.
De overmacht en het moeilijk terrein dwongen de brigade van Von Wedell achteruit te gaan; doch op dat oogenblik voerde het 1ste dragonders der garde eene schitterende charge uit tegen den rechtervleugel der Fransche infanterie, welke echter met veel bloedige verliezen betaald werd. De brigade Barby, het 13de dragonderen het 10de huzaren-regiment wierpen, in een gelukkig gevecht, eenige cavalerie-regimenten der keizerlijke garde neer en namen den bevelhebber der divisie, generaal Monteyn, gevangen.
Laat in den avond vielen, op den uitersten rechtervleugel, twee regimenten (het 40ste. en het 72ste) aan, om de nog gedurig herhaalde aanvallen van de Fransche zijde af te weren. Toen de vijand eindelijk week, had er eene algemeene charge door het 3de regiment Ziethensche huzaren en de 3de en 15de regimenten ulanen, tegen de infanterie en cavalerie der garde plaats, en na twaalf uren strijdens waren de Duitschers meester van het terrein.
Twee Duitsche generaals, Döring en Von Wedell, werden gedood, twee andere gekwetst; het verlies in officieren was overgroot, dat in manschappen verschrikkelijk. Te Mars-la-Tour moeten ongeveer 30,000 man aan beide zijden gevallen zijn.
Graaf Palikao kondigde in de Nationale Vergadering dit gevecht als een schitterend voordeel aan. Wij zoeken dit tevergeefs: wel integendeel. De weg naar Verdun was den Franschen afgesneden. Bazaine had zich in den aanvang, hoe groot ook de opoffering mocht zijn, door de divisie Stülpnagel eenen weg moeten banen.
| |
| |
De 16de Augustus was inderdaad de eenige dag dat zulks voor hem nog mogelijk was.
Moedig heeft hij gestreden, voortreffelijk gekommandeerd, den vijand verschrikkelijk geteisterd; maar de knoop zat in het bereiken van het strategisch doel, namelijk in het losmaken van zijn leger uit de klauwen van den Duitschen adelaar. Bazaine trok des nachts terug op Gravelotte, vijf mijlen van Metz. Hij was dus zeven mijlen minder dicht bij het doel, dat hij wenschte te bereiken. Hem wachtte twee dagen later eene nieuwe neerlaag, die van Gravelotte.
De cavalerie, zooals wij in het Duitsche verslag gezien hebben, speelde eene belangrijke rol in den slag van Mars-la-Tour, waar echter menig regiment evenzoo gehavend en gedund werd als de prachtige Fransche kurassiers te Wörth of Reichshofen.
Een der opmerkenswaardigste oogenblikken in den slag van Mars-la-Tour was dat, toen, na het opdagen der Franschen langs de zijde van Bruville, generaal-majoor Von Bredow met het 7de kurassiers- en het 6de ulanen-regiment het Fransche centrum chargeerde.
Het was, zoo zou men onder militair oogpunt mogen zeggen, een heerlijk oogenblik die geslotene rijen, die ruitermassa op den vijand te zien vallen, bestookt door een hevig granaat- en mitraillevuur van eene Fransche batterij en ter linkerzijde door de infanterie beschoten. Paarden en ruiters stortten neer; maar onder dien gloeienden hagel ging het toch voorwaarts.
‘Met een luid hoezee!’ zegt een ooggetuige, ‘vielen de ruiters op de Franschen. Het 7de kurassiers-regiment (door de Franschen de witte kurassiers van Von Bismarck genoemd) aangevoerd door graaf Von Schmettow en de ulanen, gekommandeerd door den overste Von der Dollen, sprongen als het ware op de vuurbrakende kanonnen. De artilleristen werden neergesabeld; de stukken overweldigd.
Het hoofdkwartier van prins Frederik Karel te Corny bij Metz, gedurende het beleg.
Daar komen Fransche kurassiers-regimenten vooruit; doch ook zij werden neergeworpen. De Fransche standaard is reeds in de handen van een officier (luitenant Campbell); de hand werd echter afgeschoten en zij moest de tropee laten vallen. Nu begon, na een zoo zegerijken strijd, de ramp voor onze dappere ruiters....
Massa's infanterie met het chassepot-geweer gewapend, plaatsten de Duitschers tusschen twee vuren. De verwoestingen welke dit snelvuur teweegbracht, waren ijselijk.... Moedig rond zich hakkend, onder de hoeven trappelend wat zich tegen hen opwierp, met de lans infanterist en kurassier neervellend, baande zich de brigade met generaal Von Bredow aan het hoofd, een weg door den vijand.... doch meer dan de helft der beide regimenten is dood, gewond of krijgsgevangen op het slagveld gebleven.’
Volgens de Fransche berichtgevers was maarschalk Bazaine een oogenblik door de ulanen omringd, die tusschen twee Fransche liniën waren vooruitgedrongen. Dit reeds was een vermetel, een doodsverachtend wapenfeit; doch volgens een Duitschen schrijver waren de ulanen dwars door de Franschen en over de batterijen heen voorwaarts gedrongen.
Dit wapenfeit had plaats tusschen den weg van Verdun en het bosch, ten noorden van Vionville.
De cavalerie vormde twee liniën: de kurassiers links, langs den boschrand, en de ulanen rechts, ongeveer tweehonderd passen meer achterwaarts. Op dezelfde hoogte stond generaal Von Bredow met zijnen staf, vier officieren, van welke er hem drie ontvielen.
Voordat de eerste batterij twee schoten gelost had, viel de cavalerie in haar midden. Stilstaan was geene zaak; wat tusschen den weg en het bosch nog rechtstond moest neergeworpen worden. Na in de eerste batterij alles te hebben neergesabeld, stormt de ruiterij voorwaarts, valt als een bliksem op eene kolonne infanterie, die in tweeën geslagen wordt, doch die de vliegende en alles vertrappende ruiters eene laag geweervuur achternazendt.
Vooruit ging het onder een bliksemend hoezee! Op dit oogenblik waren de ulanen en kurassiers op ééne en dezelfde linie. Door
| |
| |
dikken damp en vuurgloed heen, vallen zij op eene tweede batterij. Wat niet vlucht wordt neergehakt, neergetrapt en, zegt Von Schmettow, te gelijker tijd met de vluchtelingen stooten wij op eene tweede kolonne infanterie.
Voordat wij deze echter bereikt hebben, stormen twee eskadrons Fransche kurassiers uit eene vlakte in het woud. ‘Onze rangen zijn gedund. Wij brengen echter de verwarring in de laatste infanteriekolonne en keeren nu rechts, en altijd worstelend met de Fransche kurassiers, naar onze linie terug, welke wij welhaast bereiken, schier op dezelfde plaats van waar wij zijn uitgegaan.’
De trompet van den trompetter, die gelast werd het signaal te blazen, was door een kogel doorboord, en de toon dien het instrument gaf, was recht akelig. Dat deed, zegt Von Schmettow, ons huiveren. De kurassiers verloren in die charge 7 officieren en 200 manschappen. De ulanen hadden er een niet minder groot getal achtergelaten.
Uit eene charge der dragonders, denzelfden dag uitgevoerd, bracht de ritmeester prins Von Hohenzollern zijn regiment niet minder gehavend terug: - van negentien officieren waren er dertien dood of gewond.
Men ziet dat het victorie-geroep der Duitschers zeer pijnlijk was; dat het behaalde voordeel duur, bloedig duur werd gekocht.
Er ging in Duitschland een groot gejubel op, toen koning Wilhelm aan koningin Augusta den uitslag van het gevecht bekend maakte: maar wee- en jammerkreten volgden, toen men eindelijk wist wat bloed te Pange en vooral te Mars-la-Tour vergoten werd. De rouw was in schier alle familiën, en moeders, vrouwen en kinderen vloekten den oorlog.
Te Mars-la-Tour, en het diene tot bewijs dat de Franschen daar, evenals te Weisenburg, te Wörth, te Forbach, te Pange, met doodsverachting gestreden hebben, waren de verliezen volgens de opgave der Norddeutsche Allg. Zeitung als volgt:
|
Officieren. |
Mansch. |
Paarden. |
Het 3de legerkorps verloor |
257 |
6566 |
627 |
Het 9de legerkorps verloor |
44 |
1252 |
2 |
Het 10de legerkorps verloor |
173 |
5140 |
328 |
De 16de infanterie-divisie |
54 |
1163 |
91 |
De 5de cavalerie-divisie |
81 |
1515 |
363 |
De 5de cavalerie-divisie |
17 |
289 |
421 |
Te zamen 626 officieren, 15,929 man en 1832 paarden. |
Als buit voor dit alles had men 2 adelaars, 7 kanonnen en 3000 gevangenen - doch wat meer waard was, eene voortreffelijke stelling.
Hoevelen van die dooden hadden des morgens gezongen: Morgenroth, Morgenroth, leuchtest mir zu frühem Tod!
De verliezen der Franschen werden op een niet geringer getal geschat, zoodat het algeheele cijfer van 30,000 nog wel zal te boven gegaan worden.
Zooals reeds gezeid is, trok Bazaine op Gravelotte terug en bezette daar met 120,000 a 130,000 man eene reeks hoogten, welke zich noordoostelijk van Gravelotte naar Saint-Privat-la-Montagne uitstrekten. De stelling, nog versterkt door verschansingen, was voortreffelijk. Bij Gravelotte, aan de linkerzij, was de positie het sterkste.
De Duitschers wilden den aanval niet wagen, voordat zij de stelling ook in de rechterflank konden aantasten; doch om hierin te gelukken was het noodig dat de Duitsche korpsen, zegt een schrijver, voorbij het front van den vijand rukten, ‘eene beweging die door maarschalk Bazaine met onbegrijpelijke zorgeloosheid werd toegelaten,’
Doch laat ons de officiëele rapporten over dien derden slag voor Metz volgen, na opgemerkt te hebben dat, na den slag van den 16den Augustus, de rechtstreeksche weg op Verdun voor de Franschen niet meer openstond en alleen, meer noordwaarts, langs Briey, de baan nog eenige uitkomst opleverde. Om ook dien weg af te snijden, moesten de Duitschers eene buitengewone werkdadigheid aan den dag leggen. De 17de werd aangewend om de verschillende korpsen te vereenigen, terwijl de cavalerie een waakzaam oog in 't zeil hield.
De koning was van Pont-à-Mousson gekomen en maakte op het slagveld zelf, met prins Karel - de roode prins geheeten - Von Moltke, generaal Von Stiehle en andere opperofficieren het plan voor den veldslag.
Den 18den 's morgens stond het 7de legerkorps ten zuiden van Gravelotte, terwijl het 8ste korps en de 1ste divisie cavalerie post vatten ten zuiden van Rezonville. Deze tot de 1ste armee behoorende korpsen hadden tot zending de beweging der 2de armee, welke op de eerste steunde, tegen een vijandelijk voorwaarts rukken te dekken.
Het 2de korps der 2de armee was geroepen de voor Gravelotte noordelijk afwijkende straat te bezetten het 12de korps stond te Mars-la-Tour en Jarny; de garde tusschen Mars-la-Tour en Vionville tegen Doncourt; het 9de korps, dat ten westen van Rezonville over de baan trok, richtte zich langs Caulre hoeve ten noorden op St.-Marcel.
Deze drie korpsen, die door de Saksische en Pruisische cavalerie werden voorgegaan, ter beveiliging van den marsch der troepen, vormden de eerste linie en moesten zich het bezit van den noordelijken weg verzekeren. Mocht de vijand dezen onbezet laten, dan moest de eerste linie eene wending maken om met de twee legers den aanval te doen.
In de tweede linie volgden het 10de en het 3de korps en als reserve het 2de korps, dat des morgens te 3 uren Pont-à-Mousson moest verlaten om zich op Bruxières te richten.
Te halftien kreeg men de verzekering dat de Franschen, in plaats van hunnen aftocht voort te zetten, stelling hadden genomen op de uiterste hoogten van Metz. De 2de armee moest alsdan eene beweging rechts maken, doch met haren rechtervleugel met de 1ste armee in aanraking blijven. Het centrum moest zich op Verneville en zijn linkervleugel op Amanvillers richten. De aanval mocht slechts plaats hebben als die beweging volledig was en de Fransche stelling niet alleen in 't front, maar ook in de rechterflank kon worden aangetast.
Het 9de korps stiet het eerst op de uiterste troepen der Fransche stelling. Het was middag. Het kanongedommel, in de richting van Verneville, verkondigde dat de strijd begonnen was.
Het 1ste korps moest nu met zijne artillerie de voor zich geposteerde troepen bezighouden. Hevig antwoordde de Fransche artillerie met al hare batterijen op het langzaam, maar goed gerichte vuur der Duitschers. De hoogten van Point-du-Jour waren het mikpunt. Het was kwart voor 1 uur. Hoe hevig de donder der kanonnen ook ware, dof hoorde men gedurig en zeer duidelijk het schokkend geknetter der mitrailleuses.
De infanterie begon hare werking tusschen 2 en 3 uren. Het Fransche leger stond op de hoogten, die zich van Sainte-Marie-aux-Chênes, door Saint-Ail en het Cusse-woud naar Point-du-Jour uitstrekken. De heuvelige en met houtgewas bezette grond vormde een inderdaad sterke stelling. Daarbij was deze nog voor de Franschen verbeterd door aarden verschansingen en kuilen voor tirailleurs, verdiepingsgewijs opwaarts gaande. Op meer dan één punt had die stelling het uiterlijk van eene wezenlijke forteres.
Zooals gezegd is, wilde men langs twee zijden den aanval doen, doch die beweging gelukte niet ten eenenmale en men moest deze geduchte stelling in het front aantasten. Het gevecht was hardnekkig. Op den linkervleugel vochten de Saksers en de Pruisische garde bij Sainte-Marie-aux-Chênes, later te Saint-Privat en Rou court.
Een deel der garde en het 9de korps bevonden zich rechts, in de richting van Saint-Ail, Habonville, van het Cusse-woud en te Verneville, tot aan het noorden van de baan van Verdun. Aan het woud van Vaux tot aan de Moezel, bij Gravelotte, stonden het 7de en 8ste korps, zoodanig dat zelfs eene brigade, op den rechteroever der Moezel, met hare artillerie deel kon nemen aan den strijd.
Ook het 3de en 10de korps, vooral de artillerie, waren in het gevecht. Wat de Franschen betreft, dezen hadden de massa van hun leger in linie, daargelaten de korpsen van Mac-Mahon en De Failly, wier toestand, positie en verblijf wij hooger hebben doen kennen.
Bij het invallen der duisternis namen de Duitschers de hoogten in, waar de Franschen zich hardnekkig verdedigd hadden. De slag
| |
| |
werd beslist door het 2de korps, dat echter, van Pont-à-Mousson komende, gansch den dag had gemarcheerd. Het waren vooral de 14de, 42ste en 54ste Pommersche regimenten, door de 4de divisie ondersteund.
Von Moltke wachtte hen met ongeduld. Op het bepaalde uur verschenen zij echter. De chef van den staf snelde hen te gemoet, sprak hun eenige woorden toe en voerde hen zelf tegen de hoogten van Gravelotte aan. De aanval met de bajonet was onweerstaanbaar en beurtelings werden de hoogten ingenomen. De adjudanten voerden Von Moltke uit het vuur terug, die welhaast den koning berichten kon, dat de zegepraal aan de Duitsche zijde was.
Het gevecht werd te halfnegen gestaakt. De Franschen maakten er gebruik van in het geretrancheerd kamp van Metz terug te trekken, met achterlating van een groot getal gekwetste, verspreide en verdwaalde manschappen. Bij Armanvilliers overmeesterden de Duitschers gansch een kamp; wapens, voorwerpen van allen aard, papieren, alles werd achtergelaten, een bewijs dat nogmaals de aftocht wanordelijk was.
Na een zoo verbitterd gevecht, want de Franschen hadden met eene dapperheid gestreden hun alouden naam waardig, waren de verliezen aan beide zijden verschrikkelijk. Het getal gevangenen was minder groot, uit hoofde der nabijheid van de vesting, welke eene krachtvolle vervolging onmogelijk maakte; maar de uitslag van die drie dagen vergoedde vele verliezen. Het hoofdgedeelte van het Fransche leger werd van Parijs afgesneden en welhaast gansch te Metz ingesloten.
Het Fransche rapport over dien slag hebben wij tevergeefs gezocht.
De hooger gezegde beweging van Von Moltke had de troepen begeesterd. Toen hij voor de Pommersche troepen kwam en de voorste gelederen hem herkend en zijnen naam aan de achterstaande rangen meegedeeld hadden, liep er een electrieke schok door de rangen. Toen hij den degen trok en vooruitsprong, ging er een duizendstemmig hoezee op en de officieren riepen: der Chef des Generalstabs der Armee ins Handgemenge! Iedereen ijlde hem achterna; het was een wedloop en beurtelings werden de hoogten overmeesterd.
De stormloop werd onder leiding van generaal Von Fransecky voltooid, en Von Moltke werd weer de kalme man van vroeger en reed rustig naar de plaats waar de koning zich bevond, wien hij de zege aankondigde met de woorden: ‘Majesteit, wij hebben gezegepraald; de vijand is uit al zijne positiën geslagen!’
Een oogenblik, te 6 uren, was te Gravelotte de positie inderdaad zeer bedenkelijk voor de Duitschers geweest. De gekwetsten waren zoo talrijk dat men het gekerm meer dan eens in het kanongebulder hoorde. De Pruisen werden als weggemaaid en de bevelhebbers konden slechts met moeite hunne verstrooide manschappen verzamelen. De verwarring nam toe. Achter het dorp wendde de cavalerie den teugel voor het schrikwekkend Fransch vuur. Paarden zonder ruiters holden rechts en links; ruiters weken te voet achteruit.
Men dacht niet anders of de Franschen zouden een nieuwen aanval op het dorp wagen, waar de overblijvende Pruisen, afgebeuld door de vermoeienis, zich letterlijk lieten neerschieten, zonder dat zij echter de hun aangewezen plaats verlieten. Het was in dit hachelijk oogenblik dat het 2de korps kwam opdagen en den slag aldaar besliste.
De koning had, zooals gezeid is, den 18den 's morgens te 4 uren Pont-à-Mousson verlaten en bereikte over Bandières, Pagny, Noveant en Prény, het stadje Gorse. Hier deed de vorst zijne veldteekens aan en besteeg zijn bruin strijdros Romeo geheeten. Van daar bereikte hij de hoogte van Flavigny, welke het slagveld beheerscht. Later beklom de koning de hoogte noordoostelijk van Rezonvillle, om van daar het gevecht van Gravelotte in oogen-schouw te nemen.
De avond viel. Tijdens den beslissenden kamp op de hoogte westelijk van Rozérieuilles, had zich de koning oostelijk van Gravelotte geplaatst, waar de granaten naast hem neersloegen. In afwachting van het einde des gevechts was de vorst van zijn paard gestegen en zat tegen een tuinmuur, ter zijde van Rezonville. In zijne nabijheid brandde eene groote wolspinnerij, welke knetterende brand den omtrek met een akeligen glans verlichtte.
Men had eene ladder van eene boerenkar gehaald en deze tot zitbank, ingericht. Rondom den koning bevonden zich de roede prins, de groothertog van Weimar, de erfgroothertog van Mecklenburg Strelitz, graaf Von Bismarck, de minister Von Roon en graaf Dönhoff.
Het gezelschap verkeerde in eene gedrukte stemming; iedereen gevoelde dat de beslissing nabij was. Het was dan dat Von Moltke terugkeerde en de hooger aangehaalde woorden uitsprak, die met een krachtig hoezee werden begroet. Eene levendige beweging volgde op de neerdrukkende stilte, die er eene poos te voren heerschte. Eene in de nabijheid staande marketentster schonk den koning een glas zoogezeiden spoelwijn, om de onrust die hem beklemd had af te spoelen....
De koning bracht den nacht in een huis te Rezonville, op een veldbed, enkel gedekt met zijn mantel, door.
Hij zal dáár echter altijd beter gelegen hebben, dan de duizenden en duizenden gekwetsten op het slagveld....
De Saksische troepen hebben in den slag van Gravelotte een groot aandeel in de overwinning, en wij moeten hen persoonlijk gedenken, om hen evenals de Hessen, op een gegeven oogenblik op den eersten rang te doen treden.
Na vermoeiende marschen op den linkervleugel, vielen de Saksers de geduchte stelling van Sainte-Marie-aux-Chênes manmoedig aan. De aanval had plaats door de 3de infanterie-brigade (5de en 6de regiment) en de 1ste divisie Pruisische garde infanterie. Bij den eersten aanval werd die stelling door de troepen ingenomen, niettegenstaande den dichten hagelslag van chassepotkogels.
Aan de omheiningen en muren van het dorp gekomen, beklauterden de wakkere Saksers deze belemmeringen, en dreven een viermaal sterker vijand op de vlucht. De Franschen weken op St.-Privat terug en het was nu ook op deze laatste, maar machtige stelling dat de aanval gericht werd.
Om zulks met vrucht te doen maakte de bevelhebber der Saksers, de prins van Saksen, wiens veldheerstalent in elk der aanvallen schitterend vooruitkwam, eene flankbeweging op Roncourt, ten einde alzoo de Franschen in den rug aan te tasten, terwijl de Pruisische garden zulks rechts en links deden, in het centrum ondersteund door de artillerie.
Wel waren de kanonnen op de hoogte tot zwijgen gebracht, maar het infanterie-vuur was zóó geducht, dat de Pruisen den aanval eenige oogenblikken moesten staken en wachten totdat de Saksers de omtrekkende beweging hadden volvoerd.
Toen dezen te 7 uren Roucourt naderden, had ook de garde het aanvallingspunt bereikt. In de flank en in het front werd Saint-Privat zoo hevig bestookt, dat de stelling niet meer hoûbaar was. Manhaftig werd dit laatste punt door de Franschen verdedigd. De dooden waren ontelbaar; het getal gekwetsten ging alle denkbeeld te boven. Ieder huis was een puinhoop, iedere puinhoop eene vesting; iedere voetstap werd met een stroom bloed betaald.
Generaal Von Craushaar sneuvelde aan het hoofd zijner dappere Saksers; de Pruisische garde verloor er haar overste Von Röder; schier iedere stafofficier der garde was min of meer zwaar gewond.
Saint-Privat was langs beide zijden van den straatweg een uitgestrekt kerkhof geworden. Nooit heeft wellicht de oorlogsramp erger gewoed dan op dien linkervleugel. ‘Geen pen zal ooit naar waarheid de aangerichte verwoesting aldaar beschrijven,’ zeide ons maanden nadien de pastoor van Saint-Privat, toen hij met tranen in de oogen, voor zijne ongelukkige parochianen een aalmoes in ons midden kwam afsmeeken.
De Saksers hebben in den slag van Gravelotte 92 officieren en 2000 manschappen aan gewonden en dooden verloren.
Ook de Hessische divisie had van den 15den Augustus zware marschen afgelegd, niet zelden beroofd van levensmiddelen, drinkbaar water en gunstig bivak. Prins Ludwig kommandeerde en hij had zijne manschappen slechts te zeggen: ‘Houdt u flink! Doet eer aan uw alouden naam!’ om hun honderde hinderpalen welgemoed te doen overschrijden.
Den 16den waren de Hessen de Seille overgetrokken, bereikten
| |
[pagina 108-109]
[p. 108-109] | |
Koning Wilhelm in den slag bij Gravelotte, op 18 Augustus 1870.
| |
| |
Corny, Noveant, om van daar den straatweg van Gorse te bereiken, waar de divisie bevel kreeg de Franschen in de linkerflank aan te vallen. Zij trok door het bosch des Oignons, waar een licht gevecht plaats had, dat den Hessen 6 dooden en 40 gewonden kostte.
Men bivakkeerde in het bosch; de nacht was helder, doch zeer koud; geen wachtvuur werd er aangelegd; geen waterbron was er te vinden; de bagage was achtergelaten. Niettemin onderstonden de soldaten dat gebrek aan alles met veel gelatenheid en krijgstucht.
Den 17den zette men langs het smalle voetpad den weg voort. Dáár werd den vorigen dag gestreden. De grond lag met dooden bezaaid en gekwetsten werden langs de gelederen der voortrukkende Hessen weggedragen. Meer dan eens naderde de prins een dezer lijders en verkwikte hem door een slok uit zijne veldflesch. Ook Pruisische korpsen trokken hen voorbij, stil, zwijgend; zij knikten de nieuwe strijders toe, stapten voort en wendden zelfs het hoofd niet meer om. Die knik was wellicht voor velen de doodengroet. Des avonds kampeerden de Hessen bij Flavigny.
Den 18den brak men te 5 uren des morgens het bivak op. Men had juist de vuren aangelegd om het eten te koken, toen het signaal van vertrekken gegeven werd. Het water, dat de soldaat met moeite had bijeengebracht, werd uitgegoten en voorwaarts! ging het nu, totdat men te 12 uren, achter het bosch van Armanvilliers, de aangewezen stelling op het slagveld had ingenomen.
Welhaast waren de Hessen volop in het gevecht gewikkeld. Van 12 uren tot halfnegen stonden zij in het vuur. Door de Hessische batterijen werden alleen 3695 schoten gelost. Vele officieren en ook manschappen waren gevallen. De rijdende batterij had eene zeer geavanceerde positie; haar kapitein Schäffer werd gewond weggevoerd; de eerste luitenant Von Grolman nam het kommando op zich en zond zijn luitenant Draudt naar de achteruit geposteerde infanterie om dekking te vragen.
Draudt vond den luitenant bij zijnen terugkeer met vermorzeld hoofd op den grond liggen; slechts acht manschappen waren nog ongekwetst en vier der zes stukken waren onbruikbaar. Draudt voerde met zijne acht manschappen de twee andere kanonnen uit het gevecht.
Ook de 5de batterij was fel geteisterd. Luitenant Kehrer had drie wonden aan het been; doch toen zijn kapitein viel, deed hij zich nog te paard zetten en bleef zes uren in het zadel. Generaal Von Manstein, die in de Hessische divisie aanwezig was, bracht haar in een flinke dagorder, dank voor hare betoonde volharding en stout voorwaarts rukken in het beslissende oogenblik. Ook de artillerie gedacht hij loffelijk.
Toen de duisternis gevallen en de slag geëindigd was, werd menig gevallen kameraad opgenomen, de gekwetsten verzorgd, de dooden op den rand van het bosch begraven. Treffend tooneel! Bij den open kuil waar zoovelen neerlagen, die het vaderland niet meer zouden weerzien, werd innig gebeden en klonk als laatste groet het gezang in koor....
De meergemelde correspondent van de Daily News deelt een zeer levendig tafereel mede van het landschap, in hetwelk de slag plaats greep.
‘Ik verhaastte mijne schreden en hoorde spoedig het kanongebulder, dat uit de heuvels ter rechterzijde scheen voort te komen. Ik liep door het dorp en bevond mij plotseling op het slagveld van Vionville, bezaaid met lijken zooverre mijn oog reikte. Op eenige plaatsen van het veld waren voornamelijk Pruisen bezig de dooden te begraven. De Franschen, die natuurlijk het laatst in de aarde werden gestopt, lagen nog in grooten getale op den grond. Eenigen van hen - ik telde er vijf - waren niet dood.
Ik ging verder vooruit en zag een prachtig regiment cavalerie, dat, toen het op de heuvels was aangekomen, in eens met een luid hoezee! voorwaarts vloog. Nog eenige stappen en ik bevond mij op den top, en ik zag het tooneel dat tot het geschreeuw aanleiding had gegeven en zelfs de paarden had doen hinniken....
Bezwaarliijk kan men zich een uitgestrekter slagveld voorstellen. Van de heuvels, waarheen ik mij, geleid door goede informaties, gericht had, omdat het hoofdkwartier daar post had gevat, konden de Pruisische en Fransche centrums gezien worden met een aanzienlijk gedeelte van hunne vleugels.
De plek waar ik stond, bood een verschrikkelijken aanblik te midden van akelige lijken en den stank van doode paarden, die overal verspreid lagen. Ik stond op het slagveld van den 16den, op de plaats waar de Pruisen gestaan hadden. Aan de linkerzijde liep als een zilveren draad, de weg naar Verdun en naar Parijs, de weg waarop gestreden werd. Tusschen rijen populieren leidde de straatweg met militaire regelmatigheid naar Metz.
De kleine dorpen met hunne kerktorens, alle dicht bij elkander gelegen, Mars-la-Tour, Flavigny, Vionville, Rezonville, Malmaison en Gravelotte lagen rondom. Aan de rechterzijde zag ik die met houtgewas begroeide heuvelen, waarachter het dorp, dat ik juist verlaten had, Gorse.
Dit was het tooneel van den slag, die echter naar Gravelotte moet worden genoemd, dewijl hoofdzakelijk in de buurt van dit dorp de strijd het hevigst was. De omtrek, dien ik beschreven heb, is ongeveer vier mijlen in het vierkant.
Ik kwam juist op het terrein, toen het gevecht de grootste afmetingen begon aan te nemen, omstreeks den middag. Pruisens groote mannen stonden op dezelfde plaats. Ik zag daar den koning, graaf Bismarck, generaal Ven Moltke, prins Karel, prins Frederik Karel, prins Adalbert en adjudant Krenski. Ook generaal Sheridan van de Vereenigde Staten was daar tegenwoordig.
De Franschen beproefden juist eene wanhopige poging om nog een klein gedeelte van den straatweg naar Verdun in hunne macht te houden, namelijk den weg tusschen Rezonville en Gravelotte, of dat gedeelte van het dorp, dat op eenige kaarten met Malmaison wordt aangeduid: wanhopig, maar zonder gevolg. Ieder man had daar tegen twee te strijden en de Franschen begonnen te wijken.
Het bleek spoedig dat deze vleugel eene nieuwe stelling zou gaan innemen. Dit geschiedde onder bescherming van een oorver-doovend artillerie-vuur, van de hoogten die het dorp beschermden. De beweging werd in goede orde gedaan en de positie was nu zoodanig, dat mannen van het vak ze voor onneembaar zouden hebben gehouden.
Het slagveld was nu geheel en al om Gravelotte. De velden in het front waren letterlijk bedekt met Pruisische reserve, en daarlangs trokken eindelooze rijen soldaten die in het dorp verdwenen, maar aan de andere zijde onder vurige rookkolommen te voorschijn kwamen. Dit tweede slagveld was niet zoo uitgebreid als het eerste en bracht de strijdenden dicht bij elkander. Zij stonden tusschen twee heuvels, door eene diepe kloof van elkander gescheiden, eene boschachtige kloof meer dan 100 voet diep en boven op de 200 en 300 el breed.
De zijde van de opening, het dichtst bij Gravelotte gelegen, waar de Pruisen stonden, is lager dan de andere zijde, en gradueel worden de kanten hooger. De Franschen hielden nu door hunne beheerschende hoogere positie, de vijanden beneden onder een aanhoudend vuur. Hunne artillerie stond verder, op den weg naar Metz onder de boomen.
Een oogenblik hield het gebulder op en met gemak kon het ratelen van de mitrailleuse worden onderscheiden. De Pruisische artillerie stond ten noorden en in het midden van het dorp geposteerd, de monden der kanonnen naar boven gericht om de kogels naar omhoog te doen vliegen. De Franschen behielden hunne positiën en sneuvelden, de Duitschers drongen altijd voorwaarts en sneuvelden, beiden bij honderden, ik had haast gezegd, bij duizenden, zoo verschrikkelijk was, gedurende twee uren, de slachting.
Van den heuvel waar ik stond, zag ik duidelijk den strijd achter en ten zuiden van het dorp. De Pruisische versterkingen kwamen uit het Bois des Oignons te voorschijn, en het was op dit punt dat men het beste denkbeeld kon krijgen van de uitstekende houding van het leger dat in Frankrijk gevallen is. Vier uren lang werd onophoudelijk uit dat woud gemarcheerd, geen breuk, geen leemte ontstond. Het was alsof alle dooden en gekwetsten terugkeerden en altijd opnieuw uit de bosschen te voorschijn kwamen.
De mannen van generaal Von Göben rukten vooruit, totdat zij
| |
| |
in het vijandelijke vuur stonden. De Franschen bemerkten de be-weging uit het noorden en tusschen vier of vijf uren concentreerden zij een allerhevigst vuur op dat punt en vulden het bosch met granaten. Hun vuur deed hier effect. De Pruisische linie scheen minder standvastig te worden.
Ongeveer vijf uren echter vertoonde zich eene infanterie-brigade op hetzelfde punt. Met den looppas ging het marsch naar de plaats waar zij noodig waren. Ik zag die brigade met een goeden verrekijker. Zij geleek eene slang die voortglijdt op het veld, maar zij liet een donker, akelig spoor na van gevallen mannen.
Toen de verschrikkelijke beteekenis van dit pad mij duidelijk werd, keek ik oplettender. Velen die gevallen waren, stonden op en liepen weder vooruit, om toch weder hunne kameraden in te halen. Ik zag niemand teruggaan, hoewel velen in hunne pogingen van mee te gaan bezweken....
.... De koning stond gedurende den dag op een heuvel en zag met een medelijdend oog op het slagveld. Hij sprak geen woord, maar ik zag dat zijne aandacht verdeeld was tusschen de tooneelen in de verte en dat wat vlak voor hem gebeurde: het begraven der Fransche dooden. Hij aanschouwde in stilte dit alles, en was, naar ik meen, geroerd. Graaf Von Bismarck lette alleen op het slagveld; zijne opgewondenheid en vrees kon hij niet verbergen. Ik houd mij overtuigd dat hij, ware het niet om den koning geweest, zich dichter bij dat slagveld had gewaagd. Op den heuvel was hij voortdurend de eerste van de groep.
Toen de Franschen hunne stelling op den straatweg hadden opgegeven, werden de paarden van het hoofdkwartier met spoed gehaald, en nadat de heeren snel opgezeten waren, reden zij met den koning aan het hoofd, naar een punt niet ver van het dorp verwijderd. Van daar hoorde ik kreten en juichtonen opgaan.’
Even na vier uren, vertelt dezelfde correspondent, had de volgende episode plaats: ‘Uit de ver afgelegen bosschen kwam een regiment cavalerie in galop aanzetten; een oogenblik had het bij den weg naar Conflans gerust en daarna reed het voort langs den straatweg van Metz. Deze weg tusschen Gravelotte en St.-Hubert is om den heuvel heen aangelegd en aan iederen kant verheffen zich veertig tot zestig voet hooge klippen, waar de weg den diepen afgrond achter het dorp doorsnijdt. Het beheerschende punt was toen nog in de macht der Franschen; het is dus niet te verwonderen dat slechts.... de helft van het regiment terugkeerde.
‘Wat zij die in leven bleven, hebben uitgericht, weet ik niet; ook heb ik den naam of het nummer van het regiment nog niet kunnen te weten komen. Veel vragen werden trouwens niet gedaan. Die val in de diepe snede van den heuvel, waar ik den volgenden dag zoovele mannen met hunne paarden dood zag liggen, was een bewijs van de dappere, onwankelbare, niet aarzelende houding der Duitsche troepen, onder welke men, naar het schijnt, lafaards noch achterblijvers of deserteurs kent.’
Het einde van den slag beschrijft de ooggetuige als volgt:
‘.... Even vóór acht uren geraakte een wit gebouw op de hoogten van Gravelotte in brand. Het scheen mij toe eene kerk te zijn, en de zwarte rook die uit het brandende gebouw opsteeg, stak akelig af bij den witten rook op het slagveld.... De duisternis viel en na achten konden wij de richting, die de troepen namen, herkennen aan den vurigen loop, dien hunne bommen aflegden, en de lange vuurtong die uit den mond van ieder kanon te voorschijn kwam.
De grillige rookwolken van brandende huizen vereenigden zich met den donkeren nacht, om een scherm te laten vallen op het tooneel van verwoesting. Te halfnegen had nog een verschrikkelijke aanval van de Franschen op den Pruisischen rechtervleugel plaats; kwartier na negenen een salvo tegen de uiterste Pruisische linkerzijde, een onophoudelijk artillerie-concert, met het geluid der mitrailleuse boven al...., en alles is stil. De slag van Gravelotte is gestreden; de Pruisen hebben de hoogten bij het Bois des Vaux bezet, hoogten die het geheele omringende land tot onder het vuur der kazernen van Metz beheerschen.
Toen ik naar het dorp Gorse terugging, om er den nacht door te brengen, keerde ik mij om, dewijl ik het slagveld wilde overzien. Het was nu eene lange wolk met twee groote vuren - brandende huizen - aan iedere zijde. De dag was schoon geweest en nu zagen de sterren prachtig neder, behalve daar waar het tooneel van ellende en dood den gloed des oorlogs had verminderd.’
De koning kondigde uit Rezonville, den 19den Augustus, der koningin de overwinning aan; zijne beschrijving vat helder, klaar en bondig verschillende bewegingen in dien gedenkwaardigen slag te zamen. Hij erkent verder dat de tegenstand der Franschen levendig was, dat elke voet grond slechts langzaam gewonnen werd; dat Gravelotte, alsmede de bosschen langs weerszijden niet dan met zware verliezen aan den Duitschen kant, werden behouden.
Toen, zegt de koning verder, bij het vallen des avonds eene voorwaartsche beweging tegen Gravelotte werd gemaakt, stiet deze op een zoo geducht geweervuur, uit de verschansingen en étage en een zoo hevig kanongedonder, dat het aanrukkende 2de korps de positie met de bajonet moest aanvallen. De koning zegt nog het volgende:
‘De historische granaatkogels van Königgrätz ontbraken in die laatste beweging voorwaarts niet. Minister Von Roon heeft mij ditmaal verwijderd. Door al de troepen, die ik bezocht, werd ik met geestdriftige hoezees begroet. Zij hadden wonderen van dapperheid aan den dag gelegd tegen een heldhaftigen vijand, die zich voet voor voet verdedigde, herhaalde malen het offensief nam, maar telkens teruggeslagen werd.
Wat het lot van den vijand zijn zal, die nu in het geducht verschanste kamp der vesting Metz is opeengedrongen, kan nog niet gezegd worden. Ik vermijd aan diegenen, welke mij over de verliezen ondervragen, namen op te geven, aangezien men er maar al te lichtvaardig opnoemt.’
De koning erkende alzoo de zware verliezen der Duitschers en de dapperheid der Franschen.
De Fransche berichten omtrent dien slag zijn zeer uiteenloopend; zij zijn als gewoonlijk doorregen met beschuldigingen van onkunde, zorgeloosheid en verraad - het laatste meestal de groote verontschuldiging der verslagenen; want de neerlagen voor Metz, zoo lang geloochend, zoo lang als roemrijke dagen op de Fransche tribune verkondigd, zijn voortaan als zoodanig in de geschiedenis bekend.
Over andere gevechten, die zelfs nooit bestonden, zooals de befaamd geworden carrières van Jaumont en welke destijds de Fransche dagbladen opvulden, zullen wij niet gewagen; zij behooren tot de reeks almanak-vertelsels en pleiten alleen voor de rijke verbeelding van dengene welke ze uitvond, en die nederig genoeg is zich immer verborgen te houden....
Laat ons echter in breede trekken de positie aan de Fransche zijde doen kennen.
Wij hebben het gedurig vertragen van Bazaine afgekeurd en gezien, hoe hij na het gevecht van den 16den terugtrekkende, eene sterke positie innam, vooral aan den linkervleugel, welks uiterste punt op eene schier onbeklimbaar steile hoogte uitliep; de rechtervleugel (linker van den Duitschen kant) steunde op Armanvilliers en Saint-Privat-la-Montagne. Het middelpunt, tusschen de hoeven Moscou en la Folie, was met eene kolossale artillerie en drie rijen verschansingen bezet. Het zwakste punt was de rechtervleugel; doch daar ook waren de grootste massa's troepen geposteerd.
De Duitschers hielden zich in den aanvang als zouden zij den aanval op de geduchte stelling niet wagen; zij wilden den vijand den marsch zien beginnen en hem alsdan aantasten. Toen zij echter zagen dat Bazaine in zijne defensieve houding bleef volharden, besloten zij tot den aanval.
Zooals wij in de Duitsche rapporten gezien hebben, was de omtrekkende beweging eerst des middags voltooid. Het 9de Pruisische korps viel aan tusschen Gravelotte en Vionville; het 7de en 8ste tastte den linkervleugel der Franschen aan. ‘Overal,’ zegt een berichtgever, ‘hielden onze troepen kloekmoedig stand en zulks duurde te halfzeven des avonds nog voort.’
Moeten wij de Fransche schrijvers gelooven, dan hield Bazaine, die niet verder dan Plappeville en St.-Quentin geweest was, den veldslag als door de Franschen gewonnen. Men hoorde in zijn hoofdkwartier niets van het geschut bij Saint-Privat. Alles deed aan het einde van het gevecht denken.
Helaas! de goede stemming waarin men verkeerde, werd verstoord
| |
| |
De Pruisische garde bij St.-Privat, up 18 Augustas 1870.
| |
| |
door de plotselinge tijding dat de rechtervleugel der Franschen omtrokken en gansch verslagen was. Het waren aides-de-camp van Ladmirault en Canrobert welke dat verschrikkelijke nieuws aanbrachten. 't Werkte als een doodshoofd, in het midden van een dans vallende.
Had de maarschalk de omtrekkende beweging kunnen verhinderen? De Fransche schrijvers, zoo driftig in het beschuldigen, zeggen ja, en de middelen welke hem hiertoe ter hand stonden, waren de garde, die nog niet in 't vuur was geweest, en de artillerie-reserve. Wij zullen hierin niet beslissen.
Het doortrekken van Noord-Duitsche landweer door Pont-à-Mousson, op 11 September 1870.
Toen de vereenigde Pruisische garde en Saksers aanvielen, was Canrobert, bij gebrek aan krijgsvoorraad, op het bosch van Saulny achteruitgegaan en daardoor viel de rechterflank van het 4de korps der Franschen onder het Duitsche kanon.
Generaal Ladmirault verdedigde zich moedig, doch was evenzoo
| |
| |
verplicht achteruit te trekken in de richting van Plappeville. De aftocht werd behoorlijk gedekt door infanterie en reserve-artillerie en te Saint-Privat door de aanrukkende grenadiers, die de Duitschers geruimen tijd dapper in bedwang hielden.
Het achteruitgaan van dit korps had het andere ontbloot en de stelling onhoudbaar gemaakt.
Dat de Duitschers zich niet door de zegepraal lieten bedwelmen en, zooals altijd, op hunne hoede waren, blijkt wel uit de dagorder, die des avonds te 8 uren door prins Karel werd uitgegeven. De troepen zouden op het slagveld bivakkeeren, maar infanterie-posten zouden eene waakzame verbinding met de verschillende korpsen daarstellen, aangezien de vijand, in eene wanhopige poging, zou kunnen beproeven 's nachts eenen uitweg te zoeken.
Om die reden ook werd het 12de korps ter bezetting naar Woippy gezonden; doch had men de wakkere Saksers daar niet mee belast, welke een onmetelijken weg af te leggen hadden, alvorens dit standpunt te bereiken; hadde men dien last opgedragen aan de korpsen van het 1ste leger, die zich op den rechteroever der Moezel bevonden, het zou het 6de korps belet hebben op Woippy te retireeren, terwijl het 4de de hoogte van Plappeville betrok.
Welke zijn nu de verliezen aan weerszijden in dien bloedigen slag? Nogmaals verschillende cijfers. Eenigen geven aan den Duitschen kant 17,000 manschappen en ruim 500 officieren op; langs de Fransche zijde 11,000 manschappen en ongeveer hetzelfde getal officieren als bij den vijand, terwijl men als getalsterkte der legers aangeeft: 120,000 Franschen en 230,000 Duitschers.
Nogmaals ging een lange en bange smartkreet in Duitschland op, toen de verlieslijsten eindelijk bekend waren. De drie veldslagen voor Metz hadden schier gansch Duitschland in rouw gekleed. Bijna elk huis was met een zwart kruis geteekend. De keur van den adel was gevallen, vooral in den slag van Gravelotte. Het slagveld leverde het ijzingwekkendste schouwspel op dat ooit gezien werd. Zoover het oog reikte, lagen er dooden, paardenrompen, wagens, kepis, helmen, shapkas, gebroken wapens, voorwerpen van allen aard.
Een paar tooneelen, onder honderden, op het slagveld opgeteekend.
Al wie het slagveld den dag na den slag bezocht, keerde huiverend daarvan weer. Dooden, dooden langs allen kant, zegt een ooggetuige. De grond is modderig van het bloed en in de lucht denkt men de klacht te hooren der veertigduizend dooden. Op het slagveld loopen dokters, ziekendienaars, nonnen en wereldlijke vrouwen rond, om te helpen, te verplegen en te troosten. Ik heb eene plek gezien, waar de Pruisische soldaten recht tegen elkander leunden en zoo dicht gepakt, dat ze niet op den grond konden vallen. Op het oogenblik dat ik van dit nu zoo zwijgend veld vlucht, hoor ik op ongeveer vijfhonderd stappen van mij verwijderd, het gehuil van eenen hond... 't arme beest huilt om zijn meester... Ach, niemand, tenzij dat dier, weent om wat het verloren heeft!
Later zullen de moeders weenen...
Daags na den slag vond men een dorpeling met afgeslagen hoofd, naast het lijk van een zouaven-officier liggen, wiens vuist de bloote sabel nog omkneld hield. Wat drama was er des nachts daar tusschen die twee personen voorgevallen?
Te oordeelen naar de lantaarn en het mes, die de kerel bij zich had, was hij een dier afschuwelijke lijkenroovers, die's nachts langs de lijken kruipen, om deze uit te plunderen en des noodig de gekwetsten af te maken. De geldriem van den officier was doorgesneden, en het mes had den buik van den officier gewond. Gewis had de plunderaar zulks gedaan en de officier, slechts gekwetst, moet door de pijn der wonde tot het bewustzijn teruggekeerd zijn.
Had hij in eene laatste worsteling den roover gegrepen en op hem de straf der onthoofding toegepast? Gewis, want met de linkerhand hield hij nog het afgeslagen hoofd met de haren vast.
Ritmeester Fürstenburg, tot het 10de huzaren-regiment behoorende, lag in den nacht van den 18den op den 19den Augustus op het slagveld bij Gorse. Bij het krieken van den dag kwam hij tot het bewustzijn en bemerkte op eenigen afstand eenige personen, die zich druk tusschen de lijken bewogen. Duidelijk zag hij dat zij het kruis der Johaniter ridders - eene verplegings-orde - op den arm droegen. Twee hunner droegen het kleed der orde, de derde dat eens veldpriesters.
Bij eene groep dooden in de nabijheid des ritmeesters gekomen, zag hij het drietal met mes en schaar de uniformen opensnijden, en - ijselijk! wie zich nog bewoog werd onmeedoogend gewurgd. Zij doorzochten de zakken, zij sneden de vingers van dooden of gekwetsten af, welke van ringen voorzien waren. Hij die het kleed des priesters droeg, borg al de kostbaarheden welke men bemachtigde.
Verschrikkelijk! Mannen die onder het kleed van den Johaniter, onder voorwendsel van wel te doen naar het slagveld waren gekomen; een man die geroepen was den armen gekwetste den overgang tot het betere leven te vergemakkelijken, maakten zich aan die gruwelen schuldig?
Men naderde de plaats waar de ritmeester lag; een hunner sprong op hem toe, terwijl de anderen de wacht hielden. Wat hielp het hulpgeschreeuw? Als door een wonder der Voorzienigheid werd Von Fürstenburg gered. Hij voelde onder zijne tastende hand zijn revolver, legde aan, drukte en het schot sloeg den veldpriester gewond neer. De twee anderen namen de vlucht, doch werden door de naderende patrouille ingehaald en in hechtenis genomen.
Het onderzoek deed welhaast de waarheid kennen. Neen, het waren geene Johaniters, het was geen priester, en dit was ook wel te onderstellen. Een hunner was een herbergier uit Duren, de anderen waren - en het grieft ons dit te melden - Belgen, die in de bergen van Stolberg werkzaam waren en welke zich van hooger gemelde kleeding hadden bediend, om des te veiliger den roof te kunnen plegen.
Men vond bij hen - altijd volgens den Duitschen berichtgever - een 80tal min of meer kostbare ringen, van welke er nog eenige aan de afgesneden vingers zaten; 300 horloges, geldbeugels enz., eene waarde vertegenwoordigende van 35,000 gulden. De schurken werden naar Coblentz getransporteerd. Het feit maakte destijds gerucht in de dagbladen, en het was juist niet zeer Christelijk dat zekere couranten de ontdekking der vermomming weglieten en alzoo deden vermoeden, dat de booswichten inderdaad Johaniters waren, inderdaad een priester was.
Zoo ook werd gehandeld met het feit dat eenige dagen later bij Metz voorviel (den 24sten Augustus), namelijk het aanhouden van een Franschen spion door de wakkere ulanen van het 14de regiment. Deze legde onder het kleed van een Franciscaner monnik, met het roode kruis op den linkerarm, bezoeken in de lazarets af en was als veldpriester zeer mild in het verleenen van geestelijken troost.
Het oog is, te velde, echter wantrouwend en zekere handelwijzen van den gewaanden Franciscaner hadden de achterdocht opgewekt. Op de hem gedane vragen wist hij niet juist antwoord te geven en welhaast belette men hem, al weldoende, zijnen weg voort te zetten. In de dubbele zolen zijner sandalen vond men belangrijke depêches uit het ingesloten Metz aan Trochu, Palikao en Mac-Mahon, en zelfs een plan voor den laatste.
De man werd voor generaal Von Steinmetz geleid, die den valschen kloosterbroer waarschijnlijk niet zeer genadig zal behandeld hebben. Men kan zich trouwens geen denkbeeld vormen van de listen, door spionnen in oorlogstijd uitgevonden. Deze uitvindingsgeest gaat gewis dien aller romanschrijvers te boven.
De dooden van Gravelotte werden in den grond gedolven. Zooals vroeger werden de graven der officieren met een bloemenkrans of wat loof, dat echter spoedig dorde, aangeduid. Ruwe houten kruisen overal; opschriften rechts en links. Vele soldaten hadden in persoon hunne dierbare dooden begraven, en niet zelden klonk stil en diep ontroerend, bij den open kuil, de hymne Jesus meine Zuversicht.
Bij de Saksers, dat braaf, rond en huiselijk volk, hetwelk door elk der bondgenooten geacht en bemind werd, hadden meer dan eens van die hartroerende tooneelen plaats en velen baden innig des avonds bij die graven, waar zij, verre van het dierbare thuis, den dooden en reeds schier vergeten makker, in den koelen schoot der aarde ter ruste legden.
Nu zweeg in den stillen avond het kanon; nu was de kruit- | |
| |
damp door den wind weggedreven; nu trilde en ritselde weer het loover door den wind bewogen; nu dreven de vogels en de wolken weer kalm langs den blauwen hemel; nu was de grond beneden wel is waar omgewoeld, maar toch weer effen - 't was alsof de vrede andermaal op de aarde gedaald was en de booze menschen zich met elkander verzoend hadden. Doch morgen - morgen zouden de overblijvenden weer opstaan en het bloedtooneel verder landwaarts in brengen; zij zouden bij nieuwe graven staan, of wellicht zelf in de aarde gestopt worden: - heden rood, morgen dood!
De gekwetsten werden in den omtrek, onder anderen te Pont-à-Mousson, verzorgd - een stadje, wel is waar met soldaten opgevuld, doch vergeleken met de door den oorlog verwoeste landstreek, was het een paradijs. Voor de gewonden vooral was dit het geval, dewijl zij daar eene voortreffelijke verzorging; eene ge-gezonde lucht genoten. Kort na den slag van Gravelotte waren er niet minder dan twaalf lazaretten ingericht. Het voornaamste was de kerk van het seminarie der paters-jezuïeten, waar niet minder dan 400 gekwetsten lagen. Het oude seminarie-gebouw zelf was insgelijks als ziekenverblijf gebezigd. Andere gebouwen, zooals het St.-Charles-hospitaal, de kazerne en vele particuliere huizen hielden honderden, wij moeten zeggen duizenden gewonden in, terwijl in de omliggende dorpen barakken-lazarets waren opgeslagen.
Volgens verklaring van een geneesheer lagen in een lazaret, tusschen Rezonville en Vionville, alleen 2000 gewonden der beide partijen. Geneeskundige hulp stroomde van alle zijden toe en menig Noord- of Zuid-Nederlandsch geneesheer heeft daar bewijs van onvermoeide menschlievendheid gegeven.
Akelig was echter de omtrek dier lazarets. Niet zonder huivering zag men wagens vol gekwetsten aanvoeren; het bloed lekte langs den bodem, langs de raderen, langs het uitstekende stroo, waarop soms de ongelukkigen lagen. Boven de wagenspon uit zag men bleeke, lijdende, wel eens met bloedende doeken omwonden hoofden, die met een bangen blik dooden zagen wegdragen of lijders onder het ontleedmes hoorden kermen. Duitscher en Franschman waren nu als vereenigd in het ongeluk. Waarom hebben zij zulks niet kunnen zijn in den vrede!
Metz zelf had verscheidene duizenden gekwetsten, zoowel Duitschers als Franschen opgenomen; het getal was zoo groot dat er geene mogelijkheid was allen in de stad schuilplaats te geven.
De sterke vesting, voor welke het prachtige Rijnleger lag, zou nu ten eenenmale afgesloten worden. Op den rechteroever der rivier de Moezel had het 1ste legerkorps positie genomen; de Saksische troepen, hielden den linkeroever noordwaarts bezet en hadden tevens den spoorweg van Metz naar Diedenhoven verwoest. Ten zuiden vestigde zich de garde, waarbij zich het 9de korps aansloot; nog meer ten zuiden lagen het 7de en het 8ste korps. Op den weg van Parijs bevonden zich het 3de en het 10de korps in reserve. Het 2de legerkorps bezette de hoogten en bevond zich dus het meest nabij den vijand.
De Duitschers waren nu meester van den Elzas en Lotharingen; generaal Von Bonin werd benoemd tot gouverneur van het laatste, Von Bismarck-Bohlen tot gouverneur van het eerste departement. De proclamatie van generaal Von Bonin zeide onder anderen: ‘Ofschoon gij van Duitschen oorsprong zijt, verlangen wij niet van u, dat gij onze vaderlandsliefde zult beantwoorden; maar als goede burgers verwachten wij van u, dat gij eerbied zult koesteren voor de wet. 's Lands wetten blijven voorloopig in voege, totdat het algemeen Duitsch wetboek van kracht zal worden verklaard.’
De beweging van het leger had nu plaats in de richting van Parijs. Van Nancy, Metz en Diedenhoven trok men naar het zoogenaamde hart van Frankrijk op. Generaal Von Steinmetz marcheerde noordwaarts langs de Belgische grenzen. Het hoofdleger, onder kommando des konings, bereikte beurtelings Commercy, Bar-le-Duc, St.-Dizier, Vitry-le-Français en eindelijk Chalons. De kroonprins zette den tocht voort over Vaucouleurs, Gendrecourt, Joinville, Doulevent en Brienne-le-Chateau.
Den 15den had Marsal, op de Seille, gecapituleerd; den 16den werd er bij Toul door het 4de. Pruisische legerkorps slag geleverd. Trouwens het was eene aaneenschakeling van schermutselingen en kleine gevechten, die echter na de reeds beschreven groote veldslagen zelfs niet meer in aanmerking kwamen en voor het oogenblik vergeten werden, evenals de ingesloten vestingen in den Elzas: Straatsburg, Pfalzburg, Belfort en Bitche, die als eilandjes in de groote zee der overweldiging alleen en hulpeloos achterbleven.
Welke was op dat oogenblik de toestand van het Fransche leger? Het leger van Bazaine vermocht niets meer voor Parijs; het was ingesloten. Het leger, dat men in het kamp van Chalons vormde, was het eenige waarop men bouwen kon. Het 1ste en het 5de korps waren, wij hebben het overigens reeds gezegd, in een allerellen-digsten toestand, na den slag van Wörth te Chalons aangekomen. De korpsen hadden gebrek aan alles en de kaders waren zeer gedund. Deze laatste werden nu door jonge soldaten aangevuld.
Verder bevonden zich ook te Chalons het korps zeesoldaten en de mobiele garde, onder het bevel van generaal Trochu. De garde, welke voorbeelden van.... tuchteloosheid opleverde, werd echter welhaast naar Parijs gezonden. Men vormde nog eene divisie infanterie en eene brigade cavalerie uit de regimenten, die van rechts en links werden ingeroepen.
Het 7de legerkorps van generaal Douay stond den 18den Augustus nog te Belfort. Na vele bevelen en tegenbevelen, want er heerschte te Chalons meer besluiteloosheid dan ooit, kwam den 20sten Augustus de 1ste divisie en reserve-artillerie in het kamp aan; doch toen men later van plan veranderde, toen mon besloot Chalons te verlaten, werden de overige troepen op Reims gericht. Het leger van Chalons bestond alsdan uit het 1ste korps (generaal Ducrot) 40,000 man; het 5de (De Failly) 25,000; het 7de (Douay) 30,000; het 12de (Lebrun) 45,000 man; te zamen ongeveer 145,000 man; doch tusschen welke de krijgstucht schier iets buitengewoons mocht genoemd worden. Wij moeten hier, alvorens de legers te volgen en nieuwe veldslagen te beschrijven, voor een oogenblik naar Parijs terugkeeren, ten einde daar den invloed na te gaan, welken de gebeurtenissen op gouvernement en bevolking uitoefenden.
|
|