Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– AuteursrechtvrijGebeurtenissen van 7 tot 14 Augustus.X.
| |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
De landlieden, die nog in een betrekkelijk vertrouwen verkeerd hadden, waren een oogenblik als door schrik verlamd. Bij de tijding: ‘de Pruisen zijn daar!’ was iedereen, en dit uren diep landwaarts in, op redding bedacht. Men haalde zooveel mogelijk den oogst binnen, men verborg de klinkende munt welke men bezat, men stak de kostbaarheden weg, om ze aan de handen der Duitschers of der achterblijvers van het Fransche leger te onttrekken. Waar eenige dagen te voren zich nog schier onbezorgde gezichten op den dorpel der deuren vertoonden, zag men nu maar schaars een bleek en ontsteld gelaat; geen vee graasde nog op de hellingen of in de weiden; de vruchtboomen waren gehavend en geschonden; de velden kaal of verwoest. Na het vertrek der Franschen en vóór de aankomst der Duitschers scheen in de dorpen alle leven stil te staan; de vaders en zonen waren niet zelden met karren en paarden gerequireerd; anderen gevlucht; nog anderen waakten op de hoogten als trouwe schildwachten. Daar waren er die in hinderlaag lagen en ook wel die dag en nacht op de slagvelden ronddwaalden, om jacht te maken op den buit, dien zij op de lijken mochten vinden. Gezicht op Forbach (Frankrijk).
Het ras van lijkenberoovers ontstaat alom, hoe streng die afschuwelijke misdaad ook gestraft wordt. Te gelijker tijd met de roofvogels, die op de rompen en lijken neerstrijken, verschijnen zij op het slagveld en treden vaak voor den moord op eenen gekwetste niet achteruit. Menigeen dezer hartelooze schurken werd onder het voortrukken der Duitsche troepen gegrepen en gefusilleerd. Bij onderzoek vond men in hunne zakken òf horloges, òf ringen, òf geldbeugels òf souvenirs van allen aard, van welke de soldaat of officier zich altijd ongaarne ontdoet. Een of ander is ook wellicht een aandenken aan eene moeder, aan eene verloofde, aan eene zuster, en wie weet! of dat aandenken van een heilig, geëerbiedigd of bemind wezen niet een talisman voor hem zijn zal!.... Zoo denkt de mensch in het oogenblik van het gevaar. Dan wordt zoodanige herinnering als het ware voor hem een beschermgeest. De lijkbesteler denkt aan dit alles niet; hij betast het nog warme lijk gelijk het ijskoude; hij stoot datgene weg wat niets bezit, hij verlaat zonder omzien dat, hetwelk hij heeft uitgeschud. Hier vindt hij een stuk papier, hetwelk de arme gesneuvelde vóór den slag geschreven heeft: ‘indien ik gedood word, zal hij, die mijn lijk moge opnemen, wel aan mijne arme moeder mijn laatsten groet willen overbrengen.... Tot weerziens, moeder, tot weerziens.’ De schurk beschouwt het nutteloos blad met misprijzen en levert het over aan den wind, die het over het veld doet dwarrelen, of aan den regen die het doorweekt en vernietigt. Hij denkt noch aan den ongelukkige, noch aan de moeder; de tien of twaalf goudstukken, die hij in een zakje onder den borstlap gevonden heeft, klingelen in zijne met bloed besmeurde handen. Na het goud bemachtigd te hebben, kruipt de ellendige naar een ander lijk, verplettert met zijn voetzool den schedel van een gekwetste, die nog schijnt te ademen, snijdt ginds een vinger af omdat hij den gouden ring, die er om glimt, bemachtigen wil; rijt verder de ooren open in welke een onbeduidend ringetje zit - totdat, zooals op het slagveld van Wörth, plotseling een uitgeplunderd lijk zich beweegt, de handen krampachtig uitsteekt, den dief bij de keel grijpt en hem niet meer loslaat. Eene worsteling op leven en dood vangt aan. De gevallene was een sterk gespierd Fransch dragonder, met eene breede wonde aan het hoofd en die, geruimen tijd in bezwijming gelegen hebbende, door de beweging welke de schelm maakte, uit zijne bezwijming oprees. | |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
In ijzeren vuisten had de soldaat den dief vastgeklemd, stiet hem op den grond en hield hem onder de knieën liggen, totdat er eindelijk baardragers verschenen, die den roover aan eene Duitsche patrouille overleverden. Een schot daverde welhaast over het slagveld heen, en de straf was op de misdaad gevolgd. De kroonprins van Pruisen rukte met snelheid vooruit; hij liet het Badensche korps tot bezetting van den Elzas en de insluiting van Straatsburg achter, trachtte met zijn legerkorps de Vogeezen te verlaten, zich in Lotharingen te ontwikkelen en zich daar langs een voorgeschreven weg met de in het noorden opereerende troepen te vereenigen. Het leger van den kroonprins, zegt een correspondent, is zoo ijverig in het oprukken, dat men dagelijks moet kwartier maken. Als alles geregeld is komt de prins, en de aanwezige dorpelingen staan die vertooning met wijd opengespalkte oogen en gapenden mond aan te staren. Iedereen ontbloot zich het hqofd, doch teekens van welkom worden er niet gegeven, en dit laat zich gemakkelijk begrijpen. Na het bivak bij Courcelles op den morgen van 16 Augustus 1870.
Niet alleen heeft de Elzasser boer zijne kinderen in het leger der Franschen, maar hij vreest de requisitiën, en voorwaar! zij waren geducht. Waar de Duitschers opdaagden, daar was de grond ook kaal geschoren, daar waren kelder en zolder ledig. De militaire intendance van het 11de korps gaf er te Saverne een klein staaltje van. ‘Donderdag,’ zegt Edmond About, ‘wordt alhier de groote marktdag gehouden. In gewone omstandigheden stroomen de bewoners van den omtrek met vruchten, groenten, boter, kaas, gevogelte en eieren derwaarts. Vandaag zijn er 3 of 4 manden komkommers, tien kilogrammen boter en eenige dozijnen eieren aangevoerd, en daarmee moet men vijfduizend inwoners en daarenboven de vreemdelingen voeden. Men heeft schrik voor de requisitiën, en voorwaar! aanlokkelijk zijn ze ook juist niet. Ik heb u gezegd dat de eerste beweging der 18 ruiters welke ons een bezoek brachten, was: 20,000 brooden van 3 kilogrammen of eene geldsom van 100,000 kronen te eischen. Ziehier den tekst van eene tweede requisitie, welke de eerste vervangen heeft. Lees, en vergeet niet dat het stadje 5331 inwoners telt, waarvan de meest gegoeden de vlucht hebben genomen:
namelijk:
| |||||||||||||||
Paardenvoedering:
De gemeente moet een magazijn ter beschikking van het leger stellen, in hetwelk de voorschreven goederen zullen worden neergelegd. De aflevering vangt onmiddellijk aan, zoodat de eerste | |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
helft ten laatste te 4 uren des namiddags, en de tweede helft den volgenden morgen, te 6 uren, moet worden ingebracht. Ook moeten er ongeveer 20 man, vier weegschalen en de gewichten, ter plaatse zijn ten einde tot de uitdeeling over te gaan. Terzelfder tijd zal de gemeente zorgen dat er honderd rijtuigen ter beschikking der troepen zullen worden gesteld, om de levensmiddelen en de voedering te transporteeren. In geval er aan de hooger gevraagde requisitie niet voldaan wordt zal de waarde, met 25% verhoogd, door de gemeente in geld betaald worden. Des noodig zal de militaire macht dit bevel ten uitvoer weten te brengen.’ Dit document onderging drie kleine wijzigingen. Toen de maire deed opmerken dat men nooit 3000 flesschen fijnen rooden wijn, zoomin als 2000 flesschen bourgogne gelijktijdig in het stadje had bijeengezien, hebben de heeren intendanten van het 11de Pruisische korps zich verwaardigd van elk cijfer eene zero uit te schrappen. Zij hebben ook zeer gulhartig de 200 flesschen champagne doorgeschrapt, toen men hun zeide dat zij... te Châlons moesten worden gehaald.’ Er werden overigens algemeene maatregelen genomen, die door elk der legerkorpsen in toepassing werden gebracht: Eerstens tegen gemeenten en personen, welke strijdig met de oorlogsgebruiken zouden handelen; ten tweede betrekkelijk de requisitiën, noodig geoordeeld voor de troepen, en het verschil tusschen de Duitsche en Fransche geldswaarden.
Diensvolgens werd er bepaald:
1o. Het daarstellen eener militaire jurisdictie, toepasselijk op gansch het Fransche grondgebied, door de Duitsche troepen bezet. Zoodra de jurisdictie in eene der gemeenten van het bezette gedeelte wordt aangekondigd, zal zij gansch het kanton door in werking worden beschouwd. 2o. Alle personen, die geen deel maken van het Fransche leger en door uitwendige teekens hunne hoedanigheid van soldaat niet doen blijken; die den vijand zullen dienen als spion; de Duitsche troepen op den dwaalweg brengen, wanneer zij als gidsen worden opgeëischt; manschappen van het Duitsche leger of personen tot zijn gevolg behoorende, zullen dooden, kwetsen of uitplunderen; die bruggen of kanalen zullen verwoesten, telegrafische lijnen of spoorwegen beschadigen, wegen onbruikbaar maken, levensmiddelen of krijgsvoorraad of kwartieren der troepen in brand steken; die de wapens tegen de Duitsche troepen zullen opnemen - worden met den dood gestraft. In elk geval zal ieder officier, het proces bevelende, eenen krijgsraad benoemen, belast met de zaak te onderzoeken en het vonnis uit te spreken. De krijgsraden kunnen geene andere straf dan de doodstraf uitspreken. Hun vonnis wordt onmiddellijk ten uitvoer gebracht. 3o. De gemeenten tot welke de plichtigen behooren, alsmede die op welker grondgebied de misdaad gepleegd is, zullen in ieder geval eene boete betalen, zoo hoog loopende, als het jaarlijksche cijfer der grondbelasting. 4o. De bewoners moeten datgene leveren wat er tot het onderhoud der troepen noodig is. Ieder soldaat ontvangt dagelijks 750 grammen brood, 500 grammen vleesch, 250 grammen spek, 30 grammen koffie, 60 grammen tabak of 5 sigaren, een halven liter wijn of wel een liter bier, of wel 1/10 liter brandewijn. Voor ièder paard wordt dagelijks geleverd 6 kilogr. haver, 2 kilogr. hooi, 1½ kilogr. stroo. In geval de bewoners, in stede van deze voorwerpen in natuur, eene schadevergoeding verlangen te betalen, zal deze gerekend worden op 2 franken per dag voor ieder soldaat. 5o. Al de kommandanten der gedetacheerde korpsen zullen het recht hebben de requisitiën te doen, welke voor het onderhoud der troepen worden noodig geacht; andere requisitiën, in het belang des legers noodig geoordeeld, kunnen slechts gedaan worden door de generaals en als zoodanig fungeerende officieren. Onder welk opzicht ook zal er van de bewoners alleen datgene geëischt worden, wat tot het onderhoud der troepen noodzakelijk is; van alle leveranciën zullen officieele ontvangbewijzen worden afgeleverd. Het besluit hoopt, dat er van de zijde der bewoners geene moeilijkheden zullen ontstaan, om aan de noodzakelijk geoordeelde requisitiën te voldoen. 6o. Omtrent de persoonlijke verhandelingen tusschen de soldaten en de bewoners, wordt er bepaald dat 8 silbergros of 28 kreutzer gelijkstaan met de waarde van 1 frank. Luitenant-generaal Von Beyer had de volgende proclamatie tot de bewoners van den Elzas gericht, welke hij ‘vermaning en waarschuwing’ noemde: ‘Ik heb u een ernstig woord toe te spreken,’ zeide hij. ‘Wij zijn buren. Vertrouwelijk gingen wij in vredestijd met elkander om. Wij spreken dezelfde taal, en nu roep ik u toe: Volgt de inspraak des harten, de stem der menschelijkheid. Duitschland is met Frankrijk in oorlog en wel in een niet gewenschten oorlog gewikkeld. Wij zijn nu verplicht uw land binnen te dringen; maar elk menschenleven, elke eigendom, die kan ontzien worden, beschouwen wij als eene aanwinst, welke door het godsdienstig en zedelijk gevoel zal gezegend worden. Wij zijn hier slechts om te strijden. Alleen gewapenden moeten, in een eerlijken en open strijd, tegen gewapenden vechten. De ongewapende burgers, de bewoners van stad en dorp, willen wij echter sparen. Streng is onze krijgstucht; doch daarom ook verwachten wij - en ik eisch dit ten strengste - dat de bewoners van deze landstreek zich van alle openbare en heimelijke vijandelijkheden zullen onthouden. Tot ons innig leedwezen zijn wij gedwongen strenge maatregelen te nemen, ten gevolge der opstoking, baldadigheden en gruwelen. Ik verwacht dus dat de plaatselijke overheden, geestelijken en onderwijzers in hunne gemeenten, de hoofden der familiën en de personen onder hun gezag staande, zullen weerhouden zich vijandelijk jegens mijne soldaten te toonen. Alle rampen vermijden is eene goede daad in het oog van den oppersten Rechter, die over alle menschen waakt. Ik waarschuw u. Weest zulks gedachtig.’ Achter de hielen van het Duitsche leger werden telegraaf, spoorweg en bruggen herplaatst en de gemeenschap, een oogenblik onderbroken, werd andermaal hersteld. Met zwermen, zeide een ooggetuige, komen de soldaten over de grenzen. Eene samentrekking van troepen als deze staat in geene militaire geschiedenis opgeteekend. Pruisen, Saksen, Beieren, Wurtemberg en Baden waren opgekropt met soldaten, die gedurig kwamen opzetten en de leemten in de rangen aanvullen. Niet alleen deze, maar elke inrichting was voortreffelijk. De Daily News, wiens correspondent zich in het hoofdkwartier van den prins van Pruisen bevond, schreef over de beweging der troepen het volgende: ‘Ofschoon niemand weet waarheen de troepen marcheeren, duurt de beweging onophoudelijk voort. Bij elken dagmarsch breken de Pruisen de veldpost en de militaire telegraaf op. Het zou onmogelijk zijn een vollediger stelsel van inrichting uit te denken. De proviandwagens kruipen als groote slangen over het land heen; de detachementen, met de telegraaf belast, rukken voorwaarts, slaan hunne lichte paaltjes in den grond en verbinden de draden. De veldpost zorgt voor de verzending der brieven, in welke richting dan ook. Op eene uitgestrektheid van verscheidene mijlen is de landstreek vol beweging. Nu eens komt een regiment cavalerie in galop voorbij, dan weer glinsteren de bajonetten der infanterie door het loof van het geboomte of ratelt een schier eindelooze artillerie-trein voorbij.’ Op eene andere plaats doet dezelfde correspondent de marschorde kennen. Denkt niet dat het hoofdkwartier den weg wijst. Dat ware aannemelijk tijdens de kruisvaarten en omdolende ridders, die altijd de hand aan het gevest van het zwaard konden slaan; maar niet meer nu de ver dragende naaldgeweren de hoofdrol in den oorlog spelen. Vooreerst komt de cavalerie, dragonders of ulanen, die rechts en links verspreid is en zoo wat klopjacht hondt. Dan volgt de infanterie, die de kanonnen met zich voert. Eindelijk het hoofdkwartier, met telegraaf en post. Men ziet dat de drie laatste groepen | |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
zeer veilig zitten, daarenboven nog beschermd door eene achterhoede. Slechts bij een grooten veldslag of plotselinge bewegingen der legermacht nadert de staf den vijand. Voorzichtigheid is de moeder der wijsheid..... Dit ook is de stelregel der ulanen. Scherp toezien doen ze wel, want een kogel in 't hoofd is hun zoomin welkom als aan wien ook - ‘en ziet, ginds achter die boomen hebben zij iets zien schemeren dat aan Fransche uniformen gelijkt. Zeer voorzichtig naderen zij. Nu zien wij de Franschen aan de ons tegenovergestelde zijde eene hoogte beklimmen, en na tien minuten zijn de ulanen in het dorp gevallen. Zij requireeren levensmiddelen, voedering voor de paarden, drank van allerlei soort.’ De staf van den kroonprins van Pruisen was schitterend. Ook een aantal Duitsche prinsen maakten er deel van. Het was daar dat men ook Leopold van Hohenzollern, den candidaat tot den Spaanschen troon, ontmoette; den hertog van Saksen-Coburg-Gotha, den prins van Mecklenburg, zoon der prinses van Cambridge, en anderen. Een Duitsch correspondent, Julius Von WickedeGa naar voetnoot1), beschrijft zeer levendig een bivak van de Duitsche troepen in de Vogeezen. ‘Na een stortregen van drie dagen, die wel is waar de smachtende hitte koelde, maar ook, zooals wij reeds zeiden, den marsch bijzonder moeilijk maakte, was het helder, frisch weder geworden. De zon scheen heerlijk en 's nachts vooral was het prachtig, als de maan aan den hemel stond. Dan zeker was het beter buiten dan wel in die enge, dompige en volgepakte boerenhuizen, waar soms 20 of 24 soldaten op wat vunzig stroo bijeenlagen, als haringen in een ton gepakt. Welkom was dan ook het bevel geweest dat men een bivak mocht opslaan. Een klein weiland, dat langs drie kanten door de met houtgewas bedekte hoogten der Vogeezen was omlijst, werd de voortreffelijke plaats voor het bivak. Wat kon men beter wenschen? De bosschen leverden in overvloed hout voor het vuur, en de kleine beek gaf water om te koken en te wasschen. Men betrok opgeruimd het bivak; de geweren werden in rotten gezet, ransels en pinhelmen neergelegd en schildwachten uitgezet. Welhaast gloeiden de vuren en dampte de soep van rijst en schapenvleesch boven dezelve. De schapen waren hiervoor pas geslacht, zoodat het vleesch, al kookte het nog zoo lang, nog altijd vrij taai bleef. Maar een soldatenmaag is te velde juist niet keurig en kan nogal veel verduwen. De maaltijd bestond verder uit fijn tarwebrood, zooals dit in Frankrijk alom gemaakt wordt, en een liter lichten wijn per man; voor de officieren hadden twee soldaten, zeer bedreven in de kookkunst, een grooten schotel schapenvleesch gestoofd, waarin de ajuin eene tamelijk sterke rol speelde; doch dat smaakte ook al voortreffelijk bij de aardappels. Donker-héldere bourgogne-wijn, te Pfalzburg op de Franschen bemachtigd, werd mild geschonken en stemde allen vroolijk. Men gekscheerde, lachte, vertelde aardigheden; men klonk en dronk op de gevangenneming van Louis Napoleon en zijne schoone Eugenie, welke spoedig zou volgen, en er was geen gebrek aan kwinkslagen, die echter niet wel aan het papier kunnen worden toevertrouwd. Met wezenlijk genoegen luisterden wij ten slotte nog naar het koor, dat een dertigtal jonge onderofficieren en vrijwilligers voortreffelijk zongen. Vooral vonden het oude krijgerslied en het lied van Blücher bijval: Wo liegt Paris?
Paris liegt hier
Den Finger drauf:
Paris das nehmen wir.
De maan blonk helder aan den hemel en de donkere rij bergen loste zich prachtig tegen den blauwen gezichteinder op.... Te 11 uren werd het rustiger. De soldaten lagen met het hoofd op den ransel en met hun mantel over het lijf en verkeerden spoedig in een diepen slaap. Ook de officieren zochten een plekje, om zich met mantel en deken een goed nachtleger te spreiden....’ Het was den 7den Augustus zeer vroeg, toen eene brigade Badensche cavalerie, onder het kommando van generaal Laroche, voor Haguenau verscheen, het stadje welks naam wij reeds meer dan eens hebben genoemd, ter gelegenheid van den terugtocht, na de gevechten van Weisenburg en Wörth. De generaal bekwam weldra de verzekering, dat de Weisenburg-poort openstond. De afgezonden patrouille was niet verontrust geworden. In galop reed de brigade het stadje binnen, zonder zich erg veel te storen aan de geweerschoten, die hier en daar uit een huis of uit de kazerne gelost werden. Er was overigens geen garnizoen meer in de stad. Vijftien minuten na het binnenrukken was de Badensche brigade meester van Haguenau en maakte een groot honderdtal krijgsgevangenen, terwijl een enkel man gedood, een officier, drie manschappen en drie paarden licht gewond werden. Den 8sten Augustus verscheen de Badensche cavalerie voor Straatsburg en vernielde den spoorweg en de telegraaflijn op Lyon. Dep 9den dacht generaal Von Beyer, even gemakkelijk als Haguenau, de geduchte vesting te overrompelen. Toen de Straatsburgers de eerste vluchtelingen van het slagveld van Wörth zagen aankomen, greep de verontwaardiging hen aan. Hoe! het leger van Mac-Mahon zou verslagen zijn! Onmogelijk. De soldaten wierpen zelfs de eerst aangekomenen buiten de herbergen, waar zij om drank en brood smeekten; maar toen het getal vluchtelingen immer grooter werd, toen er soldaten aankwamen met slijk en bloed bemorst, gehavend, verhakkeld en verscheurd, stervend van honger en dorst, toen deze de tijding brachten, dat het legerkorps voor de overmacht was bezweken, ontblootten de soldaten eerbiedig het hoofd. De belegering van Straatsburg moest het natuurlijk gevolg der neerlaag en van het binnenrukken der Duitsche troepen zijn. Het had in de stad reeds niet aan verschillende geruchten ontbroken. De Duitschgezinden, en Straatsburg bezat er natuurlijk, vooral ten gevolge der nabuurschap van het vroegere moederland, hadden meer dan eens het gerucht in omloop gebracht, dat de vesting zich zonder slag of stoot zou overgeven. Op deze bewering had generaal Uhrich, een Pfalzburger van geboorte, eene proclamatie openbaar gemaakt, welke als volgt luidde.
‘Aan de inwoners van Straatsburg! Onrustbarende geruchten zijn met of zonder booze bedoelingen in onze kloekmoedige stad verspreid. Eenige personen hebben doen gelooven, dat de vesting zich zonder slag of stoot zal overgeven. Wij protesteeren zoo krachtdadig als mogelijk, in naam der dappere Fransche bevolking, tegen dergelijke lafhartige en schuldige aarzeling. De wallen zijn met 400 kanonnen gewapend. Het garnizoen telt 11,000 man, behalve de sedentaire nationale garde. Indien Straatsburg wordt aangevallen, zal het zich verdedigen, zoolang er een enkel soldaat, een enkele beschuit, een enkele patroon overblijft. Moge dit de welgezinde burgers geruststellen. Wat de anderen betreft, deze moeten zich maar verwijderen. De kommandant uhrich.’
Er werden inderdaad een aantal burgers gevonden, welke niet genegen waren een beleg, het mocht dan ook nog zoo roemrijk afloopen, te onderstaan. Twee treinen, door de militaire overheid ingericht, verlieten Straatsburg, deze voor Metz, gene voor Belfort. Generaal Uhrich is, in den vollen zin des woords onder militair opzicht, een man vol wils- en geestkracht en tot de grootste opofferingen bereid. Hij had die gevoelens als het ware in de zijnen overgeplant. Men vertelde destijds eene treffende episode, welke wij willen aanhalen volgens de Correspondance Havas. ‘Op de tijding van het gevecht te Wörth, waar het 12de reg. jagers zoo dapper gestreden heeft, was mevrouw Uhrich, wier zoon | |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
De Pruisische eerste divisie in gevecht bij Pange (Courcelles) op 14 Augustus 1870.
| |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
Verovering eener Fransche batterij door het 7de Pruisische kurassiers-regiment bij Mars-la-Tour op 16 Augustus 1870.
| |||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||
in dat regiment diende, des avonds alleen, dwars door de verwarring en de moeilijkheid eens aftochts heen, haren zoon gaan opzoeken. Dood of levend, zeide zij, wilde zij den lieveling terugzien, al moest zij hem dan ook zelfs op het slagveld gaan opsporen. In een dorp gekomen bemerkt zij de uniform der jagers: een brigadier van dit wapen rijdt door het dorp. - Wat is er van Albert?’ vraagt zij hem bevend. - ‘Albert?’ zegt de brigadier, ‘die is in den stal.’ ‘Mevrouw Uhrich snelt derwaarts en vindt den jongen soldaat, uitgeput van vermoeienis, slapend tusschen de pooten van zijn paard. Zij zet zich op het stroo neer en beschouwt lang den slaper. Deze wordt zelfs niet wakker, nu zij zijn hoofd tusschen de beide handen neemt en het zacht kust..... Zij Iaat het kind slapen en gaat heen.’ Volgens eene andere opgaaf zou de jonge Uhrich te Wörth gewond zijn, en de moeder slechts een lijk gevonden hebben. Toen den 7den Augustus de vijand voor Straatsburg verscheen en hij de stad opeischte, werd hem een weigerend antwoord gegeven. De majoor Von Amerongen wees op de neerlagen van het Fransche leger en de moeilijke of liever onhoudbare positie van het garnizoen, afgesneden van alle hulp, doch generaal Uhrich sloeg elk voorstel af. Eene vesting van den eersten rang op die wijze overrompelen zou inderdaad voor het minst eene curiositeit zijn geweest en het Fransche leger zou het als eene eeuwige schande hebben beschouwd. Het burgerlijk gezond verstand zou echter hebben opgemerkt, dat die verdediging tot niet veel meer dienen kon.... De Duitsche troepen, die met eene ongelooflijke snelheid waren afgezakt, hadden op anderhalf uur van de stad post gevat, terwijl de Badensche cavalerie het proefstuk ondernam. Om des te meer indruk op de bewoners te maken, had de Duitsche artillerie een huis in de voorstad in brand geschoten, doch de gloeiende cirkels in de lucht, de donder des geschuts, zoomin als de opstijgende vlammen in de stad, deden noch den bevelhebber noch de bewoners wankelen. De artillerie, welke in den aanvang deed onderstellen dat de beschieting onmiddellijk zou plaats hebben, verliet welhaast de genomen stelling en men moest aan eene volledige en geregelde insluiting denken. - ‘Wij geven ons niet over!’ had het volk in het Duitsch den parlementair toegeroepen. ‘Neen, ons bukken zullen wij niet!’ Voorwaar Straatsburg heeft den strijd met eene schier onbegrijpelijke hardnekkigheid volgehouden. Afgescheiden van het overige gedeelte van Frankrijk - de telegraafdraden rond de stad waren des nachts door een Duitsch officier afgesneden - op geene hulptroepen kunnende rekenen, overgelaten aan zijn lot, leverde Straatsburg een ijselijken strijd, werd deels vernield en begroef velen zijner inwoners onder de puinen. Van de schoone en rijke schildwacht op de Rijngrenzen bleef eindelijk weinig meer overig dan een akelig geraamte! De beschieting, de vernieling van zooveel schoonheid, zooveel kunstrijkdom door de Duitschers; van eene stad welke zij vast besloten hadden in bezit te nemen, is in het oog der wereld eene fout geweest. De vernieling kon inderdaad geen voordeel aanbrengen, wel het tegendeel; zij kon alleen verbitteren en vervreemden. Doch wij moeten de gebeurtenissen niet vooruitloopen: Straatsburg en zijne belegering zullen een afzonderlijk en zelfs wijdloopig hoofdstuk in ons Gedenkboek uitmaken. Wij hernemen plaats bij het legerkorps van den prins van Pruisen, dat, zooals wij zeiden, zich haastte de Vogeezen te verlaten om zich te Lotharingen te ontwikkelen en zich een weg naar Parijs te banen. Hoe moeilijk de marsch in de Vogeezen ook zijn mocht, met welke hinderpalen men ook te kampen had, toch ging het leger snel vooruit. Men had zich vooral aan eene hardnekkige verdediging der bergpassen verwacht - die inderdaad gemakkelijk te verdedigen waren - doch het leger van Mac-Mahon was al te zeer uiteengeslagen, al te zeer ontmoedigd om stand te houden. Den 9den Augustus werd de kleine vesting Lützelstein - Petite Pierre zeggen de Franschen - door de Duitsche troepen bezet en het fort Lichtenberg, ten noord-westen van Haguenau gelegen, door de artillerie in brand geschoten. Een Engelsche correspondentGa naar voetnoot1) schreef eenige dagen later over die geringe wapenfeiten, dat die kleine vestingen in vroeger dagen haar voordeel konden opleveren, maar dat zij niet bestand zijn tegen de hedendaagsche artillerie. ‘Zoo ligt er,’ zeide hij, ‘in den Elzas, recht schilderachtig, eene kleine vesting Lützelstein, omringd door met houtgewas begroeide heuvels. Weleer beschouwde men de hoogte als een hinderpaal om de Vogeezen door te trekken, en nu heeft men ze verlaten zonder een schot te lossen. De zwart-witte Pruisische vlag wappert op de citadel en men heeft er eene aanzienlijke hoeveelheid militairen voorraad bemachtigd. ‘Voor eenige dagen deed ik eene wandeling in de richting van deze vesting en het werd mij toegelaten er eene beschrijving van mee te deelen. Zij bestaat uit een buiten- en binnenfort, een onafgewerkten wal die ze vereenigt, terwijl de toegangen door nieuwe palissaden-werken gesloten zijn. De vesting rust op eene sterke rots, welke aan den westelijken kant zeer steil is; de gemeenschap wordt door eene oude draaibrug afgesneden. Voordat de bewoners het stadje verlaten hebben, is de verdediging niet mogelijk: want na een zeer kortstondig kanonvuur zou er geen huis meer rechtstaan. Indien men met zware artillerie werkte zou het, geloof ik, geen oogenblik weerstand bieden; maar toen de Pruisen opdaagden, was het zelfs niet in staat van verdediging, de buiten- en andere werken waren niet voltooid. Lützelstein werd dan ook verlaten en dit tot groote tevredenheid der bewoners, die vreesden dat hun stadje tot puin zou geschoten worden. Had er nu,’ zegt de correspondent, die dikwijls zeer juist ziet, ‘op de hoogte een fort gestaan, dan gewis ware de kroonprins in zijn marsch verhinderd. Niet dat de aanwezigheid van een fort aldaar den inval gansch verhinderd zou hebben; maar toch de afwezigheid bewijst hoe weinig de Franschen op eenige andere mogelijkheid gedacht hebben, dan juist die, welke in hun plan viel. Den 7den Augustus had een bijzondere trein te Nancy een gedeelte der gekwetsten van Wörth aangevoerd. Terzelfder tijd kwam daar een man aan, die te voet naar het Café Bouillot ging, waar gewoonlijk de officieren hunne bijeenkomsten hielden. Zijne kleeding was met slijk bemorst, gescheurd en gehavend; de panden waren met gaten doorboord; zijne handen waren zwart; een kogel had een zijner epauletten weggeslagen; een der handen, in welke hij tijdens het gevecht zijn verrekijker hield, die deels stukgeschoten werd, was lichtelijk gewond. Het aangezicht van dien opperofficier drukte eene hevige ontroering uit. Men herkende hem en ontblootte eerbiedig het hoofd - het was de maarschalk Mac-Mahon. In het koffiehuis deed hij zich brood, wijn en een stuk koud vleesch opdienen. Sedert acht en twintig uren had hij niet gegeten. Al etende schreef hij een brief, die welhaast door een officier werd afgehaald. Geslagen was hij, ja, maar hij achtte zich niet overwonnen: den dag te voren had hij eene bondige en recht fiere depêche - volgens het dagblad la France - verzonden, welke als volgt luidde: ‘Ik ben vandaag van 9 tot 5 uren in gevecht geweest. Ik heb den slag verloren. Zendt mij krijgsvoorraad en levensmiddelen.’ Die levensmiddelen kwam de maarschalk zelf voor zijne uitgehongerde troepen te Nancy zoeken. Een persoon die den maarschalk kende, vroeg hem nieuws van een regiment kurassiers. - ‘Kurassiers?’ antwoordde Mac-Mahon: ‘er zijn geen kurassiers meer.’ Inderdaad, zooals wij gezien hebben, Wörth of Reichshofen was het kerkhof dezer keurbende geworden. | |||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||
De krijgsvoorraad dien hij zou gevraagd hebben, kon hem ook niet veel dienen; want zijne troepen waren zoodanig verstrooid dat er op geen stand houden te denken viel; hij zocht nu slechts, evenals generaal De Failly, wiens troepen hem de hand hadden moeten geven in het verdedigen der Vogeezen, een zoo veilig heenkomen als mogelijk. Met eenen spoed, dien men voortgeeselend noemen mocht, trokken de Franschen achteruit en de Elzasser, die hen zoo verward en op draf terug zag trekken, mompelde iets tusschen de tanden dat zij, de soldaten, echter niet verdiend hadden, zoomin als hun opperveldheer. Neen, wij hebben het reeds doen zien en men kan ons van geene partijdigheid huns opzichtens beschuldigen, zij hadden dapper gestreden. Het kwaad, het onherstelbaar kwaad moet hooger gezocht worden. De Duitsche cavalerie zat ten allen kante het Fransche leger op de hielen en liet het geen adem scheppen. Als men dacht een oogenblik van die onvermoeide en bliksemsnelle ulanen bevrijd te zijn, verschenen zij plotseling ter plaatse. Zij waren de voorloopers van het dichtgepakte leger, dat eindeloos van op Frankrijks bodem tot in het hart van Duitschland alle wegen, alle vlakten, alle hoogten bedekte. Den 12den Augustus, te 3 uren des namiddags, verscheen een detachement Pruisische cavalerie, ongeveer 150 man sterk, voor Nancy, de hoofdstad van het departement der Meurthe, en eischte haar op. De maire had eene proclamatie uitgevaardigd, de inwoners verzoekende geen nutteloozen tegenstand te bieden. Inderdaad, Nancy, de stad van 50,000 zielen, had geene troepen, geen geweren, geen krijgsvoorraad. Maar toch is het een ongehoord feit dat vier - zegge vier ulanen - drie simpele soldaten en een officier, de stad spoorslags binnenreden, deze in alle richtingen doorkruisten en de oorlogsschatting eischten. De stedelijke overheid, altijd bevreesd voor de bedreiging dat de Pruisen in groot getal zouden komen opzetten, trad in onderhandeling en gaf zich aan de vier ulanen over. Of nu die overheden juist wel groot ongelijk hadden, zullen wij niet zeggen, wij, die nog niet begrijpen wat voordeel en eer de zwart geblakerde puinen der eigendommen aanbrengen.... Toen de maire der stad de eerste oorlogsschatting aan het leger van vier ulanen toestond, zeide de man tamelijk verstandig: ‘Wat zou de moed van burgers vermogen, waar de dapperheid der soldaten niets vermag?’ Trouwens den 8sten had de municipale raad van Mulhausen, eene opene en van alle verdediging ontblootte stad, eene bijna gelijkvormige proclamatie uitgevaardigd. Wat te Haguenau, te Lützelstein gelukt, wat te Straatsburg echter tevergeefs gepoogd was, gelukte volkomen in het prachtige Nancy, en de Duitschers begonnen inderdaad te denken dat zij, na de doorgestane gevechten, de zoolang besprokene promenade militaire deden. Het is wel merkwaardig hier eens een ooggetuige, l' Espérance, een blad van Nancy, te laten spreken: ‘Gisteren, Vrijdag den 12den Aug., te 3 uren des namiddags, eene noodlottige dagteekening voor ons en voor hen die na ons zullen komen, hebben vier Pruisische soldaten de stad Nancy, de vroegere hoofdstad van Lotharingen en thans de hoofdstad van het departement der Meurthe, in bezit genomen. Laat er ons onmiddellijk tot onze eer bijvoegen, dat Nancy eene opene stad is, waar zich sinds vier en twintig uren geen enkele soldaat meer bevindt, en de stedelijke overheid, met het oog op het belang der stad zelve, de kalmte had aanbevolen. Een half uur later reed een detachement van 28 Pruisen door de stad en nam bezit van het spoorwegstation. De inspecteur daarvan werd gevangen genomen, doch op zijn eerewoord in vrijheid gelaten. Men eischte dat de maire der stad voor den kommandant der expeditie, die tusschen Saint-Max en den straatweg van Essen gekampeerd lag, zou verschijnen. Middelerwijl reed een ulanen-officier, vergezeld door twee (anderen zeggen drie) ulanen, in galop door de stad, om eene verkenning in de localiteit te doen. Toen de maire terugkwam, moest de gemeente zorgen dat er den overwinnaar 50,000 franken en eene aanzienlijke hoeveelheid haver geleverd werd. Men verlangde niet minder dan 300,000 frail-ken en meende dat 50,000 franken voor eene stad met zooveel schoone gebouwen eene nietigheid was. De Pruisen lieten geen tijd verloren gaan. Twintig burgers moesten, onder het bevel der Pruisen, de sporen van den weg tot Marville opbreken, waar men de staven in het kanaal wierp. De telegraafpalen werden insgelijks neergehaald. De ulanen waren honderd vijftig man sterk. In twee hotels der stad, de Saint-Georges en de Chartreuse, moest men voor vijf en zeventig man eten opdisschen. De eisch bestond in: soep, soepvleesch, groenten, een liter wijn en zes sigaren per man. Men had bovendien voor dezen morgen (13den) tegen 4 uren koffie gevraagd, doch op dat uur waren de ulanen verdwenen.’ De bewoners van Nancy waren echter juist geene lammeren van zachtzinnigheid; doch eenigen legden eenen moed aan den dag, die eigenlijk het tegenovergestelde van dat woord zeggen wil. Zonder den geest van gansch de bevolking hierdoor te willen kenmerken, zullen wij hier een afschuwelijk feit aanhalen, dat van Duitsche zijde de Nancysche dames wordt ten laste gelegd. ‘In een huis dezer stad bevonden zich vijf Pruisische gewonden. Wegens andere bezigheden,’ zegt het bericht, ‘moest de ziekenoppasser hen op een avond eenigen tijd alleen laten. Toen hij echter des nachts terugkwam, vond hij de kamer met kolendamp gevuld en de gewonden bij de deur op den grond liggen; zij waren vreeselijk mishandeld. Twee Pruisische infanteristen, welke een wonde aan den voet hadden, waren verworgd; van een ulaan, welke een schot in den hals had, was de schedel opengespleten; aan twee andere gewonden waren ontelbare messteken toegebracht; alle vijf waren een vreeselijken dood gestorven. Toen men de kamer nader doorzocht, vond men in een hoek een jong meisje licht gewond in zwijm liggen. Nadat zij bijgekomen was en men haar met den dood dreigde als zij niet bekende wat er gebeurd was, deelde zij mede dat acht vrouwen en meisjes, namelijk de eigenares van het huis met hare beide dochters en vijf andere burgervrouwen, uit haat tegen de Pruisen, het misdrijf gepleegd hadden; zij hadden namelijk de gewonde vijandelijke soldaten eerst door kolendamp bedwelmd, vervolgens hadden zij hen mishandeld en eindelijk na vele martelingen hen het leven benomen. De Fransche vrouwen en meisjes, allen uit Nancy geboortig, werden aanstonds voor den Pruisisohen krijgsraad gebracht en ter dood veroordeeld.’ Tot welke razernij wordt zelfs de vrouw in dergelijke oogenblikken vervoerd! Het aangehaalde feit is dan ook zeer waarschijnligk. Overigens waarom zich, van welke zijde dan ook, omtrent deze of gene gruweldaden verwonderen: de oorlog brengt den mensch tot de barbaarschheid, tot een staat van wildheid terug, in welken hij bloeddorstiger wordt dan het redelooze dier. Eens echter tot de kalmte, tot de rust van het huiselijk stilleven teruggekeerd; eens, andermaal omringd door zijne familie, zijne vrouw en kinderen; eens, als de haren grijs, de leden stram zijn, het lichaam naar de aarde kromt als om een graf te zoeken, moeten die schrikbeelden uit het verledene voor den soldaat, die zijnen plicht te buiten ging, herhaalde malen oprijzen, en niet hij kan met een gerust geweten het hoofd neerleggen. De militaire medaille of kruis, het armoedige teeken van krijgsroem, is geen pleister op de wond die hij alsdan in het hart zal omvoeren.... Den 12den Augustus had het fort Lichtenberg gecapituleerd. Pfalzburg gedacht zijn weerstand in vroegere dagen, vooral in 1814, en had evenals Straatsburg geweigerd zijne poorten te openen. Toul werd insgelijks ingesloten, in welke richting de kroonprins tot in het hart van het departement der Maas wilde dringen. Frouard, op den linkeroever der Moezel, werd door de Duitsche cavalerie bemachtigd en deze vernielde ten noorden van Nancy den spoorweg, welke het vereenigingspunt was van den weg van Nancy naar Metz en Toul. Overigens ook dit punt was niet door Fransche troepen bezet. Dit niet onbelangrijk feit had den 13den Aug. plaats. | |||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||
Wij zijn alzoo in het zuidelijk gedeelte, waar het leger van den kroonprins opereert, tot den 14den Aug. gekomen; wij moeten nu, alvorens de gebeurtenissen verder te beschrijven, naar het noorden oversteken en, zien wat daar tusschen den 7den en 14den Aug. in het leger voorviel. Wij hebben hooger gezegd dat den 8sten Augustus de koning uit zijn hoofdkwartier Homburg eene proclamatie uitvaardigde omtrent het binnenrukken der Duitsche troepen. Generaal Von Steinmetz kondigde te Volklingen, op dezelfde dagteekening en bij dezelfde gelegenheid insgelijks eene proclamatie af. De troepen rukten, evenals in het zuiden, met geforceerden marsch voorwaarts. Evenals daar was het weder slecht; de regen viel bij stroomen neer en maakte het bivak-leven zeer onhebbelijk, den marsch moeilijk; doch welgemoed was het den Duitscher in het hart bij het zien gelukken zijner onderneming. De weg op St.-Avold leverde alom nog bewijzen van het gevecht bij Forbach; men begraafde rechts en links nog dooden en de versche soldaten gingen alzoo over de graven der gevallenen heen, om een weinig verder, landwaarts in, hun graf te vinden. Fransche legerplaats bij St.-Avold.
De bewoonde streken welke men doortrok, waren op vele plaatsen verlaten. Zooals gewoonlijk neemt de welhebbende de vlucht en de arme stumpert blijft, betrouwende op den goeden God. De eerste sluit zijne woning en denkt dat ze dan juist zal gespaard blijven. Integendeel. De soldaat is overmoedig als hij bij inkwartiering niemand vindt om hem te ontvangen. De kolf van het geweer bonst welhaast de deur stuk en dewijl niemand in zijne behoefte voorziet, bedient hij zich zelf. ‘Zoo heb ik,’ zegt Hans Wachenhusen, ‘de soldaten in prachtige salons zien vallen, bezit nemen van het roos-zijden bed der meesteres, de bajonet steken in de penanten, den helm de plaats zien innemen van de aardigheden die op de étagères waren ten toon gesteld.’ Kelder, zolder, meubel en koffer worden doorzocht, doorsnuffeld en niet zelden verbrijzeld - kortom, het schijnt den soldaat een genoegen te zijn, den eigenaar te toonen, als hij terugkeert, dat hij bij hem heeft huisgehouden. Er was iets schilderachtigs in het doortrekkende leger. Een aantal Duitschers hadden rechts en links dit of dat voorwerp, dat den Franschen had toebehoord, opgeraapt. Deze droeg Fransche pompons op den pinhelm, gene Fransche epauletten aan de punt zijner bajonet; verder zag men cavaleristen, die kepis aan den zadelknop hebben vastgemaakt; anderen, in de transporten, dekten zich met Fransche uniformen, en men zou, zegt laatstgenoemde correspondent, denken, in de herbergen in een gezelschap van Fransche officieren versukkeld te zijn, zongen die knapen niet: Napoleon, du Schustergeselle. Den 9den Aug. trokken de Duitschers in St.-Avoid, op den spoorweg van Saarbrucken naar Metz gelegen. De Pruisische patrouilles waren slechts vijftien kilometers van Metz verwijderd. Den 10den Augustus was de koning te Saarbrucken; den 11den te St.-Avold; den 13den bevond zich het hoofdkwartier te Faulquemont, ongeveer vijf en dertig kilometers van Metz, terwijl de koning op dertig kilometers van die stad het kasteel Herny betrok. Den dag te voren had Wilhelm, door eene proclamatie, de conscriptie afgeschaft in dat gedeelte van Frankrijk, hetwelk door de Duitsche troepen was bezet. Te Saargemund had een bevel van den kommandant König, onder anderen den burgers gelast de deuren, vensters, winkels, werkplaatsen, zelfs gedurende den nacht, open te houden, de wapens in te leveren, de doortrekkende troepen van drinkbaar water te voorzien, de herbergen te 9 uren des avonds te sluiten, geene samenscholingen op straat te vormen en aan de patrouilles onmiddellijk te gehoorzamen. Wij spraken hooger van de stoute ruiterij der Duitsche armee, namelijk van de ulanen, die alom als de voorhoede des oorlogs verschenen. | |||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||
Met de kurassiers maken de ulanen (lanciers) de beste cavalerie van het Duitsche leger uit. Het korps bestaat uit 21 regimenten, waarvan drie tot de garde behooren. In oorlogstijd vormt het vijfde eskadron het depot: de vier andere worden op 150 man gebracht en de staf met dertien treinsoldaten vermeerderd. Het effectief van een regiment is 768 manschappen, waarvan 34 officieren en 42 niet-strijders. Het regiment is vergezeld door een veldsmidse en vijf bagagewagens, waarvan een met vier paarden voor de officieren. De ulaan heeft voor uniform een donkerblauwe tuniek, ulanca geheeten, met kraag, opslag en borstlap, wier kleuren volgens de nummers van het regiment veranderen; de epauletten, geboord met koper, zijn zonder franjes; de broek is grijs met rooden band; de nestels zijn aan het shapska bevestigd. De wapens van den ulaan bestaan uit eene lans, een krommen sabel en den revolver. De vlam der lansen is zwart en wit voor de Pruisische, wit en groen voor de twee regimenten Saksische ruiters. Er bestaat wellicht nergens een soldaat zóo afgericht en zóo volkomen geschikt voor de bijzondere zending welke hem is opgelegd, als de ulaan. In den laatsten oorlog heeft hij zich een naam bij de tegenpartij weten te maken. De ulaan is, zegt Dr. Mohl, de voelhoorn des legers, en dat is zeer juist. Hij verkent den weg, polst het terrein, schaft verder levensmiddelen en fourage aan, terwijl hij, zegt Julius Von Wickede, van de zijde der Franschen de recrutentransporten, de samenvloeiing der mobiele gardes, de vestiging van magazijnen, kortom, alles vernielt, belet of verontrust wat de Fransche armee zou kunnen versterken. De verkenningstochten dezer vlugge, flink onderwezen en stoute ruiters, hebben in den tegenwoordigen oorlog, eene gansch bijzondere plaats ingenomen. Welke waren nu de voornaamste gebeurtenissen aan de Fransche zijde, van den 7den tot den 14den Augustus? Het opbrengen van een bij Metz gegrepen Franschen spion, op 24 Augustus 1870.
Wij kennen ze reeds gedeeltelijk. De Fransche departementen der 1ste, 3de en 7de krijgsdivisie en een gedeelte der 8ste werden in staat van beleg verklaard. Altijd ongenadig vervolgd door de Duitsche cavalerie, trok het leger op de Moezel terug. Den 12den Augustus werd maarschalk Bazaine tot opperbevelhebber over het Rijnleger benoemd; generaal Trochu bekwam het kommando over een 12de legerkorps bij Chalons, en generaal Vinoy over een 13de korps, dat onder de muren van Parijs moest worden gevormd. Maarschalk Leboeuf verliet den post van opperhoofd van den staf, dien men hem nooit had moeten toevertrouwen. De samentrekking der troepen had te Metz plaats. De garde onder Bourbaki en het 3de legerkorps onder Bazaine, waren onder de muren van de stad gelegerd; het 4de onder Ladmirault trok van Diedenhoven naar gemelde vesting; wat er overschoot van het 2de korps, zoo deerlijk gehavend te Spicheren en Forbach, onder Frossard, en een deel van het 6de onder Canrobert, vereenigde zich insgelijks in die sterke stelling. Het terugtrekkende leger van Mac-Mahon en dat van De Failly, hetwelk nog geen patroon verbrand had, moesten met het korps van Douay te Châlons geconcentreerd worden. Na een langen en moeilijken marsch bekwam De Failly langs de Opper-Marne, meer ruimte en hoop om tot de concentratie bij te dragen. De linie der Nied was het doel der verdediging. De marsch der Duitsche troepen dreigde echter het leger te Metz in te sluiten; de keizer, toen nog opperbevelhebber, kwam tot het besluit om de Moezel-linie te verlaten, op Chalons terug te trekken en zich daar met de hooger genoemde korpsen te vereenigen. Er was welhaast niet meer te denken tenzij aan eene defensieve stelling. | |||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||
Het plan des keizers werd echter te Parijs, na rijpe beraadslaging, zoo schreef de heer Ollivier, afgekeurd, dewijl het ontruimen van Lotharingen onmisbaar een allernadeeligsten indruk op de bevolking zou hebben teweeggebracht. Men had, na de aankomst van maarschalk Canrobert, te Metz 140,000 man bijeengezameld, in de hoop dat men daar, door een aanzienlijk gevecht, de vereeniging der twee Duitsche korpsen zou kunnen verhinderen; doch ook hier zat onkunde in alles voor. Men wist nooit juist welk plan de Duitschers hadden, omdat men eigenlijk niet bekend was met hunne bewegingen, gedekt als deze waren door de manoeuvres der ruiterij. Dagen en dagen verliepen zonder dat men in het hoofdkwartier tot eene bepaalde richting kon geraken, toen eindelijk besloten werd, niettegenstaande de oppositie te Parijs, en men denkt op aandringen van generaal Changarnier, het hooger gemeld plan uit te voeren en de Moezel-linie te verlaten. Maarschalk Bazaine, opperbevelhebber geworden, nam op zich na al die noodlottige aarzeling te handelen. De keizer wilde zich aan de verantwoordelijkheid van den toestand des legers onttrekken en verliet Metz om zich naar Chalons te begeven. Het was hoog tijd; de populariteit van Napoleon was beneden zero gedaald, zelfs zoo laag gevallen, dat hij zich niet meer buiten de prefectuur vertoonde. Alleen de kleine prins, omstuwd door prachtige cent gardes, verscheen nog in de straten der vesting; doch de gehavende en verminkte soldaten, die van het slagveld kwamen en die prachtsoldaten zagen, waren verontwaardigd en spaarden hun zelfs de scherpste beleediging niet. Wij herhalen het, 't was hoog tijd dat de keizer Metz verliet. De trein van den prachtlievenden keizer was echter zóo groot, zóo omslachtig, dat voor den aftocht daarvan al te veel oogenblikken worden verspild, die integendeel gansch aan het behoud van het leger hadden moeten besteed worden. Het viel natuurlijk in het belang der Duitsche legers de vereeniging der twee Fransche legerkorpsen te beletten. De drie legers trokken langs verschillende richtingen op de Moezel aan: Von Steinmetz marcheerde ten noorden op Metz; prins Karel zuidwaarts, zooals wij gezien hebben, de kroonprins op Nancy. Om nu maarschalk Bazaine in zijn terugtocht op Chalons den pas af te snijden, moest prins Karel hem in de flank aanvallen. Hij liet een deel van zijn leger oostwaarts van de vesting achter, bereikte bliksemsnel Pont-à-Mousson en rukte over de Moezel. De Fransche troepen, die men in allerijl per spoor naar het bedreigde punt zond, kwamen te laat om er stelling te nemen en trokken op Metz terug. De richting welke de prins nu insloeg, was geveinsd; hij scheen het op Verdun gemunt te hebben: hij zocht meer noordwaarts tusschen Metz en Verdun, het leger van Bazaine in zijnen marsch tegen te houden. Op bepaalden tijd kon de prins echter niet ter plaatse wezen. Reeds twee dagen zouden de Franschen opgebroken zijn, voordat zijn leger als hinderpaal in den weg kon worden geworpen. De terugtocht der Franschen ving den 14den Augustus aan; de voorhoede trok, op weg naar Verdun, over de Moezel. De beweging was echter ellendig traag. De korpsen van Bazaine (nu Decaen), van Ladmirault en Frossard lagen aan den oostkant van Metz, om de beweging te dekken. Generaal Von Moltke had ook hier voortreffelijk gecijferd. Om aan prins Karel den tijd te geven, op het bepaalde punt te komen, moest men het Fransche leger te Metz werk geven en zijn marsch vertragen. Hiermee werd het korps van generaal Von Steinmetz belast en den 14den Augustus viel deze de troepen aan, welke op de oostzijde van Metz gelegerd waren. Dat was de bloedige slag van Pange, of liever het begin van eene reeks bloedige slagen, welke onder de muren van Metz plaats hadden en met de volledige afsnijding van het leger van maarschalk Bazaine eindigden. |
|