| |
Spicheren en Forbach.
VIII.
De Franschen op den Winterberg te Saarbrucken. - Het Fransche kamp. - De Goldene Bremme. - Het Duitsche kamp. - Aftocht der Franschen naar den Spicherer-berg. - Aanval der Duitschers. - Beklimming van den steilen Spicherer-berg. - De Franschen achteruitgeslagen. - Terugtocht op Forbach. - Versche Duitsche troepen komen aan. - Aanval der Duitschers uit de bosschen. - Hardnekkig gevecht. - Aanval op den Franschen linkervleugel. - Nederlaag. - Forbach en Styring in brand. - Dagbladschrijvers in gevaar. - Het slagveld. - Twee episoden. - De verpleging. - Dagorders. - Oorzaken der nederlagen.
Denzelfden dag dat het leger van Mac-Mahon te Wörth verslagen werd, wreekten de Duitschers zich over de zoogezeide overwinning
| |
| |
te Saarbrucken, in tegenwoordigheid van den keizer en diens zoon behaald; het was daarenboven de naamdag des konings, en zij wilden hem op dien dag een lauwertuil van overwinningen aanbieden.
Na het gevecht van Saarbrucken, dat den 2den Augustus plaats had, kampeerden de Franschen op den Winterberg en ook van Styring tot Saarbrucken, langs den weg dien men naar de stad volgen moet. 't Was, voorwaar, een heerlijk, levendig tafereel, dit kampement te zien!
Relief kaart van het oorlogstooneel van den Rijn tot aan den Moezel.
Men had den paal, die de Pruisische grenzen aanwees, neergeworpen en beschouwde zich reeds op Fransch grondgebied.
Op den weg staat eene herberg, de Goldene Bremme geheeten, eene groote steenen huizing, zeer aangenaam gelegen en door bewoners van weerszijden der grenzen bezocht. Daar had generaal Frossard na den 2den Augustus zijn hoofdkwartier opgeslagen.
Verderop ligt het tolhuis, waar de troepen van generaal Bataille geposteerd liggen. Altijd verder bevindt zich de slachterij, waar meer dan zeshonderd stuks vee in de weiden graast, terwijl rechts en links soldaten met opgestroopte mouwen en met eenen hamer gewapend, de vreedzame dieren neerslaan om ze welhaast, in stukken gehakt, in het kampement rond te deelen.
Nog verderop ligt de herberg Belle Vue, waar de keizer het eerste mitrailleusen-spel bijwoonde.
Rechts en links, zoover het oog draagt en achter in de heuvelen en houtrijke hoogten verloren loopende, ziet men legertenten, geweren in rotten, legerwagens op- en neerrollen, kanonnen vervoeren, soldaten in de bontste uniformen marcheeren, gaan en verdwijnen, ordonnans officieren heen- en weerrijden - kortom eene beweging, welke men te recht schilderachtig mag noemen.
Des avonds schitteren de wachtvuren en overgieten het geboomte met een donkerrooden gloed, en flikkeren helsch op het staal van bajonetten en lansen. De soldaat is zorgeloos, hij lacht, drinkt, danst, zingt alsof er geen Pruisen in de wereld waren en versterkt in zijn denk- | |
| |
beeld, dat al de toekomstige gevechten zoo kinderachtig zullen afloopen als de eerste aanval op Saarbrucken.
Geen vensterblind, geen stal- of schuurdeur, geen plank of zij wordt door dezen of genen soldaat-kunstenaar met karikaturen op den Pruis bemaald, dien men den Franschen soldaat immer voorstelt als bevend voor de mitrailleuse, als gedwongen van huis en haard weggesleept, als in opstand tegen de willekeurigheid des gouvernements, terwijl de Franschman, integendeel, hadde zijn oog van de hoogten tot in het hart van Duitschland kunnen dringen, ten allen kante, eene onbeschrijfelijke en immer klimmende geestdrift hebben ontwaard.
Frederik Wilhelm, kroonprins van Pruisen, opperbevelhebber der 3de legerafdeeling van het Duitsche leger.
Uit alle Duitsche gouwen, door het spoorwegnet verbonden, stoomden voortdurend lange treinen, met soldaten opgevuld, aan; treinen met laurier- en eiketakken versierd, met krijtteekeningen bemaald, met karikaturen tegen den keizer, onder welke men nooit vergat te schrijven: ‘naar 't eiland Elba of St.-Helena.’
Men zou de geestdrift der bevolking hebben gezien, welke de Duitsche soldaten aanwakkerde, hun de overwinning en een spoedig wederkeeren toewenschte, en, eens in het bivak aangekomen, was die, als zoo weerbarstig en onwillig voorgestelde landweerman, integendeel de vroolijk gestemde krijger.
Hier, zegt een hunner omtrent een Duitsch bivak, hier wordt gegeten, gedronken, gedanst, muziek gemaakt, de brief naar huis geschreven, gewasschen, gebraden; hier worden zelfs kousen gestopt. Aan de takken der heesters waait wit linnengoed, de vuren gloeien, de veldkeukens dampen, de soldaten zitten er in négligé omheen en wachten op den maaltijd.
Looverhutten, half met stroo, half met takken gedekt, dienen den officier tot verblijf. Des avonds dansen de soldaten in den rooden schijn der legervuren, terwijl de hoornmuziek lustige fanfares laat weerklinken en ten slotte het koraal van het avondgebed speelt.
Dit kermisachtig uiterlijk mocht niet lang duren. Het centrum
| |
| |
van het Duitsche leger, onder kommando van prins Karel, en de rechtervleugel, onder dat van generaal Von Steinmetz, gaven elkander de hand en de brand van Saarbrucken en St.-Johann zou welhaast gewroken worden.
Zooals wij gezien hebben, had generaal Frossard Saarbrucken niet bezet, was niet voorwaarts gemarcheerd; maar integendeel op de hoogten teruggetrokken, na eene weerlooze stad, en waar zich volgens Pruisische verklaring geen garnizoen bevond, duchtig te hebben beschoten.
Den 5den Augustus had er eene, uit Saarbrucken algemeen opgemerkte beweging op de hoogten geheerscht, welke aanduidde dat er iets beslissends zou plaats hebben. Ging men de Duitschers, welke in den omtrek van Gersweiler stonden, opzoeken? Integendeel, de Duitsche patrouilles, die in den omtrek dwaalden en Saarbrucken meer en meer naderden, kondigden den tocht eener aanzienlijke macht langs den kant van laatstgenoemde stad aan, en de Franschen verlieten de hoogten, om eene geduchte stelling tusschen Saarbrucken en Forbach, de Spicherer-hoogten te gaan bezetten.
De aftocht was buitengewoon snel geweest; de hoogte voor Saarbrucken lag wijd en zijd bezaaid met allerlei snuisterijen, militaire voorwerpen van allen aard, en waar den 5den Augustus nog een dichtgepakt leger stond, was den 6den 's morgens niets meer te zien.
De Pruisische patrouilles verschenen welhaast, tot groote voldoening dezer grensbewoners, in de stad.
Den 6den Augustus 's morgens, zegt het Duitsch officiëel rapport, stond de voorhoede van het 7de legerkorps bij Herchenbach, op anderhalve mijl noordwestelijk van Saarbrucken en de voorposten bij de Saar.
De Franschen hadden in den nacht van 5 op 6 Augustus hunne stellingen aan het exercitieveld van Saarbrucken verlaten.
Des middags omtrent 12 uren reed de cavalerie-divisie-Rheinhaben door de stad, doch zoodra hare voorhoede, uit twee eskadrons bestaande, op de hoogte van het exercitieveld verschenen was, werd zij door een hevig geweervuur beschoten, dat uitging van het Spicherer-gebergte.
Die hoogten, deels met bosschen bezet, zijn tamelijk steil en vormen als het ware eene natuurlijke vesting; zij reiken eenige honderden voeten hoog boven het dal, dat zich tusschen de stad Saarbrucken en haren voet uitstrekt. De steile hellingen zijn als zoovele bastions.
Zoo moeilijk was de positie, zoo onneembaar scheen zij den Franschen officieren toe, dat zij bekenden geglimlacht te hebben, toen men hun aankondigde dat de Pruisen de hoogten wilden aanvallen.
De uitslag van dien aanval gaf hun de verzekering, dat het Duitsche leger eene stellige en volledige neerlaag te gemoet liep.
Het was tusschen den middag en één uur, wanneer de 14de Pruisische divisie te Saarbrucken aankwam en zich in het dal ontwikkelde, dat, zooals wij gezeid hebben, zich van het Saarbrucker exercitieveld tot aan den voet der geduchte hoogten uitstrekte.
Het gevecht ving aan. Generaal Frossard reeds met een gedeelte zijner troepen aftrekkende, deed hen rechtsomkeert maken en betrok met gansch zijn korps de pas verlaten stellingen.
Bij die troepen voegde zich welhaast eene divisie van het 3de korps van Bazaine.
De Pruisische divisie stond dus beneden in het dal tegen eene oneindig sterkere krijgsmacht en voor eene zoo geduchte stelling, dat het als eene dwaasheid zou aangemerkt zijn geworden, haar in 't front aan te vallen; ook trachtte generaal Von Kamecke den vijand van ter zijde aan te tasten en zond te dien einde vijf zijner bataljons door Styring, links van de Fransche stelling.
Die beweging botste af en het gevecht nam eene ernstige wending.
Het was 3 uren, zoo meldt het rapport, toen al de troepen van de 14de divisie in het vuur waren.
Im Feldzuge marchirt Alles nach dem Kanonendonner, zegt de oude Pruisische soldatenregel; te velde marcheert alles naar het kanongedonder, en toen ook hier de divisie Barnekow het gedonder hoorde, ging zij op het gedruis af en gelukte er in, niet zonder veel moeite, twee harer batterijen op het slagveld te doen plaats nemen.
Nu verscheen ook weldra kolonel Rex, met het 40ste regiment en drie eskadrons van het 9de huzaren-regiment, terwijl schier op hetzelfde oogenblik op den Winterberg het hoofd der kolonnes van generaal Von Stülpnagel opdaagde, wiens voorhoede zich des morgens nog te Sulzbach bevond.
Alweer volgens den oud-Pruisischen stelregel, dien wij hooger inlaschten, was hij met gansch zijne divisie op marsch gegaan. In geforceerden marsch trokken twee batterijen langs den grooten straatweg; doch de infanterie werd deels langs den spoorweg van Neukirchen tot nabij Saarbrucken vervoerd.
Men ziet in welke voortreffelijke gemeenschap de Duitsche troepen zich bevonden en elkanders positiën handhaafden, terwijl wij integendeel tot tweemaal toe - te Weisenburg en te Wörth - gezien hebben hoe afgezonderd de Fransche legerkorpsen stonden en handelden.
Te halfvier had generaal Von Kamecke, die den strijd moedig volhield, een voldoende getal troepen onder zijn kommando om den aanval te wagen, die dan ook door generaal Von Göben, welke inmiddels op het slagveld was aangekomen, bevolen werd.
De aanval was vooral gericht tegen dat gedeelte der hoogten hetwelk met bosschen bezet is; het 40ste regiment ving de beklimming aan; rechts werd het ondersteund door de troepen der 14de divisie en links door vier bataljons der 5de divisie.
Uit de beurtelings aankomende troepen der 5de en 16de divisie werd de reserve gevormd.
De aanval gelukte; het bosch werd ingenomen en de vijand moest wijken. Gedurig klommen de troepen op en bereikten den zuidelijken boschrand, waar het gevecht vrij lang stand hield.
Met de drie wapens: infanterie, cavalerie en artillerie, trachtten de Franschen de verloren positie te hernemen; maar de Pruisische infanterie, die reeds zooveel gevaren getrotseerd had bij het beklimmen der steile hoogte, weerstond den schok.
De Pruisische artillerie voerde op dat oogenblik eene stoute beweging uit: langs de steile hoogte, langs smalle bergpaden woelde en worstelde zij twee batterijen geschut op de Spicherer-hoogten.
Een tweede tegenaanval van de Fransche zijde mislukte, evenals de eerste; men deed daarna eene wending tegen den Duitschen linkervleugel, in de richting van Alslingen; doch daar ontmoette men eenige bataljons der 5de divisie, die achteruit in reserve stond.
Van beide zijden was het gevecht verbitterend.
Nogmaals keerden de Franschen terug; dat was de derde maal; zij verzamelden hunne altijd sterkere krijgsmacht, doch ook deze aanval mislukte en stiet af tegen de krachtdadigheid en de kalmte der Pruisische infanterie en het voortreffelijk vuur hunner artillerie.
De nacht viel; de vijand ving zijnen aftocht aan, dien hij beschermde door al zijne artillerie op de naburige hoogten te vereenigen en te doen spreken; doch zonder eenig uitwerksel van aanbelang.
Wat de cavalerie betreft, dezer rol was nietig, uithoofde der gesteltenis van het terrein.
De 13de divisie was inmiddels de Saar bij Werden overgetrokken, had Forbach ingenomen, waar zij een aanzienlijken voorraad vond en dwong, door die beweging, het korps van generaal Frossard zijnen aftocht in zuidwestelijke richting voort te zetten. Men verliet alzoo den weg op St.-Avold.
Twee divisiën van het korps Bazaine namen het verslagen korps Frossard op.
De verliezen waren ontzettend, zoo aan de Fransche als aan de Duitsche zijde.
De Franschen verloren verscheidene duizend gevangenen, een overgrooten voorraad kampementsvoorwerpen - kortom, het korps Frossard was verstrooid en ontmoedigd. De bosschen zaten vol soldaten; de weg, welke door de troepen was gevolgd, was als bezaaid met legerwagens, wapens en achtergelaten voorwerpen.
Het Duitsche leger had eene zoo doorslaande overwinning niet durven hopen. Generaal Von François sneuvelde. In de 5de divisie
| |
| |
der Pruisen telde men 2039 man buiten gevecht, waarvan 239 dooden; het 12de regiment telde 32 officieren en 800 man dood en gewond. De andere regimenten hadden niet minder geleden. Ook de batterijen waren verschrikkelijk gehavend.
Van de zijde der Franschen was het verlies niet minder groot, daargelaten een paarduizend krijgsgevangenen.
Hoe het zij, te Spicheren stonden zeven en twintig bataljons Duitschers tegen twee en vijftig bataljons Franschen. Dit cijfer heeft men wel hoog doen klinken; doch men moet in aanmerking nemen dat de Fransche bataljons van minder getalsterkte zijn dan de Duitsche.
Neemt aan dat de verhouding 30,000 tegen 40,000 was; maar dan nog moet men niet vergeten dat de stelling dezer 40,000 man er voorzeker eenige duizenden meer waard was. De Duitschers voerden echter gedurig nieuwe troepen aan en generaal Frossard was op zeker oogenblik van den slag verwaand genoeg de hem aangeboden hulp, zoo wordt ten minste aangegeven, af te slaan, omdat hij ‘de eer van de zegepraal alleen voor zich wilde houden.’
De indruk van dien noodlottigen Wilhelmus-dag was onmetelijk. Mac-Mahon geslagen te Wörth; Frossard van de onneembare Spicherer-bergen gekegeld; de Duitscher langs twee zijden Frankrijk binnenstormende - voorzeker er was wel reden om van de eerste begoocheling eener wandeling naar Berlijn terug te komen.
Het gevecht te Spicheren lag echter nog niet in het voornemen der Duitsche bevelhebbers; doch de kans aangeboden wordende, maakte generaal Von Göben er gebruik van, en gewis, die stoute aanval, die met zooveel moeilijkheden gepaard gaande beklimming, die koelbloedigheid in duizenden gevaren, die kalmte in de behandeling van het geweer, dat stipt nakomen van de bevelen hunner oversten, hebben alom de Duitsche infanterie en artillerie hoog in waarde doen stijgen, en de Fransche officieren bekenden, dat, na de inneming der Spicherer-hoogten, er niets meer onmogelijk voor die troepen was.
De Duitschers zelven waren verwonderd, dat men eene zoo geduchte positie had laten nemen. Inderdaad de bosschen, de aangelegde loopgraven, de steile helling maakten de beklimming schier onmogelijk. Terwijl de Franschen veilig in hunne verschansingen lagen en hun Chassepot konden doen spelen, terwijl hunne artillerie de vlakte beneden bestreek, stonden de aanvallers aan eene gedurige hageljacht van kogels blootgesteld.
Bij het opklimmen vuren was maar zelden mogelijk; men moest het geweer tot steunstok bezigen, wilde men vooruit komen. Hoe doodelijk echter het vuur ook zijn mocht, klauterden de Pruisen harnekkig opwaarts.
Dr. Georg Horn zegt over dit wapenfeit: ‘dus drieduizend schreden ver waren de Duitschers in de opene vlakte tegen die gevreesde verschansing voortgegaan; driemaal stormden zij den berg op, driemaal moesten zij stilhouden ten gevolge der steilte; doch geen der dapperen bleef achteruit, behalve die welke dood of gewond neerzakten.
Nu versterkten zich de Franschen op hunnen linkervleugel met artillerie; het oogenblik was gekomen dat er ook eene versterking van onze zijde noodig was. De 5de divisie van het tweede legerkorps van prins Karel, en wel de brigade Von Döring, onder persoonlijk kommando van generaal Von Stülpnagel, drong vooruit. Aan den rechtervleugel werd de sterk bezette fabriek aangetast en de kommandeerende generaals Von Alvensleben en Von Göben waren midden in het vuur. De regimenten drongen links door het bosch en welhaast verkondigde een luid en duizendstemmig hoezee, dat de schier onneembare positie in onze handen was.
Met ongehoorde moeite werden twee batterijen den Spichererberg opgevoerd en openden, dáár gekomen, hun vuur tegen de mitrailleuses en de aftrekkende Franschen. Acht uren had dat heete, van beide zijden verbitterend gevecht, geduurd.’
Van de Spicherer-hoogte gedrongen, waar het gevecht moorddadig was geweest, trokken de Franschen langs eene andere zijde des bergs, op Forbach terug; daar echter hadden de Duitschers zich in de bosschen gelegerd en uit die groene wallen braakte een verborgen vijand een vernielend vuur op de Franschen.
Om zeker te zijn dat hunne troepen op geene landgenooten zouden schieten, hadden de Duitschers, zoo vinden wij op verschillende plaatsen aangeteekend, ijzerdraad langs de boomen gespannen om alzoo de linie aan te wijzen, die de Duitsche soldaat niet overschrijden mocht. Uit het loover kwam niet een tirailleursvuur, neen! door pelotonsvuur verpletterde men de Fransche troepen. Het was een hagelslag van kogels.
Moedig, waanzinnig zelfs, ging generaal Vergé aan het hoofd van het 76ste en 77ste regiment er op los; stout vingen zijne soldaten den tocht aan, doch zijne manschappen werden als neergebliksemd, en de Franschman vloekte dat verraderlijke, donkere loover, hetwelk een zoo moorddadig vuur uitbraakte.
- ‘Die bosschen, die gevloekte bosschen!’ huilden de soldaten.
En inderdaad, wat al voordeelen had de Duitscher uit die natuurlijke verschansingen getrokken, niet alleen te Forbach, maar ook te Wörth en Weisenburg! Zij hadden zijne manoeuvres voor de Franschen verborgen gehouden; zij hadden generaals en soldaten misleid, de tirailleurs en de legerkorpsen beschermd en reeds meer dan eens lag in hare schaduwen de nederlaag en de dood voor den Franschman in hinderlaag.
Hoe kwam het dat de Franschen geen zoo gunstig gebruik van het terrein wisten te maken als hunne tegenpartij? Wij gelooven zelfs dat deze laatste, ook op Fransch grondgebied, beter de krijgskundige gesteltenis kende dan de Franschen zelf. Immers bij de officieren van het Duitsche leger vond men meer dan eens zeer duidelijke kaarten en teekeningen dezer grensdistricten. En had men zelfs, in vroeger dagen, niet vaak het Fransche gouvernement opmerkzaam gemaakt dat deze of gene Pruisische officier, schijnbaar een zorgeloos toerist, betrapt was op het feit van plannen te lichten der wegen en bergpassen?
Zoo het schijnt, had men voorgesteld de bosschen af te branden; doch de keizer had geweigerd. Trouwens wat den Duitscher zoo voortreffelijk in zijne strategische werking diende, kon immers den Franschman ook ten dienste staan. Het was dus slechts eene quaestie van minder of meer tactiek.
- ‘Schiet de bosschen in brand!’ huilden de soldaten, en inderdaad de vuurpijlen brachten de vlam in het woud. Donkere, golvende rookwolken stegen op, sloegen neer; de vlam, door den wind aangedreven, siste, knetterde, huilde en liep van dit gedeelte van het bosch naar dat over. De Duitsche pinhelm verscheen nu uit het loover en de Franschman herschepte moed, toen hij eindelijk den vijand weer in levenden lijve voor zich zag.
De aanval werd hernieuwd; maar het was alsof elke boom in een fiks toegerusten krijger herschapen was. De Duitsche bataljons, welke ten gevolge van het onverhoedsche gevecht, evenals te Wörth, in den aanvang maar langzaam kwamen opzetten, verschenen nu meer en meer talrijk.
De Duitsche batterijen waren om dus te zeggen in wanhopig getal, en de artillerie sloeg op eene verschrikkelijke wijze door de Fransche gelederen heen.
De huizen van het dorpje Styring stonden in brand; de bosschen brandden op verschillende punten; de zoom van het woud was één vuur, evenals de hellingen, en dwars door die hel heen poogden de Franschen herhaalde malen het verloren terrein te herwinnen.
Eindelijk waagden het de Duitschers de helling af te dalen. Nu rukten de jagers van Vincennes, eene keurbende, vooruit. Zij hadden gedurende een oogenblik een prachtig voordeel behaald; zij kwamen stormenderhand, niet met de kalmte van den Duitscher bij eene opklimming, maar met den bonzenden aanval van den tijger, naar boven.
Alles moest voor dien zoo geduchten aanval wijken; de Pruisische legermacht werd in hare schuilplaats teruggeslagen; doch zelfs dat kortstondig voordeel werd andermaal duur, bloedig duur betaald.
Het gevecht duurde uren lang voort; aan beide zijden kreeg men versterking, hetgeen telkens olie op het vuur was. De mitrailleuses, zoo vinden wij hier en daar opgeteekend, werkten eenige oogenblikken mede, doch in een boschachtig terrein vermogen zij niet veel en wij denken ook dat, hebben zij gespeeld, die ‘demoiselles’ zich daar het meest bij gedruis maken hebben bepaald.
| |
[pagina 68-69]
[p. 68-69] | |
De bestorming der hoogten van Spicheren bij Saarbrucken op 6 Augustus 1870.
| |
| |
Een hevig kanonvuur deed zich plotseling op: nieuwe artillerie der Pruisen viel den linkervleugel der Franschen aan, met het doel, zooals reeds hooger gezeid is, om den weg naar Metz af te snijden. Het was de 13de divisie welke Forbach bemachtigde.
De uiteengespreide legermacht vereenigde zich en ook hier ving een woedend gevecht aan. De Franschen en Duitschers vochten schier man tegen man, zoo gering was de afstand tusschen beiden. Op sommige punten sloegen de twee partijen elkander met de geweerkolven dood. De slag was verloren. De Franschen, aan dapperheid had het hun geen oogenblik ontbroken, gingen achteruit en sloegen welhaast op de vlucht; zij wierpen geweren, ransels en al wat hen hinderde weg, om rechts en links een heenkomen te vinden.
Forbach stond volop in brand. Het was duister geworden. De lichtelaaie vlammen teekenden zich vreeselijk tegen den donkeren hemel en de zwarte bergen af. Styring scheen, van de hoogten gezien, een gloeiende oven.
Een deel der Fransche troepen poogde het spoorwegstation te bereiken; de Duitschers hadden het echter op dit punt gemunt. De weg loopt langs Forbach naar Metz; maar telkens als eene locomotief voorbijschoof, werd deze op geduchte wijze beschoten; zij vloog door eenen stroom van kogels heen.
Aan het station heerschte eene onbeschrijfelijke verwarring en gedrang. De vluchtenden, welke langs daar redding zochten, verdrongen, stieten, stompten elkander, stormden over de gevallenen heen en brachten eenen chaos teweeg, welke de vlucht nog vertraagde.
De weg, het station lagen met militaire voorwerpen, geweren, sabels, kepis, ceinturons, patroontasschen bezaaid. Vele soldaten vluchtten blootshoofds, anderen hinkend, omdat zij gewond waren; ook hier zag men infanteristen te paard, cavaleristen te voet. Het was een algemeen sauve qui peut. En altijd donderde het kanon, beschreven de granaten gloeiende halve cirkels door de lucht, knetterde en kraakte de mitraille en geeselde de Franschen in den rug.
Een trein met troepen, die tot vertrekken gereed stond, werd van zijne locomotief afgesneden; de locomotief vloog bliksemsnel naar Metz, om er de tijding der neerlaag te brengen. De trein met troepen werd krijgsgevangen genomen.
Wat te Forbach door de Duitschers bemachtigd werd, was inderdaad onafzienbaar. Men vond er voorraad in overvloed, duizenden zakken graan, eene aanzienlijke hoeveelheid brood, wijn, veel champagne, bagage van allen aard, wapens, krijgsvoorraad - en zelfs zeer fijne dames-toiletten, hetgeen den Duitscher vragen deed, of de heeren Fransche officieren er een korps amazonen op nahielden.
Bij het vallen des avonds kwam generaal Von Steinmetz, de oude leeuw, zooals men hem noemt, aanrukken; hij wist echter nog niet hoe belangrijk de overwinning was, welke men behaald had.
De soldaat vierde de victorie op eene luidruchtige wijze. In al de ellende des oorlogs, omringd door dooden en gekwetsten, klonk het hoch! en het refrein:
Lieb Vaterland, magst ruhig sein,
Fest steht und treu die Wacht am Rhein!
en des te luider was de vreugde, dewijl men wist dat op dienzelfden Wilhelmus-dag te Wörth, het Duitsche heer eene niet minder glansrijke zege had verworven.
Een Fransch correspondent schreef den 7den Augustus over het gevecht van Forbach het volgende:
‘Men verwachtte zich aan eene belangrijke beweging der Pruisen tegen Saarguemines. Men maakte zich vaardig om te Saarlouis een geduchten weerstand te bieden. De beide operatiën verborgen eene verrassing. Een dezer gelukte, die der Pruisen. Een groot gedeelte zijner troepen in de richting van Saarlouis zendende, bleef er generaal Frossard eene voldoende macht te Saarbrücken achter.
Ten einde zich tegen een onverhoedschen aanslag te dekken, verliet hij de overmeesterde stelling boven de Pruisische stad en bracht zijn hoofdkwartier van de Goldene Bremm, een geavanceerden post op de grenzen, naar Forbach over. Die bewegingen hadden langzaam, niet als een aftocht, maar als een oorlogslist, als eene krijgskundige operatie plaats.
Jammer, de Pruisen weten beter wat er in ons leger omgaat en hoe groot de getalsterkte onzer soldaten is, dan wij onderricht zijn omtrent hetgeen er bij hen gebeurt. Wij kennen hunne slinksche streken niet, maar zij weten volkomen wat wij doen. Wij zongen victorie te Saarbrucken en wij vielen enkel in een hunner strikken. Ziedaar de waarheid.
Te Saarbrucken (den 2den Augustus) hadden wij 30,000 man in marsch gebracht, om eene stelling in te nemen, die, zoo het schijnt, slechs door 4- of 5000 man verdedigd was. De Pruisen brachten toen het gerucht in omloop dat de stad ondermijnd was, dat het gevaarlijk was om ons op de bruggen te wagen - en zij beletteden ons de Saar over te rukken en ons te overtuigen, dat hun leger op dit punt alleen 100,000 man beliep en op den tegenovergestelden oever verscholen lag. Zij hadden hunnen koning eene overwinning op St.- Wilhelmusdag beloofd en ze hebben woord gehouden.
Te 9 uren 's morgens deden eenige kompagnieën van het 76ste en 77ste linie-regiment en het 3de regiment jagers te voet eene verkenning in de bosschen, die het plein, tusschen de Goldene Bremm en Saarbrücken gelegen, begrenzen. Zij bemerkten onder het geboomte eene ongewone beweging en naderden als tirailleurs, den vijand bespiedende en schietende. Op hun geïsoleerd schieten antwoordden de Pruisen met pelotonsvuur. Pelotonsvuur onder de boomen; 't is ongehoord!
Onze helden vielen als de musschen, zonder dat zij echter aan achteruitgaan wilden denken. De gewonden zelfs werden door eene vlaag kogels beschoten. Allen stierven.... Die ongehoorde strijd duurde tot 's middags. Omtrent den middag was er schier geen spoor van die 4000 man meer te vinden. Vijf- of zeshonderd, ten hoogste, trokken terug toen de list van den vijand gelukt was.’
Na het gevecht te Spicheren aangehaald te hebben, waar de divisie Laveaucoupet zoo verschrikkelijk gehavend werd, spreekt de correspondent van dat deel van het gevecht hetwelk op de hellingen, langs den kant van Forbach plaats greep en dat wij hooger breedvoerig hebben besproken.
In dat gevecht wonnen de Franschen, herhaalde malen, veld. Ziehier hoe de correspondent voortgaat:
‘Te 4 uren hervatten onze soldaten moed: zij herwonnen voet voor voet het verloren terrein. Men nam Styring, wiens smeltovens nog altijd onder het gedonder van het kanon rookten, andermaal in. Men naderde de Goldene Bremm. De bijval was duur gekocht; maar de overwinning hoorde ons toe. Het was 5 uren.
Ik verwijderde mij om u tien regelen te schrijven; toen ik wederkeerde, was de uitdrukking op aller aangezichten donker, aller handen waren tot vuist gebald. De bewoners van Forbach maakten pakjes van het kostbaarste wat zij bezaten, en namen de vlucht naar de Fransche gebergten, die zich tot Saarguemines uitstrekken.
Wat was er voorgevallen? Hier zeide men dat de krijgsvoorraad ontbrak. Daar liep, het gerucht, dat men een nieuwen aanval van de Duitsche zijde onderstaan had. Zeker was het, dat men achteruit ging, en dit zelfs in wanorde....
Voor ons, weerlooze toeschouwers, was de positie niet gunstig. Ik wilde met mijne vrienden naar Morsbach, een dorpje tusschen Forbach en Berlebach, op de hoogte en in de bosschen gelegen. Wij verlieten de stad, in de hoop de Franschen het offensief te zien hernemen. Nauwelijks waren wij buiten de huizen van Forbach gekomen, of er bleef ons geen twijfel meer over omtrent hetgeen er op de hoogten plaats had.
Allengs uit de boomen te voorschijn komende, waar zij zich in den loop des dags geconcentreerd hadden, betrekken de Pruisen hunne stellingen. De zwarte lijn hunner uniformen strekte zich zoo ver uit als het oog draagt. Wij zien hen hunne batterijen stellen en hunne wapens gereed maken.
Wij zetten den weg voort. Daar snelt een trein der genie aan, die zich op Forbach richt. Op die plaats bestrijkt de straatweg het spoor. Het is 7 uren 10 minuten. Eensklaps verlaat een trein in volle snelheid Forbach en snelt den trein der genie en ons rijtuigje voorbij.
Dat was als het signaal. Eene vuurstreep loopt langs de zwarte linie ginder boven. Wij hooren de kogels schuifelen. Men
| |
| |
schiet in de richting waar wij ons bevinden. Men denkt wellicht dat de eerste trein krijgsvoorraad naar Forbach overbrengt, en men wil dit beletten.
Wat aangevangen? Wij springen uit ons rijtuig, grijpen het paard bij de teugels, en terwijl het geweervuur voortduurt, snellen wij den heuvel op. Wij snijden de teugels door en willen het paard in eene soort van hutje leiden; doch het dak is te laag om het dier te herbergen; de helling van den heuvel is te steil om het paard mee te leiden. Wij laten het aan zijn lot over en vluchten voort.
Na een kwartieruurs voortgedraafd te zijn, komen wij aan het houtgewas. Wij willen er een oogenblik rusten; doch de mitraille vliegt ons alom achterna. De Pruisen denken dat het bosch door Franschen bezet wordt, en hunne kogels maken er eene verkenning.
In het bosch weergalmen alom gejammer en gehuil. De inwoners van Forbach vluchten even als wij. Wellicht zijn eenigen hunner gekwetst.
Wij bereiken de hoogte waar men het oog over Forbach kan laten waren.... Gansch de zwarte streep der Pruisen is vuur, niets dan vuur.... Het kanongedommel en het geweervuur worden onophoudelijk voortgezet. Een ijselijk geschut wordt op de lijn des spoorwegs en de stad gericht, welke beiden door den zich uitspreidenden gloed van den brand zichtbaar zijn. Onze dappere soldaten schieten nog, maar het vuur is zwak en laat zich slechts met lange tusschenpoozen hooren.
.... Het vuur houdt van beide zijden op. Het is 7 uren 45 minuten. Wij hooren van verre het hoezee des vijands, den wanhoopskreet der onzen.... 't Is ijselijk.... De vuurkolom, die boven Forbach opstijgt, laat ons toe de plaats te verkennen waar wij ons bevinden. In de richting van Puttelange bemerken wij eenen weg.... Eindelijk!
Welhaast vernemen wij een ons welbekend gedommel. Het is de eentonige doffe marschstap der soldaten. Wellicht zijn het de Pruisen. Neen, 't is de divisie van generaal Castagny. Zij deed marschen en contremarschen, zich richtende naar het kanongedommel.
- Waar vecht men?’ vraagt mij de generaal.
- ‘Te Forbach,’ luidt het antwoord.
- ‘Dus zijn wij teruggeslagen?’
‘Wij deden hem de waarheid kennen. De generaal balde de vuisten; hij was woedend... Op dat oogenblik was het 10 uren...’
Een ander Fransch correspondent, die deel van deze caravane maakte, beschrijft zeer levendig het oogenblik, dat hij en zijne vrienden den heuvel beklommen.
‘Op ieder oogenblik ontzonk ons de moed; maar toch hielden wij somtijds stil en wierpen eenen blik naar beneden in het dal, waar die dappere kinderen van Frankrijk gemitrailleerd werden.
Rondom ons ontwaren wij steile heuvels en hier en daar rook. In de duisternis gloeien roode punten: het zijn bommen die het gras in brand steken.
Boven ons hooren wij gedurig een wonderlijk gesis, geschuifel, gegons: 't zijn projectielen van allen aard die over ons hoofd vliegen. Dan zien wij eensklaps groote vurige lijnen, die klimmen en dalen: het zijn de houwitsers. Na een uur inspanning, uitgeput van vermoeienis, meer dood dan levend dringen wij in de bosschen, aan de andere zij des heuvels.’
‘Vijf uren lang dwalen wij rond, alleen door het toeval geleid, zonder dat wij in een dorp durven stilhouden; want de bewoners schijnen ons toe eer Pruisisch-, dan wel Franschgezind te zijn....
Eindelijk komen wij aan een station; er staat eene locomotief te dampen. Op de verzekering dat wij belangrijke tijdingen aan het hoofdkwartier hebben over te brengen, neemt men ons op. Te halfvijf komen wij te Metz aan.
Het leven is veilig; maar wat al smart, wat al tranen!.... Den voorgaanden avond spraken wij nog met honderden officiers. Wij drukten elkander de hand. Wij maakten schoone plannen, ons toelachende ontwerpen - en nu?... Nu slapen al die helden, in de volle borst getroffen, reeds den eeuwigen slaap....’
Wij zullen den correspondent te Metz verlaten en nogmaals naar het slagveld van Spicheren-Forbach terugkeeren.
Het terrein van Saarbrucken naar Forbach was zelfs, nog na het begraven der lijken, een wezenlijk schriktooneel. Overal waren de bloedplassen nog zichtbaar. Hier lag nog een dik opgezwollen paard, met de vier pooten in de hoogte; daar stak nog een akelig bleek hoofd, dat u met verglaasd oog en vertrokken lippen toegrijnsde, boven de aarde uit; ginds reikte nog een arm uit het met spoed gedolven en ondiep graf in de hoogte.
Wilde dat akelig hoofd nog eens over de schoone, bloeiende, maar door de menschen zoo bedorven wereld staren, alvorens in het eeuwige graf weg te zinken? Zocht dat verglaasd oog wellicht nog eens de richting, waar het geliefd vaderhuis, waar de dierbare kerktoren van het dorp staat, om die te groeten welke daar waren achtergebleven en om hem weenden? Of was het om bloedig te spotten met wat de menschen ‘militairen roem’ noemen?
En dan die hand! - Vroeg zij of had zij wellicht in den doodstrijd om hulp gevraagd, gesmeekt, gebeden? Of was zij de handwijzer voor die welke na de anderen zouden komen, en zou zij hun den weg toonen, welke naar het hart van Frankrijk loopt? Of wel riep zij den overwinnaar het: wee u! toe?
De insecten gonsden rond al die menschelijke en dierlijke overblijfsels. Dat was, met den wind die door de geknakte boomtakken suisde, het eenige doodlied voor hen die als helden gestorven, maar die nu reeds schier vergeten zijn!
Een ooggetuige levert ons een zeer duidelijk tafereel van het geheele slagveld en hetwelk zeer goed strookt met de stellingen der twee partijen en den bloedweg, dien zij gevolgd hebben.
‘Toen,’ zegt die Engelschman, ‘de troepen dezen morgen (19 Augustus) in de richting van Forbach de stad hadden verlaten, ben ik naar de hoogten gegaan, om het slagveld te zien. Pelotons cavalerie reden over de hoogten aan de linkerzijde en patrouilleerden, langs de zijde van het woud, links.
De dragers der gekwetsten richtten zich naar de heuvelen, waar een aantal dooden lagen en waar de laatste gekwetsten eerst dezen morgen waren weggeruimd. Het Duitsche leger marcheerde op Forbach en St.-Avold; het wilde niet op zijne lauweren rusten voordat het Metz in 't gezicht had.
Hier zag men eene flesch, elders een stuk papier, in hetwelk een boterham was gevouwen geweest; verder het overschot van een houtvuur; nog verder het deksel van een tinnen pot. Des te meer vuurassche er lag, des te talrijker waren de gebroken flesschen en de tinnen deksels.’
‘Het getal menschenlijken was door een zeker getal in den grond gestoken piketten aangeduid; ik zag deze op vijftig a zestig meters afstand van den weg, die naar den bergtop geleidt. Het waren echter geene palen, maar wel naaldgeweren. Toen ik naderde, werd die valsche aanduiding des vredes de wezenlijke aanduiding des oorlogs.’
‘Ik naderde vooreerst een groep van vijf bajonetten, aanduidende dat daar vijf Duitschers waren gedood. De manschappen waren begraven, doch de wapens moesten er tot vandaag blijven staan. Op eenige schreden van daar eene andere groep van drie bajonetten, dan een van negen, dan een van twaalf; bij de ravijn, waar de Pruisen zich beschermd hadden gewaand, telde ik zeven en twintig geweren.
Aan gene zijde der ravijn, die ik moest doorgaan, om de steile helling te beklimmen, zag ik ransels rechts en links verspreid, gebroken wapens, gedeukte helmen, uniformjassen met bloed besmeurd en lijken, die in eene laatste stuiptrekking verstijfd waren. Langs dien kant ziet men enkel Pruisen.
Wanneer ik het oog langs het plein liet waren, zag ik een drievoudig verschillend spoor van opklimming, aangeduid door de geweren, in den grond geplant, als om de moeilijkheid van deze beweging te kenmerken. Elk man die een dezer geweren droeg, werd gedood ter plaatse of daaromtrent waar zijn wapen zijn graf aanwees. De militaire grondbeschrijving van den Spicherer-berg is afschuwelijk duidelijk.
Na de eerste laag Pruisische geweren, komt die der ransels en andere voorwerpen; dan die der Pruisische dooden, welke de begravers, onder toezicht der ziekendienaars, nog niet hebben kunnen wegruimen. Eindelijk genaakt men de eerste linie van Fran- | |
| |
sche dooden, aan gene zijde der natuurlijke en kunstmatige verschansing opgestapeld, welke verschansing hen tot het laatste oogenblik beschermde, toen zij de beurtelings aanrukkende Pruisische regimenten neer- of terugsloegen.’
‘Verder, op den top des heuvels, liggen de Duitsche en Fransche lijken gemengeld: nog verder meer Franschen dan Pruisen, eindelijk dwars door eene laagte in het bosch, dat de hoogten bekroont, niets dan Franschen. Daar hadden velen van hen tevergeefs eene schuilplaats gezocht.....
Generaal Karel Frederik Von Steinmetz, opperbevelhebber der 1ste legerafdeeling van het Duitsche leger.
Staarde men nu links van het slagveld, van Saarbrucken uitgaande, dan zag men enkel graven.... ‘Hier rusten in God,’ zegt een opschrift, ‘acht en twintig Pruisen, negen en zestig Franschen, graf No. 4.’ - ‘Hier zijn vrienden en vijanden te zamen gebleven,’ staat er op een ander graf geschreven; ‘zes Pruisen, elf Franschen.’ Ik bemerkte dat de woorden en vijanden door een liefdadig en wijsgeerig voorbijganger waren uitgewischt.
Op de Spicherer-bergen waren de Franschen als in een land van vreemdelingschap. Het slagveld waar zij rusten, lag met brieven over-strooid, deze aan een officier in het kamp van Châlons, gene aan een officier te Metz, om à la suite van zijn regiment te worden verzonden. Ik heb eenige dezer brieven gelezen. Zij waren hartroerend. Alle verwijten den Franschen soldaat, niet geantwoord te hebben op de brieven, welke hem waren toegezonden. Vele vermelden bezendingen van geld; maar geen enkele moeder, geen enkele zuster drukt hare voldoening uit, haar zoon of haar broeder naar het moorddadig slagveld te zien gaan.
- ‘Uw vriend Louis Barbari,’ zoo schrijft eene moeder aan een simpel soldaat, ‘heeft de hand van Modeste gevraagd. Laat ons spoedig weten, of gij hem als schoonbroeder aanvaardt.’
Bij een zeker getal Fransche soldaten vond men van de meest elementaire godsdienstige boekjes, te beginnen met het christelijke A B C. Naast het lijk van een dezer arme duivels zag ik een atlas van het schouwtooneel des oorlogs, en naast dat van een ander, eene geschrevene kopie van het lied der Djinns (andante con moto) uit het Premier Jour de Bonheur van Auber.
.... Hier hebben de Franschen geschoten, achter de regelmatige verschansingen schuilende, daar achter opgehoopte steenen, ginder achter opgeworpen aarden heuveltjes. Het gebruik der nieuwe precisie-geweren heeft bij den soldaat de zucht ontwikkeld zich tegen het schot zooveel mogelijk te beveiligen. In een rechtstaande gevecht hebben de troepen in het vuur weinig kans om aan de kogels te ontsnappen.’
Nog een tooneel op dat wijde kerkhof afgespied.
Een soldaat van het 74ste regiment ontmoette generaal Von Manstein op den straatweg van Forbach, en hem het woord toerichtende, zeide de laatste:
- ‘Wel, jongen, hebtgegroote verliezen?’
- ‘Ja, daar zijn er veel gebleven, Excellentie.’
- ‘Welk is het nummer uwer compagnie?’
De soldaat gaf het nummer op.
- ‘Leeft uw compagnie-opperhoofd nog?’
- ‘Neen; hij en het grootste gedeelte onzer manschappen zijn dood.’
Eene smartelijke uitdrukking overtoog het gelaat van den generaal; tranen rolden uit zijne oogen: - de vader had den dood van zijnen zoon vernomen.
De generaal ging naar het graf, deed het openen en men haalde er den doode uit. De soldaten zuiverden eenigszins het gelaat van den gesneuvelde. Lang bleef de vader op zijn kind staren; dan bukte hij zich, drukte een kus op het koude voorhoofd, wendde zich om en ging zwijgend heen.
Men haalde eene doodkist uit de stad en legde er het lijk van den generaalszoon in.
Wij eerbiedigen de smart des vaders; maar 't is wel heilzaam, dat zij, die dikwijls tot den oorlog aandrijven en er eigenlijk de vruchten van plukken, ook eens gevoelen wat het zegt voor een armen vader en moeder, zijn kind op het slagveld te moeten opofferen, zonder dat het hun toegelaten zij, de oogen van den lieveling te sluiten; zonder dat zij weten hoe hij gestorven is, of hij veel geleden, aan hen gedacht heeft en waar hij in den kouden schoot der aarde rust....
| |
| |
De Duitschers erkenden volmondig den moed der Franschen en zij wisten dit door daden te bewijzen. De brigade-generaal Douaine (zoo schrijven de berichtgevers, doch wij vinden dien naam niet onder de namen der bevelhebbers in het korps Frossard; wij ontmoeten er echter den naam Doëns) was te Spicheren gewond en naar Saargemund, een Fransch stadje, gevoerd, alwaar hij niettegenstaande alle aangewende zorgen stierf.
Prins Frederik Karel, opperbevelhebber van het 2de Duitsche legerkorps.
Den 7den Augustus, dus den dag na den veldslag, rukte het 79ste infanterie-regiment het stadje binnen, en het was dit Pruisisch regiment, hetwelk den Franschen generaal de laatste eer bewees. De plechtige begrafenis had in den vooravond plaats. De trommels sloegen den doodenmarsch, het bataljon bewees de militaire eer; op een kussen, dat een officier op de beide handen droeg, lagen de insignies van officier van het Legioen van Eer; de doodkist, op Welke de uniform en de degen des gesneuvelden lagen, werd door Pruisische onderofficieren gedragen.
Al de Duitsche officieren, te Saargemund aanwezig, waren bij die plechtigheid tegenwoordig. Ook vele Fransche burgers woonden haar bij.
Op het oogenblik dat de kist in den koelen schoot der aarde zou verdwijnen, had er een tooneel plaats, hetwelk op allen een diepen indruk maakte en gewis, zegt een Duitsch schrijver, eene mildere stemming opzichtens de Duitschers, bij vele Franschen deed ontstaan.
Generaal Von Woyna naderde de groeve, brak eene bloem uit eenen krans en legde die op de kist, onder het uitspreken dezer woorden: ‘Deze bloem wijdt een Pruisische krijgskameraad, in den dood den dapperen soldaat toe.’
In gansch den omtrek, te Forbach, te Saarbrucken enz., waren de huizen, stallen, schuren, het spoorwegstation, kerk en school met gekwetsten opgevuld. De dorpskerk van Spicheren leverde een allerbedroevendst tooneel op. De gekwetsten lagen in lange rijen van den ingang tot aan het altaar, en in deze rijen ging de priester, de zuster van liefdadigheid, de wereldlijke verpleegster, de geneesheer rond, aan allen hulp en troost brengende.
Rond het altaar lagen, kropen en wrongen zich gekwetsten, en als velen van hen, in hunne hevige pijn, geen oogopslag naar boven gaven, dan toch deden dit anderen. Opwaarts ziende, viel
| |
| |
het oog op het altaar, waar het beeld des Heilands de armen open-strekte en scheen te zeggen: ‘komt allen tot mij, die belast en beladen zijt, ik zal u verkwikken!’ welke woorden men daar ook geschreven vond.
De liefdadigheid heeft wonderen gedaan. De vrouwen van Saarbrucken verschenen moedig op het slagveld, om de gewonden op te nemen, hulp toe te brengen en weg te voeren. Velen waagden inderdaad haar leven om de ongelukkigen te redden. Men zag zelfs twee meisjes eenen zwaargewonde van het slagveld wegdragen, nadat zij hem met hare halsdoeken verbonden hadden.
‘Wie,’ zeide een Duitsch correspondent, ‘eene sarcastische beschouwing over het menschelijke leven maken wil, moet te Spicheren in de Kerkstraat plaats nemen. Links ziet men er eene opene schuur, waar, onder het kommando van eenen officier, de Pruisische soldaten eenen os of eenige schapen dooden en jubelend vierendeelen. Rechts ziet men eene schuur, waar een stroom menschenbloed vloeit. In roode hemden gekleed en met lederen voorschoten aan, zijn daar de heelmeesters bezig....’
Koning Wilhelms hoofdkwartier was den 7den Augustus te Homburg, van waar hij onder dagteekening van den 8sten Augustus de volgende proclamatie aan de troepen richtte:
‘Soldaten, reeds is een groot gedeelte van ons leger - in werking om den vijand te vervolgen, die na bloedige gevechten teruggeslagen werd - over de grenzen gemarcheerd. Heden en morgen zullen verscheidene legerkorpsen op het Fransche grondgebied rukken. Ik verwacht van u, dat gij het u tot eene eer rekenen zult, u in het vijandelijke land door uwe voortreffelijke krijgstucht, waarvan gij tot nu toe een roemvol voorbeeld gegeven hebt, te doen opmerken. Wij voeren geenen oorlog tegen de vreedzame bewoners van Frankrijk, en de eerste plicht van een rechtschapen soldaat is den particulieren eigendom te beschermen, niet te dulden dat de goede faam van ons leger bezoedeld worde, al ware het slechts door een afgezonderd feit van gemis aan krijgstucht. Ik reken op den verheven geest die het leger bezielt; ik reken niet minder op de strengheid en bescheidenheid aller opperhoofden.
wilhelm.’
Den 10den Augustus richtte de koning uit zijn hoofdkwartier Saarbrucken eene proclamatie aan het Fransche volk, in hetwelk hij, na gezeid te hebben dat zijne troepen het Fransche grondgebied hadden bezet, om den aanval, jegens Duitschland gepleegd, af te weren, verklaarde: ‘“Wij voeren oorlog tegen soldaten, niet tegen burgers; diensvolgens zullen hunne personen en hunne goederen veilig zijn, zoolang zij zich niet vijandelijk omtrent de troepen zullen gedragen.”’ De opperbevelhebbers zouden maatregelen te nemen hebben opzichtens gemeenten of personen, welke zich vijandig aan de oorlogsgebruiken en requisitiën zouden toonen, en tevens het verschil bepalen tusschen de Duitsche en Fransche geldswaarde, opdat de verhandeling tusschen soldaten en burgers zou vergemakkelijkt worden.
Keizer Napoleon had den 6den Augustus, des middernachts, de volgende laconische depêche verzonden:
‘Mac-Mahon heeft den veldslag verloren.
Frossard is verplicht geweest te retireeren. De aftocht heeft in goede orde plaats gehad.
Alles kan hersteld worden.’
In eene andere depêche, gedagteekend uit Metz den 7den Aug., halfvier des morgens, zegt de keizer:
‘Daar mijne betrekking met MacMahon verbroken is, heb ik van hem niets vernomen, tot op het oogenblik dat generaal Laigle mij kwam berichten, dat Mac-Mahon den veldslag tegen een overmachtigen vijand verloren had en in goede orde aftrok.
Aan de Saar vingen de gevechten te 1 uur aan, welke niet van groot belang schenen te zijn. De vijand kreeg voortdurend versterking, zonder dat ons 2de korps verplicht was te wijken.
Eerst tusschen 6 en 7 uren des avonds, toen de vijand steeds talrijker werd, trok het 2de korps, met de regimenten die het ondersteunden, op de hoogte terug. De nacht leverde niets bijzonders op. Ik ga in het centrum onzer stellingen plaats nemen.’
Niets dan deze en een paar even onbepaalde en zelfs niet zeer waarheidlievende telegrammen, vinden wij aan de Fransche zijde omtrent het vreeselijk gevecht van Spicheren.
De indrukken die de neerlagen van den 6den Aug., alsmede de veranderingen die zij in het gouvernement teweegbrachten, zijn te belangrijk om ze niet wijdloopig aan te halen; wij zullen hieraan het volgende hoofdstuk toewijden.
Op één en denzelfden dag, den 6den Augustus, was alzoo het Fransche leger op twee verschillende punten totaal verslagen.
Te Weisenburg en Wörth had het inderdaad tegen eene grootere macht te strijden gehad, maar te Forbach stond het in eene voortreffelijke stelling en in den aanvang met meer krijgsmacht dan de tegenpartij.
Aan den moed was het voorwaar niet te wijten, want de Fransche soldaat vocht met eene leeuwendapperheid; hij had daarenboven voortreffelijke wapens.
Doch het leger was niet behoorlijk ingericht; de militaire intendance was zelfs allerslechtst. Meer dan eens hadden de soldaten gebrek aan krijgsvoorraad en ook aan levensmiddelen.
De troepen van Mac-Mahon hadden b.v. in vier en twintig uren geen eten gehad, en toen de maarschalk om krijgsvoorraad vroeg, arriveerde er een wagen met.... schoenen, in plaats van patronen. Niet zelden riep de soldaat, woedend omdat hij zich weerloos moest laten mitrailleeren, tevergeefs om munitie. De cavalerie miste soms patronen voor hare pistolen. Zoo ging het bij Wörth, zoo gebeurde het elders.
Ook mist de Fransche soldaat de kalmte van den Duitscher; hij heeft noch de bedaardheid in het geweervuur, noch de koelbloedigheid in den stormpas welke den Duitscher kenmerkt en met welke wij hem den Geisberg en de Spicherer-hoogte zagen beklimmen. Niet zelden had de Franschman zijn voorraad verschoten, op het oogenblik dat hij er wezenlijk gebruik van maken kon.
De krijgstucht, wij hebben het reeds gezeid, liet in het Fransche léger ook veel te wenschen over en dit vooral in wat betreft de Afrikaansche regimenten, die met het Europeaansch oorlogvoeren gansch onbekend zijn.
Als men hooger opklimt ontmoet men onder de Fransche opperbevelhebbers die grondige militaire kennis niet, dien helderen en scherpen blik, welke een Von Moltke, een Von Roon kenmerken. Wij spreken hier over de Fransche generaals in het algemeen: er zijn gewis eervolle uitzonderingen.
Velen hadden de ziekte van het onbepaaldste zelfvertrouwen. Maarschalk Leboeuf zegt dat er geen knoop voor een slobkous zal moeten gekocht worden; gansch het leger beschouwt den oorlog als eene promenade militaire; generaal Douay wordt te Weisenburg alleen aan zijn lot overgelaten; generaal Frossard weigert de hulp van Bazaine en wil de eer der overwinning voor zich alleen behouden; - kortom, er is in dit alles geene vaste berekening en een overmoed, dien het Fransche leger vooral moet geput hebben in zijne razzia-oorlogen van Afrika, in zijne expeditie naar-China, in het neerslaan van een handvol oproerlingen, in den goeden uitslag in Italië.
De grenzen van zijn land waren den Franschman, wij hebben het nog aangehaald, schier onbekend, terwijl de Duitscher daarentegen uit de natuurlijke stellingen een blijkbaar vooraf berekend voordeel getrokken heeft. En hoe ellendig was de gemeenschap tusschen de verschillende korpsen, iets wat bij den Duitscher zoo volkomen, zoo volledig was, alsof de verschillende korpsen door éen ijzerdraad verbonden en door éene enkele hand in beweging gebracht werden!
Veel heeft men ook den keizer aangewreven, die nooit blijken van militaire scherpzinnigheid had gegeven en niet zelden het plan der maarschalken belemmerde en dwarsboomde. Hoe het zij, als men in de laagste rangen aanvangt en opklimt tot de hoogste, vindt men in het Fransche leger een aantal gebreken, en deze zijn vaak zoo groot, dat de persoonlijke moed ze niet vergoeden kon.
In den Duitsch-Franschen oorlog stond de berekening tegenover de wispelturigheid; de nauwkeurigste voorzorg tegenover eene wufte zorgeloosheid; de koelbloedige en schier mathematische moed tegenover de onbesuisdheid; een leger aan krijgstucht gewoon, tegenover den geest van den onhandelbaren boulevardier; een over het
| |
| |
algemeen zedelijk en godsdienstig leger, tegenover een dat onder deze oogpunten niet zelden beneden zero daalt.
Niemand had zich echter eene zoo verpletterende neerlaag voorgesteld. Drie veldslagen in drie dagen, duizenden dooden, duizenden krijgsgevangenen, kanonnen, mitrailleuses, arenden, wapens van alle soort bemachtigd; de oorlog op Franschen bodem overgeplant, de houding van offensief, defensief geworden, het Fransche krijgsplan in duigen geslagen - kortom, de ramp was onmetelijk.
Frankrijk mocht aan den keizer zeggen: ‘Varus, Varus, geef mij mijne legioenen weer!’
Op dienzelfden noodlottigen dag, had de keizer de laatste Fransche troepen uit Rome doen vertrekken en zette alzoo de poorten der stad voor koning Victor-Emmanuel open.
|
|