Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– AuteursrechtvrijDe Vuurdoop.V.
| |
[pagina 35]
| |
zij alleen, de richting van de lotbestemming des vaderlands in handen neemt. Een zoo beslissend uur is nu voor Frankrijk geslagen. Pruisen, aan hetwelk wij tijdens en na den oorlog van 1866 de meest verzoenende schikkingen betoonden, heeft niet de minste rekening van onze welwillendheid, van onze lankmoedigheid gehouden. In den weg der overweldiging getreden, heeft dit land alle wantrouwen opgewekt, alom eene buitensporige wapening teweeggebracht en van Europa een kamp gemaakt, waar de onzekerheid en de vrees voor morgen de bovenhand hebben. Een onlangs plaats gehad hebbend voorval heeft de onvastheid der internationale belangen, en al het gewicht van den toestand, doen blijken. In tegenwoordigheid der nieuwe pretensiën van Pruisen, hebben wij de stem verheven om onze reclamatiën te doen gelden; zij werden ontweken en door eene minachtende handelwijze opgevolgd. Ons land heeft daarover eene diepe verbittering gevoeld en onmiddellijk weerklonk door geheel Frankrijk een oorlogskreet. Er blijft ons niets over dan onze bestemming aan het lot der wapens toe te vertrouwen. Wij voeren geen oorlog tegen Duitschland, welks onafhankelijkheid wij eerbiedigen. Wij wenschen dat de volken, die de groote Germaansche nationaliteit vormen, vrij over hun bestaan beschikken. Wat ons betreft, wij vragen eenen toestand, die onze veiligheid waarborgen en ons gerustheid voor het toekomende geven zal. Wij willen een duurzamen vrede veroveren, op de ware belangen des volks gegrond; wij willen dien wankelenden toestand doen eindigen, in welken alle natiën hare rijkdommen besteden, om zich tegen elkander te wapenen. De roemvolle vlag, welke wij andermaal, voor het aanschijn van diegenen welke ons uitdagen, ontrollen, is dezelfde welke de beschavende denkbeelden onzer groote omwenteling, door gansch Europa droeg. Zij stelt dezelfde grondbeginselen voor; zij zal dezelfde opoffering teweegbrengen. Franschen! Ik ga plaats nemen aan het hoofd van dat dapper leger, door de liefde tot plicht en vaderland bezield. Dat leger weet zich zelf te waardeeren, want het heeft in de vier werelddeelen de overwinning getrouw zijne voetstappen zien opvolgen. Ik neem mijn zoon, hoe jong hij dan ook zij, met mij mede. Hij kent de verplichting, welke hem door zijnen naam wordt opgelegd, en hij is er trotsch op de gevaren van diegenen te deelen, welke voor het vaderland strijden. God zegene onze pogingen. Een groot volk, dat eene rechtvaardige zaak verdedigt, is onverwinnelijk. napoleon.’
Denzelfden dag had de keizer het Wetgevend Korps, wiens zittingen gesloten waren, in het paleis der Tuileriën ontvangen en in andere bewoordingen, dezelfde denkbeelden uitgedrukt, en vooral de woorden van Montesquieu doen klinken: ‘De ware schuldige in den oorlog is niet degene, die dezen verklaart; maar wel hij, die hem noodwendig maakt.’ Tot de vloot richtte de keizer de volgende proclamatie:
‘Officiers en zeetroepen! Ofschoon ik mij niet in uw midden bevind, zal mijne gedachte u volgen op die zeeën, waar gij blijken van uwe dapperheid zult geven. De Fransche marine heeft roemvolle herinneringen; zij zal zich haar verleden waardig toonen. Als gij u, verre van den vaderlandschen grond verwijderd, tegenover den vijand zult bevinden, denkt dan dat Frankrijk met u is, dat zijn hart eenstemmig klopt met het uwe en den zegen des hemels over uwe wapenen inroept. Terwijl gij op de zeeën strijden zult, zullen uwe broeders van het landleger, met dezelfde geestdrift en voor dezelfde zaak worstelen. Ondersteunt wederkeerig uwe pogingen, welke door de overwinning zullen bekroond worden. Gaat; toont met fierheid onze nationale kleuren. Wanneer de vijand onze driekleurvlag op onze schepen zal zien wapperen, zal hij weten dat zij alom de eer en het genie van Frankrijk in hare plooien omvoert.
napoleon.’
Die proclamatie werd, aan boord van het admiraalschip de Surveillante, te Cherbourg, door keizerin Eugenie voorgelezen en maakte onder het scheepsvolk den gewenschten indruk. De vloot was voortreffelijk gestemd, ofschoon hare werking in de algemeene operatiën schier onbeduidend is geweest. Wij zullen verder in ons Gedenkboek een afzonderlijk hoofdstuk aan de operatiën van het zeeleger toewijden. De ongeduldigen beproefden middelerwijl aan den Saar- en Rijnoever het chassepot- en het naaldgeweer. Den 24sten had er eene schermutseling nabij het dorp Gersweiler, ten westen van Saarbrucken, plaats. Een detachement van het 8ste infanterie-regiment no. 70 bemachtigde de douane van Schrecklingen. Deze post was in een gebouwtje van allergeringst uiterlijk, op zestig meters afstand van gemeld gehucht, gevestigd. Het huisje had eene deur, een paar kleine venstertjes, een oud pannen dak, en vóór hetzelve stond eene ruwe houten bank, waar bij schoon weer een paar douaniers de wacht hielden. Toen de ulanen, die onvermoeide, stoute en scherpzichtige patrouilleerders, den post overvielen, bevonden er zich twee douaniers, zekere Monty, die juist zijne laatste, en zekere Lejuste, die integendeel zijne eerste wacht deed. Monty zou den volgenden dag zijn pensioen bekomen. Met opgereten buik en verbrijzelden hoofdschedel lieten de ulanen den ongelukkige achter, dien zij ten onrechte beschuldigden, bij eene vroeger plaats gehad hebbende patrouille, een hunner officiers te hebben gewond. Hoe het zij, de oude Monty had zijn geweer gegrepen en zonder zijne vijanden te tellen, wilde hij den hem toevertrouwden post verdedigen. Eene ronde douaniers, door de boschrijke heuvelklingen patrouilleerende, had de Duitschers op de vlucht gedreven; deze hadden echter den twintigjarigen Lejuste, op eene gerequireerde boerenkar en op welke vier Pruisische gekwetsten zaten, meegevoerd. Terwijl de hotsende kar, in draf, voortschokte, onderstelde men dat Lejuste dood was en men stiet hem op den weg neer. Kruipend bereikte de jonge douanier, hoe zwaar ook gewond, de met kreupelhout bezette klingen en eindelijk, uitgeput en afgebeuld, de bewoonde streek. Waarom vermelden wij dit feit min of meer uitvoerig? Omdat het tooneel ons nog zoo helder voor den geest staat. 't Was het eerste feit, dat eenigszins getint en gekleurd, in de dagbladen verscheen, en het publiek was zoo gretig naar een dramatisch tooneel! Tot dan toe hadden de dagbladen niets opgeleverd dan verkenningen rechts en links, wederkeerige uitdagingen, kogels die op verren afstand gevlogen waren, spotternijen over de chassepots en de pinhelmen, deserteurs en eenige krijgsgevangenen, Fransche dronkaards, die zich, zeer behendig! lieten gevangennemen en alzoo aan de oorlogskans ontsnapten. En inderdaad! wat beteekende Schrecklingen, bij hetgeen welhaast zou volgen, wanneer ieder slagveld een wijd uitgestrekt kerkhof zou zijn en de meest dramatische gebeurtenis den lezer zelfs niet meer zou ontroeren? Men gewent zich aan alles. Een ander wapenfeit had den 26sten Juli plaats. Een Wurtembergsch officier, graaf Zeppelin, vergezeld door een drietal officiers der Badensche dragonders en acht ruiters, waagde eene stoute verkenning door Lauterberg, tot gene zij van Sulz. De bewoners hadden echter hunnen tocht aan den Franschen generaal De Bernis doen kennen en deze zond een escadron jagers te paard op hen af. De Franschen verrasten de stoute verkenners, in eene hoeve tusschen Niederbronn en Woerth, waar zij, ten gevolge der vermoeienis hunner paarden, waren afgestapt. Een gevecht op leven en dood ving aan. Overmand moesten de Duitschers zich overgeven. Al de officiers en ruiters werden gedood, gekwetst of krijgsgevangen naar Metz gevoerd. Alleen graaf Zeppelin ontsnapte, maar hij bracht ook voortreffelijke inlichtingen over de positie van het Fransche leger over. Wij laten verder de kleine gebeurtenissen ter zijde: het springen van bruggen, opbreken van spoorwegen, aanhouden van spions, uitdagingen van allen aard. Wij melden slechts terloops de schermutseling te Volklingen, westwaarts van Saarbrucken, in welke de | |
[pagina 36]
| |
Franschen teruggedreven werden (27 Juli), de verkenningen der Pruisen bij Saarbrucken (28 Juli); het kleine gevecht tusschen de Beiersche jagers en de Fransche cavalerie te Schweyen, in het Palatinaat (29 Juli); de verkenning der Beiersche lichte cavalerie en der Pruisische huzaren, in de richting van Sturzelbrunn, een Fransch dorp, westelijk van Bitche gelegen. Luitenant-generaal Von Blumenthal, Chef van den generalen staf van het derde Duitsche leger.
Wij houden stil bij de aanvallen der Franschen op Saarbrucken, welke den 29sten Juli aanvingen. Na den 26sten keizerin Eugenie tot regentes te hebben benoemd, verliet Napoleon met zijn zoon, al te jong om de oorlogsafschuwelijkheden bij te wonen, den 28sten Juli St.-Cloud en kwam den 29sten te Metz aan, waar hij - de langverwachte - door leger en bewoners met geestdrift begroet werd. Immers, nu zou die bliksemsnelle inval, die promenade militaire, zoo lang reeds door de Franschen gedroomd, aanvangen. Patrouille van Beiersche chevauxlégers.
De kroonprins van Pruisen begaf zich den 26sten Juli insgelijks op weg, om het opperbevel over het Zuid-Duitsche leger op zich te nemen; prins Frederik Karel kwam te Mainz en nam de leiding van het 2de legerkorps in handen; eenige dagen later verscheen ook koning Wilhelm, vergezeld door graaf Von Bismarck, de generaals Von Moltke en Von Roon, den laatste minister van oorlog. De groote aanleiders waren daar: de doodendans zou dus aanvangen. Te Metz richtte keizer Napoleon een laatste woord tot het Rijnleger:
‘Ik kom aan het hoofd des legers plaats nemen om de eer en den grond des vaderlands te verdedigen. Gij zult een der beste legers van Europa bestrijden, maar anderen, die dit leger waardig waren, hebben uwer dapperheid niet kunnen weerstaan. Ook zóó zal het nu zijn. De oorlog, welke aanvang neemt, zal langdurig en moeilijk zijn; want hij wordt gevoerd op een tooneel, rijk aan hinderpalen en forteressen; maar niets is te groot voor de volhardende pogingen der soldaten van Afrika, de Krim, China, Italië | |
[pagina 37]
| |
Gevecht van het 10de bataljon Beiersche jagers met turco's in de wijnbergen bij Weisenburg, op 4 Augustus 1870.
| |
[pagina 38]
| |
en Mexico. En te meer zult gij bewijzen wat het Fransche leger vermag, bezield als het is door het plichtgevoel, beteugeld door de krijgstucht, ontvlamd door de liefde des vaderlands. Welke ook de weg zij, dien wij buiten onze grenzen inslaan, overal zullen wij het roemrijke spoor onzer vaderen vinden. Wij zullen ons hunner waardig toonen. De vurigste wenschen van Frankrijk vergezellen u en het heelal heeft het oog op u gevestigd. Het lot der vrijheid en beschaving hangt van onzen goeden uitslag af. Soldaten, dat ieder zijn plicht doe en de God der heirscharen zal met u zijn. napoleon.’
Ook aan de Duitsche zijde regende het proclamatiën. Reeds had koning Wilhelm, in een dergelijk document, alle Duitschers, zelfs die van gene zijde des oceaans, dank gezeid voor de eenstemmigheid, die vorsten en volken bezielde. Uit het bloedig zaad, zoo hoopte de koning, zou een door God gezegende oogst van Duitsche vrijheid en eenheid ontspruiten. In eene andere proclamatie aan het Pruisische volk gericht, verleende de koning, op den dag zelf van zijn vertrek naar het leger, kwijtschelding van alle politieke misdrijven en overtredingen - wel gedeeltelijk misschien om contrast te maken met het staatkundige proces, dat schier op hetzelfde oogenblik te Blois, in Frankrijk, gevoerd werd. Tot het leger richtte koning Wilhelm, den 2den Augustus, de volgende woorden:
‘Gansch Duitschland bevindt zich, eensgezind, onder de wapens tegen een naburigen staat, die ons met eene ongegronde oorlogsverklaring heeft overvallen. Thans geldt het de verdediging van het bedreigde vaderland, van onze eer, van onze haardsteden. Ik heb heden het bevel over de vereenigde Bondslegers op mij genomen en begeef mij getroost in een strijd, dien onze vaderen eenmaal onder dezelfde omstandigheden, roemrijk hebben doorgestaan. Met mij ziet het geheele vaderland vol vertrouwen op u. God de Heer zal met onze rechtvaardige zaak zijn. wilhelm.’
De operatiën tegen Saarbrucken hadden, doch zonder goed gevolg, aanvang genomen, toen de keizer, vergezeld van zijn zoon, den 2den Augustus uit Metz naar Forbach vertrok en vervolgens naar Saarbrucken - een Pruisisch grensstadje, met ongeveer 10.000 inwoners, nijverig en welvarend, bloeiend, op den linkeroever der Saar gelegen en met eene brug aan de voorstad St.-Johann verbonden. Het prachtige bosch van Forbach; eene reeks van groene bergruggen; welige tuinen, die zich, van de hoogten gezien, als groote bloemtuilen voordoen; schaduwrijke wandelingen; de groepen huizen en monumenten der stad, door het daar bevaarbaar wordende water als omslingerd; de kolenmijnen en wijngaarden; de spoorweglijnen die in de verte verdwijnen - gansch die mengeling van natuur en menschenhand levert de meest schilderachtige vergezichten op. Drie spoorweglijnen kruisen elkander te Saarbrucken. Deze lijnen verbinden haar met Trier, het hertogdom Luxemburg, Maintz en Metz. Het was dit opene stadje, zoo dikwijls reeds door den oorlog geteisterd; zoo dikwijls reeds van meester veranderd, dat het eerste tooneel van het gevecht worden moest. Saarbrucken had slechts eene betrekkelijk geringe bezetting. Over de cijfers is men het juist niet eens. Van de Pruisische zijde is zij immer als zeer onbeduidend opgegeven. Volgens eene vrij onpartijdige opgaaf telde de bezetting een bataljon van het 40ste regiment Pruisische infanterie, drie eskadrons cavalerie en eenige kanonnen. Wij moeten echter opmerken dat, bij de tijding dat de Fransche troepen naderden, de bezetting door een bataljon versterkt werd en op twee uren afstands, andere troepen geposteerd waren, om den aftocht te dekken. De Pruisische patrouilles hadden in den avond van den 1sten Augustus reeds eene buitengewone beweging in het Fransche kamp opgemerkt, en reeds vroeg in den ochtend van den 2den Augustus had men de overtuiging dat de vijand ditmaal zich niet vergenoegen zou met een paar houwitsers in de stad te werpen. Den 2den Augustus klonk het door de straten van Saarbrucken: ‘de Franschen komen! de Franschen komen!’ De winkels, de huizen werden gesloten; vrouwen en kinderen liepen huilend en gillend rechts en links; het gejammer werd versmacht in het gedommel der optrekkende troepen, welke snel naar de hoogten, ten westen der stad, marcheerden. Die hoogte werd door drie kompagnieën bezet, terwijl de vierde in de stad, als reserve, stand nam. De twee nieuwe bataljons plaatsten zich buiten de stad, op den rechteroever der Saar, in slagorde. Weldra ontwikkelden de Franschen eene ontzaglijke krijgsmacht, en deed het eerste kanonschot den omtrek daveren, terwijl de echo den doffen slag weergaf en herhaalde en nog herhaalde, als wilde zij het nieuws tot in het hartje van Duitschland overplanten, dat de oorlog eindelijk aanvang genomen had. De kommandant Von Pestel hield de worsteling voor onmogelijk, zoo de machtsontwikkeling inderdaad zou plaats grijpen. Het was 11 uren toen de Franschen de hoogten afdaalden en op tamelijk verren afstand van de stad een hevig vuur openden. De Pruisen ontwikkelden de drie kompagnieën als tirailleurs, maar werden gedwongen voor eene nieuwe Fransche krijgsmacht, die langs den rechtervleugel opdaagde, eindelijk in de stad terug te trekken, beschermd door hunne cavalerie. Het vuur der Franschen was hevig; de granaten en kartetsen knetterden aanhoudend, zegt een ooggetuige; de kogels suisden nijdig over ons heen en een hagelslag van chassepot-kogels veegde gedurig de brug tot aan den spoorweg zuiver. De bevolking, sidderend van schrik, hoorde dat akelig en verwoestend onweder boven haar hoofd, want zij had de wijk in de kelders genomen. Ook dáár was het gevaar groot. De bommen vielen op de huizen en de rookkolom, die uit dezelve opsteeg, toonde weldra dat zij brand hadden gesticht. Sommigen hadden den moed uit hunnen schuilhoek te komen, om te pogen hun eigendom, hun vaderhuis misschien te blusschen of te beschermen. ‘Ik telde later,’ zegt de dagbladcorrespondent Hans Wachenhusen, ‘ten minste dertig huizen, in welke er bommen waren gevallen, en onder deze het hotel Hagen, waar het projectiel eene gansche kamer vernield had..... Te midden van het gedonder der kanonnen en het geknetter der granaten, in de stad geworpen, hoorde ik plotseling een snel geratel, als dat van een ontzaglijk grooten ankerketting die afgelaten wordt.... ‘Geen twijfel, dit waren de befaamde mitrailleuses.’ Hans spreekt over deze zeer koel en onverschillig en zelfs met eene soort van ironie op de lippen, die hem nimmer ontbreekt als het zijner tegenpartij geldt; doch dat ‘draaiorgel,’ die ‘koffiemolen’, die ‘kogelbraker’ bewees nadien wel dat hij soms een vreeselijk wapen was. De keizer en zijn zoon waren op het slagveld verschenen en 't was wel ter hunner eere, dat voor de eerste maal de mitrailleuse gespeeld had. De kleine Louis werd tot een wezenlijken ‘Bonaparte’ gedoopt: dat was de vuurdoop. Over het uitwerksel der mitrailleuses, door de Pruisen in den aanvang geloochend, schreef een onzer vrienden, (onpartijdiger dan wel de genoemde Duitscher): ‘'t Is de maaier die de halmen, 't is de hagelslag die het koren neerslaat. Gij ziet in de verte een vijandelijk peloton marcheeren.... Daar ratelt de molen, een molen die een akelig, onderaardsch - neen! ik weet geen woord voor dat gedruis te vinden - gekraak laat hooren.... De damp wordt door den wind weggedreven, en gij ziet niets meer - tenzij met uwen verrekijker, iets dat zich hier en daar beweegt langs den grond.... Het zijn gekwetsten....’ Het rapport van generaal Frossard meldt omtrent het gevecht van Saarbrucken dat de divisie van generaal Bataille de eerste aanvallings-linie uitmaakte; rechts werd deze divisie gesteund door de divisie Laveaucoupet en eene batterij van 12 der reserve; links door de 1ste brigade der divisie Vergé en door de tweede batterij van 12. | |
[pagina 39]
| |
Generaal Bastoul, te Spicheren gekampeerd en wien de beweging rechts was toevertrouwd, moest twee bataljons detacheeren om het dorp St.-Arnual en de hoogten die het bestrijken, te bemachtigen, terwijl het overige der brigade, in de vallei voor Spicheren gelegen, afdalend, de stellingen, rechts van den weg van Forbach naar Saarbrucken, in 't front moest aanvallen. Eindelijk moest kolonel Du Ferron, van het 4de jagers, met een eskadron van zijn regiment en twee bataljons der 1ste brigade van de divisie-Vergé eene verkenning doen tot Gersweiler, om de beweging van het 2de korps met die van maarschalk Bazaine te verbinden. De verschillende operatiën werden volgens het rapport met geestdrift voltrokken. Het dorp St.-Arnual, ofschoon sterk bezet en verdedigd door positie-batterijen op den rechteroever der Saar, werd door luitenant-kolonel Thibaudin ingenomen, die zich op de hoogten tegenover Saarbrucken, vestigde. Het 66ste maakte zich meester van de hoogten tot aan het manoeuvre-veld, den vijand achtereenvolgens uit zijne stellingen verjagende. Op hetzelfde oogenblik verscheen generaal Bataille met zijne 1ste brigade op de linkerhellingen van den weg van Saarbrücken, de beweging van zijne 2de brigade door een bataljon van het 23ste verbindende. Gedekt door talrijke tirailleurs overmeesterden de bataljons van het 23ste en 8ste linie-regiment de verschillende ravijnen, welke dit zeer heuvelachtig en met bosschen overdekt land doorsnijden. Een bataljon van het 8ste linie-regiment, dwars door het bosch sluipende, volgde den spoorweg tot het dorp Trotrany (?), waar het zich met de bataljons van het regiment vereenigde, en te zamen bereikten zij de rechterzij van het exercitie-veld. Toen generaal Bataille op de hoogten kwam, deed hij door eene zijner batterijen het station beschieten en het artillerie-vuur uitdooven, dat ter linkerzij van Saarbrucken had post gevat. De vijandelijke artillerie moest achteruitgaan; de reserve-batterij van 12 kwam het vuur der batterij van het exercitie-veld ondersteunen, en eindelijk bracht de batterij mitrailleuses van de 2de divisie, de volledige wanorde in de kolonnes infanterie des vijands, welke de stad verliet. Volgens het rapport van generaal Frossard, was het wel een gevecht in vollen regel, opgevolgd door eene glansrijke overwinning. Volgens de Pruisische opgaven, was het hier enkel te doen om het ongeduld en de misnoegdheid der troepen te doen verdwijnen, en ook wel wat om den kroonprins eene vertooning met de mitrailleuse te geven. De keizer was in persoon aanwezig en van dat oogenblik mocht de zaak niet onbeduidend zijn; maar of zij nu juist wel zoo onbeduidend was als van Duitsche zijde werd opgegeven, mogen wij ook zoo gereedelijk niet aannemen, dewijl het ons niet duidelijk is, of 4- a 5000 man troepen bij Walstadt geposteerd, ten eenenmale vreemd aan het gevecht gebleven zijn. Dat er echter iets theatraals in het gevecht te vinden is, zou men bijna opmaken uit de woorden van verschillende correspondenten, die eenstemmig zijn om te zeggen, dat men juist de eerste mitrailleuse pointeerde, toen de keizer stapvoets het slagveld kwam oprijden. Hoe het zij, aanzienlijk was de aangerichte verwoesting. Verscheidene huizen in de voorstad stonden in brand. Een aantal waren doorboord. Alom was het spoor van een wezenlijken kogelregen zichtbaar. In de stad zelve werden een aantal huizen de prooi der vlammen. Het schoone stationsgebouw had veel geleden. Wat al verwoesting in een paar uren tijds! ‘Saarbrucken,’ zoo schreef men ons, na de inneming door de Franschen, ‘Saarbrucken is doodsch en droevig. Geen levend wezen in de straten of aan de vensters. Alles is hier rouw. Wij treden een openstaand en verlaten huis binnen. Welk een schouwspel! De kasten zijn ledig, het beddegoed ligt op den grond. Op eene tafel in eikenhout, bij eene uitgebrande kaars, ligt een bijbel open.... ‘Wij willen verder gaan, maar een officier roept ons terug. Gisteren (2 Augustus) werden twee Franschen, die zich in de stad waagden, doodgeschoten.... Op ieder oogenblik stoot onze voet tegen een overblijfsel van het gevecht. Hier ligt eene lange streep bloed, daar een plas bloed, een kepi, aan welken nog brokken van een menschenhoofd vastzitten. Overal vindt men geweren, pistolen en sabels....’ Dat de Franschen te Saarbrucken in overmacht van getalsterkte waren, lijdt geen twijfel; doch zulks was, in de verdere veldslagen, ook telkens het geval aan de zijde der Pruisen. Het getal dooden en gekwetsten werd langs beide zijden als gering zijnde opgegeven. De Pruisen vonden het schier niet de moeite waard om er van te spreken. Te 11 uren begonnen, was alles te 2 uren afgeloopen en keerde de keizer naar Metz terug, waar men hem en zijn zoon als het ware met bloemen overdekte. De keizer zond de volgende depêche aan de keizerin:
‘Louis heeft den vuurdoop ontvangen; hij is bewonderenswaardig koelbloedig gebleven en niets heeft indruk op hem gemaakt. Eene divisie van generaal Frossard heeft de hoogten, welke den linkeroever van Saarbrucken bestrijken, overmeesterd. De Pruisen hebben slechts korten tegenstand geboden. Wij bevonden ons in de eerste linie, doch de geweer- en kanonkogels vielen voor onze voeten neer. Louis heeft een kogel bewaard, welke in zijne nabijheid gevallen is. Er waren soldaten die weenden, omdat zij zagen dat hij zoo kalm was. Wij hebben slechts een officier en tien soldaten verloren. napoleon.’
Zoo'n koelbloedig kind! - inderdaad, dat zou iets voor de toekomst beloven! Men heeft gezegd dat de keizerin Eugenie zeer misnoegd was om het openbaar maken van dat telegram. Is dit zoo, dan heeft ze getoond eene zeer verstandige vrouw te zijn. Volgens den Moniteur officiel zond de kleine prins den opgeraapten kogel, waarvan zijn vader met een gevoel van trotschheid gewaagde, aan zijnen speelmakker, den zoon van baron Lambert. Het kind voegde er eene teekening met de pen bij, welke verschillende punten van het slagveld voorstelde. Onder dit werk eener kinderhand, had de knaap geschreven: à mon ami Tristan Lambert, le premier jour où j'ai vu le feu; (aan mijn vriend Tristan Lambert, den eersten dag dat ik het vuur heb gezien). Mocht het ook de laatste maal zijn! De Pruisen waren onder een kogelregen, die zoo dicht op de brug viel, als zaaide een landman er erwten, in goede orde afgetrokken en niettemin, beweren de Duitschers hield dat ‘zaaien’ nog altijd aan. Saarbrucken brandde, zooals wij reeds zeiden, op verscheidene punten, en de brug was gesprongen. Nog viel er soms een schot van de Pruisische zijde: het werd gelost door één enkel man, die, zonder zich te bekreunen om 't geen er rond hem voorviel, immer laadde en immer schoot. Dat was een dappere, die, hij alléén, den toegang tot den Duitschen grond aan de Franschen scheen te willen betwisten. Twintig kogels sloegen hem eindelijk neer: hij stierf bij het kanon, dat den vijand als het ware ‘tot hiertoe en niet verder’ toeriep. De Franschen trokken te 4 uren de stad binnen; zij hadden sinds den vorigen dag, 5 uren, geen voedsel genoten, doch betaalden wat zij namen. Den 3den reed generaal Frossard met zijnen staf door het stadje. - ‘Hoeveel troepen waren er in Saarbrucken?’ vroeg hij aan den burgemeester. - ‘Drie of vier kompagnieën, generaal,’ luidde het antwoord. - ‘Dan waren het leeuwen!’ zeide de generaal en reed, de wenkbrauwen fronsend, verder, na twee of drie soldaten te hebben doen fusilleeren die zich aan buitensporigheden, omtrent de inwoners, hadden schuldig gemaakt. Eenige uren nadien staken de Pruisische voorposten hunne helmpinnen reeds weer in de hoogte. Het doel was dus niet door de Franschen bereikt. De spoorweg was onbeschadigd en de Pruisen, die de bosschen achter Saarbrucken opvulden, waren niet verontrust geworden. In den nacht van den 4den op den 5den Augustus werd uit de Fransche verschansingen de voorstad St.-Johann andermaal be- | |
[pagina 40]
| |
Koning Wilhelm van Pruisen,
tweede zoon van koning Frederik Wilhelm III; werd geboren den 22sten Maart 1797; nam deel aan den oorlog van 1813 en 1814; huwde in 1829 prinses Augusta van Saksen-Weimar; werd den 7den Juni 1840 als vermoedelijke erfgenaam des troons aangeduid; trad den 9den October 1858 op als regent en besteeg den 2den Januari 1861 den troon van Pruisen. | |
[pagina 41]
| |
schoten: het station en een molen werden vernield. Op dat oogenblik, zeggen de Pruisische berichten, waren er echter geene Duitsche troepen in de stad. Bij den ingang van het slot Geisberg bij Weisenburg, op 4 Augustus 1870.
Gevecht tusschen Beiersche infanterie, turco's en zouaven in de hopvelden bij Weisenburg.
Het gevecht bij Saarbrucken moge geweest zijn wat het wil, het wakkerde de opgewondenheid in Frankrijk aan; maar het wekte ook de zucht naar weerwraak op in het hart der Duitschers. In Parijs bevorderde de uitslag de nationale dienstneming; de vrijwilligers kwamen met des te meer kracht opzetten; de nationale mobiele garde kreeg meer lust in den kruitreuk; de franc-tireurs of vrijschutters kwamen uit de Vogezen opdagen; Frankrijk toonde zich dagelijksmeer en meer bereid tot opofferingen van allen aard; doch dat de krijgstucht, die zoo onmisbare macht in een leger, juistaangroeide, werd niet zelden betwijfeld. In het kamp van Châlons, waar de mobile garde, onder het opper-kommando van maar- | |
[pagina 42]
| |
schalk Canrobert, tot bruikbaar ‘kanonvleesch’ werd opgeleid; waar men den pochenden en kwetterenden boulevardier in troupier moest herscheppen, werd er den 2den, op den dag van Saarbrucken, een groot bewijs van tuchteloosheid gegeven. Het kampleven verveelde de Parijsche drentelaars en toen bij de revue de kommandant van het 6de legerkorps den heeren mobiles vroeg of zij iets te kort hadden, schreeuwden een dertigtal aanleiders: ‘naar Parijs, naar Parijs!’ De maarschalk werd rood van verontwaardiging en gramschap. ‘Gij zijt den naam van Franschen onwaardig!’ sprak hij met nadruk en reed verder. Terwijl de officieren de ontevredenen tot bedaren poogden te brengen, werd een hunner zelfs door de gardes aan het hoofd gewond. Het geval had wel is waar geene ernstige gevolgen; doch het was niettemin het voorteeken van de weinige krijgstucht, die deze Fransche landweer aan den dag zou leggen, terwijl de Duitsche integendeel een toonbeeld was van volharding, in al de moeilijkheden en gevaren welke de oorlog opleverde, een toonbeeld van geduld, gelatenheid en ontzag voor hare overheden. Hard mocht het den landweerman zijn geweest, huis en haard te verlaten; maar eens onder de wapens, kende hij alleen zijn plicht. De vuurdoop van den kleinen Louis heeft menige hekeling doen ontstaan. Een der bloedigste regelen, welke op die wereldberoemd geworden gebeurtenis geschreven werden, circuleerde destijds in onze dagbladen, door eenen ongenoemde uit The Spectator vertaald: Louis heeft den vuurdoop ontvangen.
Telegram van den keizer.
- ‘Hoe aardig, papa, en hoe pleizierig!
Hoe tuimlen die blauwjassen rond!
Zie! daar schiet men een Turco het hoofd af -
Hoe aardig spuit 't bloed uit de wond.
‘En zie, welk een schitterend vreugdevuur!
Maar in 't donker zou 't winnen in pracht.
o, Papa, verbrand nog heel veel steden,
Maar doe het toch liever bij nacht.’
- ‘Ja, kind, het heeft iets van een opera-scène.
Maar hoor, vergeet nooit wie gij zijt:
Slechts om u wordt het stuk hier gegeven,
Opdat ge mij waard zijt op tijd.
Voorheen doopte men met heilig water,
Zooals men een Christen-kind doet;
Maar gij zijt van 't geslacht van de Cesars,
En die doopt men met vuur en met bloed.
Gedoopt zijt ge nu als een Cesar;
Dit is 't wat u bijblijven moet;
Een brandende stad was uw doopvont
En het water was: tranen en bloed!’
|
|