Gedenkboek van den oorlog in 1870 en 1871
(1872)–August Snieders– AuteursrechtvrijDe oorlogvoerende Mogendheden.IV.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Saksen, het vierde onder dat van den infanterie-generaal Von Alvensleben. Bij de verschillende divisiën en brigades kommandeerden prins Kraft Von Hohenlohe-Ingelfingen, overste-luitenant Bogum Von Wangenheim, de generaal-majoors Von Pape, Von Kessel, Von Medem, luitenant-generaal Von Budritzki, overste Knappe Von Knappstädt, generaal-majoor Von Berger, de generaal-majoors Von Montbé en Von Craushaar, overste Garten, luitenant-generaal Nehrhoff Von Holderberg, de generaal-majoors Von Leonhardi en Von Schulz, de luitenants-generaal graaf Zur Lippe, Von Gross, Von Schöler, Von Reinhaben en hertog Wilhelm van Mecklenburg-Schwerin. De beschikbare cavalerie-divisiën stonden onder het kommando van de luitenants-generaal Von Hartmann en graaf Zu Stolberg-Wernigerode. Generaal Von Werder kommandeerde het belegeringskorps van Straatsburg. De kustverdediging werd den groothertog van Mecklenburg-SchwerinGa naar voetnoot1) opgedragen, doch deze werd later tot de eerste reserve-armee beroepen. Er was verder eene tweede reserve-armee bij Berlijn, eene derde in Silezië. Tot de generaal-gouvernementen, tijdens den oorlog, werden aangewezen: voor de kustlanden, generaal Vogel Von FalkensteinGa naar voetnoot2) in Hanover; aan den Rijn, de infanterie-generaal Herwarth Von BittenfeldGa naar voetnoot3), te Coblentz; te Berlijn, in den aanvang de infanterie-generaal Von Bonin, later de infanterie-generaal Von Ganstein; in Posen, luitenant-generaal Von Löwenfeld, later generaal Von Steinmetz; in Dresden (koninklijke Saksische armee) de koninklijke Saksische minister van oorlog luitenant-generaal Von Fabrice. Alzoo telde dit leger, en wij beschouwen deze cijfers als juist, 394,000 man infanterie, 35,500 man cavalerie, 52,000 man artillerie met 1212 kanonnen, te zamen 498,500, welk cijfer, met de reserven, tot 944,321 man kon opklimmen. Het eerste koninklijke Beiersche armeekorps werd gekommandeerd door den infanterie-generaal Lodewijk Von und Zu der Thann-Rathsamhausen, het tweede door den infanterie-generaal ridder Von Hartmann. Bij de verschillende divisiën en brigades kommandeerden de luitenant-generaal Sapt Von Stephan, de generaal-majoors Dietl, Von Orff, Karel graaf Zu Pappenheim, Schuhmacher, Von Multzer, Von Tausch, Von Mayer en Von Heinletz, de luitenant-generaal Von Walther, de generaal-majoor Von Schleich, de luitenant-generaal graaf Bothmer, de generaal-majoors Von Thierick, Maillinger, Von Diez en Multzer, de luitenant-generaal Von Brodesser, de generaal-majoors Von Malaise en Lutz. De koninklijke Wurtembergsche divisie werd gekommandeerd door den Pruisischen luitenant-generaal Von Obernitz; de groothertogelijke Badensche divisie door den luitenant-generaal Von Beyer. De Beiersche armee telde 69,064 man, 14,832 paarden en 192 kanonnen. De reserve bevatte 25,757 man met 2404 paarden en 48 kanonnen. De bezettingstroepen 22,614 man. De gezamenlijke legersterkte van Wurtemberg beliep 34,953 man en die van het groothertogdom Baden 25,843 man, verder 8937 reserve en 8913 bezettingstroepen. Alzoo telden de Noord- en Zuid-Duitsche legers, de latere reserven niet meegerekend, 628,380 man. Het Fransche leger bevatte op voet van oorlog:
Hierbij voegende, zooals wij hooger zeiden, de mobielen, vrijschutters en andere korpsen, bekwam men het cijfer 600,000, waarvan er echter slechts 300,000 onmiddellijk te velde konden komen, volgens de verklaring van de keizerlijke brochure zelve. Ziehier de verdeeling dezer legermacht: Het opperbevel was Z.M. den keizer Napoleon III voorbehouden; de functiën van majoor-generaal werden vervuld door maarschalk Leboeuf, minister van oorlog. De keizerlijke garde, welke in den aanvang haar hoofdkwartier te Nancy had, werd gekommandeerd door generaal BourbakiGa naar voetnoot1); zij vormde het achtste legerkorps. De eerste divisie stond onder het bevel van generaal Deligny, de tweede onder dat van generaal Picard, en de divisie cavalerie onder dat van generaal Desvaux. De verschillende regimenten en bataljons werden gekommandeerd door de bevelhebbers Brincourt, Garnier, Jeanningros, De Poitevin, Halma De Fretay, De France en Du Preuil. Het eerste legerkorps stond onder het kommando van maarschalk Mac-MahonGa naar voetnoot2), wiens hoofdkwartier Straatsburg was. De eerste divisie werd gekommandeerd door den generaal Ducrot, de tweede door generaal Abel Douay, de derde door generaal Raoult, de vierde door generaal Latigue; de cavalerie door generaal Duhesm. De verschillende regimenten en bataljons hadden voor aanvoerders Moreno, De Portis de Houldec, Peltier De Montmartre, Pellé, Lhérillier, Lefebvre, Fraboulet De Kerleadec, La Cretelle, De Septeuil, Nausouty en Michel. Het tweede legerkorps stond onder het bevel van generaal FrossardGa naar voetnoot3) en had zijn hoofdkwartier te St.-Avold. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Bergé, de tweede door generaal Bataille, de derde door generaal Laveaucoupet; de cavalerie door generaal Lichtlin. De verschillende regimenten en bataljons werden aangevoerd door de generaals Letellier-Valaze, Jollivet, Pouget, Fauvart-Bastoul, Doens, Micheler, Valabrègue en Bachelier. Het derde legerkorps had tot kommandant maarschalk BazaineGa naar voetnoot4) (later generaal Decaen); het hoofdkwartier was te Metz gevestigd. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Montaudon, de tweede door generaal Castagny, de derde door generaal Metman, de vierde door generaal Decaen; de cavalerie door generaal De Cleramblault. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verschillende regimenten en bataljons werden aangevoerd door de kommandanten Aymard, Clinchant, Cambriels, Duplessis, De Potier, Arneaudeau, Joseph De Bauer, Sanglé De Ferrières, Bruchard, De Maubranches, De Juinac. Het vierde legerkorps, dat zijn hoofdkwartier te Diedenhoven (Thionville) had, stond onder het bevel van generaal De Ladmirault. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal De Cissey, de tweede door generaal Rose, de derde door generaal De Lorencez; de cavalerie door generaal Legrand. De verschillende regimenten en bataljons hadden tot kommandanten Brayer, De Golbert, Bellecourt, Pardien, Pasol, Berger, De Montsaigne en De Gondrecourt. Naar de grenzen.
Het vijfde legerkorps stond onder het kommando van generaal De FaillyGa naar voetnoot1) en had zijn hoofdkwartier te Bitche. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Goze, de tweede door generaal l'Abadie d'Aydrien, de derde door generaal Guyot De Lespars, de cavalerie door generaal Brahault. De verschillende regimenten en bataljons werden aangevoerd door Grenier, Nicolas, Lapenet, De Maussion, Abbatucci, De Fontanges, De Bernis en De la Morlière. Het zesde legerkorps, dat zijn hoofdkwartier te Châlons had, stond onder het kommando van maarschalk CanrobertGa naar voetnoot2). De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Texier, de tweede door generaal Bisson, de derde door generaal Lafond de Villiers, de vierde door generaal Martimprey; de cavalerie door generaal De Salignac-Fénélon. De verschillende regimenten en bataljons werden gekommandeerd door de generaals Pechet, Le Roy de Dan, Noel, Maurice, Buguet De Saunay, Colin, De Marquenat, Chanaleilles, Tillard, Savaresse, De Beville. Het zevende legerkorps stond onder het kommando van generaal Félix Douay; het moest zijn hoofdkwartier te Belfort hebben. De eerste divisie werd gekommandeerd door generaal Corneil-Dumesnil, de tweede door generaal Liebert, de derde door generaal Dumont. Het kommando der cavalerie vinden wij niet aangeduid. De verschillende regimenten en bataljons hadden tot bevelhebbers Nicolaï, Maire, Guiomar, De la Bastide, Bordes, Cassivol De Precharsant, Ameil, Cambriel en Joly Ducolombier. Wij moeten, tot goed begrip der latere gebeurtenissen, nog eene vergelijkende opgave doen der zeemacht in de beide partijen, hoe weinig de zeemacht dan ook van zich heeft doen spreken. Op 1 Januari 1869, volgens als officieel aangenomen opgavenGa naar voetnoot1), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
telde Frankrijk 55 gepantserde oorlogschepen; met 1032 kanonnen en 23920 paardekracht; 8 dergelijke schepen, met 68 kanonnen en 5840 paardekracht waren op dat tijdstip in aanbouw. Het telde 233 niet-gepantserde schepen, met 2618 kanonnen en 50648 paardekracht, en 23 dergelijke schepen met 144 kanonnen en 6565 paardekracht in aanbouw. Verder 51 stoomkorvetten, aviso's en transportschepen met 116 kanonnen en 10295 paardekracht en 100 zeilschepen met 914 kanonnen. Gezicht op de vesting Metz bij vogelvlucht.
De Noord-Duitsche Bond telde 38 stoomschepen met 320 kanonnen, 8616 paardekracht en 36552 tonnen; 7 zeilschepen met 160 kanonnen en 5863 tonnen; 36 roeivaartuigen met 68 kanonnen, te zamen 81 oorlogschepen met 548 kanonnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat de vervoermiddelen voor de concentratie der troepen betreft, deze stonden aan beide zijden gelijk. De spoorwegen zijn te groote en machtige bondgenooten voor de oorlogvoerders, dan dat zij het oog op deze niet vestigen zouden, bij het ontwerpen der verschillende lijnen. De handel, de nijverheid, het plaatselijk verkeer erlangen aan de grenzen vooral, slechts datgene wat er voor hunnen bloei vereischt wordt, wanneer de lijn met de strategische belangen strookt, ofschoon deze eigenlijk, nimmer op den voorgrond treden. Voert de spoorweg in vredestijd den voorspoed en den rijkdom der volken aan, in oorlogstijd is hij de baan langs welke de verpletterende lawine bliksemsnel aanrolt om den vreedzamen bewoner te doen gedenken, dat zijn moeilijk gewonnen fortuin altijd de speelbal is der onverbiddelijke oorlogsmacht. Het oorlogsveld langs den Rijn en noordwaarts, op den Franschen bodem opklimmende, hebben wij ook slechts deze landstreek in oogenschouw te nemen en laten dus het strategisch terrein aan den Duitschen kant onaangeroerd. Daar waar de Rijn Frankrijk van het groothertogdom Baden scheidt, bestaat er eene natuurlijke grensscheiding, doch aan de samenvloeiing der Lauter heeft de strategie in de verdediging moeten voorzien. Op dat punt grenst Frankrijk aan Rijn-Beieren, hooger op aan Pruisen zelf, eindelijk met een strookje aan het groothertogdom Luxemburg en ten noorden aan België, beide laatsten neutrale landen. De frontrier aan de zijde van Beieren en Pruisen, door welke Frankrijk van de natuurlijke grenzen des Rijns verwijderd werd, heeft dit land, sedert 1815, door eene aanzienlijke rij vestingen in staat van verdediging trachten te stellen; doch hoe machtig deze ook zijn, wegen zij niet op tegen die welke de stroom zou opleveren. Vandaar dat de Bourbons zelven de hoop niet lieten varen, andermaal in bezit van de Rijngrenzen terug te keeren, en dat die droom, hoe vaak ook om staatkundige redenen geloochend, de Fransche politiek immer bleef bezighouden. Tijdens de regeering van Louis-Philippe, die de vreedzame geheeten wordt, werd er echter met eene onverzetbare volharding aan het opwerpen, vergrooten en verbeteren van forten, langs de grenzen gearbeid. De Vaubans van dien tijd moesten door menschelijk werk vergoeden wat 1815 aan Frankrijk ontnomen had. Het is echter op te merken, dat, ten gevolge der versnelde gemeenschap, sedert dit tijdstip, de rol van menige vesting, hier meer daar minder, gewijzigd werd en zij dus niet altijd die plaats, in de strategische combinatiën, bekleedde welke de bouwers in andere omstandigheden, eens voor oogen hadden. Trouwens de vestingen hebben den inval niet kunnen verhinderen, en reeds waren de Duitschers tot in het hart van Frankrijk doorgedrongen, toen verscheidene versterkte plaatsen nog in het bezit der Franschen waren: - machtelooze protestatie tegen de overweldiging. Stenay, Sierck, Bapaume, Ardres en andere oude versterkingen werden, tijdens gemelde regeering, afgebroken en men bouwde Soissons en Langres; Parijs werd, evenals Lyons, geducht versterkt. Philippeville en Marienburg waren Frankrijk ontnomen en het was den vreemdeling niet moeilijk, bij eenen aanval, langs de Aisne binnen te dringen: Soissons moest die opening stoppen. Eene tweede defensie-linie werd door Guise en La Fère, Soissons zelf en Laon beschermd. Marsal en Toul sloten de opening in de Ardennen, welke door den afstand van Saarlouis gemaakt werd. Bitche en Weisenburg moesten de uiterste schildwacht tegen den Rheinpfalz worden, bij welken de voormalige Fransche vesting Landau werd ingelijfd. Belfort moest Huningen vervangen, en gewis die vesting heeft wel getoond dat zij geducht was. De fortificatiën van Langres, als tweede defensie-linie; de bergen der Faucilles, de Vogezen, de Argonne en de Ardennen beschermden Frankrijks hoofdstad langs de oostzijde, ofschoon, wij herhalen het, de strategische kunst niet al datgene mocht vergoeden, wat, door het verlies der voormalige linie, aan Frankrijk was ontnomen. Tusschen Moezel en Maas, langs de Belgische grenzen ontmoeten wij Verdun, Longwy, Montmedy, Sedan, Mezières en Givet. Longwy is eene bergvesting in de Ardennen; Mezières, op een schiereiland der Maas gelegen, is een sterk nest, met eene voortreffelijk ingerichte citadel. De natuur is, in dat gedeelte des lands, zeer bergachtig en tusschen Givet en Sedan, door het Ardennenwoud bezet. Afdalende ontmoeten wij op de Moezel-linie, de vesting Diedenhoven (Thionville), eene kleine stad, doch die de spoorwegen naar Duitschland, Luxemburg en België bestrijkt. Metz, dat geroepen was eene zoo groote rol in de gebeurtenissen van 1870-1871 te spelen, is voorzeker eene der sterkste, zoo niet de sterkste vesting van gansch Frankrijk. Zij was het groot arsenaal en krijgsdepot van het land, het middelpunt der vestingen tusschen Maas en Rijn gelegen, en heeft in dezen oorlog, ten gevolge van een overgroot geretrancheerd kamp, tot schuilplaats aan de terugtrekkende troepen kunnen dienen. Verder ontmoet men de vesting van minder aanbelang, Toul. In de Vogezen ligt Bitche en dieper landwaarts in, Pfalzburg; het eerste bestrijkt den spoorweg van Hagenau. Beiden zijn militaire stellingen, die schier alleen door uithongering kunnen worden genomen. Verder Lauterburg, Schlettstadt, Nieuw-Breisach en Straatsburg, met Metz de geduchtste vesting van Frankrijk. Eindelijk Weisenburg, Hagenau, Lichtenberg, Petite-Pierre (Lützelstein) en het reeds meer genoemde Belfort, dat met Montbeliard en Besançon op den weg ligt van Bazel naar Parijs. Achter hooger gemelde vestingen strekken zich de Vogezen uit, eene berg-, boschachtige streek, met steile hoogten, diepe kloven, enge bergwegen; en die met Maas en Moezel, eene voortreffelijke dekking uitmaken. Te Bazel bekomt de Rijn eene zekere breedte; op zekere gedeelten, en wat meer noordwaarts, heeft de bedding zelfs eene aanzienlijke breedte. Bij Kehl beloopt deze, wat betreft den kleinen tak 120 en den grooten 430 passen. De waterstand wordt gerekend, tusschen Bazel en Straatsburg van 3 tot 12 voet; van 5 tot 24 voet tusschen Straatsburg en Maintz. Schipbruggen en vaste bruggen stellen het verkeer over den stroom daar. De vaste brug van Kehl, een prachtig werk en dat aanzienlijke sommen en tijd had geëischt, werd in den aanvang van den krijg reeds vernield. Rechts en links van den Rijnoever strekken zich de heerlijkste gouwen uit, welke denkbaar zijn. Niet alleen in natuurtafereelen, maar ook in vruchtbaarheid is de bodem rijk. De afwisseling, welke zich gedurig voor het oog ontrolt, treft den reiziger: hier ontmoet men hoogten en grondgolvingen, daar diepten en dalen, mild met water dooraderd; verder ziet men vlakke velden, met een vruchtbaren oogst overdekt, prachtige bosschen, dichterlijk gelegen, dorpen en stadjes. Het Zwarte- en het Odenwoud begrenzen die vlakte aan de rechter-, de Vogezen - de schilderachtige landstreek, met hare recht kenmerkende zeden, ons zoo levendig voorgesteld in eenige van Erckmann-Chatrian's verhalen - sluiten haar aan de linker. De Duitsche en Fransche talen betwisten elkander in sommige plaatsen den voorrang; ten plattelande ontmoet men zelfs menschen, die de Fransche taal in 't geheel niet verstaan; doch het Duitsch is over het algemeen sterk doorregen met Fransche woorden. De geest echter van dit volk is Franschgezind. Het heeft ook reeds zoo lang Frankrijks lief en leed helpen dragen, en zelfs in vroeger dagen goed en bloed ter verdediging zijner Vogezen, ter verdediging van Frankrijk, ten offer gebracht! Dat volk haat zelfs de Duitschers en de drift waarmee de Elzasser boer, bij den inval der Duitsche troepen, naar het geweer greep en zich in dorp, bosch en bergpas, in hinderlaag legde, heeft die aanhaling meer dan genoeg bewezen. In Lotharingen is de Duitsche spraak oneindig minder in voege; geen zesde deel van deze landstreek is met deze taal bekend. Wat betreft eene korte beschrijving der overige departementen, waar de oorlog zoo verwoestend geheerscht heeft, deze zal noodzakelijk ter plaatse komen, naar gelang de krijgstooneelen zich, dieper in, op het Fransche grondgebied uitbreiden. Wij laten alzoo de departementen der Moezel, Maas, Meurthe enz. voor het oogenblik ter zijde, en keeren voor een oogenblik tot de beide legermachten terug. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals wij gezien hebben, was de landmacht van Frankrijk gewis in getalsterkte niet opgegroeid tegen die van Duitschland. Hoe, vroegen wij, wilde Napoleon die getalminderheid vergoeden? In hooger gemelde brochure verklaart de keizer wel geweten te hebben, dat Pruisen in korten tijd 900,000 man onder de wapens kon brengen, welk cijfer, met medehulp van de Zuid-Duitsche staten, tot op 1,100,000 man klimmen kon, terwijl Frankrijk slechts het cijfer 600,000 kon bereiken.
Loodrechte doorsnede.
a Patroonhouder. b Beweegbare stootbodem. c Zekerheidsschuiver. d Kruk met schroef. De mitrailleuse. De helft der wezenlijke sterkte slechts in het veld kunnende komen, stond Frankrijk in verhouding tot Duitschland van 300,000 man tegen 500,000. De vergoeding moest in eene snelle beweging over den Rijn gevonden worden: - Zuid-Duitschland van Noord-Duitschland scheiden en, ten gevolge dezer glansrijke manoeuvre, het bondgenootschap van Italië en Oostenrijk winnen - ziedaar het stoute plan dat Napoleon hoopte in uitvoering te brengen. Ware dit plan zoo spoedig uitgewerkt als gezegd geworden, dan zou de keizer, natuurlijk, aan Pruisen eenen vleugel hebben afgesneden - wij willen zeggen, hij zou het Duitsche leger met een paar honderd duizend man verminderd, het evenwicht tusschen zijn en het Pruisische leger hersteld hebben en, mocht het gedachte bondgenootschap gelukt zijn, door toevoeging van de Italiaansche en Oostenrijksche troepen, tot het overwicht in getalsterkte gekomen zijn. De maarschalken Mac-Mahon en Leboeuf waren alleen de vertrouwelingen van dit ontwerp, hetwelk zeker wel beantwoordde aan den stouten ondernemingsgeest, welken de Franschen zoo vaak aan den dag legden. Te Metz moesten 150,000, te Straatsburg 100,000 en 50,000 man in het kamp van Châlons bijeenrukken. De vorming der twee legers aan den Rijn en de Saar verklaarde eigenlijk aan den vijand niet, of de inval langs de Rijnprovincie of wel langs Baden zou plaats hebben. Doch zoohaast de 150,000 man te Metz en de 100,000 man te Straatsburg zouden geconcentreerd zijn, moest de keizer met die 250,000 den Rijn bij Maxau overtrekken, Rastatt links, Germersheim rechts laten liggen, de Zuid-Duitsche Staten verlammen, en snel tegen de Pruisen oprukken. Maarschalk Canrobert, naar Metz gezonden, had in last de achterhoede van het invallende leger en de grenzen ten noorden te beschermen, terwijl de Fransche vloot, in de Oostzee, de Pruisische kusten moest aanvallen en alzoo nogmaals een deel van het Duitsche leger van het groote brandpunt afzonderen. Veel hoopte de keizer van zijne nieuwe wapens, niet alleen van het chassepot-geweer, een verbeterd naaldgeweer, maar vooral van de verschrikkelijke mitrailleuse, welker uitwerksel tot op het oogenblik van het uitbarsten des oorlogs, als geheim gehouden was. Van 1815 tot 1870 heeft het geweer aanzienlijke veranderingen ondergaan. Van het eerste jaar tot 1835 had men het slot met vuursteen, van 1835 tot 1855 het percussie-geweer, van 1855 tot 1865 den achterlader met papieren patronen en eindelijk van dit laatste jaar tot 1870, met metalen patronen. Ter uitlegging der drie door ons medegedeelde gravuren van het naaldgeweer van Dreyse, het Chassepot- en het Werder-geweer, laten wij het woord aan de Kriegs-chronik: De mitrailleuse gelijkt, wanneer men de monding niet ziet, volkomen op een stuk geschut. Het mondstuk is van brons en bevat 25 geweerloopen, waarachter zich eene stalen plaat a met handvat bevindt, die voorzien is van vijfentwintig doorboringen ter opname van een even groot aantal patronen. Onmiddellijk tegen deze plaat sluit de beweegbare stootbodem b, waarin de vijfentwintig toestellen ter ontsteking (sloten) en de zekerheidsschuif c, de laatste voorzien van vijfentwintig gaten. Elk slot bestaat uit: de slagpin, de stift en de spiraalveer. De stootbodem kan door middel van de schroef d voor- en achterwaarts gebogen worden. Door middel eener tweede, aan de rechterzijde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Constantijn Von Alvensleben, 3de korps.
Julius Von Bose, 11de korps. August Von Goeben, 8ste korps. Heinrich Adolf Von Zastrow, 7de korps. Wilhelm Von Tumpling, 6de korps. Gustaaf Von Alvensleben, 4de korps. Prins August van Wurtemberg, gardekorps. Albert, kroonprins van Saksen, 12de korps. Constantijn Bernhard Von Voigts-Rhetz, 10de korps. Hugo Ewald Von Kirchbach, 5de korps. Eduard Friedrich Von Fransecky, 2de korps. Edwin vrijheer Von Manteuffel, 1ste korps. Albrecht Ehrenreich Gustaaf Von Manstein, 9de korps. De bevelhebbers van het Noord-Duitsche bondsleger. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangebrachte kruk erlangt de zekerheidsschuif eene zijwaartsche beweging. Fig. 1. Naaldgeweer van Dreyse.
Fig. 2. Chassepot-geweer.
De werking van dit blijkbaar vrij ingewikkeld mechanismus is in 't kort de volgende: Om te laden schuift men door middel der kruk d den stootbodem achteruit, zet de van vijfentwintig patronen voorziene plaat a langs de bovenzijde op hare plaats, brengt den stootbodem weder naar voren en beweegt ten slotte om te vuren, de zekerheidsschuif door middel der tweede kruk zijwaarts. Fig. 3. Werder-geweer.
Bij het vooruitschuiven van den stootbodem drukt men de gezamenlijke spiraalveeren samen, doordien de gaten der zekerheidsschuif zich nog niet tegenover de slagpinnen bevinden, zoodat deze niet kunnen toegeven aan den druk der veer. Bij het zijwaarts bewegen der schuif komen die gaten op een gegeven oogenblik tegenover de slagpinnen en worden deze door de werking der zich ontspannende spiraalveeren voorwaarts en tegen het ontstekingsmiddel gedreven, dat zich in den bodem der patroon bevindt. Om na het schot de ledige hulzen zoo snel mogelijk uit de plaat (elke mitrailleuse voert er eenige mede, ten einde bij het vuren geene vertraging door het vullen te doen ontstaan) te verwijderen, heeft men achter aan het affuit den toestel f, in de gedaante eener met de punten bovenwaarts gekeerde egge, waarvan de vijfentwintig tanden moeten dienen om de vijfentwintig ledige hulzen te gelijk uit de gaten der plaat te drukken. Het is duidelijk dat de bediening der mitrailleuse veel sneller gaat dan zij zich laat beschrijven; geoefende manschappen kunnen gemakkelijk acht schoten in de minuut doen en dus bij onafgebroken vuur, in tien minuten, tweeduizend geweerkogels naar den vijand slingeren. In weerwil hiervan is de uitwerking lang niet zoo groot als men, naar deze getallen te oordeelen, zou verwachten. Noch in snelheid van vuren, noch in dracht en trefkans overtreft de mitrailleuse een goeden achterlader; vijfentwintig schutters met naald- of Werder-geweren gewapend staan, op zijn minst genomen, met haar gelijk. De uitwerking der mitrailleuse kan dan ook geenszins het artillerievuur vervangen, behalve misschien het kartetsvuur op korte afstanden; maar zelfs in dit geval zal de uitwerking nog niet gelijkstaan, doordien de spreiding te gering is om daarmede een krachtig vuur op een doel van eenige breedte te geven. Bovendien vereischt het samengestelde werktuig eene zorgvuldige behandeling en bij het vuren veel opmerkzaamheid en de grootste bedaardheid der bedieningsmanschappen. In het vrije veld, te midden der afwisselende kansen van den strijd, zal zij daarom nimmer met voordeel te gebruiken zijn, te minder daar zij aan het vijandelijk geschut een groot doel biedt. Bij de verdediging van stellingen, waarbij men tijd genoeg heeft om zich op het afweren van den aanval voor te bereiden, kan zij daarentegen van veel nut zijn. Ziehier verder de noodige uitlegging over het naaldgeweer van Dreyse, het Chassepot-geweer en het Werder-geweer. De hoofddeelen van het naaldgeweer wat de sluiting en ontsteking betreft, zijn: (Fig. 1) de naald 1, die in den naaldkoker 2 bevestigd en door den naaldleider 6 in de verlangde richting gehouden wordt. De naaldkoker wordt vooruitgedreven door de spiraalveer 3 en te gelijk met deze in den spiraalveerkoker geplaatst, welks bodem tot steunpunt der veer dient; om de veer in gespannen toestand te houden, steunt de achterste borst van den naaldkoker met hare voorzijde tegen den achterkant van het haakvormig gedeelte 10 des trekkers 11. De spiraalveerkoker wordt op zijne beurt in het sluitstuk 5 geschoven, hetwelk met de voorzijde om den achterkant van den loop grijpt en waarop een knop is geplaatst om het sluitstuk in beweging te brengen. De spiraalveerkoker wordt in het sluitstuk gehouden door de sluitveer 9, doch kan worden teruggetrokken wanneer men deze veer omlaag drukt. Het sluitstuk heeft aan de onderzijde in de lengte eene insnijding tot het doorlaten van het haakvormig gedeelte 10, bij het achteruitbrengen. De loop 8 is in het cilindervormig vooreinde 7 van den bak geschroefd, die in de bovenzijde eene knievormige insnijding heeft ter doorlating van den knop bij het vooruit- en achteruitbrengen van het sluitstuk. Onder den bak ligt de trekker 12 met de trekkerveer 11. De in den loop voorgestelde patroon bevat het kruit a, den spiegel c, waarin het schuifje slagsas b en den kogel d. In de figuur (tot vuren gereed) behoeft men slechts op den trekker 12 te drukken om het haakvormig gedeelte 10 te doen zakken; de naaldkoker wordt alsdan vrij, zoodat door de werking der veer 3 de naald op de patroon tot tegen het fulminaat b wordt gedreven en de ontsteking daarstelt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De papieren spiegel c wordt uit den loop gedreven en brengt de door den trekker ontvangen rotatie op den kogel over. Om opnieuw te laden drukt men de sluitveer omlaag en trekt te gelijk den spiraalveerkoker 4 tot aan de tweede verhooging der veer achteruit; vervolgens wordt het sluitstuk 5 door middel van den knop links gedraaid en achteruitgebracht, de patroon in den loop geschoven en het sluitstuk weder naar voren bewogen. Hierbij blijft de spieraalveerkoker op zijne plaats; schuift men vervolgens ook dezen vooruit, dan wordt de spiraalveer 3 gespannen en de sluitveer 9 plaatst zich in den stand, door de figuur aangegeven. Door den spiraalveerkoker opnieuw terug te trekken kan de spiraalveer zich naar achteren ontspannen en staat het wapen in de rust. Aan het vooreinde van den naaldkoker 2 bevindt zich een lederen schijfje, dat tot afsluiting van den naaldleider moet dienen. Aan het Chassepot-geweer (Fig. 2) onderscheidt men: de naald 1, den naaldleider 2 met los vooreinde, de spiraalveer 3, den cilinder 4, die de slotdeelen bevat en waarvan het vooreinde 7 de sluiting van den loop daarstelt en te gelijk de naald in de gewilde richting voert. In het midden van dien cilinder bevindt zich de stootbodem 6 en aan de achterzijde de schroef 5, die tot steunpunt voor de spiraalveer dient. Het achterste gedeelte van den naaldleider is bevestigd in het stuk 13, dat bij het vooruitbrengen van het sluitstuk, na het inbrengen der patroon, door het haakvormig gedeelte 14 wordt tegengehouden; aan de achterzijde eindigt 13 in eene stift 8 met graveering om den naaldleider te kunnen terugtrekken, waardoor de spiraalveer gespannen wordt; aan de onderzijde bevindt zich eene rol 9 om bij het terughalen de wrijving over het staartvormig gedeelte, in hetwelk de bak van achteren uitloopt, te verminderen. De loop 12 is in de voorzijde van den bak geschroefd. Door op den trekker 17 te werken wordt de hefboom 11 tegen de veer 16 gedrukt. In de figuur is het geweer in gesloten toestand, na het vuren voorgesteld; om te laden wordt door middel der stift de naaldleider teruggetrokken en daarna met den knop 10 het sluitstuk 4 links gedraaid en vervolgens zoover achteruitgebracht dat het vooreinde 7 plaats heeft gemaakt tot het inbrengen der patroon. Er bevindt zich aan het geweer eene inrichting om het in de rust te plaatsen, als wanneer de spiraalveer half ontspannen is. Het Werder-geweer (Fig. 3) bevat: de slagpin 1 met veer 2 tot het achteruitbrengen der pin bij het spannen van den haan, het sluitstuk 3 dat om eene as naar beneden beweegbaar is. De haan 4, die om de as 6 draait, is ter plaatse waar hij boven het sluitstuk uitsteekt, rechts (voor den beschouwer naar de voorzijde van het vlak van teekening) en vervolgens weder opwaartsgebogen. De rol 5 is in een vorkvormig gedeelte van den haan bevestigd en brengt bij het spannen het sluitstuk 3 omhoog; te gelijker tijd plaatst de trekker 11 zich in de insnijding van den haan, die tevens tot tuimelaar dient. De veer 7 drukt het sluitstuk met de voorzijde omlaag, 8 werkt als slagveer en doet den haan neerslaan; beide hebben haar steunpunt in de verhooging 9. Het steunstuk 10 dient tot het omhoog houden van het sluitstuk en wordt door de veer 12 daartegen gedrukt. Dezelfde veer houdt ook den patroontrekker 13 op zijne plaats; het bovenste gedeelte van de laatste sluit achter den patroonrand in de ijzerdikte van den loop. De loop is geschroefd in het cilindervormige gedeelte 14, dat één stuk vormt met de stalen kast, die in de lade is ingelaten en in welke men het slot in zijn geheel kan plaatsen of er uitnemen. Aan den geheelen sluittoestel bevindt zich slechts ééne schroef 16 en wel aan de trekkerplaat; voor het overige kan men het slot met de hand uit elkander nemen. De figuur stelt het geweer voor in geladen toestand; drukt men op den trekker 11, dan slaat de haan op de slagpin 1 en ontsteekt alsdan de patroon, die in het midden van den bodem van een slaghoedje is voorzien. Door 10 vooruit te brengen ontneemt men aan het sluitstuk den steun en zal dit door de werking der veer 7 omlaag worden gebracht, waarbij tevens de ledige huls wordt uitgeworpen. Vergelijkt men de bewegingen voor de lading, dan heeft men:
Dus om te laden:
Het Werder-geweer is zeker datgene hetwelk het kleinst aantal bewegingen vereischt en waarbij de eischen der theorie zeer gelukkig in practijk zijn gebracht. De chassepot had eene kleine proef van zijne vernielkracht in Italië gegeven; de mitrailleuse had in een besloten veld te Parijs eenige groepen paarden neergebliksemd; doch men was wel overtuigd, zooals reeds gezeid is, dat dit wapen niet in elke gelegenheid kon gebezigd en door een enkelen kanonskogel kon gedemonteerd worden, terwijl het behandelen van dit vuurtuig aan daartoe speciaal opgeleide personen moest worden toevertrouwd. De ontplofbare kogels waren als onmenschelijk - verwonderlijk genoeg, dat dit woord in de woordenboeken der oorlogvoerders plaats vindt! - ter zijde gesteld. Wij zeggen dan dat, bij minder getalsterkte, keizer Napoleon hoopte op eene snelle en stoute manoeuvre, op de voortreffelijkheid van het Chassepot-geweer en al het verschrikkelijke der mitrailleuse. De berekening beantwoordde geenszins aan de verwachting. In de hooger gemelde brochure erkent de keizer dat het kabinetsplan, hetwelk een offensief karakter had, schipbreuk leed, ten gevolge der vertraging van allen aard aan de Fransche zijde. Op het oogenblik dat het krijgsplan moest verwezenlijkt worden, ontbraken inderdaad de noodige bestanddeelen. Men wist wel hoe men het huis bouwen zou, doch de bouwstoffen voor de grondslagen waren niet aangevoerd. In stede van 150,000 man te Metz, had men er slechts 100,000 geconcentreerd; in stede van 100,000 man te Straatsburg telde men er slechts 40,000. Canroberts divisie, welke te Metz tot dekking der achterhoede moest opereeren, was deels te Soissons, deels te Parijs. Zoowel in de cavalerie als de artillerie, merkte men leemten op, en zelfs was er geen enkel armeekorps, hetwelk zóódanig was uitgerust, dat men er in vol vertrouwen mede te velde kon trekken. Ziedaar dan wat maarschalk Leboeuf ‘gereed zijn’ noemde! Ziedaar hoe hij verstond ‘dat men een gansch jaar oorlog zou kunnen voeren, zonder een enkelen knoop aan eene slobkous te zullen moeten koopen.’ Zooals wij gezien hebben, was ook het Pruisische leger niet voldoende geconcentreerd, doch de vertraging aan de Fransche zijde werkte de Pruisen in de hand, en met zooveel geheim werden de manoeuvres aan gene zijde van den Rijn bestuurd, dat Napoleon in de bedoelde brochure erkent, nooit juist te hebben geweten op welke punten de Duitsche legers zich neersloegen. Het grootste gedeelte van het Duitsche leger werd te Mainz, onder het kommando van prins Karel geconcentreerd; het legerkorps van generaal Steinmetz bevond zich te Trier en dat van den kroonprins van Pruisen, bij Landau. Mocht de keizer nu uit Metz of door de Vogezen, in Duitschland vallen, dan zou hij voor of in den omtrek van Mainz, altijd het leger van prins Karel ontmoeten, dat in getalsterkte met het zijne kon worden gelijk gesteld. Wij herinneren ons de verbazing van Europa, het ongeduld der Franschgezinden omtrent de vertraging, die er, na de oorlogsverklaring, plaats had. De keizer vertrekt, vertrekt niet, vertrekt wel - dit was het thema der Fransche dagbladen. Den 19den Juli had Frankrijk de oorlogsverklaring aan graaf Von Bismarck doen overhandigen; den 29sten Juli nam de keizer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aankomst van keizer Napoleon III en den keizerlijken prins te Metz, op 28 Juli 1870.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gevecht bij Niederbronn, op 26 Juli 1870.
Gezicht op de vesting Weisenburg in den Elzas.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
het opperbevel des legers op zich en slechts den 2den Augustus had de aanval van generaal Frossard, op de Pruisische troepen bij Saarbrucken plaats, dien men wel is waar hoog deed klinken, maar die eigenlijk niets anders was dan een spel, gericht tegen een schier onbeduidenden Pruisischen voorpost, en het gevolg eener soort van verkenning, voorafgaandelijk in de richting van Forbach gedaan. Het Fransche volk had reeds een victoriegekraai noodig; de haan had, volgens meening van velen, te lang gezwegen. |
|