Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.
(1869)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij
[pagina 639]
| |
Dit es noch van Salladine.DOEN men screef Ons Heren jaer
.M. hondert en̄ .xciij.Ga naar voetnoot1 / voer waer /
Doen starf die edele Salladijn /
Die vreesslijc den Kerstenen hadde gesijn;
5[regelnummer]
Al tot Damas starf hi daer.
En̄ doen Salladijy waert ghewaer /
Dat hi emmer moeste sterven
En̄ sijns lijfs derven /
En̄ hijs niet en mochte ontgaen /
10[regelnummer]
Doen riep hi den ghenen saen
Die sine baniere te draghen plach.
Doen als hi den ghenen sach /
Sprac hi hem aen in deser maniere:
‘Ghi die plaghet mine baniere
15[regelnummer]
Te draghene in meneghen zwaren stride /
Nu moeti braghen in desen ride
Die baniere mijnre doet ghereet /
En̄ dat sal sijn een onweert cleet /
| |
[pagina 640]
| |
Dat moeti draghen al doer Damas
20[regelnummer]
Op mine glavie / en̄ na das
Soe moeti roepen in elke strate:
‘“U here / die van so hoghen state
Was / en̄ here van al Orient /
Hem es nu die doet bekent /
25[regelnummer]
En̄ hine vuert van alle sinen riken
Niet meer met hem sekerliken
Dan dit onweert cledekijn /
Daer men met sal decken die lede sijn.”’
NOTA. |
|