Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.
(1869)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij
[pagina 477]
| |
2175[regelnummer]
Dat dede die voorseide gadoot;
Want men wiste / clene no groot /
Dat die Ioden al toe brachten /
Overmids des viants crachten.
En̄ om dat dese here woude
2180[regelnummer]
Dat dese gheselinghe en soude
Over niet werden ghedaen /
Soe dede hi wtbreken saen
Dat al die gadoot pine
Ware vander Iode venine.
2185[regelnummer]
Hier soe moeghdi wonder horen.
Die Ioden al ertrike doren
Hadden opgheset die KerstineGa naar voetnoot1
Te bederven met venine /
En daer omme hadden sij
2190[regelnummer]
Alle putten verre ende bi
Doen veninen telker stede /
En̄ staende wateren mede.
Daer af soe storven vele liede /
Dat noyt dat wonder en ghesciede /
2195[regelnummer]
Soe datmen om dese dinc
Die Ioden over al vinc
En̄ worpense inden brant /
Daer si in bleven te hant
Van deser jammerliker moert /
2200[regelnummer]
Die ghi nu hebt ghehoort.
Al was dese penitencie fel /
Sijn ghenuechde den papen niet wel:
Sij was herde seer contrare;
Want niet moghelijc en ware
| |
[pagina 478]
| |
2205[regelnummer]
Dat leke liede souden
Alsulke penitencie houden
Met crucen en̄ vanen met /
Die si selve hadden gheset
Sonder der Heiligher Kerken raet.
2210[regelnummer]
Dat dochtem wesen quaet /
Ende hier omme / des sijt vroet /
So wort so groten evelen moet
Vanden volke ten papen waert.
Die papen worden soe vervaert /
2215[regelnummer]
Datsi int leste stille zweghen /
En̄ lieten hen haers willen pleghen /
Die welke haet / sonder waen /
Niet vergaen en sal soe saen.
Hets waerGa naar voetnoot1 / pause ende kardinale /
2220[regelnummer]
En̄ bysscope alsoe wale
Vielen daer jeghen utermaten.
Nochtan en wouden sijs niet laten /
Sijn hebbense over ban ghedaen /
Daer si seer aen hebben mesdaen.
|