Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.(1869)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Hier onderspreken hen Jan ende Wouter onder hen beyden. C. XXIV. IAn / ic vruchte - hets hoghe opten dach - Dat ic u te langhe houden mach / 2120[regelnummer] Het es wel hoghe priemtijt / Ic vruchte ghi hier te langhe sijt / Ghi hebt aen u werke yet te doene. Wouter / toter hogher noene Willic mijns selfs nu vergheten / 2125[regelnummer] In mach niet wel vroech eten / Ic wille mi verwandelen gaen; Nochtan so sal ons harde saen / [pagina 209] [p. 209] Dunct mi / dat sonneschijn verhitten. Ian / so laet ons neder sitten 2130[regelnummer] Onder desen sconen bome Dat ons die sonne niet en become / De locht es hier harde goet; Want ic u noch vraghen moet / Waert dats u niet en verdrote. 2135[regelnummer] Iaet / Wouter / ene cote Mi en verdrietes min no mere; Want alsic enen andren lere / So leric mi selven mede. Oec eest grote salichede 2140[regelnummer] Datmen den tijt onledech make Met goeder leere / met goeder sprake / Dat ons smenschen viant niet en vende Ledech hier in desen ellende / Maer werkende in Gods wijngaert / 2145[regelnummer] Also ons die Scrifture verclaert. Nu sit neder ende vraeght dan / Ic berechtu so ic best can. Vorige Volgende