Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.
(1869)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
Moet in menegher manieren
2250[regelnummer]
Goede hoede hebben dan.
Tyerst selen si Gode roepen an /
En̄ met herten bidden dat hi
Hem ghetruwelijc sta bi /
Sonder wies hulpe en̄ ghehinc
2255[regelnummer]
Verhoedt mach werden ghene dinc.
Also ons David oec ontdect
En̄ wel inden Souter sprect.
Voert suldi u doen hoeden
Ghetruwen vrienden en̄ goeden /
2260[regelnummer]
Die ghi in allen stonden.
Goet en ghetruwe hebt vonden.
Ten derden male / dat wet /
Suldi u hoeden met
Ieghen viande en̄ onbekinde
2265[regelnummer]
Die omtrent u sijn ghehinde.
Wat si u segghen en̄ tonen /
Hoedt u altoes jeghen honen /
Ieghen moert en̄ fenijn /
Daer vele heren met bedorven sijn.
2270[regelnummer]
Al dunct den mensche / sijts gewes /
Dat hi es daer hi seker es /
Nochtan wesen moet op sijn hoede /
Dat seghet Seneca die vroede.
Die vierde hoede / alsic versta /
2275[regelnummer]
Volghet aldus hier na:
Ghine sult niet ontsien allene
Die grote viande / maer oec die clene.
Al es een viant van cleynre macht
Of van live van cleynre cracht /
| |
[pagina 83]
| |
2280[regelnummer]
Daer om en versmadene twint /
Als ons Cathone doet bekint.
Ovidius doet ons bekinnen
Int boeke daer hi leert minnen:
Een cleyne ader en̄ niet groet
2285[regelnummer]
Bijt een grote beeste doet.
Een ever wert oec / sulken stont /
Ghehouden van enen cleynen hontGa naar voetnoot1.
Van eenre ghenstren / leest men daer /
Wast een vier groet en̄ claer.
2290[regelnummer]
Al eest oec dat hem een man
Dus zere hoedt / nochtan
En sal hi niet sijn blode /
Maer onvervaert ter node.
Goede hoede es altoes goet
2295[regelnummer]
En̄ hi es wijs diese doet /
Weder dat die viant si
Cleyne of groet / gheloves mi.
|
|