Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.
(1869)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
145[regelnummer]
Es gheorloeft / en̄ anders niet /
Onder die droeve / diet wel besietGa naar voetnoot1.
Sente Pauwels scrijft daer
Toten Romaynen al claer:
Metten bliden salmen verbliden /
150[regelnummer]
En̄ metten wenenden / tallen tiden /
Salmen wenenGa naar voetnoot2. Daer toe mede
Tullius spreect in ene stede
Dat die goede mensche heeft in /
Soe waer hi es / bliden sin
155[regelnummer]
Van goeden dinghen / hoe dat varet:
En̄ vanden quaden wert hi beswaretGa naar voetnoot3.
Wenen ofte tranen laten
Es verboden uter maten /
En̄ den mannen sonderlinghe;
160[regelnummer]
Want het sijn wijfs dinghe.
Seneca leert ons de manier al
Hoe men dit hanteren sal:
Alse ghi verliest / spreert hi /
Uwen vrient / so suldi
165[regelnummer]
Uwe oghen niet droghe houden
Noch met tranen menechfoudenGa naar voetnoot4;
Maer tranen in oghen sonder wenen
| |
[pagina 8]
| |
Es dat di wise menen.
Wildi als een wijs man leven -
170[regelnummer]
So wilt alle droefheit begheven
Die der werelt toe behoert.
Een wijs man spreert die woert:
Droefheit heeft den meneghen doet.
Daer en es in orbore cleyn no groetGa naar voetnoot1.
175[regelnummer]
Die blide es die can gheven
Den mensche bloyende leven;
Die droeve gheest can gemene
Verdorren beyde vleesch en bene.
Salomon ons oec ghewaget:
180[regelnummer]
Also de motte die cledere knaget /
En die worme dat hout doer et
Also ghelijc noest ende let
Droefheyt des menschen herteGa naar voetnoot2
Met menegher sware smerte.
185[regelnummer]
Daer omme / so wats ghesciet /
En bedroeft hem die vroede niet.
En es niet so sot / seghet Seneca /
Alse die hem set daer na
Dat hi droeve name gewintGa naar voetnoot3;
190[regelnummer]
Want hine es niwerinc gemint.
Watmen den vroeden over jaget /
Hi blijft altoes onversaget /
| |
[pagina 9]
| |
En̄ gaet rechte en vaste
Altoes onder elken lasteGa naar voetnoot1 /
195[regelnummer]
Alse Iob dede / hier te voren /
Die sine kindere hadde verloren
En̄ alle sijn goet daer toe mede /
En̄ groet torment hadde in sijn lede:
Bleef hi altoes starc van moede
200[regelnummer]
En̄ dancte God van sulken goede.
God gaeft / God naemt / sprac hi /
Na sinen wille gheschie mi:
Sijn name si ghebenedijt
Beyde nu en̄ talre tijt.
205[regelnummer]
Een man hadde wilen rouwe groetGa naar voetnoot2
Om dat sijn lieve sone was doet
Doe quam een sijn vrient ghegaen /
Dien troesten woude / sonder waen:
En droeft sprac hi in gheenre tijt /
210[regelnummer]
Om dat ghi uwes soens quite sijt.
Maer sijt blide en̄ vroe omt gone
Dat ghi hadt so goeden sone.
Droeve te sine en̄ ghestoert
Om dinc dat ter werelt hoert /
215[regelnummer]
Dats al gader sotheyt;
Want Sinte Paulus seyt
Dat droefheit om ertsche goet
Meneghen mensche sterven doet /
Maer droefheit om die sonden
| |
[pagina 10]
| |
220[regelnummer]
Es penitentie tallen stonden
Die gestadeghe salecheit geeft /
En̄ nemmermeer inde en heeftGa naar voetnoot1.
Na die droefheit selen wi staen /
Nacht en̄ dach / sonder waen;
225[regelnummer]
Want si wert ons in vrouden verkeert /
Also ons Christus selve leertGa naar voetnoot2.
|
|