De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie Gelderland
(1991)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
B
| |
[pagina 165]
| |
Hoofdstuk 13
| |
[pagina 166]
| |
Classis Varsseveld
schaal 1: 600.000 | |
1. Het tijdvak 1842-1855Gedurende deze jaren wordt aanvankelijk getracht de vergaderingen afwisselend in elk van de vier gemeenten te houden, maar al spoedig kiest men Groenlo als plaats van samenkomst ‘als zijnde het middelpunt der gemeenten’.Ga naar voetnoot10 Doch in 1845 wordt Lichtenvoorde gekozen en vanaf 1852 is Aalten de plaats van de vergaderingen.Ga naar voetnoot11 Ds. J. Wildenbeest te Varsseveld (1843-1852) is de eerste predikant in de classis; gedurende 1842 en een gedeelte van 1843 wordt het scribaat waargenomen door J.G.H. Hoffman te Lochem. Een merkwaardige uiting van independentisme - het regeren niet van de kerkeraad, maar van alle leden der gemeente - vinden we eind 1843, als blijkt dat het bezoeken van de classicale vergaderingen door niet-ambtsdragers bij deze groep ‘zwarigheid’ ontmoet.Ga naar voetnoot12 Dit verwondert niet, aangezien de | |
[pagina 167]
| |
meesten financiële schade zullen hebben geleden, als zij voor dit bezoeken hun werk moesten verzuimen. We lezen hierover, dat de classicale vergaderingen ‘op de bepaalde tijden zullen voortgaan, evenwel met geene verbindende kracht voor de leden, tenzij er gewigtige zaken te behandelen waren, waartoe de tegenwoordigheid van alle leden gevorderd wierdt, als wanneer dezelve expresselijk zullen worden aangeschreven’.Ga naar voetnoot13 Maar al spoedig blijken de lust en de mogelijkheid tot het bezoeken van genoemde bijeenkomsten door de ‘gewone’ leden gering te zijn.
Het is gedurende de eerste jaren voor de gemeenten niet zo zeer moeilijk een predikant te verkrijgen, dan wel deze te behouden. Dit was een gevolg van de schaarste aan predikanten in het gehele land, maar ook van de emigratie die in de Achterhoek rond 1847 omvangrijk is geweest, waardoor voor de toch reeds zwakke gemeenten de lasten te zwaar werden. We noemen vier gevallen. Midden 1844 besluit ds. A.C. van Raalte zijn gemeente te Ommen te verlaten en te Arnhem te gaan medewerken aan de opleiding van predikanten - dit samen met zijn zwager A. Brummelkamp. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat Van Raalte zijn gemeente niet gaarne voor een lange tijd herderloos ziet. Als J.W. ten Bokkel - die sedert 16 juli 1843 te Winterswijk staat - te Ommen wordt beroepen, meent de classicale vergadering op één afgevaardigde na dat hij niet mag gaan.Ga naar voetnoot14 In de volgende samenkomst verschijnt Van Raalte; deze ‘ontwikkeld in het brede de roeping van Br. ten Bokkel naar Ommen en die zijn hoofdzakelijk de onbijbelsche en vleesselijke begrippen en handelingen van de broeders in Drente en Groningen enz.Ga naar voetnoot15 Niettegenstaande de brede ontwikkeling van de noodzakelijkheid die er bestaat, dat Br. ten Bokkel naar Ommen moest gaan, vond echter dezelve veel tegenstand van meest al de leden der vergadering. Welke meenden dat welke redenen er ook waren dat Br. ten Bokkel naar Ommen moest gaan, er zoodanige redenen tegen waren dat zij niet konden besluiten Zijn Eerw. los te laten. Er werd veel met Ds. van Raalte over deze zaak gesproken. Ds. van Raalte meende dat zulks in de weg van middelen tot behoud van 't geheel der gem. 't best ware dat Br. ten Bokkel naar Ommen ging. De meeste leden der vergadering denken dat zulks niet moet geschieden. Omdat hij wettig beroepen was,Ga naar voetnoot16 omdat hij thans een brede werkkring heeft en nog al meer en meer scheind te krijgen, om het nut dat hij in andere Gem. vooral te Aalten stigte. Als ook dat dit de verroeping wettigen was.Ga naar voetnoot17 Op welke laatste Ds. van Raalte aanmerkte dat zulke roeping als deze wat anders is in zoodanige dringende behoefte der gemeente en dat zulks volstrekt geen huldigen van verroepen was. Echter dat verroepen mag plaats hebben in broederlijke verstandhouding. | |
[pagina 168]
| |
Word gevraagd of er niet veertien dagen uitstel moet gevraagd worden ten einde de zaak biddend te overwegen. Dit vind algemeen bijval. In de volgende vergadering wordt er over het beroep niet veel van gedachten gewisseld: ‘Word een brief gelezen van Geesteren en Gelselaar welke van inhoud was, dat zij dachten dat tot voorziening in de algemeene behoeften der kerk Ds. ten Bokkel moest gaan naar Ommen. Aalten dacht als Geesteren en Gelselaar. Lochem hetzelfde. Varsseveld weet ook niet beter te besluiten’.Ga naar voetnoot19 Winterswijk zal ongetwijfeld ‘tegen’ zijn gebleven. Ten Bokkel gaat naar Ommen en staat daar tot 1877.Ga naar voetnoot20 De classicale vergadering van 20 mei 1846 behandelt het beroep uitgebracht op ds. J. Wildenbeest te Varsseveld door Ezinge en door Hattem. Wildenbeest laat zich overtuigen door het argument dat er te Varsseveld en omstreken meer behoefte is aan een predikant dan in de beide gemeenten die een beroep op hem hebben uitgebracht.Ga naar voetnoot21 Hij blijft tot zijn overlijden, in 1853, Varsseveld trouw. Reeds op de juli-vergadering 1846 moet het beroep van de opvolger van Ten Bokkel te Winterswijk, ds. A.G. de Waal,Ga naar voetnoot22 door de gemeenten Axel, Terneuzen en Zaamslag uitgebracht, worden besproken. Door de praeses, ds. Wildenbeest, wordt de opmerking gemaakt ‘dat de Waal het beroep had aangenomen en dat hij niet de raad der Classis in dezen maar wel de goedkeuring verzoekt’. De achtergrond van dit aannemen moet worden gezocht in het te lage trac-tement. Ds. De Waal ontvangt ƒ 368,- per jaar; hij zegt ƒ 600,- nodig te hebben.Ga naar voetnoot23 Tenslotte: als ds. A. Everts, sedert september 1846 predikant te Geesteren-Gelselaar, eind 1848 een beroep ontvangt van het Utrechtse Kockengen,Ga naar voetnoot24 rijzen daartegen in de classis Varsseveld ernstige bezwaren. Maar reeds eerder had Everts verklaard dat hij ‘onmogelijk met zijn huisgezin een behoorlijk bestaan kon hebben van hetgeen hij als loon tot dusver had ontvangen’. Van de zijde van zijn kerkeraad werd uitgesproken dat hij ‘niet dan met groot bezwaar kon voortgaan in het dragen der lasten gelijk hij tot dus gedaan had’. Vastgesteld wordt dat ds. Everts behalve Geesteren c.a. enige vacante gemeenten in de Achterhoek en in | |
[pagina 169]
| |
Overijssel bedient.Ga naar voetnoot25 Hoewel de meerderheid der classicale vergadering zich tegen het aannemen verzet,Ga naar voetnoot26 gaat ds. Everts naar Kockengen.Ga naar voetnoot27
De classis Varsseveld heeft in sterke mate de lasten gedragen van de breuk die er van circa 1843 tot 1854 onder de Afgescheidenen heeft bestaan. We vinden over deze zaak in 1850 ‘Wordt gesproken over de scheuring die nu eenigen tijd bestaan heeft in het ligchaam der Afgescheidene gemeenten in Nederland, en daar het verschil voornamelijk gelegen is: Zoals we in hoofdstuk 1 zagen, werd op 23 en 24 juni 1852 te Zwolle een vergadering gehouden, waar in beginsel de vereniging van de ‘Geldersen’ en de ‘synodale’ gemeenten in Overijssel en Gelderland tot stand kwam. Negen vragen van dogmatische en kerkrechtelijke aard werden door Brummelkamp en Ten Bokkel bevredigend beantwoord.Ga naar voetnoot30 De vraag rees hierbij in hoeverre de Gelderse gemeenten achter de overtuiging van dit tweetal stonden. In de classis Varsseveld verloopt de bespreking daarover in positieve zin. ‘Ds. Breukelaar leest vervolgens ons een geschrift omtrent de hereeniging met de overige tot dus verre buiten ons staande Gemeenten. Een aantal dogmatische (of leerstellige) vragen, wier verloochening, zooals men vermoedt, de oorzaak van scheuring schijnt te zijn geweest, worden in het midden gebragt; de toestemming dier geopperde vragen zoowel van hunne als onze zijde zal dan ook zooals het schijnt, de breuke genezen, de verdere scheuring stremmen en de vereeniging bewerken. | |
[pagina 170]
| |
De Class. verg. vereenigt zich met bovengenoemde Leeraars en met de toestemming der vragen aan hun voorgesteld en door hen met voldoening beantwoord.’Ga naar voetnoot31 Vóór op de reeds genoemde provinciale vergadering van november 1852 gehouden te Arnhem,Ga naar voetnoot32 de ‘vereniging’ verder haar beslag krijgt, spreekt de classis het volgende uit. ‘Men is... van oordeel dat wij niet anders toetreden, dan op grond van vergeven en vergeten, zonder schijn alsof wij teruggekomen waren van onze denkbeelden aangaande kerk en kerkregeering. Tevens wanneer wij nu toetreden en naderhand onverhoopt mogte blijken, dat wij niet met elkander kunnen samenwerken, de wederzijdsche stoffelijke goederen, die kerkelijk bezeten worden, blijven aan de zijde dier rigting vanwaar ze gekomen zijn.’Ga naar voetnoot33 Wij merken op dat - landelijk - de vereniging niet kan worden getypeerd met ‘vergeven en vergeten’. De Geldersen dienden onder meer duidelijk uit te spreken, en hebben dit ook gedaan op de synode 1854, zich voor het vervolg geheel te houden aan de Dordtse kerkenorde. En wat de kerkelijke goederen betreft, zou in de toekomst uiteraard volgens déze wijze van kerkregering, worden gehandeld en beslist. Hoewel het kerkelijk leven vanaf 1854 geleidelijk meer geregeld gaat verlopen, zijn niet aanstonds alle rimpels gladgestreken. Zo lezen we eind 1854: ‘Zoude het ook nuttig wezen Kerkvisitatie te houden? Nuttig, evenwel niet noodzakelijk thans’.Ga naar voetnoot34 | |
2. De jaren 1865-1870Over het tijdvak 1856 tot 1864 behelzen de notulen van de classis Varsseveld nagenoeg geen zaken van algemene aard. Reeds vermeldden we de toetreding van de gemeente te Doesburg in 1858 en Doetinchem in 1859.Ga naar voetnoot35
De classicale vergaderingen gedurende de jaren 1865 tot 1873 worden geleid door - behalve enige komende en gaande - de predikanten J. van Andel (Zutphen 1861-1873), D. Breukelaar (Aalten 1846-1888), J.F. Bulens (Varsseveld 1854-1889) en J. van Dijk Mzn. (Doetinchem 1862-1869). De | |
[pagina 171]
| |
laatste wordt afgezet in 1869, waarop hij zich met nagenoeg zijn gehele gemeente aan het kerkverband onttrekt.Ga naar voetnoot36
Drie jaren nadat Jan van Dijk Mzn. (1830-1909) - in 1862 geëxamineerd volgens artikel 8 D.K.O. - in zijn eerste en enige gemeente Doetinchem was gekomen, wendde hij zich tot de classicale vergadering van 19 en 20 oktober 1865, met een voorstel, waarin onder meer de begeerte was uitgedrukt een vereniging tot stand te brengen tussen Hervormde en Afgescheiden predikanten alsmede zo mogelijk tussen kerkeraden en leden der beide gezindheden ‘en dat beginsel in toepassing zoeken te brengen door zooveel mogelijk voor elkander de kerken te openen teneinde daardoor de gemeente op te wekken tot het houden van gemeenschappelijke bidstonden, opdat het bewustzijn bij het volk ontwake van het ware Gemeente leven, en de oogen geopend worden voor de schadelijke gevolgen uit de verdeeldheid voortvloeiende...’Ga naar voetnoot37 Hierbij kwam dat ds. Van Dijk uitsprak zich niet te zullen onderwerpen aan artikel 84 van de synode 1863,Ga naar voetnoot38 maar, integendeel ‘verklarende dat hij overal waar hij verzocht wordt en zulks zijns inziens noodig is, zal gaan het Evangelie prediken, en... het Avondmaal zal bedienen...’.Ga naar voetnoot39 De vergadering neemt reeds aanstonds tegen de onkerkelijke taal van ds. Van Dijk een slappe houding aan. In de eerste plaats bestrijdt zij zijn gedachten niet die in zijn voorstel tot uiting komen en in de tweede plaats spreekt zij naar aanleiding van het verwerpen van genoemd synode-besluit uit dat ds. Van Dijk daarover van haar zijde ‘niet de minste moeite te wachten heeft...’Ga naar voetnoot39 Evenwel wordt het voorstel van Van Dijk niet aangenomen. In de plaats daarvan spreekt de classis, volgens een formulering van J. van Andel, uit: ‘De Classis oordeelt wenschelijk en beveelt hare Gemeenten aan, om binnen den kring dezer Classis zooveel mogelijk bidstonden te houden door regtzinnige geloovige Hervormde en Afgescheiden Predikanten en Broeders geleid, om in deze bidstonden gebeden te doen om de uitstorting des Heiligen Geestes, tevens met het doel om in het hart des volks het besef van geestelijke eenheid te doen ontwaken.’Ga naar voetnoot39 J. Waterink heeft opgemerkt, onzes inziens terecht, dat, wat het voorstel Van Andel betreft ‘... gezien de historie en de situatie van dat oogenblik, in de laatste woorden een niet onbedenkelijke zin lag. Immers deze zijn toegevoegd, terwille van de | |
[pagina 172]
| |
idee, die bij Van Dijk voorzat: eenheid zoeken, als eerste eisch van het Christendom, zonder te letten op de eischen van kerkrecht en gemeenteorganisatie’.Ga naar voetnoot40 Dat de classis in deze tijd het gereformeerde spoor enigszins is bijster geraakt, moge ook blijken uit twee besluiten van maart 1866, namelijk het aan de synode voorstellen in de eerste plaats van het vernietigen van bovengenoemde uitspraak artikel 84 van het jaar 1863 en in de tweede plaats van het opheffen van de uitspraak van dezelfde synode over een tweemaal wederkomen van Christus.Ga naar voetnoot41 Wat dit laatste betreft, werd door de synode uitgesproken ‘... dat onze formulieren van eenigheid zich duidelijk verklaren, en dat het gevoelen, van de leer der wederkomst des Zaligmakers om 1000 jaren zigtbaar en ligchamelijk op aarde te regeren, geen leer der Gereformeerde Kerk is, maar daartegen, zoowel als tegen Gods Woord, strijdt, waarom het niemand toegelaten wordt dat gevoelen te leeren of te verbreiden’.Ga naar voetnoot42 Op de tafel van dezelfde classicale vergadering liggen protesten van de classes Dokkum en Drogeham, tegen twee toespraken door ds. Van Dijk gehouden respectievelijk te Rotterdam en Ijlst.Ga naar voetnoot43 De klachten worden geseponeerd, deels vanwege onbekendheid der classis met de inhoud der redevoeringen, deels vanwege ‘voorbijgang... van de Gemeente Doetinchem’.Ga naar voetnoot44 Uit de notulen van de volgende vergadering blijkt dat opnieuw bezwaarschriften van classes tegen Van Dijk worden terzijde gelegd.Ga naar voetnoot45 Waar men niet omheen kan: een ingekomen afschrift uit de Handelingen der van 30 mei tot 8 juni 1866 te Amsterdam gehouden synode. Het betreft artikel 86. ‘Art.4 der Agenda wordt in behandeling genomen: | |
[pagina 173]
| |
Het oordeel der Synode is, dat de behandeling der zaak van Ds. J. van Dijk tot het KerkbestuurGa naar voetnoot46 behoort, waaronder ZEw. ressorteert, en wekt mitsdien de Klasse Varsseveld ernstig op, om de zaak spoedig in behandeling te nemen’.Ga naar voetnoot47 Op grond van deze opwekking benoemt de classis Varsseveld een commissie, bestaande uit de predikanten Van Andel, Breukelaar en Bulens, teneinde de zaak Van Dijk ‘te onderzoeken’. De volgende vergadering, die zou worden gehouden 21 november 1866, kon niet doorgaan wegens de absentie van J. van Andel, rapporteur der commissie.Ga naar voetnoot48 Maar op 16 april 1867 wordt bij monde van laatstgenoemde onder meer het volgende gerapporteerd. De commissie heeft in haar vergadering van 20 november 1866 een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de Toespraken. De schrijver verklaarde dat het door hem gewraakte ‘zoeken van heil in lang versleten regels’ behalve een beschuldiging tegen de ‘gansche christenheid’ ook gericht was tegen de Afgescheiden kerken ‘voor zoover deze, door Art. 16 en 84 Synode 1863’ het onderzoek van de leer der laatste dingen en de vrijheid der Evangelieprediking aan banden gelegd hadden. De commissie wierp hem tegen dat hij door zulk een onbestemde beschuldiging ‘de eer van onze kerk had aangetast’ en dat het zijn plicht zou zijn geweest, bedoelde zaken in de kerkelijke weg aan de orde te stellen. Verder meent de commissie dat de in de Toespraken gegeven raad aan de leden van het Hervormd Kerkgenootschap, zich niet af te scheiden ‘in strijd was met de Schrift, die broederlijke of gemeentelijke gemeenschap verbiedt met hen, die in leer of leven zich als ongeloovigen openbaren...’. De classis spreekt, bij de discussie over bovengenoemde rapport, haar afkeuring uit over bepaalde woorden en daden van ds. Van Dijk.Ga naar voetnoot50 En daarmede blijven voorshands de zaken zoals zij waren. De vergadering van 18 september 1867 kiest D. Breukelaar tot praeses en J. van Dijk tot scriba. Naar aanleiding van bezwaarschriften uit enige provincies en plaatsen, komen de moeiten rond laatstgenoemde opnieuw aan de orde. Van Dijk verklaartGa naar voetnoot51 ‘nimmer een belofte tot openbaarmaking eener schuldbelijdenis gedaan te hebben’. Wel | |
[pagina 174]
| |
‘heeft hij eenvoudig aan de commissie uit de klassis gezegd dat hij bij eventuele uitgave eener preek of brochure, zou terug komen op wat men uit zijne Toespraken wèl gelezen schijnt te hebben maar wat er niet in stond, en verklaart dat gedaan te hebben in zijn jl. uitgegevene brochure getiteld “Alliëeren door Alliantie” - zie blz.12, 13 noot.’.Ga naar voetnoot52 Een brief van ‘Amsterdam’ inzake het preken van Van Dijk op andere plaatsen ontlokt de volgende woorden aan de beklaagde-notulist ‘Ds. van Dijk verklaart daarop dat art. 84 Synode 1863Ga naar voetnoot53 zijn geweten raakt, dat hij het in strijd acht met zijn lastbrief “Predik het Evangelie aan alle Creaturen”, en zich mitsdien nimmer aan dat artikel zal onderwerpen. Tevens ontkent hij dat hij door zijn preeken elders zich zou hebben schuldig gemaakt aan indringing in eens anders dienst.’Ga naar voetnoot54 Ook nu grijpt de classicale vergadering niet in. Integendeel, zij geeft ds. Van Dijk opdracht, als scriba, dit verweer te melden aan enige bezwaarde zusterkerken. De samenkomst van maart 1868 levert opnieuw een aantal klaagschriften op, gezonden naar aanleiding van het optreden van Van Dijk: classes Drogeham, Leiden, Rotterdam en de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Amsterdam.Ga naar voetnoot55 In de brief van de classis Rotterdam wordt onder meer betoogd dat in de brochure Alliëeren door Alliantie staat, dat niet de Afgescheiden kerkengroep maar de Hervormde kerk ‘de historische voortzetting der Gereformeerde Kerk in Nederland voorsteld’. De ommekeer in de handelwijs van de classis Varsseveld begint zich te voltrekken op 28 september 1868, als - nadat opnieuw klachten van enige classes zijn geseponeerd - ds. Van Andel een tweetal vragen stelt.Ga naar voetnoot56 In de eerste plaats aan ds. Van Dijk of deze nog instemt met de leer der | |
[pagina 175]
| |
Gereformeerde kerk, uitgedrukt in de Drie formulieren van enigheid. Het antwoord luidt: ja. In de tweede plaats aan de vergadering ‘aangezien Ds. van Dijk het beginsel der Afscheiding, waaraan onze Kerk haar bestaan te danken heeft, niet meer beaamt, of het niet noodzakelijk wordt dat Art.... pag. 30 der Synode van 1846Ga naar voetnoot57 op Ds. van Dijk toegepast wordt’. Doch ‘de Klassis oordeelt hiermede vooralsnog te wachten’.Ga naar voetnoot58 Op de classicale bijeenkomst van 9 juni 1869 lijkt het er op dat er ‘vereeniging’ tot stand komt, door een verklaring van Van DijkGa naar voetnoot59 en een toegefelijke houding van de vergadering. Evenwel wordt uitgesproken dat men gaarne zou hebben gezien ‘dat door van Dijk ridderlijk het woord “herroepen” gebezigd was; met opzicht tot alles wat hij vroeger in strijd met deze akteGa naar voetnoot60 geschreven heeft. Nochtans verblijdt zij zich dat van Dijk thans, dezelfde beginselen uitgesproken heeft, als in vroeger dagen tot het ontstaan der afgescheidene gemeenten aanleiding hebben gegeven. Zij hoopt dat hij nu ook in de praktijk, aan de overtuiging getrouw blijven zal, en kennelijk toonen, dat hij protesteert, door daden en woorden, tegen de ongeoorloofde vermenging van het heilige en het onheilige, waarvan het Hervormd Genootschap ons zulk een treurig en afschrikwekkend voorbeeld aanbiedt’.Ga naar voetnoot61 ‘Deze vergadering is evenwel, door het ingrijpen van de generale synode (men zie hierna) de laatste geweest, aan welke de gemeente te Doetinchem heeft deelgenomen.
Inmiddels had de zaak ds. Van Dijk één en andermaal gediend op de provinciale vergadering van Gelderland. We noemen hiervan de hoofdzaak, namelijk de brief die, als neerslag van de discussies, aan genoemde predikant, gedateerd 27 juli 1868, werd geschreven.Ga naar voetnoot62 | |
[pagina 176]
| |
De provinciale vergadering begint met hem te vragen zich te verklaren op enige punten van zijn geschriften ‘ten einde U... te kunnen beschermen en verdedigen tegen de aanklagten, die... tegen U bij haar zijn ingediend’. Dan volgen vijf punten, waarvan we noemen: Deze brief werd door ds. Van Dijk beantwoord met een uitvoerig schrijven van november 1868. De inhoud betekende echter geen ondubbelzinnige herroeping van de gewraakte uitspraken. De provinciale vergadering van april 1869 zond daarop een tweede brief, maar deze werd niet meer beantwoord.Ga naar voetnoot63 De synode die van 16 tot 23 juni te Middelburg bijeenkwam, heeft slechts korte tijd nodig gehad, te handelen over de zaak Van Dijk. Zij constateert en overweegt ‘Uit verschillende Provinciën en Gemeenten zijn bezwaren en klachten tegen Ds. J. van Dijk ingebragt, en is duidelijk bewezen, dat Ds. J. van Dijk op onderscheidene plaatsen verwarring en strijd in de Gemeente heeft te weeg gebragt; dat hij feitelijk toont zich niet te onderwerpen aan de kerkelijke bepalingen, die tot bevordering van de goede orde zijn vastgesteld, zonder dat hij vroeger of later heeft getracht aan de Synode te bewijzen, dat deze bepalingen tegen het woord Gods strijden; dat hij meer dan eenmaal zich heeft geopenbaard geen vastheid van beginsel te hebben in betrekking tot het standpunt der Christelijke Gereformeerde Kerk, en door zijn spreken en schrijven onze Kerk, zelfs het begin van hare openbaarwording, in verdenking brengt; dat hij in onderscheidene brochures zijne rechtzinnigheid in gegronde opspraak en verdenking heeft gebragt, en nu ook onlangs in een blaadje, behelzende aanvrage om liefdegaven voor de Evangelisatie te Oude-Leije, zich zoo heeft uitgedrukt, dat hij zelf noodig oordeelde onmiddellijk daarna eene toelichtende verklaring te geven in drie Christelijke weekbladen; eindelijk, dat uit de voorgelegde handelingen van de Provinciale Commissie van Gelderland meer dan duidelijk blijkt, dat hij zich aan broederlijke vermaning onttrekt en tot geen schuldbelijdenis wil komen.’ Verder ‘Om al deze redenen besluit de Vergadering betrekkelijk Ds. J. van Dijk, dat er genoegzame redenen bestaan, hem van af heden de bevoegdheid als Leeraar in | |
[pagina 177]
| |
onze kerkgemeenschap te ontnemen, en ten gevolge daarvan zijne verdere handelingen aan zijne personeele verantwoording overlaat. Voor provincie en classis is in deze zaak echter niet veel meer te doen. De classicale vergadering van 21 september 1869 heeft een brief ontvangen van de kerkeraad der gemeente te Doetinchem (inclusief ds. Van Dijk) dat hij zich aan de gemeenschap van de Afgescheiden kerken onttrekt; slechts weinige leden blijven het kerkverband trouw. Als motief voor deze onttrekking wordt door ‘Doetinchem’ aangevoerd: de vereniging van Afgescheidenen en Kruisgezinden op de synode 1869!Ga naar voetnoot65 De classis hecht weinig waarde aan het gehalte van genoemd motief. Zij schrijft aan ds. Van Dijk onder meer: ‘De Klassis Varsseveld vergaderd den 21 September jongstleden te Zutphen, heeft gezien en gehoord een schrijven van Uwe Gemeente, inhoudende kennisgeving dat zij de gemeenschap met onze Kerk opzegt, met welk schrijven gij uw instemming betuigt. Verwondert het de vergadering niet dat Gij gedaan hebt wat zij reeds lang verwacht had, dat gij zoudt doen, het smart haar evenwel dat Gij motieven aanvoert voor deze daad, welke naar haar inzien niet de ware gronden zijn. De breuk is definitief; in 1872 wordt de voormalige Afgescheiden kerk te Doetinchem door de overheid erkend als ‘Nederlandsch Hervormde Zendingsgemeente’. In 1870 bepaalt de classis Varsseveld dat de ‘overgeblevenen van Doetinchem’ zich bij de gemeente te Varsseveld kunnen aansluiten.Ga naar voetnoot67 |
|