De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie Gelderland
(1991)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||
Hoofdstuk 11
| ||||||||||||||||||
1. VoorgeschiedenisDe Afscheiding heeft te Culemborg en naaste omgeving weinig weerklank gevonden. Pas in 1867 is er een gemeente gesticht, waarbij het initiatief voornamelijk uitging van niet-au toch tonen, zoals we zullen zien. Evenwel was er in 1838 in de Hervormde kerk enige beweging. We vinden namelijk in de notulen van de hervormde kerkeraad, dat er bij gelegenheid van het huisbezoek in de gemeente gedaan met het oog op de aanstaande avondmaalsviering de vraag rees ‘wat moet in het vervolg geschieden met betrekking tot die leden, welke wel niet uitdrukkelijk maar toch door hunne aan den dag gelegde denkwijze en opzettelijk aanhoudend verwaarlozen der openbare godsdienstoefeningen, zich metterdaad van de gemeente afscheiden? Bestudering van de notulen ná deze vermelding leert ons, dat dit onderwerp niet verder in bespreking komt. Het bovenstaande is het enige wat we in het hervormd archief aangaande de Afscheiding vinden. Dit verwondert niet, aangezien, als in 1867-1868 de Afgescheiden gemeente zich formeert, de eerste leden òf niet uit Culemborg afkomstig zijn, òf ongetwijfeld geen ‘lidmaat’ van de Hervormde kerk zijn geweest. | ||||||||||||||||||
2. Het ontstaan van de Afgescheiden gemeenteHet archief van de Afgescheiden gemeente te Culemborg ontbreekt vanaf haar instituering in 1867 tot circa 1884. We worden echter aangaande haar ontstaan etc. geïnformeerd in de notulen van de Afgescheiden gemeente te Tiel; we zagen reeds - in hoofdstuk 8 - dat deze gedurende de jaren 1860 tot 1872 door de scriba H.C. Schmitz zeer nauwkeurig en uitvoerig zijn bijgehouden.Ga naar voetnoot3 Het relaas aangaande ‘Culemborg’ in de Tielse notulen luidt, samengevat, als volgt. | ||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||
9 aug.1867, art.5. Ds. J. Brummelkamp deelt mede dat zich bij hem heeft vervoegd Teunis Meijster, thans te Culemborg, vroeger lid en voorganger bij de Kruisgemeente (n) en inzonderheid werkzaam geweest als voorganger te Zegveld. Hij begeert lid te worden van een Afgescheiden gemeente. Meijster kan overleggen een gunstig getuigenis van een tweetal (hervormde!) predikanten, namelijk te Delfshaven en te Utrecht; beide geschriften dragen het jaartal 1864. In het attest uit Delfshaven wordt verklaard dat Meijster zich aldaar ‘niet alleen onberispelijk in leer en leven heeft gedragen maar herhaalde malen hier bijbellezingen... heeft gehouden tot zegen voor velen’. Het attest van de Kruisgemeente te ZegveldGa naar voetnoot4 luidt als volgt. ‘De ondergeteekenden D. Verhoef en L. de Groot, ouderling en diaken der gemeente Zegveld, geven op verzoek van den Heer T. Meijster, lidmaat dier gemeente, aan ZijnEd. de verklaring, dat ZEd. gedurende ruim twee jaren met Consent van de Synodale Commissie voor de zaken van het onderwijs, de examina enz., in die gemeente heeft gepredikt zonder dat zij van die prediking klagten van onregtzinnigheid hebben, terwijl het ophouden van zijn dienst in de gemeente niet het gevolg is van eenige beschuldiging of feit van onzedelijkheid of gebrek in den wandel, maar door de Synodale Commissie haar Consent tot prediking met betrekking tot de Heer Meijster is ingetrokken wijl hij zich niet aan het door haar voorgeschreven examen heeft onderworpen, waardoor van zelf de relatie als zodanig tusschen hem en de gereformeerde gemeente verbroken is, en alleen wat het gewoon lidmaatschap betreft, blijft voortbestaan. Zegveld den 5 Juli 1867. We vermelden hieronder - alvorens meer gegevens uit de Tielse notulen te noemen - enige biografische bijzonderheden aangaande T. Meijster. Teunis Meijster werd in 1835 te Schiedam geboren als zoon van Abraham Meijster en Gerritje Vrolijk. Hij studeerde enige tijd aan het Schots Seminarium te Amsterdam. | ||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||
besluit dan met het examen niet verder te gaan en aan de provincie Utrecht de eis te stellen de candidatuur van Meijster in te trekken. Keren we terug tot de Tielse notulen. We lezen verder in die van 9 augustus 1867, art.5, dat te Culemborg, als gevolg van de prediking aldaar door ds. A.G. de Waal (Utrecht) enige personen bereid zijn ‘zich tot eene Christelijke Afgescheidene gemeente te constitueren...’. Teunis Meijster heeft ds. Brummelkamp gevraagd over te komen en eene gemeente te stichten. Ook heeft eerstgenoemde 7 augustus 1867 uit Culemborg een brief gezonden aan Brummelkamp met het verzoek te Tiel als lid te worden aangenomen. Het zal, zo meent hij, nog wel enige weken duren voor er te Culemborg een gemeente zal worden gevestigd. Hij wil lid zijn van een Afgescheiden gemeente ‘vooral met het oog op den gestelden termijn welke verlopen moet tot ik naar Art.8 tot de bediening kan worden toegelaten’. Uit die alles blijkt dat de ex-Kruisgezinde Meijster zich niet alleen wil aansluiten bij een Afgescheiden gemeente, maar ook met bekwame spoed tot predikant wenst te worden bevorderd. Zoals we uit zijn biografie aflezen, zal het echter tot 1875 duren voor aan deze zijn begeerte wordt voldaan. 2 oktober 1867, art.2. Meijster heeft ds. Brummelkamp opnieuw bezocht. De kerkeraad besluit, na lezing etc. van zijn ‘attesten’ hem als lid te aanvaarden. Verder vinden we: ‘Ten opzichten van de vestiging eener Christelijke afgescheidene gemeente te Culemborg wordt bepaald om deze zaak door eene Commissie ter plaatse te onderzoeken. Speciaal wat aanleiding tot dit verzoek heeft gegeven, aangezien te Culemborg een Evangelist van het Haagsche genootschap werkzaam is,Ga naar voetnoot8 om ons zooveel doenlijk te verzekeren, dat niet partijschap maar belangstelling de verzoekers daartoe hebben genoopt en terwijl deze zaak ingevolge Art.27 en 38 der Dordtsche KerkordeGa naar voetnoot9 niet schijnt te kunnen geschieden zonder advijs van de Klassis.’ | ||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||
17 oktober 1867, art. 1-2. Op 15 oktober heeft de classicale vergadering (Arnhem) aan ‘Tiel’ machtiging verleend tot het stichten van een gemeente te Culemborg.Ga naar voetnoot10 De commissie inzake ‘Culemborg’ brengt verslag uit. Men wilde de evangelist Vermeulen bezoeken, maar deze was niet thuis. Enige personen die door T. Meijster waren ‘opgeroepen’, zijn verschenen:
Enige van deze personen hebben zich van de ‘Evangelisatie’ losgemaakt. J.C. van Asch is echter nog ‘bestuurder’ van deze organisatie. De verwijdering is ontstaan nadat ds. A.G. de Waal ‘op de Evangelisatie had gepreekt’; tijdens de eerstvolgende ‘godsdienstoefening’ had evangelist Vermeulen de Afgescheidenen en de Afscheiding gelasterd en miskend. De ‘opgeroepenen’ verklaren het stichten van een Afgescheiden gemeente te begeren - zij zijn niet tevreden over de evangelist en tevens verstoken van doop en avondmaal. T. Meijster gaat sedert enige tijd in kleine kring voor. Aanvankelijk werden de samenkomsten gehouden ‘op een bovenkamer bij den Heer van Asch’.Ga naar voetnoot11 Deze ruimte is reeds te klein, want des zondags is men bijeen met 60 personen. De commissie één en ander gehoord hebbende, heeft de raad gegeven ‘onderling eenen Kerke raad samen te stellen’. Inmiddels is de daartoe vereiste verkiezing gehouden. Gekozen zijn tot ouderling: Johan van den Berg en Teunis Meijster; tot diaken: Berend Huisman en Johannes Petrus van der Poel. Tot kerkmeesters: Jan Christoffel van Asch en Gerrit Cornelis van Hattem. Terloops wordt medegedeeld dat ook de vrouw van B. Huisman, H. Veldhuizen geheten, lid is alsmede haar schoonvader G. Huisman, en zuster G. Veldhuizen. Tenslotte: de bevestiging van de kerkeraad zal nader worden bepaald. 2 december 1867, art.2. Aanstaande woensdag 4 december hoopt ds. Brummelkamp naar Culemborg te gaan en aldaar de ouderlingen en diakenen te bevestigen. 19 december 1869, art.2. Ds. J. Brummelkamp en de scriba H.C. Schmitz zijn woensdag 4 december te Culemborg geweest, teneinde de kerkeraad te bevestigen. Brummelkamp heeft tevens gepreekt en drie kinderen gedoopt ‘op eene daartoe ingerigte bovenkamer ten huizen van den Heer van Asch’. Uit dit alles blijkt overduidelijk dat de Culemborgse gemeente woensdag 4 december 1867 is geïnstitueerd. | ||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||
3. KerkgebouwDe eerste zorg van de jonge gemeente betreft het vinden van een geschikte vergaderplaats; immers, zoals we reeds zagen, de bovenkamer bij Willem van Asch werd te klein voor het houden van samenkomsten met een groeiend aantal hoorders. Op 6 april 1868 wendt het ‘kerkbestuur’ zich tot B. en W. van Culemborg met de mededeling: ‘het plan te hebben tot Kerkgebouw interigten het perceel, kadastraal bekend Sectie J No.135, staande aan de Zuid-Westelijke kant der Ridderstraat en thans bewoond door de Weduwe Boskamp. Voorzijde kerkgebouw (thans) Christelijke Gereformeerde kerk, Ridderstraat, Culemborg. Men lette op het jaartal ‘1834’Ga naar voetnoot13
| ||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||
We merken op dat de voortzetting van de onderhavige gemeente - de Christelijke Gereformeerde kerk te Culemborg - ook thans nog kerkt in het hierbedoelde gebouw. Wel is het verbouwd vergeleken met de situatie in april 1868.
Voor aankoop van kerk en een pastorie werd geld gevraagd van de zusterkerken. Via de classis Arnhem en de provincie Gelderland bereikte het verzoek de generale synode 1869, maar deze wees het af ‘daar niet bleek, de voornoemde Provincie hare krachten had beproefd’.Ga naar voetnoot14 | ||||||||||||||||||
4. Erkenning; eerste ledenBij request van 26 november 1868 vraagt de gemeente erkenning aan de landsoverheid. In dit jaar is er geen sprake meer van vervolging van de Afgescheidenen. Wat de regering nog slechts doet is het op verzoek verlenen van rechtspersoonlijkheid. Als reglement wordt overgelegd dat van ‘Amsterdam’, een variant op het Utrechtse. Op 28 december 1868 stelt het Departement van eredienst een beschikking vast waarbij het bestaan van de gemeente voor kennisgeving wordt aangenomen.Ga naar voetnoot15 Het belang van het request ligt voor ons in de ondertekening. Immers, een eerste ledenregister ontbreekt. De ondertekening, de in dit hoofdstuk reeds genoemde leden alsmede de bevolkingsregisters over de jaren 1860-1880 kunnen ons - afgezien van de kinderen - een redelijk goed beeld geven van de samenstelling van de gemeente gedurende de eerste jaren. Genoemde elementen leiden tot het volgende resultaat. De namen van de ondertekenaars van het request zijn cursief gedrukt. Het is niet zeker of alle in onderstaande lijst vermelde personen te Culemborg woonden.
| ||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
5. BesluitDe gemeente in dit hoofdstuk beschreven, ontving in 1892 bij de Vereniging van de Afgescheiden en Dolerende kerken de naam Gereformeerde kerk A; de Doleantie-gemeente te Culemborg (25 juli 1887 geïnstitueerd) werd in genoemd jaar: Gereformeerde kerk B. Op 9 januari 1894 trad de A gemeente uit het verband van de Gereformeerde kerken in Nederland en werd voortgezet als Christelijke Gereformeerde kerk te Culemborg. De B gemeente droeg sedert 1895 de naam Gereformeerde kerk te Culemborg.Ga naar voetnoot22 |
|