| |
| |
| |
Hoofdstuk 12
Breda
In dit laatste hoofdstuk over de gemeenten van de classis Klundert, schenken we in het kort aandacht aan Breda. Hoewel er in deze plaats geen Afgescheiden gemeente is geweest - de Gereformeerde kerk aldaar ontstond na de Doleantie, in 1893 - willen we enige gegevens samenvatten. Hierbij komt, dat de statistiek opgenomen in het Jaarboekje 1867 en 1868, Breda als gemeente noemt, zij het ook zonder opgaaf van het aantal leden. De verklaring van deze vermelding is onzes inziens dat er rond deze jaren evangelisatie- of dergelijke samenkomsten te Breda werden gehouden, vergaderingen waarvan we ook andere sporen aantreffen.Ga naar voetnoot1
In 1840 woonden - of verbleven - in Breda ongeveer 15700 personen. De Hervormde gemeente omvatte 3400 zielen, inclusief de militairen; de Waalse gemeente, die betere tijden had gekend, telde er slechts 100.Ga naar voetnoot2
De Afscheiding heeft te Breda geen ingang gevonden. Slechts weinigen braken met de Hervormde kerk.Ga naar voetnoot3 Een zestal van hen sloot zich in 1841 aan bij de gemeente te Hooge en Lage Zwaluwe (!)Ga naar voetnoot4; nadat deze circa 1854 was ontbonden zochten de Afgescheidenen van Breda onderdak bij Zevenbergen.Ga naar voetnoot5
In zijn Archiefstukken noemt Bos de stad Breda slechts onder 1835, naar aanleiding van enige missiven van onder anderen de ‘Procureur Crimineel’ in Noord-Brabant, Jan van Blarkom.Ga naar voetnoot6 In een schrijven van 19 februari 1835 spreekt laatstgenoemde van ‘geestdrijverij’ en ‘woelingen’ die ook in Breda toenemen. In de eerste plaats: L.G. James, Waals predikant, Zwitser van afkomst, ‘houdt des
| |
| |
Zondags-avonden oefening, ook waaronder militairen, te zijnen huizen ...’.Ga naar voetnoot7 Verder: ‘... om niet te spreken van nog twee à drie oefeninghuizen, aldaar elders onder de leiding van den gewezen schrijnwerker Jan BeckersGa naar voetnoot8 gehouden wordende...’.
Op 23 februari 1835 schrijft Van Blarkom aan de opperbevelhebber der vesting Breda onder meer:
‘... volgens mijne informatiën zoude de overigens waardige James ... des Zondagsavonden geregelde oefeningen ten zijnen huize houden voor burgerlijke en militaire personen; ook welke oefeningen doch onder de leiding van den gewezen schrijnwerker Jan Beckers, elders gehouden zouden worden, als in de Halstraat bij een water- en vuurverkoper, in de Schoolstraat bij den dansmeester Spitz, hoezeer deze dansmeester wel niet tot de partij zal behooren, ook waarom welligt sedert den 15e der loopende maand de vergaderplaats van te zijnent zou verlegd zijn in een huis op de haven - oostzijde - en waarom weder van dien Dansmeester misschien partij te trekken is, om meer van nabij met de geheele zaak en de daarbij betrokkenen bekend te worden’.
De opperbevelhebber van Breda antwoordt, gedateerd 27 februari 1835, als volgt.
‘...
Dat het mij bekend is, dat er sedert eenigen tijd in zeker huis in de Cingelstraat, in het welk de dansmeester Spitz op kamers woont, eene bijeenkomst van eenige burgers en militairen, die zich met die oefeningen onledig hielden, plaats had.
Dat, dewijl de weinige en onbeduidende personen, die zich daarmede onledig houden - waaronder er nog zijn, die ze louter uit nieuwsgierigheid bijwonen - door het gros der Rooms Catholieke ingezetenen, alsmede door de Protestantsche gemeenten, der algemeene bespotting zijn prijs gegeven, en hunne bijeenkomsten mijns inziens niet vallen in de termen van art. 291 van het Lijfstraffelijk Wetboek, - ik vooreerst geene andere maatregelen heb noodig geoordeeld, dan bedoeld huis, hetwelk ook overigens geene beste renommée geniet, voor de militairen te verbieden, en de kommanderende officieren der korpsen, confidenteel te gelasten, te zorgen, dat geen hunner onderhebbende de bedoelde bijeenkomsten, die tans in een ander huis op de haven alhier gehouden en door de politie in het geheim gesurveilleerd worden, bijwonen; en
Dat de predikant James alhier bekend is als een ijverig voorstander van de leer der genade, voorbeschikking en wat verder daaruit voortvloeit, de Bijbelteksten van overlang in zijn kerk in dien zin uitlegt en zijne herderlijke vermaaningen daarnaar inrigt, doch naar het schijnt met zeer geringen of geenen bijval, terwijl hij ook niet vreemd schijnt te zijn aan de bedoelde oefeningen, zonder evenwel dezelfde in persoon bij te woonen, maar wel, naar men mij verzekerd heeft, ten zijnen huize personen ontvangt, om over geloofspunten te handelen en te redekavelen.’
Al deze zaken vinden geen vervolg in de annalen der Afscheiding.
| |
| |
Aart van Schelven (1814-1900)
Johannes Beckers, de enige die in het archief van de Hervormde gemeente te Breda wordt genoemd met aantekening ‘afgescheiden’,Ga naar voetnoot9 tekent, vermoedelijk bij een bezoek aan Genderen-Doeveren, een ‘acte van afscheiding’, waarop ook personen uit een aantal andere plaatsen voorkomen.Ga naar voetnoot10 Maar wij vinden hem na 1835 bij geen enkele gemeente meer genoemd.
De in het tijdvak 1836-1845 afgescheiden Aart van Schelven die te Zuid-Beijerland enige tijd ouderling is geweest,Ga naar voetnoot11 heeft van 1845 tot ongeveer eind 1847 als
| |
| |
Bijbel-corporteur of als evangelist te Breda gewerkt. Zijn kerkelijke positie in deze tijd is niet geheel duidelijk. Wat vaststaat is dat hij zich in 1852 met zijn gezin onttrekt aan de Afgescheiden gemeente te Middelburg, in welke plaats hij dan woont.Ga naar voetnoot12
Aangaande zijn werk te Breda is onderstaande brief bewaard gebleven; de stijl ervan munt niet uit door duidelijkheid. Het schrijven is gericht aan Cornelius van der Meulen, dan afgescheiden predikant te Goes. Te Breda geraakt Van Schelven zeer bevriend met de genoemde J.P. Hasebroek, orthodox-hervormd predikant, die van 1843 tot 1849 aldaar stond.Ga naar voetnoot13
Breda, 21 October 1845
Geliefde Broeder in onze God en
Zaligmaker Jezus Christus!
Het kan, dunkt mij, niet anders of gij zijt verlangende te weten hoe het met mij gaat in mijne nieuwe dienst. De goede en kostelooze gelegenheid om u eenige letteren te doen toekomen, drongen mij dan ook eenige oogenblikken af te zonderen ten einde u eenige letteren te schrijven.
Met de werkzaamheden gaat het zooals te verwachten was.
De Satan werkt krachtig in de kinderen der ongehoorzaamheid. Het is een zonderling doch tevens onwedersprekelijk bewijs voor de kracht van Gods Woord, dat de duivel er zich zoo krachtig tegen verzet. Hij zou zich waarlijk zoo veel moeite niet getroosten in Noord-Brabant tegen een eenig zwak mensch, ware het niet dat hij zoo sterk gewapend ware, met zulke wapenen die gewisselijk zijn rijk zullen verderven. Eene sterke bemoediging is het dat wij zeker zijn van de overwinning al moeten wij ook strijdende sterven, de viktorie is onze. Eenmaal! spoedig zal de stem gehoord worden: Vergeld haar, gelijk zij ulieden vergolden heeft, ja dubbel - Openbaring 18: 6.
Schielijk, snel in ééne ure zal Gods oordeel over haar vallen - vers 10. Doch dit is het niet zoo vooral wat ik verlang, o neen! God de Almachtige, bidde en hope ik, zal ook door onzen arbeid uit dat Babylon nog van Zijne lieve kinderen te trekken hebben en hoe zullen zij hooren en gelooven zonder die haar prediken? Indien ik maar zalig ben in lijden en smaad, dan love ik den Heere die mij, arme nietige, verwaardigd heeft zijn dierbaar Woord tot dat arme blinde volk te brengen. Bid vurig voor hun en voor ons die dat Woord hun brengen en spreken, daartoe gevoel ik gedurig behoeften.
Er is hier in Breda ook eenig leven. Als het volkje dat ik geloof God toe te behooren, maar bij elkander stond, dan zou de wereld daar een sterke batterij tegen zich vinden. Ik kan niet nalaten u toe te roepen, dat gij aan ons klein hoopje gedenkt niet alleen, maar ook indien het u mogelijk is en gij eens op reis zijt, dan ons eens te bezoeken. Och! doe dat eens. Wij verlangen hier alle naar u. En als er zoo eens een Leeraar komt, dan zoekt dat ander volkje ons ook op. Let hierop eens ernstig.
Het kon in de hand des Heeren zeer dienstbaar zijn tot vereeniging van Zijn volk.
Wij hebben verleden week 8 dagen lang biduur gehad ten huize van de Fransche Dominee.Ga naar voetnoot14 Zondag avond heb ik Ds. Hasebroek eens wezen hooren, doch het is mij niet bevallen. Hij predikt wel niet zoo als de gewoone hoop, doch als waarachtige
| |
| |
liefde tot der arme menschen zaligheid dat 'hij toch wel sterker [mogen] roepen en arbeiden op dat Christus een gestalte in hen krijgen mogt.Ga naar voetnoot15
Nu lieve Broeder en Leeraar: Het zou ons regt verblijdend zijn u eens in ons midden te zien en te hooren. Denkt niet: van Schelven die schrijft dat zoo maar eens nu hem dat in de gedachten valt. Neen, wij bidden het van den Heere der Kerk tot uitbreiding der Kerk, tot bijeenverzameling van Zijn volk en tot onzen troost. Indien gij kunt, schrijf vooraf aan hem die zich noemt uwe liefhebbende broeder in Crhistus
A. van Schelven
Groet alle die onze Heere Jezus liefhebben, ook uwe vrouw. Met mijn kind en zuster gaat het zeer wel.
Staal, brenger dezes, zal u wel nader een en ander mede delen.’
We weten niet, of er in de tijd van Van Schelven een localiteit heeft bestaan, waarin onder diens leiding een kleine groep bijeenkwam, inzonderheid als er een predikant in haar midden was. Of, dat men zich moest beperken tot huis-godsdienstoefeningen. Maar in de jaren 1863 en 1864 is er in ieder geval zulk een gelegenheid geweest. In 1863 wordt op de provinciale vergadering gecollecteerd voor ‘de huur van een lokaal, in hetwelk gepredikt wordt’. De classis Almkerk draagt ƒ 40,- bij, classis Genderen ƒ 10,-, classis Klundert eveneens ƒ 10,-. In 1864 wordt ter vergadering voor de huur van dezelfde localiteit door één der broeders ƒ 70-voorgeschoten.Ga naar voetnoot16
Verder dan deze fragmentarische gegevens komen we helaas niet, tengevolge van het ontbreken van vele archiefstukken in de provincie Noord-Brabant.
|
-
voetnoot2
-
Van der Aa II (1840) 683-706. Een deel van de militairen met hun huisgezinnen vormde de vlottende bevolking.
-
voetnoot3
- Hun namen, voor zover bekend, werden door ons genoemd in hoofdstuk 2, onder ‘Breda’.
-
voetnoot5
- Hoofdstuk 7, ‘Inleiding’. Doordat het archief van de Afgescheiden gemeente te Zevenbergen is verloren gegaan, kan niet worden vastgesteld, hoever de bemoeienissen van Zevenbergen ten aanzien van Breda zich hebben uitgestrekt.
-
voetnoot6
-
Bos II, 299-302. Het Nederlands van deze ambtenaar is verre van onberispelijk.
-
voetnoot7
- Louis Gabriel James (1795-1867) stond te Breda van 1820 tot 1867.
Men zie voor deze typische Réveil-man: ZESDE DEEL 158-174, alsmede de daar genoemde literatuur. James, hoewel aanvankelijk bevriend met H.P. Scholte, heeft nimmer het voornemen gekend, zich bij de Afgescheidenen te voegen.
-
voetnoot9
- GA Breda, Arch. Herv. gemeente, inv. no. 141 ‘Lidmatenregister 1824-1852’. Dit archief bevat verder geen vermeldingen aangaande de Afscheiding.
-
voetnoot11
- Geb. Piershil 1814, overl. te Wageningen 1900. Men zie voor hem TWEEDE DEEL register.
-
voetnoot12
- Not. kerker. Afgescheiden gemeente te Middelburg 27 jan 1852, art. 3; 10 mei 1852, art. 4 - Eerste Ledenregister vermeldt onder 1851/1852: ‘Aangesloten 10 dec. 1847’. ‘Totde Hervormde gemeente teruggekeerd om tijdelijk voordeel, voorgevende dat de Heere Zijnen Geest opnieuw in dezelve had uitgestort en is later zoogenaamd Evangelist geworden in België’. Men zie verder voor hem De Haas II, 297-298; in 1886 werd hij lid van de Dolerende gemeente te Oude en Nieuwe Wetering.
-
voetnoot13
- De brief wordt bewaard: GA Goes, Arch. C. van der Meulen, inv. no. 72.
-
voetnoot14
- Bedoeld is de reeds genoemde Waalse predikant James.
-
voetnoot15
- Verwijzing naar Galaten 4 vers 19: ‘Mijne kinderkens, die ik wederom arbeide te baren, totdat Christus eene gestalte in u krijge’.
|