| |
| |
| |
Hoofdstuk 6
Klundert
Inleiding
In 1845 telde Klundert, dat ook het dorp Moerdijk omvatte, 365 huizen, bewoond door 492 huisgezinnen. Van de 2450 inwoners, die merendeels hun bestaan in de landbouw vonden, waren er - volgens Van der Aa; Afgescheidenen worden niet genoemd - 1560 Hervormd en 870 Rooms-Katholiek.Ga naar voetnoot1
Omdat deze gemeente de oudste is in de classis Klundert, ‘de moederkerk der klei’ (noordwesthoek van Noord-Brabant) wordt genoemd - zij het ook dat deze benaming ons is overgeleverd door een tegenstander van de AfscheidingGa naar voetnoot2 - zouden we van haar graag meer willen weten dan door het ontbreken van documenten mogelijk is.
Er is geen archief van de Afgescheiden gemeente over het door ons behandelde tijdvak. Echter, aan de rand van deze donkere vlek bevinden zich enige lichtpunten. Wij noemen een drietal passages in Bos, Archiefstukken,Ga naar voetnoot3 vermeldingen in het archief van de Hervormde gemeente, in dat van het Provinciaal gerechtshof van Noord-Brabant, van Hervormde eredienst, een tweetal brieven van één der eerste ouderlingen B.H. Ploeg, alsmede enige andere, nader te omschrijven, gegevens over details.
Een duidelijk beeld van het leven der gemeente gedurende de jaren 1835-1869 kunnen we ons echter niet vormen.
| |
1. Samenvatting voorgeschiedenis
In aansluiting op het reeds aangaande ‘Klundert’ vermelde in hoofdstuk 2, noemen we het volgende.Ga naar voetnoot4
In 1827 blijkt aan de minister van eredienst dat te Klundert aan het ‘oefeninghouden’ nieuw leven wordt ingeblazen. Een onderzoek door de procureur generaal bij het Hooggerechtshof te 's-Gravenhage - A.W.
| |
| |
Philipse - toont de autoriteiten dat Dirk van der Made Jz. (1773-1841), eerste assessor, de voornaamste leider is. De oefeningen worden gehouden
‘... met opene deuren in een achtervertrek, ten huize van Laurens den Hollander, wonende in de Westervoorstraat, welk lokaal daartoe expresselijk is ingerigt met stoelen, banken enz. en somtijds meer dan een honderdtal toehoorders bevat’.
In de bijeenkomsten wordt het woord gevoerd voornamelijk door genoemde Van der Made, door Van Osenbruggen, lid van de gemeenteraad, Cornelis van Opstal, timmermansknecht, D. Radewalt, grutter, Willem Kamermans, ‘een gewezen klepperman’ (ook ‘klapwaker’ genoemd) en Jacobus de Bruijn, arbeider.Ga naar voetnoot5
De openbare godsdienst en de eendracht in de gemeente worden door bedoelde oefeningen tegengewerkt - aldus Philipse - ‘daar men in dezelve veelal uitvaart tegen de hedendaagsche predikwijze, uitlegkunde, en in één woord tegen alle verlichting in het godsdienstige...’.
Nadat de burgemeester van Klundert, op last van hogerhand Van der Made c.a. heeft gewaarschuwd dat samenkomsten boven de twintig personen autorisatie behoeven, splitst het gezelschap zich in een aantal kleinere, waarover de voorgangers zich verdelen.
Dit gebeurt niet dan nadat 39 ingezetenen zich tot de Koning hebben gewend, gedateerd 5 februari 1828, met het verzoek het gezelschap, dat reeds sedert 24 jaren bestaat, ongemoeid te laten. Het request wordt van de hand gewezen. Merkwaardig is, dat 16 van de ondertekenaars verklaren geen lid te zijn van het gezelschap; onder hen zijn de president kerkvoogd, een ouderling en drie notabelen. De overige requestranten - 23 in getal - verklaren wèl lid te zijn. Hun namen luiden: C. van Eekeren (diaken en notabel), L. Eland, H.J. van Erkelens, A. Fuykschot, D. van Goos, L. van Gijn, M. de Haan, C. Knook Dz. (notabel), H. Knook (diaken), C.C. Kortenus (notabel), H. Littooy, D. van der Made Jz., C. van Opstal, H. van Osenbruggen, L.C. Punt (ouderling), D. Radewalt, Sm. Timmers, P. Versluys, J. Voogt; T. Kuijpers, J. Maclean, B.H. Ploeg, H.J. Schalekamp. Er is geen grond voor de veronderstelling dat dit 23-tal het ledenbestand van het conventikel vormde. Van de genoemden sluiten zich slechts de laatste vier personen bij de Afscheiding aan.
| |
2. Begin
Zoals we reeds zagen in hoofdstuk 2 - onder ‘Klundert’ - scheidden 28 november 1835, 14 volwassenen en 16 kinderen zich af van de Hervormde kerk. Op 31 december 1835 kwam ds. Gezelle Meerburg naar Klundert, institueerde de gemeente, preekte en doopte minstens één kind, namelijk dat van B.H. Ploeg.
| |
| |
Ds. A. Th. BeausarGa naar voetnoot6 (die over deze gebeurtenissen uitvoerig schreef aan het Departement Hervormde Eredienst), meldde onder meer: ‘Ploeg en Schalekamp zouden ouderlingen, Hendriks en Maclean diakenen en Kranenburg voorlezer en voorzanger moeten zijn’.Ga naar voetnoot7 Precieze gegevens aangaande de instituering zijn niet bewaard gebleven. Evenwel betwijfelen we de juistheid van deze mededeling van Beausar. Gedurende vele jaren is B.H. Ploeg inderdaad ouderling geweest, zoals we nader zullen zien; naast hem stond T. Kuijpers in hetzelfde ambt, maar deze scheidde zich eerst 23 januari 1836 af. H.J. Schalekamp was jarenlang de enige diaken.
Op laatstgenoemde datum brak een tweede groep, 14 personenen omvattende, met de Hervormde kerk.Ga naar voetnoot8
Eind 1836 wordt de afscheiding geregistreerd van:Ga naar voetnoot9
Adriana de Frel geboren Sulkers met haar kinderen: Alida, Jacob, Adriaan, Jacoba |
Maria. Maria, Neeltje Geertruij |
Baatje Hendriks |
Adriana de Lint |
Kaatje Vos |
Teuntje Vos |
En begin 1838 van:
In de brief die ds. Beausar, gedateerd 2 januari 1836 schrijft aan de minister van eredienst, vinden we het volgende.Ga naar voetnoot11
‘Eergisteren dan kwam alhier aan de afgezette predikant van Almkerk, de heer Meerburg, in den avond van den dag, na vooraf eenigen tijd op eene hofstede... buiten Klundert vertoefd te hebben. Tusschen negen en elf uren des avonds heeft hij eene zoogenaamde godsdienstige bijeenkomst gehouden ten huize van den kruidenier en schoenmaker Benjamin Hieronymus Ploeg, alhier woonachtig, en heeft onder anderen deszelfs kind gedoopt, alles in tegenwoordigheid der personen die zich van ons kerkbestuur verklaard hebben... af te scheiden. Verder heeft hij nachtverblijf gehouden ten huize van de broodbakker [Teunis] Kuijpers; maar nog niet voldaan,
| |
| |
heeft hij geoefend en wie weet wat al! - ten huize van de weduwe Littooy des anderen daags van acht tot elf uren voor den middag.
Dirk van der Made, assessor primus, nog het hoofd in de zoogenaamde oefening, welke alhier verscheidene malen per week op een labadistische wijze gehouden wordt, wordt alhier geacht de roervink van allen opstand tegen ons kerkbestuur en de weldadige pogingen onzes Konings te zijn, schoon hij zich bij onrust verborgen schijnt te houden. Ploeg, de eerstgenoemde, is gehuwd met een dochter van de derde genoemde, de weduwe Littooy, Van der Made's zuster en Kuijpers is zijn neef.Ga naar voetnoot12 Van der Made heeft ook alhier die oproerige libellen verspreid door daarvan een leesgezelschap te formeren en door eene vrouw daarvan boekverkoopster te doen zijn.Ga naar voetnoot13
Hiervoor wordt hij almede gehouden, zeg ik; want hij laat anderen werken; gelijk hij ook onder die doopplegtigheid op zijn huisorgeltje psalmen speelde en zong ten zijnen huize,Ga naar voetnoot14 terwijl zijn zoon en neef Van der Made, Joannes beide genaamd, gedurende dien tijd verscheidene malen in en uit hunne huizen, als gejaagd, hier en daar geloopen hebben als rapporteurs.’
Tot zover de brief van ds. Beausar. We merken op dat de mening van de schrijver over Dirk van der Made niet gunstig is. Reeds eerder had hij vermeld dat Van der Made ‘de oefenaar en opstoker, doch bang van aard, het geraden heeft gevonden om uit te strooijen dat hij het [aan de eerste groep Afgescheidenen] nog zoo afgeraden had’ met de Hervormde kerk te breken.Ga naar voetnoot15 Een overeenkomstig oordeel als dat van ds. Beausar, vinden we in een nog te noemen brief van B.H. Ploeg aan ds. Hel. de Cock. Velen te Klundert, die aanvankelijk zeer bezwaard waren over de gang van zaken in de Hervormde kerk, scheidden zich niet af; ook de in 1841 overleden Dirk van der Made niet.
| |
3. Vervolging
De vervolging door de overheid te Klundert is slechts incidenteel geweest; daarnaast moet worden gesproken van minachtingGa naar voetnoot16 en latente tegenwerking gedurende de beginjaren.
We noemen in de eerste plaats wat B.H. Ploeg wedervoer, nadat hij zich in november 1835 had afgescheiden. Ploeg werd desondanks aangeslagen in een
| |
| |
omslag, opgelegd door kerkvoogden en notabelen van de Hervormde gemeente, vanwege reparatiën aan het kerkgebouw uitgevoerd in 1836.Ga naar voetnoot17 Ploeg weigerde het bedrag - ƒ 2,50 - te voldoen, ook na een ‘veroordeling’ door het vredegerecht te Zevenbergen. Op 5 oktober werden door een deurwaarder huisraad en winkelgoederen opgeschreven en werd er een gerechtelijke bewaarder (garnisair) aangesteld die zijn intrek nam in het huis van Ploeg. De inlegering duurde tot 15 oktober, de dag van de openbare verkoping. Na afloop van de executie ontving Ploeg een rekening van ƒ 54,94.
In juni 1837 bezocht ds. Gezelle Meerburg de gemeente te Klundert.Ga naar voetnoot18 Verjaagd uit Willemstad, kwam hij aldaar aan in de vroege morgen van vrijdag 23 juni. Hij preekte die dag over Jesaja 40 vers 10: ‘Ziet, de Heere HEERE zal komen tegen de sterke, en Zijn arm zal heersen; ziet, Zijn loon is bij Hem, en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht’. Ook de daaropvolgende zondag, 25 juni, preekte hij te Klundert - driemaal - waarbij ook velen uit Willemstad en andere plaatsen tegenwoordig waren.Ga naar voetnoot19 Hoewel aangaande dit optreden door het classicaal bestuur van Breda een rapport werd gezonden aan de minister van eredienst,Ga naar voetnoot20 leidde het niet tot een proces voor de rechtbank te Breda.
Op 10 november 1839 preekte Gezelle Meerburg opnieuw te Klundert. We zullen in paragraaf 6 B.H. Ploeg hierover aan het woord laten, maar op deze plaats zij het volgende vermeld. Vóór laatstgenoemde datum had de kerkeraad, bestaande uit de ouderlingen B.H. Ploeg en T. Kuijpers, alsmede de diaken H.J. Schalekamp, zich enige malen tot de burgemeester gewend, maar deze weigerde de namen onder een request aan de Koning waarin erkenning werd gevraagd te legaliseren, zodat verzending onmogelijk was geweest. Door de Arrondissementsrechtbank te Breda wordt bij vonnis van 25 mei 1840, alleen Ploeg, bij wie aan huis de dienst geleid door Gezelle Meerburg was gehouden, veroordeeld. Na appel van de officier van justitie en na verwijzing door de Hoge Raad - bij arrest van 23 augustus - van de zaak naar het Provinciaal Gerechtshof van Noord-Brabant, werden de beklaagden - Gezelle Meerburg, Schalekamp, Ploeg, Kuijpers en voorlezer Boezel - op 11 november 1840 door laatstgenoemd college vrijgesproken. De procedure had derhalve ongeveer een jaar gevergd.
In de behandeling door het Provinciaal GerechtshofGa naar voetnoot21 neemt het proces-verbaal van de burgemeester een belangrijke plaats in.
| |
| |
Laatsgenoemde constateert, dat Gezelle Meerburg op zondag 10 november 1839 van 's morgens acht uur tot 's avonds half negen ten huize van B.H. Ploeg ‘in eene daar toe expresselijk ingerigte kamer, onderscheidene Godsdienstoefeningen heeft gehouden, waarbij op eenmaal zeker meerder als honderd personen bij elkander waren’. De veldwachter der gemeente heeft behalve leden van het gezin Ploeg de volgende personen gezien.
Afgescheidenen, leden van de gemeente te Klundert: Johanna Ardon (‘dienstbode bij Pieter Kuijk’); Albertus Boezel en zijn vrouw Gerdina Bogaerts; Jacobus de Bruijn en zijn vrouw Aplonia Cille; Maaike de Bruijn; G.F. Gezelle Meerburg; Jan Hendriks en zijn vrouw Clasina van Erkelens; Leendert Klein; Cornelis Kranenburg en zijn vrouw Louisa Maclean; Teunis Kuijpers en zijn vrouw Huibertje van der Made; Pietertje de Lint; Johannes Maclean; Elisabeth Romijn (‘dienstbode bij Sijke van der Made, weduwe Hendrik Littooy’); Hendrik Jacobus Schalekamp en zijn vrouw Maria Korteweg.
Niet-Afgescheidenen, wonende te Klundert: Anna Boot, weduwe Adriaan de Lint; weduwe Cornelis Dane; Govert van 't Geloof; weduwe Adriaan Groeneveld; Gerrit Grootenboer; Jannigje Lagendijk, weduwe Jan W. Klein; Lijntje Knook, vrouw van Leendert C. Punt; Hendrik Lips; Willem Mac Pherson; Dirk van der Made Jz; Sijke van der Made, weduwe Hendrik Littooy; Nicolaas Silvius en zijn vrouw Kaatje Vis; Pieter Versluijs.
Niet-ingezetenen (al dan niet afgescheiden); Cornelis Beeke; Pieter van Dommelen. Beiden: ‘werkende in de Meestoof alhier’.
Wonende te Zevenbergen: Bastiaan van Bezooijen; Gerrit van der Put; Adriana Sulkers, huisvrouw van Teunis de Frel (echtpaar woonde later wèl te Klundert).
Ten aanzien van deze lijst kan worden geconstateerd dat zij 38 namen omvat. Echter: slechts 19 aanwezigen waren lid van de Afgescheiden gemeente te Klundert, een critiek aantal dat, zoals we zullen zien, in het rechtsgeding voor het Provinciaal Gerechtshof van essentiële betekenis bleek. Genoemd college overwoog allereerst
‘... dat bij het Arrest van den Hoogen Raad der Nederlanden, waarbij de zaak aan dit Hof is verwezen, het vonnis van de arrondissements regtbank te Breda is vernietigd, uit hoofde dat uit de opgave der bewezene daadzaken in het vonnis niet blijkt dat de regtbank het punt heeft beslist of de beklaagden al dan niet de vergunning van de hooge regering tot het houden van godsdienstige vergaderingen hadden bekomen’.
Verder stelde het Hof vast dat bovenbedoelde vergunning inderdaad niet was verleend. Maar het kwam - na een eis van de advocaat-generaal tot het opleggen van een boete aan elk der beklaagden - evenwel tot een finale vrijspraak, namelijk op grond van het feit, dat niet meer dan twintig personen die één associatie vormden bijeen waren geweest, althans dat dit niet wettig kon worden bewezen. Vanwege het geheel eigene van de gevolgde gedachtengang, nemen we haar grotendeels over. We merken nog op dat de beklaagden werden verdedigd door de rooms-katholieke mr. Justinus Henricus Kivits, advocaat te 's-Hertogenbosch. Het Hof sprak het volgende uit.
‘Dat het almede... is gebleken dat de vier laatste beklaagden [Schalekamp, Ploeg, Kuijpers, Boezel] gewoon waren des Zondags godsdienstoeffeningen te houden...
| |
| |
doch dan gewoonlijk zonder den eersten beklaagde [Gezelle Meerburg] en met minder dan twintig personen.
Dat... is gebleken, dat de beklaagden tot het houden van voormelde godsdienstige vergaderingen geene toestemming van de Hooge regering hadden bekomen maar integendeel dat nog op den dag zeiven dier vergadering aan hen vanwege het plaatselijk bestuur was doen aanzeggen, dezelve niet te houden.
Dat intusschen uit de verklaringen der getuigen mede is gebleken, dat de toegang tot bedoelde vergadering niet slechts voor de zoogenaamde afgescheidene van de Hervormde Christelijke kerk, waartoe de beklaagden opgaven te behooren, maar voor een ieder die verlangen mogt dezelve bij te wonen, openstond, met dat gevolg dat een groot deel der vergaderden, zonder voorafgaande afspraak, enkel uit nieuwsgierigheid tegenwoordig waren, in dier voege dat slechts één der gehoorde getuigen heeft verklaard, dat, naar zijne overtuiging, onder de toen verzamelden, buiten de huisgenooten van den beklaagden Ploeg, er 21 of 22 personen tot de afgescheidene behoorende, aanwezig waren, terwijl één der getuigen er geene en de derde getuige er hoogstens 19 meenen te erkennen.
Dat het alzoo in facto niet wettig is bewezen dat in de hier bedoelde godsdienstige vereeniging meer dan twintig zoogenaamde afgescheidenen zouden zijn tegenwoordig geweest, en veel minder nog dat die zamenkomst zou hebben bestaan uit meer dan twintig personen tot eene vereeniging (association) behoorende, ten doel hebbende om zich op vooraf bepaalde dagen met Godsdienstige onderwerpen bezig te houden. Overwegende dat diensvolgens de beklaagden zich niet aan overtreding van art. 292 van het wetboek van StrafregtGa naar voetnoot22 hebben schuldig gemaakt. Gezien art. 219 van het wetboek van Strafvordering, spreekt de beklaagden vrij.’
Ons dunkt, dat, indien andere rechterlijke colleges - ook vóór november 1840 - een onderzoek zouden hebben verricht naar het hierboven omschreven al dan niet ‘behoren tot één associatie’, er minder Afgescheidenen zouden zijn veroordeeld wegens het leiden etc. van ‘ongeoorloofde godsdienstoefeningen’. Veelal bepaalde burgemeester of gerechtsdienaar zich in het proces-verbaal tot het opsommen van de namen der aanwezigen.
| |
4. Erkenning
Tengevolge van de vrijspraak door het Provinciaal Gerechtshof, in de vorige paragraaf genoemd, zijn de Afgescheidenen te Klundert blijkbaar tot het inzicht gekomen dat het indienen van een verzoek tot erkenning door de burgemeester niet meer zou (of kon) worden tegengehouden. Gedateerd 2 februari 1841 wordt een nieuw request aan de Koning gezonden.Ga naar voetnoot23
| |
| |
Als reglement wordt gekozen dat van de Afgescheiden gemeente te Utrecht,Ga naar voetnoot24 met enige wijzigingen op ondergeschikte punten. Volgens een verklaring van de burgemeester zal de openbare godsdienst worden uitgeoefend in
‘een gedeelte van een huizinge of gebouw, in eigendom toebehoorende aan B.H. Ploeg, staande in de Oostervoorstraat B nummer 106, belendende ten oosten de publieke straat, ten westen de botte kreek, ten zuiden een pakhuis van Hendrik Littooy en ten noorden gedachteGa naar voetnoot25 Ploeg...’.Ga naar voetnoot26
Van harte is de medewerking van de burgemeester bij het inzenden van het verzoekschrift niet gegaan. Gedateerd 5 maart 1841 schrijft deze aan de gouverneur van Noord-Brabant, dat nagenoeg alle adressanten
‘behooren tot de behoeftigste Klasse van Ingezetenen dezer Gemeente, zoodanig dat slechts zeven derzelven in den Personelen omslag zijn kunnen betrokken worden, en zulks te zamen maar voor ƒ 50,00 (op welke som één middelmatige Landbouwer wordt gebragt...)’.
B.H. Ploeg is de hoofdpersoon, aldus de burgemeester. Hij kan met zijn winkel en schoenmakerij ‘zoo veel niet meerGa naar voetnoot27 verdienen dat hij in staat is deszelfs talrijk huisgezin van het noodige onderhoud te voorzien...’. De burgemeester meent dat de groep der adressanten niet zal kunnen voldoen aan de vereiste verklaring inzake het zelve te zullen zorgen voor de behoefte hunner armen en adviseert derhalve tot afwijzing van het verzoek. De regering volgt het advies niet; de gemeente wordt bij koninklijk besluit van 23 juni 1841, no. 48 erkend.
De ondertekening van het request luidt als volgt.Ga naar voetnoot28
|
(een ‘n’ voor een naam betekent: niet eerder in dit of in hoofdstuk 2 genoemd.) |
|
|
|
Teunis Kuijpers, bakker, ouderling |
|
Benjamin Hieronymus Ploeg, winkelier en schoenmaker, ouderling |
|
Hendrik Jacobus Schalekamp, timmermansknecht (ook timmerman), diaken |
n |
Johanna Ardon, dienstbode |
|
Albertus Boezel, rondventer en zijn vrouw Gerdina Bogaerts |
|
Jacobus de Bruijn en zijn vrouw Aplonia Cille |
|
Maaike de Bruijn |
n |
Adriana Eland geb. SulkersGa naar voetnoot29 |
n |
weduwe C. van 't Geloof, geb. van Mourik |
|
Baatje Hendriks |
|
Jan Hendriks, arbeider en zijn vrouw Clasina van Erkelens |
|
Cornelia den Hollander, winkelierster |
|
Leendert Klein, timmermansknecht en zijn vrouw Heiltje Wilhelmina Korteweg |
|
Cornelis Kranenburg, schoenmaker en zijn vrouw Louisa Maclean |
| |
| |
|
Huibertje Kuijpers geb. van der Made (echtgenote van T. Kuijpers) |
|
Adriana de Lint |
|
Pietertje de Lint, naaister |
|
Johannes Maclean, kuiper |
|
Maria van der Made geb. Vos |
|
Huibertje Ploeg geb. Littooy (echtgenote van B.H. Ploeg) |
n |
A. Plugger |
|
Elisabeth Romijn, dienstbode |
|
Maria Schalekamp geb. Korteweg (echtgenote van H.J. Schalekamp) |
|
Teuntje Vos |
| |
5. Latere requesten
In 1849 heeft de gemeente te Klundert twee verzoekschriften aan de Koning gezonden, maar in de letterlijke zin van het woord nul op het request gekregen.
Het eerste verzoekschrift, gedateerd 29 januari 1849, behelsde de vraag - tezamen met Zevenbergen gedaan - om landstractement voor de 5 november 1848 bevestigde ds. Dirk Vliegenthart.Ga naar voetnoot30 De minister van eredienst schrijft in zijn afwijzende dispositie ‘waaromtrent zij meenen regt te hebben, als tegenwoordig behoorend tot de, bij de daarstelling der nieuwe Grondwet bestaande Godsdienstige gezindheden in het Koningrijk der Nederlanden’.Ga naar voetnoot31
Enige maanden later wendt de kerkeraad zich opnieuw tevergeefs tot de Koning. Gevraagd wordt een som van drieduizend gulden voor vergroting van het kerkgebouw.Ga naar voetnoot32 Wel wordt machtiging verleend ‘het kerkgebouw der gemeente geheel te vernieuwen en te vergrooten’.Ga naar voetnoot33
| |
6. Twee brieven van B.H. Ploeg aan ds. Hel. de Cock
Bij het ontbreken van essentiële archiefstukken van de onderhavige gemeente is het van belang dat een tweetal brieven van B.H. Ploeg aan Helenius de Cock, de zoon van Hendrik de Cock, is bewaard gebleven.Ga naar voetnoot34
De eerste brief, van 6 april 1852, bevat voor ons onderwerp weinig bijzonderheden.Ga naar voetnoot35 We behoeven slechts aandacht te vragen voor de volgende passage.
| |
| |
‘Ook bestaat er eene pleitrede uitgesproken door den advokaat Blussé voor den hoogen raad, getiteld: De onverbindbaarheid in regten van de tegenwoordige organisatie der Hervormde Kerk, gedrukt te Dordrecht bij Blussé 1845, prijs 40 Cents.’Ga naar voetnoot36
In dit pleidooi wordt een zaak behandeld tegen een lid van de Hervormde kerk te Zutphen. Deze was tot diaken benoemd, liet zich de benoeming niet welgevallen en werd daarop gedwongen tot betaling van ƒ 100. Blussé baseerde zich, pleitende voor bedoelde diaken, op de overtuiging dat het ‘Reglement voor de Hervormde Kerk in Nederland’ in 1816 ongrondwettig was ingevoerd.Ga naar voetnoot37
De tweede brief is van 30 april 1852. We vinden daarin, behalve enige niet-belangrijke gedeelten:
De voorgevallene zaken, ten gevolge van het schrijven door UEW. Godzaligen Vader, zoowel als het geschrift zelve, tegen die van Brouwer en Reddingius,Ga naar voetnoot38 baarden hier (zoo als dit het geval aller wegen was - zie slechts de brieven in, uit onderscheidene Provinciën onzes Vaderlands, waaronder er ook een gevonden word uit de Klundert van den Heer D. van der Made Jz. aan UEW. vader, en door ZEW. destijds uitgegeven) in de harten van al des Heeren volk blijdschap en verlevendiging, zoowel als verontwaardiging.'
Een intermezzo is hier noodzakelijk. Ploeg doelt op het geschrift H. de Cock, Overeenstemming van de geloovigen in Nederland, uitgedrukt in Brieven, uit onderscheidene provincien onzes Vaderlands en uit Oostvriesland..., Veendam 1834.Ga naar voetnoot39 In deze brochure vinden we op de bladzijden 15-21 een brief ‘Prov. Noord-Brabant den 4 Febr. 1834’. Door de Cock wordt de naam van de schrijver niet vermeld, maar door hem wordt de brief als volgt besloten ‘N.N. Een Heer uit de Prov. Noord-Braband’. Gezien het bovenstaande, was deze heer dus de reeds genoemde Dirk van der Made Jz. uit Klundert.Ga naar voetnoot40
Na nog enige opmerkingen te hebben gemaakt over de schorsing van H. de Cock gaat Ploeg als volgt verder.
| |
| |
‘Den 30 October 1835 beviel mijn vrouw.Ga naar voetnoot41 Sommige mijner vrienden en bloedverwanten vreesden en voorzagen, uit hoofde van de plechtigheid des doops, welke moest volgen, datgene, wat later geschiedde. Sommige hunner, ter voorkoming van het gevreesde, beproefden en stelden mij voor, dat ik den Predikant zou verzoeken, om de vragen voorkomende in het doopsformulier te veranderen, of de zinsnede (... de leer, die... in de christelijke kerk alhier geleerd wordt enz.) achter te laten, en alzoo de struikelblok weg te nemen, of, zoo als het spreekwoord zegt, mij over het paard te ligten.Ga naar voetnoot42 Een vriend uit AmsterdamGa naar voetnoot43 in de Klundert zijnde, beweerde mij, dat door die woorden in het doopsformulier “de leer, die in de christelijke kerk alhier geleerd wordt”, niet bedoeld wordt die leer, welke door den Leeraar wordt geleerd, en zoo even te voren was uitgesproken; maar die leer, welke in Oud en Nieuw Testament en in de Artikelen enz.Ga naar voetnoot44 begrepen is, en dat ik alzoo vrijmoedig op de vragen kon antwoorden.’
Een nader onderzoek leert Ploeg echter, dat deze redenering onjuist is.
‘Ik kon dan ook niet besluiten om mijn kind te laten doopen, te meer niet om dat het den Heere behaagd had, in den weg Zijner Voorzienigheid, na dat mijne vrouw vijf jaren lang gewacht had, nu eene weg te openen.Ga naar voetnoot45
Ik zal nu... de geschiedenis en toedracht der Afscheiding in deze Gemeente trachten te geven.
De uitwerking en gevolgen hiervan.
In opzicht op de vervolging van wegen het Herv. kerkbestuur dezer gemeente.
In opzicht van die van wegen onze burgerlijke plaatselijke regeering.
De uitwerking welke het een en ander had, en thans nog heeft, op het hart en gedrag van vele vrome kinderen Gods, in betrekking tot afscheiding en afgescheidenen, welke door de voorgevallene zaken (bovengenoemd) schenen verblijd, en verlevendigd te zijn geworden, in de hoop en het vooruitzicht op herstelling der zoo diep gezonkene Gereformeerde Kerk in ons Vaderland.Ga naar voetnoot46
Belangende de toedracht der Afscheiding opgesteld, en door elf ledematen, meest allen armen, met mij onderteekend,Ga naar voetnoot47 en aan de kerkeraad dezer gemeente ingediend. Deze acte was geheel in dien geest gesteld, zoo als zulks destijds algemeen geschiedde, uitgezonderd ééne zinsnede en zoo eene bepaling. Zij is de onderstreepte,Ga naar voetnoot48 in verband met hetgeen dezelve voorgaat, namelijk uit welken hoofde wij verklaren van nu aan, geen gemeenschap meer te kunnen uitoefenen enz. met de zoogenaamde Nederlandsche Hervormde Kerk, welke haar grondbeginsel, de Leer en Wetten onzer Vaderen heeft verworpen, tot dat dezelve terugkeerd tot den waren dienst van God, overeenkomstig Zijn Woord en de Leer onzer Gereformeerde Kerk. Een gelijkluidende acte werd den 23 Januarij 1836 door negen Ledematen onderteekend,Ga naar voetnoot49 en aan
| |
| |
genoemde Kerkeraad ingediend. Ziedaar de geschiedenis en de toedracht der Afscheiding. Belangende de uitwerking en gevolgen hiervan.
In opzicht op de vervolging van wegen het Hervormd kerkbestuur dezer gemeente, gaf aanleiding namelijk:Ga naar voetnoot50 Door heeren Kerkvoogden en Notabelen dezer gemeente werd voor het jaar 1836 eenen hoofdelijken omslag gemaakt, ter dekking van onkosten voor reparatiën aan het kerkgebouw enz. waarin ook ik (niettegenstaande ik bij schriftelijke Acte in dato 28 november 1835 overeenkomstig Art. 2 van het algemeen Reglement was afgescheiden, en dientengevolge mijn lidmaatschap aldaar had opgehouden te bestaan) werd aangeslagen in de classe van ƒ 2,50. Toen deze briefjes door den koster wierden rondgebragt, en mij ook het mijne wierd aangeboden, weigerde ik dit te ontvangen, op grond dat deze omslag gemaakt was, en zoo ook dit briefje, over het jaar 1836 en zich tevens grondde op mijn lidmaatschap ... Ik zeide hem,Ga naar voetnoot51 dat indien Heeren kerkvoogden behoefte hadden aan ƒ 2,50 ik hen die wel wilde prezent geven, doch dat ik geen kerkelijke belasting kon wettigen op mijn persoon, voor hunne gemeente, welke zich grondde op mijn lidmaatschap.’
De afloop van deze verwikkelingen hebben wij reeds in paragraaf 3 van dit hoofdstuk vermeld: enige goederen van Ploeg werden op 15 oktober 1836 bij executie verkocht. De briefschrijver vervolgt met iets te vermelden over de houding van de plaatselijke overheid.
‘Van tijd tot tijd kwam Ds. Meerburg prediken en bediende de Sacramenten, dan in deze, dan in geene woning of partikulier huis, hetzij des daags, des avonds of des nachts, voor mindere of meerdere toehoorders, zonder dat er vervolging op volgde; wel werd Ds. Meerburg geplaagd met een Reispas op het Raadhuis te moeten vertoonen of afgeven, en hij waar ZEW. logeerde, moest er aan de Burgemeester kennis van geven.
Eindelijk wierd een gedeelte van mijn huis (of eene woning vast naast de mijne, welke vroeger door mij was aangekocht voor Winkelhuis) gekocht, en ingericht voor Kerkgebouw, teneinde aldaar te vergaderen, en hetzelve ingevolge Koninklijk besluit van 5 Julij 1836Ga naar voetnoot52 in navolging van Amsterdam, Groningen en Utrecht, te kunnen opgeven als kerkgebouw, ten einde om als eene Christelijke Afgescheidene gereformeerde gemeente... erkend te worden in de Burgerlijke Maatschappij.
Dan volgt het relaas van de weigering van de burgemeester tot legalisatie, over het preken van Gezelle Meerburg op 10 november 1839 en over het proces-verbaal naar aanleiding van deze godsdienstoefening opgemaakt (paragraaf 3). Op 31 januari 1840 moesten de beklaagden verschijnen voor de arrondissementsrechtbank te Breda
‘teneinde (zoo als het in de dagvaarding is uitgedrukt) inlichtingen te geven, omtrent de vermoedens welke tegen hen bestaan: als zouden zich hebben schuldig gemaakt aan het houden van eene ongeoorloofde Godsdienstige bijeenkomst, op den 10 Nov. Jl. te Klundert.Ga naar voetnoot53 Wij, behalve Ds. Meerburg verschenen op den bepaalden dag en uur, en gaven de gevraagde inlichtingen schriftelijk - hetwelk de Regter wel wat vreemd noemde, doch nam dezelve aan - met het doel om op de daarin gelegde
| |
| |
gronden onze zaak zelve voor den regtbank te bepleiten; deze inlichtingen luiden als volgt.
Onze roeping (volgens den inhoud van onze dagvaarding) is om inlichting te geven omtrent de vermoedens welke tegen ons bestaan, als zouden wij ons hebben schuldig gemaakt aan het houden van eene ongeoorloofde Godsdienstige bijeenkomst.
Wij hebben deze vermoedens tweezins te beantwoorden. Eerst bekennend en ten tweede ontkennend. En hierin zal dan ook deze verlangde inlichting begrepen zijn. Bekennend. Wij hebben Godsdienst gehouden ook op den 10 Nov. Jl.
Ontkennend. Die Godsdienstige bijeenkomst was niet ongeoorloofd en wel om de volgende redenen. Voor eerst: Gods Woord, hetwelk wij als onzen eenigen regel van geloof en wandel erkennen, gebied het ons, en daarom mogen wij zulks niet nalaten. Ten tweede: wij hebben er ook vrijheid toe uit onze landswetten. Art. 190 der grondwet waarborgt ons met alle Godsdienstige gezindheden in Nederland deze vrijheid.Ga naar voetnoot54
Men heeft vroeger wel gedrukt (ten onze opzichte) op het woord bestaande,Ga naar voetnoot55 doch ook deze zwarigheid is weggenomen, door de erkenning van onze geloofsgenoten, als te Utrecht, Amsterdam en Groningen. Wij behooren tot hen, van welke het adres in Maart 1836 is uitgegaan,Ga naar voetnoot56 welke zich (volgens het antwoord van Z.M. onzen geëerbiedigden Koning in deszelfs besluit van den 5 Julij 1836 in antwoord op eerstgenoemd) noemde, afgevaardigden van zijne Geloofsgenoten, in de onderscheidene Provinciën onzes Vaderlands.
Onder deze was ook onze Provincie. Ook opzigtelijk ons, heeft Z.M. onzen geëerbiedigden Koning verklaard, dat in onze leerstellingen niets gevonden wordt, dat de publieke orde en rust zoude kunnen storen, of met de goede zeden strijden. De zwarigheid welke er toen echter voor Z.M. overbleef, is door onze Geloofsgenooten (door het voldoen aan Letter a in deszelfs besluitGa naar voetnoot57) geheel weggenomen, en zij gevolgelijk erkend als eene Christelijke Afgescheidene Gemeente. En dit vordert Z.M. ook van ons. En waren wij hierin onwillig, dan zoude het woord ongeoorloofd eenigsints op onze Godsdienstige tesamenkomst kunnen passen; doch wij willen ook met alle bereidvaardigheid daaraan voldoen. Ons adres en Reglement is reeds lang in gereedheid. Op verschillende tijden hebben wij onzen Burgemeester verzocht het te willen legalizeeren; doch onze Burgemeester weigert ons dit, zeggende aan ons, er zich geenszins toe verplicht te vinden, of zijn Ed. zou er eerst door de hooge regeering toe moeten worden verplicht. Deze weg wordt ons dus afgesneden door het niet te willen Legalizeeren van ons Adres aan Z.M., waarin wij hetzelfde verklaren, wat onze nu reeds erkende geloofsgenooten verklaard hebben... Doch wij konden en mogten even zoo min als deze erkenden vóór hunne erkenning, niet ophouden den Heere te dienen naar Zijn Woord op den door Hem daartoe zelf afgezonderde en bepaalden dag. De aanklacht of vermoedens zijn dus zeer ongegrond en onbillijk. Meer dan vier achtereenvolgende jaren hielden wij deze bijeenkomsten; dan met onzen Leeraar, en dan zonder. De rust werd echter gedurende al dien tijd nooit gestoord.
| |
| |
(was get.) B.H Ploeg} ouderlingen
T. Kuijpers} ouderlingen
H.J. Schalekamp, diaken
A. Boezel, voorlezer
... Den 25 April 1840 ontvingen wij eene dagvaarding om op den 18 Mei 1840 voor de regtbank te Breda te verschijnen. Wij verschenen alle (behalve Do. Meerburg, welke een brief aan den president der regtbank schreef)... Na het verhoor der getuigen, welke in groot getal, meest alle uit onafgescheidene vromen bestaande) wierd het onze beurt en wel in de eerste plaats de mijne, en ik begon op de (in de schriftelijke gegeven inlichtingen) gelegde gronden breeder onze zaak te verdedigen. Na dat wij allen gehoord waren, nam de Officier van Justitie het woord, en besloot eindelijk met de heeren Regters te wijzen, niet op de grondwet, en de daar op gebouwde wetgeving, neen, maar op de Leer van het hooge Gerechtshof, even als of die Heeren, inplaats van de wet, de leer van het hooge Gerechtshof hadden bezworen te zullen handhaven.’
De verdere gang van zaken, resulterend in de finale vrijspraak door het Provinciaal Gerechtshof van Noord-Brabant in november 1840 noemden we al in paragraaf 3.
Het laatste gedeelte van de brief van Ploeg behandelt de ontwikkeling ten aanzien van de Afscheiding te Klundert. De schrijver is niet geheel tevreden over de houding van sommige Afgescheidenen, onder wie niet met name genoemde predikanten. Men bedenke echter dat hij schrijft over de gang van zaken ter plaatse, waar, van een betrekkelijk groot conventikel, zich slechts weinig ‘vromen’ afscheidden. Zijn woorden zijn zodanig karakteristiek dat we deze, voor zover nodig, letterlijk weergeven.
Door het optreden van de predikanten De Cock en Scholte ‘wierden de vrome kinderen Gods, zoo als gezegd is, verblijd en verlevendigd’, aldus Ploeg.
‘Doch door de daarop volgende vervolging, en de door uitwerping in beginsel bewerkte en zoo daargestelde Afscheiding wierden zij afgeschrikt. Door de vervolging van wegen de Kerkvoogden wierd er, als men zegt, een brandmerk op Afscheiding en Afgescheidenen gedrukt, inzonderheid op mij. Stijfhoofdigheid - zoo sprak men - was oorzaak van het schandaal.Ga naar voetnoot58 En dat was niet alleen de taal der openbare vijanden, neen, maar ook van de vromen.
En na de oproeping van zoo vele vromen als getuigen voor de Regtbank, was men huiverig voor het bijwonen der prediking.
Men wierd door dit gebeurde afgeschrikt, en zoo bereikten de vijanden voor zoo ver, hun oogmerk. Verachting wierd het deel der getrouwe getuigen, en in plaats van lof, begon men hun, al spoedig daarna, te beschuldigen als trouwelooze verlaters, en overgevers van kerken, kerkelijke en armen goederen.
Spraken de Afgescheidenen met hunne nog niet afgescheidene Broeders en Zusters om zich... bij de Gemeente te voegen (want wij meenden in den beginne, al wat vroom was zou zulks doen - er was toch zoo menigmaal en aanhoudend in het verborgen en in de bijeenkomsten der vromen ernstig gebeden, de Heere mogt eens alomme mannen verwekken en aangorden, welke zich de zake Gods der diep gezonkene Kerk in ons Vaderland mogten ter harte nemen. En er klommen daartoe ook dankgebeden op, tot den Troon, wegens - zoo als men het destijds meende - de gebedsverhooring...) het antwoord was: Ik heb er geen licht in, de Heere zelf zal er
| |
| |
mij eerst moeten overbrengen. Doch spraken deze Broeders of Zusters met dezulke, die tot de Afscheiding overhelden, en zich bij de gemeente wilde aansluiten..., dan zeide men, ja, het zal er heen moeten; maar wacht nog wat, dan doen wij het te zamen, en kon dat dan niet terug houden, dan deed men de zoodanige hun ongenoegen hooren, en soms ook wel gevoelig ondervinden. Predikte deze of geene Afgescheidene Leeraar, en bragt ZEW. (zoo als dat in den beginnen nog al in gevolge 2 Timotheus 4 vers 1, 2 plaats had) de goddeloosheden van en in het Hervormd kerkgenootschap gekenmerkt, onder de aandacht, en stelde hij die zoo in het helder daglicht, achtervolgd met het Woord des Heeren Jesaja 52 vers 11, 12, 2 Corinthiërs 6 vers 14-17, daarom gaat uit het midden van haar, en scheidt U af, geloofsbelijdenis Art. 28,Ga naar voetnoot59 zegt de Heere - het beviel niet in gevolge 2 Timotheus 4 vers 3, 4. Of predikte hij bijvoorbeeld uit Psalm 45 vers 15: Hoor, ο dochter, en zie, en neig uw oor; en vergeet uw volk en uws vaders huis, dan was het “als dat zoo weer gebeurd, dan wil ik hem niet meer komen hooren”.’
Nadat Ploeg heeft betoogd dat vele ‘vromen’ in de prediking slechts wilden horen van de val van de mens in Adam en van de verlossing in Christus, schrijft hij:
‘Met andere woorden: Alleen de orde des heils, zoo als die in de Catechismus voorkomt, theoretisch voorgesteld, en zoo in die betrekkelijkheid, eene ernstige toepassing, en niets meer. En onder deze indrukken verkeerden toen en verkeerden thans, ten minste hier in deze streek de Afgescheidenen en hunne predikanten, en worden daardoor geleid tot zwijgen over het aangestipte, en tot eene zeer betrekkelijke prediking. En wat daarvan de vrucht en uitwerking is, en noodzakelijk moeten zijn, zal ik tenslotte laten volgen.
De vromen blijven dus rustig (want zoo wil men het) in het Hervormd Kerkgenootschap, als ledematen in en met de gemeente aan deze plaats vereenigd. Velen hooren getrouw de prediking of leugenleer. Onbekeerden worden door der zoodanigen voorbeeld verleid, en de vijanden wijzen op de zoodanigen om meer en meer ter navolging te kunnen verstrekken. Vromen laten hunne kinderen tegen 1 Timotheus 6 vers 3-5 door zulke Leeraars onderwijzen...
De vromen stierven en sterven van tijd tot tijd weg, en het opkomend geslacht wierd en wordt zoo, door de verregaanste ontrouw der Ouders middelijkerwijs bedorven. En zoo is en komt Gods oordeel over land en kerk, en God geeft (in zijn regtvaardig oordeel) naar 2 Thessalonicensen 2 vers 10, 11: Doordat zij de liefde der waarheid niet aangenomen en hebben, om zalig te worden, en daarom zal haar God zenden eene kracht der dwalingen, opdat zij naar 2 Petrus 2 vers 1, 2 de leugen zouden gelooven, welk oordeel nu al reeds in velen openbaar is - en zoo voortgaande gewisselijk ook over het navolgend geslacht komen zal.’
| |
7. Afgescheidenen te Klundert in de jaren 1850 tot 1862
In deze paragraaf vermelden we de gegevens aangaande de Afgescheidenen, zoals deze worden gevonden in het Bevolkingsregister Klundert over de jaren 1850-1862.Ga naar voetnoot60 Bij gebrek aan kerkelijke leden-administratie moet deze documentatie, voor ons doel van grote waarde worden geacht.
Zouden alle genoemde personen tegelijk lid van de Afgescheiden gemeente zijn geweest, dan zou dit inhouden dat zij in genoemd tijdvak circa 105 zielen omvatte.
| |
| |
Volgens bijlage II telde de gemeente van 1856 tot 1860 constant 62 leden en van 1861 tot 1874 (eveneens constant) 100 zielen; wij menen echter dat deze opgaven onnauwkeurigheden vertonen.
In 1854 (12 april) lijdt de gemeente een gevoelig verlies, zoals we zullen aangeven: vijf gezinnen omvattende ongeveer 26 personen emigreren naar Holland, Michigan. Het aantal zielen moet daardoor zijn teruggelopen tot circa 105 - 26 = 79.
Men bedenke echter dat er in de jaren 1850-1862 ook personen tot de gemeente zullen hebben behoord, die niet woonden op het territoir van Klundert. Onze conclusie mag wel zijn, dat de Afgescheiden gemeente aldaar in de jaren 1850-1862 een kleine honderd zielen heeft geteld.Ga naar voetnoot61
(1845 Willemstad) = in 1845 te Willemstad geboren (indien geen plaatsnaam vermeld: geboren te Klundert) |
A |
= |
wijk A |
B |
= |
wijk B |
C |
= |
wijk C |
Bu |
= |
Buitendijk |
Ka |
= |
Kaai |
Ke |
= |
Kerkring |
Oa |
= |
Oosterachterstraat (thans Oosterstraat) |
Ov |
= |
Oostervoorstraat (thans Molenstraat) |
S |
= |
Stadhuisring |
W |
= |
Westervoorstraat |
W, A 84 |
Tanneke Bax (1817), zonder beroep |
Ke, B 135 |
Adrianus de Bie (1845 Willemstad) - woont bij gezin L. Klein |
Ov, B 187b |
Albertus Boezel (1806 IJsselmonde), winkelier en Gerdina Bogaerts (1802 Zevenbergen), met 1 kind - gezin in 1854 naar Holland, Michigan |
Ov, B 179 |
Jacomina Brandt (1815 Dordrecht), naaister, met 5 kinderen - weduwe Johannes M. van der Made |
S, A 36 |
Jacobus de Bruijn (1794), arbeider en Aplonia Cille (1789), met 3 kinderen |
S, A 41 |
Maaike de Bruijn (1801), werkster, met 1 kind Teuntje de Bruijn (1833), naaister |
S, A 37 |
Cornelis Eland (1813 Zevenbergen), pakkendrager en Hendrika Grootenboer (1818) |
Bu, C 228 |
Arie de Frel (1819 Standdaarbuiten), arbeider en Teuntje van den Andel (1815), met 5 kinderen |
? |
Cornelis de Frel (1821 Zevenbergen), arbeider en Johanna Ploeg (1821), met 2 kinderen - gezin in 1854 naar Holland, Michigan |
Oa, B 154 |
Teunis de Frel (1791 Standdaarbuiten), arbeider en Adriana Sulkers (1793), met 6 kinderen - gezin in 1854 naar Holland, Michigan met 5 kinderen |
| |
| |
Ov, B 177a |
Cornelis Izak Hendriks (1825), kleermaker en Carolina Vogel (1835 Zevenbergen), met 2 kinderen |
Ov, B 177a |
Jan Hendriks (1782), arbeider en Clasina van Erkelens (1783), met 2 kinderen |
Ka, A 66 |
Cornelis den Hollander (1819), metselaarsknecht en Teuntje de Bruijn (1816), met 6 kinderen |
W, A 73 |
Cornelia den Hollander (1794 Fijnaart), winkelierster |
Oa, B 152 |
Cornelis Huijsers (1825), timmerman, met 1 kind - gehuwd met P.C. van Drimmelen, Ned. Herv.; 4 kinderen, idem |
Ke, B 135 |
Leendert Klein (1811), timmermansknechtGa naar voetnoot62 en Heiltje Wilhelmina Korteweg (1809 Fijnaart), met 5 kinderen - gezin in 1854 naar Holland, Michigan |
? |
Kornelia Pieternella Knook (1826), zonder beroep, met 1 kind: Dirk Vliegenthart (1856)Ga naar voetnoot63 |
Ov, B 185 |
Krina de Korte (1827 Zevenbergen), dienstbode |
Ka, A 65 |
Teunis Kuijpers (1794 Fijnaart), bakker en Huibertje van der Made (1792), met 4 kinderen |
Ov, B 107a |
Pietertje de Lint (1798), boekverkoopster |
Ke, B 148 |
Jan Lukas (1781), winkelier |
Ke, B 150 |
Johannes Maclean (1803), kuiper en Pieternella van Dis (1812 Made), met 5 kinderen |
Ov, B 107 |
Benjamin Hieronymus Ploeg (1794 Vught), winkelier en Huibertje Littooy (1792), met 4 kinderenGa naar voetnoot64 - gezin in 1854 naar Holland, Michigan met 3 kinderen |
Ov, B 179 |
Elisabeth Romijn (1800 Willemstad), zonder beroep - hetzelfde adres als Jacomina Brandt |
Ov, B 186 |
Hendrik Jacobus Schalekamp (1802 Dordrecht), slijter in dranken en Maria Korteweg (1805 Zevenbergen), met 6 kinderen |
? |
Ingenus Diederik Schalekamp (1830), timmerman, met 2 kinderen - gehuwd met H.C. van Gijn, Ned. Herv. |
? |
Jacob Cornelis Schalekamp (1832), timmerman |
? |
Maria Vos (1794 Made) - gehuwd met A.D. van der Made, schipper, Ned. Herv. |
Bu, C 227 |
Willem Wensenburg (1802 Willemstad), landbouwer, met 1 kind - gehuwd met E. van Bezooijen, Ned. Herv. |
|
-
voetnoot1
-
Van der Aa VI, 495-498. De Kok, Nederland op de breuklijn 438 geeft voor Klundert 1849: 77 Afgescheidenen (Gereformeerden).
-
voetnoot2
- A.T. Beausar, Hervormd predikant te Klundert; Bos III, 15.
-
voetnoot5
- Van deze zes personen vinden we na 1834 slechts De Bruijn onder de Afgescheidenen.
-
voetnoot6
- In de laatste jaren van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw stonden te Klundert als Hervormd predikant: H.S. van Rijsoort Lulius (van 1793 tot zijn emeritaat 1826); Abraham Theodorus Beausar (1826 tot zijn overlijden 29 okt. 1836); Th. van Spall (1838 tot zijn emeritaat 1860).
-
voetnoot8
- Hun namen (behalve die der kinderen) en beroepen vinden we in hoofdstuk 2 onder ‘Klundert’.
-
voetnoot9
- Notulen Herv. kerkeraad 22 dec. 1836, art. 4.
-
voetnoot10
- Idem 17 jan. 1838, art. 3. Verder vinden we in de Herv. notulen geen vermelding(en) van afscheiding. Opgemerkt dient echter dat het desbetreffende notulenboek tengevolge van de watersnood 1953 een aantal onleesbare bladzijden bevat. Een gelukkige omstandigheid is dat zowel een request van 1841 als het Bevolkingsregister 1850-1862 een groot aantal namen etc. van Afgescheidenen bevat.
-
voetnoot11
- De brief is gepubliceerd in Bos III, 13-14. Vanwege de belangrijkheid van zijn inhoud, bestaande onder meer in enige typeringen, geven ook wij hem grotendeels weer.
-
voetnoot12
- De familie-banden waren als volgt. B.H. Ploeg was gehuwd met Huibertje Littooy, een dochter van de weduwe Sijke Littooy-van der Made (1769-1845). De laatste was een zuster van Dirk van der Made Jz. (de eerste assessor). Teunis Kuijpers was gehuwd met Huibertje van der Made, dochter van een broer van Dirk van der Made Jz. - de beide “Huibertjes” waren vernoemd naar diens moeder Huibertje Soetens (gehuwd met Jan van der Made Dz.). Men zie R.A. Burgers, “Van der Made-Klundert” in De Brabantse Leeuw 26 (1977) 41-51.
-
voetnoot13
- Reeds eerder was hiervan sprake geweest. Mede door toedoen van D. van der Made Jz. was onder meer het pamflet van ds. D. Molenaar, Adres aan alle mijne Hervormde geloofsgenooten, Amsterdam 1827, te Klundert “in grooten getale” verspreid; vergelijk Bos I, 114. Niet duidelijk is wie de “boekverkoopster” is geweest. Eén van de eerste Afgescheidenen, Neeltje Legrand wordt “prenten- en pettenverkoopster” genoemd (hoofdstuk 2); circa 1850 is de afgescheiden Pietertje de Lint “boekverkoopster” (Bevolking Klundert 1850-1862).
-
voetnoot14
- De bedoeling zou kúnnen zijn geweest, te laten zien dat hij bij de plechtigheid niet tegenwoordig was, maar in eigen woning verbleef.
-
voetnoot16
- Zoals blijkt uit de genoemde brieven van ds. Beausar.
-
voetnoot17
- ZESDE DEEL 136-137; Schat in aarden vaten V, 165 (er staat abusievelijk B.J. Ploeg).
-
voetnoot18
- Men zie ook de hoofdstukken ‘Zevenbergen’ en ‘Willemstad’.
-
voetnoot21
- RA Den Bosch, Archief Provinciaal Gerechtshof van Noord-Brabant, inv. no. 2 (Criminele arresten 1840) no. 225 van de rol, 4 en 11 nov. 1840. Het vonnis van de rechtbank te Breda is verloren gegaan, alsmede de daarbij behorende bescheiden. Het nog te noemen proces-verbaal van de burgemeester van Klundert (14 nov. 1839) wordt - in copie - bewaard: StrA Zevenbergen, GA Klundert, inv. no. 10/76 ‘Verbaal van de Verhandelingen van B. en W.’ 1839, folio 98-99
-
voetnoot22
- Artikel 292 van het Wetboek van strafrecht (Code Pénal) luidde: “Alle genootschap [association]... dat zonder daartoe verleende magt opgerigt zal zijn... zal ontbonden worden. De hoofden, bestuurders of bewindvoerders van dat genootschap zullen bovendien met eene geldboete van zestien tot tweehonderd franken gestraft worden”. De aard van de hier bedoelde “association” werd omschreven in artikel 291: een “genootschap (of gezelschap) van meer dan twintig personen, met oogmerk om dagelijks of op zekere bepaalde dagen bijeen te komen, ten einde zich met voorwerpen van godsdienst, letterkunde of andere zaken bezig te houden...”.
-
voetnoot26
- De bebouwing van het hier omschreven gedeelte van de westelijke zijde van de Oostervoorstraat (nu: Molenstraat) is na de handelingen in de oorlog 1940-1945, verdwenen.
-
voetnoot27
- Wellicht is bedoeld “langer” - dit tengevolge van vermindering van klandizie.
-
voetnoot28
- In de verklaring van de burgemeester inzake het gebouw vermeldt hij bij sommige ondertekenaars het beroep.
-
voetnoot30
- Dirk Vliegenthart werd 29 maart 1813 te Hendrik Ido Ambacht geboren en overleed te Zevenbergen 9 nov. 1874. Predikant te Zevenbergen, Klundert en Willemstad (tot aan de ontbinding dezer gemeente) 5 nov. 1848. Gehuwd met Cornelia P. Knook die hem met hun enige zoon overleefde.
-
voetnoot34
- Beide brieven werden geschreven in april 1852, naar aanleiding van een in het weekblad De Stem gedane oproep door Hel. de Cock inzake gegevens omtrent de Afscheiding (speciaal aangaande het optreden van diens vader in de beginjaren). Zij worden bewaard GA Rotterdam, Familiearchief De Cock, inv. no. 56.
-
voetnoot35
- De schrijver somt een aantal feiten op die we ook vermeld vinden in onder meer Officiëele stukken.
-
voetnoot36
- De titel van deze pleitrede is correct weergegeven; de schrijver: mr. Pierre Louis François Blussé; uitgegeven: Dordrecht, Blussé en Van Braam 1845. Het pleidooi werd 20 nov. 1845 uitgesproken.
-
voetnoot38
- L. Meijer Brouwer, Noodige waarschuwing en heilzame raad aan mijne gemeente, Groningen 1833 en G. Benthem Reddingius, Brieven over de tegenwoordige verdeeldheden en bewegingen in de Hervormde Kerk, Groningen 1833, H. de Cock schreef tegen deze geschriften Verdediging van de ware Gereformeerde leer en van de ware Gereformeerden, bestreden en ten toon gesteld door twee zoogenaamde Gereformeerde Leeraars, of de Schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door H. de Cock, Groningen 1833. Men zie voor laatstgenoemd geschrift (tekst en inleiding etc. door M. Drayer): De Cock, Verzamelde Geschriften I, 63-110.
-
voetnoot39
- Tekst en inleiding etc. door D. Deddens in De Cock, Verzamelde Geschriften I, 381-428.
-
voetnoot40
- Toen in 1983 door de bewerker, prof. drs. D. Deddens (zie vorige noot), aan schrijver dezes werd gevraagd van wie de onderhavige brief was, moest hij het antwoord schuldig blijven. Door het onderzoek aangaande de Afscheiding in Noord-Brabant is de naam van de afzender aan het licht gekomen.
-
voetnoot41
- GA Klundert, geboorte Benjamin Hieronymus Ploeg.
-
voetnoot42
- Naar wij menen gebruikt de schrijver deze uitdrukking in verkeerde zin.
-
voetnoot43
- Niet duidelijk is wie wordt bedoeld; wellicht iemand behorende tot de Amsterdamse Réveil-kring.
-
voetnoot44
- Bedoeld zal zijn: in de Drie formulieren van enigheid.
-
voetnoot45
- Tussen 1830 (Johannes) en 1835 (Benjamin H.) was er geen geboorte uit het huwelijk Ploeg-Littooy. Onder “nu eene weg te openen” dient te worden verstaan: er zijn nu afgescheiden predikanten die het kind kunnen dopen.
-
voetnoot46
- Deze lange zin loopt niet, tenzij zij wordt gelezen als opschrift van het volgende.
-
voetnoot47
- In hoofdstuk 2 vonden we: veertien volwassenen, van wie één geen lidmaat en twee volwassenen (echtgenoten) die later tekenden.
-
voetnoot49
- Volgens hoofdstuk 2: zeven volwassenen. Vermoedelijk zijn door Ploeg de vrouwen Kranenburg en Schalekamp bij deze tweede groep gerekend en niet bij de eerste (vgl. noot 47).
-
voetnoot52
- Dit K.B. bevatte voorwaarden, waaronder een Afgescheiden gemeente zou kunnen worden erkend; EERSTE DEEL 402-404.
-
voetnoot53
- Deze formulering wijst er niet op dat de rechtbank het proces met veel enthousiasme heeft aangevat.
-
voetnoot54
- Grondwet 1815, art. 190: “De volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen wordt aan elk gewaarborgd”.
-
voetnoot55
- Het woord bestaande wordt genoemd in art. 191 van de Grondwet 1815, dat aldus luidt: “Aan alle godsdienstige gezindheden in het Koningrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend”. Ploeg tikt in de volgende regels de spijker op de kop als hij zegt dat door de erkenning van Afgescheiden gemeenten, zijn gezindheid in ieder geval is gaan behoren tot de bestaande godsdienstige richtingen.
-
voetnoot56
-
Handelingen en Verslagen 28-29. Het request werd uitgegeven onder de titel Adres ingediend aan Z.M. den Koning..., Amsterdam 1836. Men zie ook J. Bosch, Om waarheid en recht, Kampen 1933, 98-102.
-
voetnoot58
- Namelijk de executie van bezittingen van Ploeg.
-
voetnoot59
- Het opschrift boven artikel 28 van de (Nederlandse) Belijdenis des geloofs luidt als volgt: “Dat een iegelijk schuldig is zich bij de ware kerk te voegen”.
-
voetnoot60
- Het register is onzes inziens zeer nauwkeurig bijgehouden.
-
voetnoot61
- In noot 1 vermelden we voor 1849 in de burgerlijke gemeente Klundert: 77 Afgescheidenen.
-
voetnoot62
- Tekende met personen uit verschillende plaatsen in 1835 een Acte van afscheiding; DERDE DEEL 64.
-
voetnoot63
- Merkwaardig is dat de man en vader, ds. Dirk Vliegenthart niet voorkomt in het register.
-
voetnoot64
- De in 1794 te Vught geboren Benjamin H. Ploeg was de zoon van Hendrik Ploeg en Johanna Boon. Het paar Ploeg-Littooy huwde te Klundert 22 juli 1820. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren: Johanna (1821), huwt in 1851 de genoemde Cornelis de Frel; Sija/Seijke (1823), naaister; Hendrik (1825), overlijdt in 1845; Hendrika (1827), naaister; Johannes (1830), kleermakersknecht, overlijdt in 1850; Benjamin Hieronymus (1835), kleermakersleerling. Sija (Seijke), Hendrika en Benjamin H. (Jr.) emigreren in 1854 met hun ouders: ook Johanna de Frel-Ploeg emigreert met man en twee kinderen - zoals we zagen.
|