De Afscheiding van 1834. Deel 8. Provincie Noord-Brabant
(1988)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Hoofdstuk 1
| |
1. Classis BredaGa naar voetnoot2In 1824 rapporteert ds. P.J. van der Grient te Moerdijk aan het classicaal bestuur dat er in zijn gemeente oefeningen worden gehouden ‘zonder zijne toestemming en de ongenoegens, die hij daardoor ondervond - verzoekende hierin de goede diensten des Bestuurs’. Besloten wordt, dat ds. H. Wessels te Terheijden, scriba van het bestuur ‘provisioneel, qua particulier Predikant, den persoon, welke die oefening bestuurt, zal spreken, en pogen, hem dezelve te doen staken ...’.Ga naar voetnoot3 Aangezien verder aangaande deze zaak niets wordt vermeld, mogen we aannemen, dat men met bedoelde oefeningen is opgehouden. Ingrijpender zijn de gebeurtenissen te Klundert. In 1824 komt het voor dat bij oefeningen de klok wordt geluid. Het classicaal bestuur maant de kerkeraad te zorgen dat, als er iets gebeurt in strijd met de synodale wetten en reglementen, dit tegen te gaan.Ga naar voetnoot4 Tot goed begrip van deze zaak diene dat de bejaarde predikant H.S. van Rijsoort Lulius - hij werd in 1754 geboren en stond te Klundert van 1793 tot aan zijn emeritaat 1 juli 1826Ga naar voetnoot5 - niet meer in staat was elke zondag tweemaal te preken. Dat deze oefeningen een legaal karakter droegen, blijkt uit het verzoek door de kerkvoogden enige maanden later gedaan, namelijk bij de aanvang ‘zoowel van de dag- als de avondgodsdienstoefeningen, welke door den gewonen oefeninghouder gehouden worden, alleenlijk met de kleine klok’ te mögen luiden. In principe wordt dit door het classicaal bestuur toegestaan; maar slechts na de | |
[pagina 27]
| |
middag ‘indien door den gewonen oefeninghouder, bij absentie of indispositie van den Predikant, oefening gehouden wordt.’Ga naar voetnoot6 Ruim een jaar later, als het emeritaat van ds. Van Rijsoort Lulius aanstaande is, en R. van den Broek te Zevenbergen reeds als consulent optreedt, bericht laatstgenoemde dat in de gemeente Klundert ‘door gansch onbevoegde personen openbaar in de Kerk, en op Klokken-gelui, Godsdienstoefeningen gehouden worden’. Het classicaal bestuur besluit om schijn van voorbarigheid en partijdigheid te ontgaan ‘inlichtingen’ te vragen aan de kerkeraad te Klundert.Ga naar voetnoot7 In de volgende vergadering van het classicaal bestuur - 27 september 1826 - blijkt dat de gewenste informatie is verstrekt. Besloten wordt, deze zaak ‘onder zekere vermaning en waarschuwing ... te laten in status quo’.Ga naar voetnoot8 We wagen te veronderstellen dat het classicaal bestuur heeft gemeend de komst van een nieuwe predikant - A. Th. Beausar werd 1 oktober 1826 bevestigd - te moeten afwachten. Hierna zullen we zien, welke grote omvang de oefeningen te Klundert, onder leiding van onder anderen Dirk van der Made, in deze tijd hadden.Ga naar voetnoot9 In September 1827 meldt ds. Beausar, dat L.G. James, Waals predikant te BredaGa naar voetnoot10 in zijn gemeente komt oefenen.Ga naar voetnoot11 | |
2. Classis HeusdenGa naar voetnoot12Reeds bij de invoering van de Evangelische Gezangen - 1 januari 1807 - ontstaat er verzet in het Land van Altena. Ds. J. van DiepenGa naar voetnoot13 te Babyloniënbroek en Hill meldt in 1807 ‘onrustig gedrag van eenigen in zijne gemeente bij het zingen der... Gezangen’.Ga naar voetnoot14 In 1809 constateren kerkvisitatoren van de ring Altena moeilijkheden ten aanzien van de Gezangen, met name te Andel. Enige kerkeraadsleden aldaar hadden de visitatoren ‘onheusche uitdrukkingen’ toegevoegd. Men had verklaard de | |
[pagina 28]
| |
Gezangenboeken niet te zullen aanschaffen. De kerkeraad zal zich op ‘de aanstaande Classis dienen te verantwoorden’.Ga naar voetnoot15 Maar op de volgende vergadering moet de predikant van Andel - Chr. Prillevitz - mededelen ‘dat de leden van zijnen Kerkenraad niet van voornemens waren op het aanschrijven van de Classis te compareren...’. Zij worden opnieuw geciteerd.Ga naar voetnoot16 In mei 1810 kan worden gerapporteerd dat deze zaak is ‘getermineerd’.Ga naar voetnoot17 In 1811 zijn er ook te Almkerk c.a. moeilijkheden de Gezangen betreffende. De predikant L.A. Meyer - hij stond te Almkerk van 1805 tot 1816 - is af en toe nalatig in het laten zingen.Ga naar voetnoot18 Maar ook deze zaak wordt ‘getermineerd’.Ga naar voetnoot19
Tijdens één van de meer huiselijke vergaderingen van de ‘Ringbroeders’ uit Woudrichem en omgeving - wordt in 1826 genotuleerd: ‘Men sprak over het gedrag bij den Openbaren Godsdienst en bijzonder, of, en in hoeverre het raadzaam en betamend is, dat men zich schikke ten opzigte van de ergernis, welke men neemt wegens het zingen van de Evangelische gezangen, bepaaldelijk onder de Bediening des Avondmaals.’Ga naar voetnoot20 Teneinde de sfeer van de bijeenkomsten te typeren, noemen we van het jaar 1829: Met vriendelijke en vroolijke gesprekken werd de tijd doorgebragt, als mede met belangrijke, gaande over Godgeleerdheid, zedekunde, de belangen der gemeente enz., enz. en nadat de Praetor de vergadering gesloten had, namen de broeders hartelijk van elkander afscheid.'Ga naar voetnoot21 Ook het geval van de latere kruisdominee, de vermaard-geworden Bastiaan SterkenburgGa naar voetnoot22 heeft zijn plaats ontvangen in de acta van de ring Woudrichem. Zoals bekend werd Sterkenburg in juni 1830 - hij was toen 21 jaar - nadat hij reeds bij herhaling na het opgeven van een lied uit de bundel Evangelische Gezangen zijn hoed had opgezet, uit het kerkgebouw van Almkerk verwijderd. Dit gebeurde door een veldwachter op last van de predikant J. Sjoenis.Ga naar voetnoot23 We lezen hierover in de acta van de ring: ‘Regt nuttig waren de gesprekken. Het gedrag van Ds. J. Sjoenis, gehouden bij gelegenheid dat iemand met gedekten hoofde het gezang in de kerk had bijgewoond, werd door de overige broeders ten volle toegejuicht en navolgenswaardig geacht, niettegenstaande zij hartelijk wenschten, dat voortaan nimmer diergelijke gevallen in de gemeenten plaats mogten hebben.’Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 29]
| |
In april 1836 krijgen de acta van de eerste synode van de Afgescheidenen de aandacht van de ringbroeders. ‘De PraetorGa naar voetnoot25 had op tafel liggen het werkje: Handelingen van de Opzieners der gemeente Jesu Christi, vergaderd te Amsterdam den 2den Maart en volgende dagen Ao. 1836.Ga naar voetnoot26 De broeders hoogst nieuwsgierig zijnde naar den inhoud, verzocht de Praetor vriendelijk Ds. BoeserGa naar voetnoot27 om het den broeders voorttelezen, welke zich daarvan loffelijk gekweten heeft, zijne lezing veraangenamende door de gepaste aanmerkingen, die ZEerw. maakte, wanneer hij iets aantrof dat naar zijne meening of naar die der broeders niet juist gesteld was; na de lezing werd ZEerw. door de broeders hartelijk dank gezegd.’Ga naar voetnoot28 | |
3. Classis 's-HertogenboschGa naar voetnoot29Aangezien in deze classis het aantal personen dat zich afscheidde uiterst gering is geweest - alleen in Den Bosch ontstond een gemeente, in 1842 - verwondert het niet dat in het classicaal archief nagenoeg geen ‘voorgeschiedenis’ werd geboekstaafd. We vonden slechts het volgende. De kerkvisitatie van begin 1836 geeft aanleiding tot het oordeel: ‘De Godsdienstige stemming bleek overal goed gezind en vreemd van Godsdienstwoeling dezer tijd.’Ga naar voetnoot30 In 1837 lezen we bij hetzelfde onderwerp: ‘Uit dit verslag mogt de Vergadering de alleszins gunstige Staat der Gemeenten in dit Classikaal ressort opmerken, en de godsdienstige stemming in dezen tijd, vreemd van verkeerde woelingen en overdrevene Godsdienstijver...’.Ga naar voetnoot31 |
|