| |
| |
| |
Hoofdstuk 43
Hazerswoude
Met Hazerswoude blijven we in de sfeer van de Ledeboerianen. Dit behoeft niet te verwonderen; immers ook in de vorige eeuw gold dat deze plaats was ‘palende aan Benthuizen, Moerkapelle’ - men zie de vorige hoofdstukken - en enige andere burgerlijke gemeenten.
In 1844 stonden er te Hazerswoude 350 huizen, 20 bewoonde en 3 onbewoonde watermolens. Men vond er 542 huisgezinnen, uitmakende een bevolking van 2800 personen. De bestaansmiddelen waren: veenderij, landbouw (graan en vlas), veeteelt, visserij en kaasmakerij. Het vlas werd verwerkt in spinnerijen. Verder stonden er twee scheepstimmerwerven, twee aardewerkfabrieken en een steenbakkerij. Een deel van het dorp stond op klei, het overige op veen. Godsdienstig was de opbouw als volgt: 1600 Hervormden, 1100 Rooms-Katholieken en 70 Remonstranten.Ga naar voetnoot1
Gedurende de jaren circa 1840 tot 1864 heeft te Hazerswoude een conventikel bestaan - wellicht moeten we in het meervoud spreken - waarover in zekere zin een sluier ligt. Deze wordt dit keer niet veroorzaakt door een algeheel ontbreken van gegevens, zoals bij vele andere gezelschappen het geval is, maar door een niet te omschrijven godsdienstige richting, zoals we nader zullen zien. Leek het de eerste tijd dat het conventikel ds. Ledeboer zou volgen, al spoedig keerde men zich van hem af; ook bij de Kruisgezinden kon men het aanvankelijk niet vinden; ‘ons hoopje volk kon zich daarmee niet vereenigen’. Evenwel wordt er in 1864 te Hazerswoude een Kruisgemeente gesticht door ds. R. Veldman te 's-Gravenhage.
In nauw verband met het bovengenoemde staat onzes inziens, dat we in latere jaren enige namen uit de begintijd niet meer zien genoemd; waarschijnlijk hebben een paar ‘voortrekkers’ zich gevoegd bij de gemeente van Ledeboer te Benthuizen.
| |
1. ‘Hazerswoude’ in de hervormde notulen
Deze notulen bevatten summiere gegevens over wat in hervormd Hazerswoude is gebeurd met betrekking tot de Afscheiding.Ga naar voetnoot2
| |
| |
In november 1838 scheiden zich schriftelijk af Johannes Marseille en echtgenote; eveneens Jacob van Beek en zijn vrouw Pietje van den Bosch. Vorm en inhoud van de desbetreffende brieven zijn ‘hoogst gebrekkig’.Ga naar voetnoot3 In 1840 volgt Js. van den Toorn als vijfde hun voorbeeld.Ga naar voetnoot4 Eind 1841 scheiden zich elf personen af. Zij worden slechts aangeduid met de nummers ‘6-16’; hun namen worden niet genoemd, met uitzondering van ‘no. 13: Vrouw Opmeer’.Ga naar voetnoot5 In 1842 lezen we van ‘no. 17 en 18’. No. 18 is J. de Roos.Ga naar voetnoot6
Van de hierboven vermelde namen vinden we slechts die van Jacob van Beek en zijn vrouw terug in de bewaard-gebleven stukken van het conventikel.Ga naar voetnoot7 Op grond van nog te noemen gegevens moeten we concluderen dat meer dan achttien personen de facto met de Hervormde kerk hebben gebroken. Maar dat we niet een groter getal in de hervormde notulen aantreffen, behoeft niet te verwonderen, als we bedenken dat gedurende de eerste tijd werd gevaren op het kompas van Ledeboer,Ga naar voetnoot8 en dat men ook daarna zal verklaren zich van de Hervormde kerk niet te willen afscheiden, maar slechts ‘tijdelijk afzonderlijke godsdienstoefening’ te zullen houden.
| |
2. Het manuscript: Van Beek, ‘Geschiedenis’
We willen in deze paragraaf enige zaken beschrijven, vermeld in een omstreeks 1911 door H. van Beek vervaardigd manuscript.Ga naar voetnoot9 We beperken ons tot het tijdvak voor de instituering der gemeente.
De schrijver noemt als datum van instituering 11 september 1864 ‘toen we voor het eerst een eigen leeraar hadden’. Deze datum kan niet juist zijn. Op genoemde dag deed candidaat J.W.A. NottenGa naar voetnoot10 zijn intrede en werd het eerste notulenboek aangelegd. Het is duidelijk dat het beroepingswerk daarvóór
| |
| |
slechts kan zijn verricht door een geïnstitueerde gemeente. In de notulen van de Algemene vergadering van de Kruisgezinden 1864, gehouden 28 tot 30 juni, vinden we dat ds. R. Veldman van 's-Gravenhage mededeelt te Hazerswoude een gemeente te hebben gesticht.Ga naar voetnoot11 Bij deze vergadering werd door Hazerswoude een ‘lastbrief’ ingediend, gedateerd 24 juni 1864, ondertekend door de ouderlingen S. van Beek, Joh. Francken en door de diakenen J. van Beek, J. Zintel.Ga naar voetnoot12 Strikt genomen kan uit dit alles geen andere conclusie worden getrokken dan dat de gemeente is geïnstitueerd tussen 21 oktober 1863 (Algemene vergadering vóór die van 1864) en 24 juni 1864. Wij menen veilig te gaan als wij als gegeven aanhouden: instituering eerste helft van 1864.
‘Jacob van Beek’-hoeve
Over het hierboven genoemde Hazerswoudse conventikel vinden we het volgende. Al kort nadat Jacob van Beek zich had afgescheiden, belegde hij op zijn grote - nog bestaandeGa naar voetnoot13 - boerderij op zondag samenkomsten ‘om over God en Zijn dienst te spreken, een preek te lezen, te bidden en te zingen’. Na enige tijd werd dit gezelschap ook bezocht door personen uit Benthuizen, Boskoop, Bleiswijk en Zoetermeer. Aan Ewoud Manheer te Bleiswijk werd de leiding der bijeenkomsten opgedragen; hij verzorgde tevens de catechisatie. Toen het conventikel zich verder ontwikkelde, liet men de predikanten Budding en Ledeboer
| |
| |
enige malen optreden doch ‘daarmee konden ze het in het geheel niet eens worden’. Uit deze woorden zien we dat de invloed van Ledeboer te Hazerswoude niet groot en slechts van beperkte duur is geweest. Wellicht kon men zich niet vinden in 's mans eigenaardige preektrant en woordkeus. Daarna is men in aanraking gekomen met rondreizende oefenaars als Woutherus Bekker en Laurens van Wijk; beiden mogen buitenbeentjes in de wereld van de Afscheiding worden genoemd. Over deze twee personen een enkel woord.
Woutherus Bekker (1821-na 1894)
(Ds.) Laurens van Wijk (1803-1864)
Woutherus BekkerGa naar voetnoot14 werd 8 februari 1821 te Rotterdam geboren; zijn jaar van overlijden staat niet vast, aangezien hij in 1895 naar Emmerik in Duitsland vertrok en het gemeentearchief aldaar door oorlogshandelingen werd vernietigd. Aanvankelijk was hij kleermaker; later reizend koopman in uitheemse vogels. In 1845 werd Bekker ‘vaste evangeliedienaar’ van een gezelschap te Weesp. Circa 1848 moet hij vaak te Hazerswoude zijn opgetreden.Ga naar voetnoot15 Van 1850 tot 1888 was hij voorganger te Amsterdam in een vrije samenkomst van de vereniging ‘Waarheid in praktijk’. De groep vergaderde in de ‘Aanspraakplaats Nazareth’, eerst in de Bloedstraat, later in de Barndesteeg. Van zijn hand verscheen een veertigtal kleine geschriften, voornamelijk preken. Wij noemen slechts Het schibboleth der koperen slang en Een stil oogenblik te midden van een groot gewoel.Ga naar voetnoot16 In zijn
| |
| |
preken ontzag hij niets en niemand. Hevig toornde hij tegen de vrijzinnigheid in de Hervormde kerk. Zelf wordt hij als antinomiaan getypeerd. Ook Van Beek gebruikt deze kwalificatie in zijn ‘Geschiedenis’.
Laurens van WijkGa naar voetnoot17 is geboren 22 maart 1803 te Wijk in het Land van Heusden en Altena en overleden 9 december 1864 te Rhenen (wonende te Nijmegen). De notulen van de classis Gorinchem (1843) vermelden dat hij is ‘geördend’ door ds. Ledeboer. Hoewel Van Wijk bij diverse gelegenheden zich uitgeeft voor ‘(be)dienaar des Goddelijken Woords’ of als ‘predikant bij de Christelijke Gereformeerde gemeente’Ga naar voetnoot18 is er geen enkele aanwijzing dat Ledeboer of een ander daartoe bevoegd persoon hem als zodanig zou hebben bevestigd. Van Wijk was in feite een reizend oefenaar.
Hij heeft jarenlang ‘gepreekt’ in de Betuwe, de Bommelerwaard, het zuidoostelijk deel van de provincies Utrecht en Zuid-Holland. In 1850 richtte de ‘orthodoksche christelijke gereformeerde gemeente’ te Leersum zich tot de Koning met het verzoek ‘hunne Leeraar, den Heer Laurens van Wijk een jaarlijksch tractement toe te kennen... uit 's Lands kas’. Het verzoek werd afgewezen.
Het manuscript van Van Beek vermeldt verder dat de ‘opkomst’ bij het gezelschap ‘van tijd tot tijd’ groter werd. De toehoorders kwamen ‘van heinde en verre’. Jacob van Beek die nog steeds optrad als gastheer, zag dit met enige zorg aan: de grens van het Wetboek van Strafrecht - twintig personen - werd ver overschreden. Evenwel werd Van Beek Sr. - hij was onder meer lid van de gemeenteraad - ongemoeid gelaten. In 1852 kochten hij en zijn twee zoons -Jacob en Simon - alsmede zijn schoonzoon Arie van Dorp met Jacob Zintel een huis; dit werd afgebroken en op dezelfde plaats - namelijk aan de Dorpsstraat - werd een kerkje gebouwd dat tweehonderd personen kon bevatten. Later werd het vergroot; in 1873 wordt een nieuw kerkgebouw betrokken op de hoek van de Dorpsstraat en de Gemeneweg.Ga naar voetnoot19
Na Woutherus Bekker kwamen er verscheidene andere personen voor het gezelschap oefenen; genoemd worden W.H. Gispen, W.C. Huyser, J. Juch, J. Schotel, B. Sterkenburg en N. Wedemeijer - zoals we zien zowel predikanten als oefenaars die later predikant zijn geworden. Vervolgens lezen we in Van Beek ‘Geschiedenis’:
‘Maar toen werd er een tijd aangebroken, dat al die losse Dominees en oefenaars vereenigd zijn, en die noemden zich de Gemeenten onder het
| |
| |
kruis. Dus dat was met hen ook alweer afgedaan, want ons hoopje volk kon zich daarmee niet vereenigen.’
Geheel nauwkeurig is deze mededeling niet. Want sedert 1844 mag toch wel worden gesproken van een kerkverband van de Kruisgezinden - eerste Algemene vergadering te Linschoten - en na dit jaar zijn ongetwijfeld enigen van de hierboven genoemde oefenaars/predikanten te Hazerswoude opgetreden. Maar hoe dit zij: ‘Hazerswoude’ voegt zich niet bij de Gereformeerde kerk (onder het kruis).
De in 1873 gebouwde kerk - ansicht uit collectie C. Kroon, Hazerswoude
| |
3. Adres aan de Koning begin 1848
Begin 1848 zendt het gezelschap een (ongedateerd) adres aan de Koning.Ga naar voetnoot20 Het is kennelijk ingegeven door de wil, ten aanzien van de wekelijkse samenkomsten waarin - naar we zagen - niet slechts een preek werd gelezen, maar af en toe ook handelingen behorende bij een eredienst werden verricht, te voldoen aan de landswetten. Het is opvallend hoe de ambtenaren van het Departement Hervormde eredienst in het stuk hebben gestreept, onderstreept, hun ‘N.B.’ hebben geplaatst, met name bij die passages waarin een al dan niet krasse uitspraak over Koning Willem II wordt gedaan. Het request luidt als volgt.
| |
| |
‘Siere!
Spreuken 21 vers 1.Ga naar voetnoot21
De ondergetekende[n] neeme de vrijmoedigheid uit naam onzer vergadering - die ons bevoegd achten de belangens van onze vrede en wei-zijn voor te zettenGa naar voetnoot22 - zich te wenden tot de troon van Z.M. Werpende wij onze smeekingen voor de voeten Uwer Majesteit, en verwachtende dat Z.M. ons in deze met hulp en bescherming moge nabij zijn.
Wij achten het eene gantsch onnoodige zaak, Z.M. te bepalen bij de leer onzer voorvaderen, hoopende dat Z.M. genoegzaam overtuigd mag zijn van deszelfs vrijdommen die zijGa naar voetnoot23 mochte[n] genieten in ons Vaderland, zittende onze Vaderen onder hunne Wijnstok en Vijgeboom,Ga naar voetnoot24 die verheerlijkt en beschermd wierd door Z.M. voorvaderen, wiens standbeeld Z.M. heeft vereeuwigd, en wij in onze harten vereeuwigd hebben Uwer Majesteits voorvaderen Leer der Godzaligheid.
Wij, het zaad van zulke Godzalige telgen gelijk Uwe Majesteit is, vinden ons beroofd van zoodanige mannen, die deze Leer als Eikenboomen der gerechtigheid voorstonden...Ga naar voetnoot25 Zien wij voorregten des Lands die geschonken worden - Helaas! zij worden geschonken aan hun die van de Leer der Waarheid zijn afgeweken, en wij kunnen in deze opzichten niet anders, willen wij onze Concentien vrij houden, ons vaderland toeroepen: O Wee! het land, wiens Koning in deze opzichten een kint is.Ga naar voetnoot26
Z.M. verschoone onze vrijmoedigheid, hoopen wij, door zelfonderzoek voor Hem, waar alle dingen naakt en geopend voor zijn en met Wien allen te doen hebben.
Wij kunnen Z.M. van gantser harte belijden dat wij ons niet kunnen vereenigen met zoo danige Leer en belijdenis als oorsprong genomen heeft de Synodale vergadering van den Jare 1819,Ga naar voetnoot27 en wij door onderzoek bevonden hebben een leerstuk te zijn buiten het Woord Gods. En dewijl ons dit alleen tot regel zijn moet, zoo kunnen wij niet anders ons aanmerken als door overmacht uitgedrevene leden van het Hervormd kerkgenootschap.
Dewijl wij als Gerefformeerde belijders bekennen dat de Leer der waarheid, vervat is in Gods Heilig Woord - hetgeen onze vaderen vast gesteld hebben in de Synodale vergadering van den Jare 1618, 1619, de Catecismus en formulieren van eenheid.Ga naar voetnoot28
Deze Leerstukken vinden wij tot heden toe noch gehandhaafd door onze Broederen (wat de Leerstukken aanbetrefd) die van Z.M. vreiheijd tot Godsdienstoefening ontvangen hebben onder de naam van Christelijk Afgescheidenen, eene naam en zaak die voor ons Een Schand Naam en zondige afvalligheid zijn zoude, zoo wij ooijd genoodzaakt werden op zoodanige wijze onze God te dienen, dewijl Jezus Christus Koning van de Kerk is en de poorten der helle dezelve niet zal overweldigen. Zoo vinden wij ons ook van deze zijde geschorst om ook met hun eene ware vereeniging te zoeken om den Heere God in opregtigheid te dienen, zonder dat wij als Godverloochenaars in onze harten beschuldigd zouden worden. Het komt ons onmogelijk voor om de Erve onzer Vaderen aan een ander over te
| |
| |
geven,Ga naar voetnoot29 zoo min als Naboth zijne wijngaard aan Achab konde afstaan dan door de dood.Ga naar voetnoot30
Zoo vinden wij ons tot op dit oogenblik geheel verlaten van allen te zamenbinding om in het huis des Heeren in te gaan en zijn tot nu toe met elkander in eene vereeniging gebleven om op den dag des Heeren malkander door het Woord der Waarheid te stichten. Doch door de lankdurigheid van jaren, dat wij zulk een gezelschap uitmaken zijn eenige Personen te zamen geschakeldGa naar voetnoot31 waardoor ons gezelschap met meer dan twintig persoonen word bijgewoond en wij bevinde ons dus in deze weg genoodzaakt als overtreders van een wet die wij niet kunnen gehoorzamen, of wij moeten menschen meer gehoorzaam zijn dan God, hetgeen voor ons eene gansche ondoenlijke zaak is.
Onze belangens leveren wij dan in de handen van Z.M. verzoekende, dat wij als Bannelinge in ons Vaderland mogen omzwerven, die van allen willen miskent zijn om bij de Leer onzer voorvaderen te blijven, ziende ons door overmacht gedreven uit de Bezittingen onzer vaderen, waar wij als regt geaarde Kinderen van God nochthans een regt op blijven behouden, en merken dit Lijden dezer tegenwoordige tijd niet aan bij de Heerlijkheid die voor ons aanstaande is. Waardoor wij openhartig onze monde[n] en pen voor Zijne Majesteit openen dat wij met Ede voor God ons verbonden hebben om al wat ons wedervaart of ontmoeten moge, wij als kinderen willen dragen.
Doch dewijl wij verplicht zijn om de geordende weg in te slaan en des Konings hart in de hand des Heeren is, zoo vervrijmoedigen wij ons dat Z.M. ons in deze Zijne bescherming wil verleene door ons vrijdom te schenke tot uitoefening zoodanige Godsdienstoefening.
Op dat Z.M. overtuigd zoude zijn van onze ongestoorde rust in de vergaderinge die binne[nshuis] zijn alsook die in het minst geen rustverstooring op het dorp [veroorzaken], zoo hebben wij de onderteekening gezocht van de Burgemeester dezer plaats.Ga naar voetnoot32
P.S. De ondergeteekenden zijn degene die de hoofdigheidGa naar voetnoot33 der gezelschappen op zich genomen hebben.
J. van Beek |
H. Windhorst |
C. van der Knijff |
J. van Dorp |
H. Demper |
S. van Beek |
J. van Beek Jr. |
Lamb. de Bruyn |
Jb. van Velde |
J. den Hartog |
P. Coomans |
P. van der Spek |
W. den Hertog |
Deze onder getekende met hare huisgezinne |
Antwoort zoo het U goed dunkt ten huize van
J. van Beek, Bouman te Hazerswoude.’
Het stuk draagt, wat de vorm aangaat, een tweeslachtig karakter: het is geschreven met een geoefende hand, maar - zeker voor een brief aan de Koning - op zeer slordige wijze. Opsteller en schrijver zijn ons onbekend. Wat de inhoud
| |
| |
betreft: afgezien van enige merkwaardige woorden en uitdrukkingen wordt duidelijk uiteengezet wat het gezelschap is en wat het begeert. Wij merken op dat de requestranten niet spreken van godsdienstoefeningen maar van samenkomsten van hun gezelschap.
De minister van eredienst heeft met het adres weinig moeite. Op grond van het koninklijk besluit van 5 juli 1836,Ga naar voetnoot34 worden de ondertekenaars verwezen naar het plaatselijk bestuur. Voorzover wij konden nagaan - en onzes inziens ook uit het vervolg blijkt - hebben de adressanten zich niet tot het gemeentebestuur van Hazerswoude gewend; ook dit vragen van toestemming tot het houden van hun bijeenkomsten moeten zij wel als in strijd met Gods Woord hebben beschouwd.
| |
4. Adres aan de Tweede Kamer 1853
Na de grondwetsherziening van 1848 worden de Afgescheidenen die geen ‘toelating’ aan de overheid vragen niet langer bemoeilijkt.Ga naar voetnoot35 Evenwel worden de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafrecht (291-294) pas in 1855 afgeschaft. Het conventikel te Hazerswoude vindt in deze stand van zaken en in de houding van de burgemeesterGa naar voetnoot36 in genoemde plaats aanleiding zich te wenden tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal.Ga naar voetnoot37 Op 20 juli 1853 rapporteert de ‘Commissie voor de Verzoekschriften’ dat in haar handen is gesteld een adres
| |
| |
van Jacob Zintel en de vier andere eigenaars van het kerkgebouwtje - in paragraaf 2 genoemd - waarin, met dezelfde ingewikkelde formulering als in het request aan de Koning van 1848, wordt verklaard (in de woorden der commissie)
‘dat zij behoorende tot de Nederlandsche Gereformeerde kerk en vasthoudende aan hare leer, zich niet kunnende vereenigen met de in die kerk ingeslopen liberale leerstellingen en denkbeelden, en nogtans zich van die kerk niet willende afscheiden, besloten hadden met meer anderen tot eene tijdelijke afzonderlijke godsdienstoefening, totdat eenige verandering in de leerstellingen op het beroep in hunne gemeente van orthodoxe predikanten, de wedervereeniging met de kerk zoude toelaten;
dat zij dien ten gevolge een locaal hebben doen bouwen dat... door het plaatselijk bestuur van Hazerswoude bevonden is de noodige geschiktheid te bezitten en voor de openbare orde van anderen geenszins hinderlijk te zijn, blijkens de verklaring van dat bestuur van 28 December 1852...;Ga naar voetnoot38
dat intusschen welgemeld bestuur, op grond van art. 291 Wetboek van Strafrecht zwarigheid maakt in het doen houden van godsdienst-oefening in dat locaal, zoolang adressanten zich niet tot de Hooge Regering wenden ter hunner vestiging als bijzondere gemeente, iets hetgeen juist de adressanten, in de boven uitgedrukte verwachtingen volstrekt niet willen; wendende de adressanten zich dien ten gevolge tot uwe Vergadering, ten einde door hare tusschenkomst wegneming van die bezwaren te erlangen’.
De commissie meent dat het recht der ingezetenen ‘tot het vreedzaam bijeenkomen ter onderlinge stichting in een daartoe geschikt locaal niet kan worden betwist’. Wij merken op dat deze formulering verschilt van de bovengenoemde, waar sprake is van ‘godsdienstoefening’. De commissie oordeelt al verder, dat de moeilijkheden door de adressanten ondervonden een gevolg van ‘dwaling’ van het gemeentebestuur moeten zijn, en stelt voor het verzoekschrift bij afschrift te verzenden aan de ministers van justitie en van binnenlandse zaken. Blijkbaar heeft de commissie zich op het standpunt gesteld, dat laatstgenoemde minister zich, naar aanleiding van het adres, tot het gemeentebestuur zou wenden, teneinde duidelijk te maken dat het conventikel op geen enkele wijze diende te worden bemoeilijkt. Tot de voorgestelde verzending wordt besloten. Wij vonden niet dat de correspondentie enig gevolg heeft gehad. Gezien de aan het begin van deze paragraaf genoemde gewijzigde inzichten van de regering en de ophanden zijnde ‘Wet op de Kerkgenootschappen’ van 10 september 1853 (bijlage IV) mocht niet anders worden verwacht. Maar rechtspersoon wordt het voormalige conventikel eerst in 1870, als de in 1864 daaruit gevormde gemeente van haar bestaan aan de regering kennisgeeft.Ga naar voetnoot39
| |
5. Adres aan de Koning van 1856
In 1856 zoekt het gezelschap nog steeds zijn weg en richting: gemeente of
| |
| |
dolerende broederschap. Het richt een adres aan de Koning dat voor zich spreekt.Ga naar voetnoot40
‘Sire!
Met verschuldigde eerbied geeft de ondergeteekende Commissie uit eenige afgezonderde leden der Nederlandsche Hervormde Kerk hunne belangen aan Uwe Majesteit te kennen.
Zij met hunne leden hebben zich sints eenige jaren niet kunnen vereenigen met het leerstelsel dat er in die Kerk is ingeslopen.
Wij vermogen krachtens het eeuwig blijvend Woord van God waarop onze overtuiging gegrond is, niet te dulden dat de Persoon des Heiligen Geestes in Zijne werking miskent en de Heere Jezus Christus in Zijn Profetisch, Priesterlijk en Koninklijk ampt schandelijk verloochend wordt.
Vandaar is het dat wij sints eenigen tijd ons buiten de gemeenschap dier Kerk hebben moeten houden, en houden nu tot ons leedwezen met elkander Godsdienstoefeningen, waarvoor wij met toestemming van het Hoofd van het Plaatselijk bestuur een locaal hebben doen bouwen, waarin wij onze onderlinge bijeenkomsten uitoefenen, zonder ons van die Nederlandsche Kerk te ontbinden of af te scheiden, maar beschouwen die met alle aanhoorigheden, bepaald als onze eigendommelijke regten door Uwer en onzer Voorvaderen bloed verkregen.
En terwijl wij beschouwen dat de Kerk niet van de Staat is ontbonden, zoo is het dat wij ons in betamelijken ootmoet tot Uwe Majesteit wenden met het verzoek ons die vergunning te willen verleenen dat wij voor ons een waarheid belijdenden Leeraar uit de Nederlandsche Hervormde Kerk mogen beroepen, zonder subsidie van 's Lands wege te erlangen, evenwel zijn karakter als Leeraar in alle opzigten behoudende; en, alhoewel wij op dit oogenblik geen subsidie verlangen, staan wij hiermede onze regten niet af, maar willen dan aanspraak maken wanneer de vijanden der waarheid de kerk moeten verlaten.
Die God, Die alle harten in Zijn hand heeft, doe het U klaarlijk zien bij den aanvang of bij den voortgang, opdat Gij uit eigene overtuiging om het uiterst gevaarlijke dat er in die Kerk heerscht ons onze bede wildet geven!
Namens de Leden der Vergadering
De Commissie voornoemd
Joh. Francken
S. van Beek
J. Zintel
Jb. Windhorst
Hazerswoude den 10 October 1856.’
De minister van eredienst antwoordt dat het verzoek wordt afgewezen
‘als makende adressanten geen Kerkelijke gemeente uit, en omdat de vergunning tot het beroepen van Leeraars of de zoogenaamde handopening, alleen strekt, om de erkende Kerkelijke gemeenten te waarborgen, dat zij voor hare te beroepen leeraren, kunnen rekenen op Landstractement, of andere betalingen uit 's Landskas’.
| |
6. Kruisgemeente en Christelijke Gereformeerde gemeente
Op 12 oktober 1861 overleed Jacob van Beek, één der voormannen van het conventikel. Het wordt uit Van Beek, ‘Geschiedenis’, niet duidelijk hoe het ruim twee jaar daarna, is gekomen tot instituering van een Kruisgemeente.
| |
| |
Daarvóór waren, zoals we zagen, nogal wat bezwaren geweest tegen het zich voegen bij enig kerkverband. Heeft Van Beek Sr. de aansluiting bij de Kruisgezinden tegengehouden?Ga naar voetnoot41
Reeds 11 september 1864 wordt de eerste predikant van de jonge gemeente bevestigd door de consulent ds. R. Veldman te 's-Gravenhage: de 21-jarige Jan Willem Andries Notten, over wie wij reeds schreven.Ga naar voetnoot42 Enige dagen daarvoor - 2 september - was hij in het huwelijk getreden met Johanna Neeltje van Velzen, de oudste dochter van de Kamper hoogleraar S. van Velzen. Zoals we reeds in paragraaf 2 vermeldden waren de eerste kerkeraadsleden: S. van Beek, Joh. Francken, ouderlingen; J. van Beek Jr. en J. Zintel, diakenen.Ga naar voetnoot43
De gemeente gaat zich aanstonds - mede doordat zij een predikant bezit - uitbreiden. Hoewel er geen ledenregister van de eerste jaren is bewaard, weten we uit de notulenGa naar voetnoot44 dat in 1864 de volgende personen toetreden.
Gerrit van Aalst (‘was lid bij Ledeboer te Benthuizen’) |
Geertruida van Beek (was Hervormd) |
Leentje Beijer |
Magdalena de Bruin (echtgenote van P. van Straaten) |
Saartje de Bruin |
Jan Droog en zijn vrouw Gerritje Binnendijk |
Pieter de Gelder en zijn vrouw Barbara Paling (waren Hervormd) |
Jaantje Groen, echtgenote van J. de Roos |
Klaasje Heemskerk, weduwe Adrianus van Lindenburg |
Maria den Hertog |
Maria den Hertog, weduwe L. Kooien |
Neeltje den Hertog |
Klaas van der Kleij (was Hervormd) |
M. van der Kleij (Boskoop) |
W.F. van der KoddeGa naar voetnoot45 en zijn vrouw Katharina Hogerbrug |
Jacob Koetsier en zijn vrouw Maria van Wieringen (waren Hervormd) |
Japie van der Laak |
Anna de Lang |
Adriana van der Meer |
Lambertus Oppelaar (was Hervormd) |
Jantje Schipper (was Hervormd) |
Neeltje Scholte |
Cornelis Sents (was Christelijk Afgescheiden) |
Alida van der Sloot, echtgenote van J. Hogerbrug |
Cornelis Vos (was Christelijk Afgescheiden) |
Meindert Vos |
Alida Wijtman |
| |
| |
Met de ‘kerkbeschouwing’ was het in de eerste jaren nog niet helemaal pluis, zo schrijft ds. Heuzeveldt in zijn gedenkboekje. Want
‘In de kerkeraadsvergadering van 5 December 1864 wordt met het oog op den bloei der gemeente en eventuëele verdere uitbreiding, het volgende voorstel met algemeene stemmen, behalve die van Ds. Notten, aangenomen: 'aangezien van tijd tot tijd ook onbekeerden wenschen of zullen wenschen opgenomen te worden in den schoot der gemeente en men hun begeerte niet kan weigeren, loopt de gemeente gevaar door de zoodanigen in getalsterkte overvleugeld te worden, en aangezien alleen zij, die bij ervaring het belang van Sion kennen, het belang van Sion behartigen kunnen, worde besloten, dat alle onbekeerden, voor zoover als zoodanig kenbaar “geen stem zal worden verleend bij de verkiezing van opzieners en armverzorgers”. Daags daarna wordt echter dit besluit gewijzigd in dier voege, dat het alleen zal gelden “bij eventueëele verkiezing van een leeraar”.’Ga naar voetnoot46
Op 29 maart 1868 neemt ds. Notten afscheidGa naar voetnoot47 om 5 april daaraanvolgende te Middelharnis te worden bevestigd. De volgende predikant zal Maarten van Minnen zijn; hij staat te Hazerswoude van 5 maart 1871 tot 3 augustus 1873.Ga naar voetnoot48
Tijdens de vacature, ontstaan door het vertrek van ds. Notten komt de vereniging van de Kruisgemeenten en de Afgescheidenen tot stand. In de vergadering van de kerkeraad gehouden 30 juni 1869 wordt hiervan mededeling gedaan door middel van een brief van ds. W.G. Smitt, (voormalig) Kruisdominee te 's-Gravenhage. De predikant verzoekt aan de gemeente op de eerstkomende zondag hiervan mededeling te doen. De kerkeraad besluit echter, alvorens hiertoe over te gaan, de gemeente samen te roepen en haar oordeel te vragen. Na bespreking in de desbetreffende vergadering wordt bepaald aan ds. Smitt de volgende brief - gedateerd 7 juli 1869 - te zenden
‘Geachte Leeraar,
De letteren van Uw Weleerw. dato 28 Juni ontvangen hebbende baarde ons niet de door u veronderstelde blijdschap, maar wel verwondering, dewijl ons van een vereeniging met de Christelijk Afgescheidenen, niets bekend was en er op de classicale vergadering te Woerden geen woord over gesproken is.
Mogen wij wel niet vragen: Hoe hebben sommigen toch zoo haast een vereeniging gevonden? Behoorde zulke belangrijke zaak niet eens rijp overdacht en besproken worden te zijn, ook in overleg met de gemeenten? Of zijn de ongereformeerde en verderfelijke elementen uit de Christelijk Afgescheiden Kerk opgeruimd? Zoo ja, wanneer is dat geschied? Of kunnen nu de Gereformeerden met de remonstranten samenwerken? En zal het nu geen keeren zijn tot een Babel zooals de Hervormde Kerk bestaat, waar de één Christus predikt en ginds en elders in dat zelfde lichaam Zijn eeuwige Godheid op het hoogst bestreden en verloochend wordt?
Neen, geachte Leeraar, geen blijdschap doortintelde onze gemoederen, maar droefheid en een gevoel van ellende om zulk een verzwagering, in lateren tijd wellicht meer openbaar als zulk een van Josaphat en Achab, hoewel een koning van Israël.Ga naar voetnoot49
| |
| |
En daarom wij voor ons en de geheele gemeente alhier, zonder hun weten in zulk een positie gebracht, willen zich ten dezen lijdelijk gedragen in de hoop dat aan de opgegeven voorwaarden stipte naleving zal worden gevolgd en waar dit geen plaats vindt, terug te keeren, of liever te blijven staan waar zij nu staat dan een overvleugeling te moeten zien door een bijgevoegde menigte, die niet met haar op den grond van Gods Woord en onze formulieren bouwt.
Na de groeten des kerkeraads en toewensching van alle heil, ook in deze zaak
Uw liefh. Broeder,
Joh. Francken, Scriba.’Ga naar voetnoot50
We zien uit de inhoud van deze brief we!, dat ‘Hazerswoude’ het tijdperk van krasse taal nog niet te boven is. Immers, de vereniging van 1869 wordt onder meer getypeerd als een samengaan van Gereformeerden en Remonstranten. Echter: zondag 11 juli daaraanvolgende wordt een vergadering van de kerkeraad gehouden, waarin ds. Notten aanwezig is. De voormalige predikant der gemeente ‘zet den aanvang der vereeniging en hoe ze tot stand gekomen is, voor zoover hem bekend, nader uiteen’. Ook is er een brief ingekomen van ds. Smitt, met verzoek om nadere inlichting: welk standpunt neemt ‘Hazerswoude’ in ten aanzien van de vereniging? Daarop wordt geantwoord ‘dat de brief toch niet zoo onduidelijk was, en dat men met de vereeniging meegaat’. Ten bewijze van dit laatste zal men de attestatie van leden, die te BoskoopGa naar voetnoot51 wonen, zenden aan ds. J. Ph. Sluijter aldaar.Ga naar voetnoot52
Nadat de gemeente, zoals reeds vermeld, in 1870 aan de regering van haar bestaan heeft kennisgegeven, en zij de nodige gelden heeft bijeengebracht, is de weg vrij voor het op haar naam doen zetten van kerkgebouw en pastorie. De overdracht krijgt haar beslag op 20 oktober 1871.Ga naar voetnoot53
|
-
voetnoot2
- Het archief van de Hervormde gemeente te Hazerswoude bevindt zich in ARA. Wij raadpleegden ‘Notulen kerkeraad 1664-1880’ (inv. no. 1). Andere bescheiden, bijvoorbeeld ‘Register der Ledematen van den jare 1805 af' (inv. no. 9), lopende tot circa 1871, bevatten geen gegevens over afscheiding van gemeenteleden.
-
voetnoot5
- Idem 9 dec. 1841, art. 4. Wij vonden hun acten van afscheiding niet bij de ingekomen stukken.
-
voetnoot7
- Ook de naam Ewoud Manheer (Hazerswoude, daarna te Bleiswijk) wordt niet anders vermeld dan als oefenaar uit Bleiswijk. Cornelis van Gent die namens Benthuizen/Hazerswoude in 1841 de brief aan Koning Willem II tekende (vgl. hoofdstuk 41 en register) zullen we in dít hoofdstuk niet vinden.
-
voetnoot8
- Ledeboer wilde zich ten diepste niet afscheiden, hij hoopte op het herstel van de oude Hervormde (Gereformeerde) kerk - vgl. hoofdstuk 41. We noemen ook: ‘Geen kerken naast de Kerk, maar vastklevende, onder beding van genade, aan het puin en de fundamenten van de aloude Gereformeerde Kerk in Nederland, was zijn leuze.’ (Natzijl, Ledeboer III, 501).
-
voetnoot9
- We zullen in het volgende putten uit een manuscript, thans bewaard door familie G. Knibbe te Hazerswoude. Het is vervaardigd door H. van Beek, een kleinzoon van de te noemen Jacob van Beek. Dit handschrift bevat in het kort en met enige onduidelijkheden de geschiedenis van gezelschap en gemeente van circa 1840 tot 1911. Het zal door ons worden aangehaald als: Van Beek, ‘Geschiedenis’.
Ook verscheen: M. Heuzeveldt, Een en ander uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Hazerswoude, Hazerswoude 1939. Ds. Heuzeveldt heeft gebruikgemaakt van het manuscript van H. van Beek.
-
voetnoot12
- RA Utrecht, Archief Gereformeerde kerken in Nederland, inv. no. 77: ‘Credentiebrieven etc’.
-
voetnoot13
- Thans: ‘Jacob van Beek’-hoeve, Westeinde 18 te Hazerswoude.
-
voetnoot14
- Meer over hem: Stoppelenburg, Kerkhistorische Kroniek, 4e jrg. (1968) 43; Rullmann, Strijd voor Kerkherstel, derde druk, 78, 89; EERSTE en TWEEDE DEEL register.
-
voetnoot15
- In die tijd werd Bekker te Hazerswoude ook de bediening der sacramenten toevertrouwd. De schrijver van het manuscript, H. van Beek, vermeldt in 1848 door hem te zijn gedoopt.
-
voetnoot16
- Beide geschriften zijn opnieuw uitgegeven door J.P. van den Tol, Dordrecht, in respect. 1970 en 1969. Stoppelenburg, a. w. noemt acht andere titels.
-
voetnoot17
- Over hem: EERSTE en TWEEDE DEEL register; VIERDE DEEL 163-165.
-
voetnoot18
- VIERDE DEEL 164. Ook in zijn overlijdensacte wordt hij predikant (bij de Christelijk Afgescheidenen) genoemd.
Merkwaardig is ook het volgende: In 1842 richt de Afgescheiden gemeente te Giessen (N.-B.) - nabij Wijk gelegen - zich tot de Koning met een request waarin bescherming van haar godsdienstoefeningen wordt gevraagd. De eerste ondertekenaar is Laurens van Wijk, die zich noemt ‘Leeraar der verstrooide schapen’(!) - Herv. Ered. 3 nov. 1842, no. 20.
Men zie voor het hierna te noemen request van Leersum: Herv. Ered. 22 okt. 1850, no. 41.
-
voetnoot19
- Ontleend aan ‘“Jacob van Beek”-hoeve’ in Streekblad voor Midden Zuid-Holland, Zoetermeer, 29 juni 1984.
-
voetnoot20
- Het wordt bewaard: Herv. Ered. 7 april 1848, no. 15. Het was reeds in februari 1848 ontvangen (Herv. Ered. 20 febr. 1848, no. 12).
-
voetnoot21
- ‘Des konings hart is in de hand des HEEREN (als) waterbeken. Hij neigt het tot al wat Hij wil.’
-
voetnoot22
- Voorzetten = (in dit geval) voorstellen, aanbieden.
-
voetnoot23
- ‘Zij’ slaat onzes inziens op de voorvaderen.
-
voetnoot26
- Bij deze passage is met potlood tweemaal ‘N.B.’ geplaatst.
-
voetnoot28
- Wij merken op dat de Heidelbergse catechismus één der formulieren van enigheid is.
-
voetnoot29
- Dat wil zeggen: bijvoorbeeld door bij erkenning door de overheid vrijwillig afstand te doen van rechten en goederen der Hervormde kerk.
-
voetnoot32
- Van enige handeling van de burgemeester van Hazerswoude ten aanzien van dit request blijkt uit de stukken niets. Wellicht heeft men eerst het adres opgesteld en is het daarna aan de burgemeester voorgelegd.
-
voetnoot33
- ‘de hoofdigheid’ - de leiding, het bestuur? Er was blijkbaar meer dan één gezelschap, teneinde het aantal bezoekers onder de twintig te houden. Mogelijk is echter ook dat met ‘gezelschappen’ de samenkomsten van het éne gezelschap zijn bedoeld.
-
voetnoot34
- Inzonderheid wordt genoemd litt.b. van het tweede lid van dat besluit, waar staat:
‘dat voor zooverre de adressanten en hunne aanhangers mogten verlangen boven het getal van twintig, als bijzondere personen, binnenshuis, tot hunne oefening godsdienstig zamen te komen, zij zich daartoe zullen kunnen vervoegen bij de besturen hunner woonplaatsen met opgave aan dezelve van de namen en woonplaatsen dier personen, alsmede van de dagen en uren waarop en van het lokaal waarin die zamenkomsten zouden plaats hebben, ten einde die besturen alzoo in de gelegenheid worden gesteld, om de daartoe vereischte toestemming te kunnen verleenen...’.
Men zie voor het gehele besluit EERSTE DEEL 402-404.
-
voetnoot35
- Bos, Archiefstukken IV, 479. De laatste vervolgingen kwamen circa 1845 voor; zij betroffen mevrouw J.J. Zeelt en haar kring te Baambrugge (Ibidem 469-478).
-
voetnoot36
- In GA Hazerswoude bevindt zich een correspondentie die op deze zaak betrekking heeft. Eind dec. 1852 schrijft Jacob van Beek (‘die als provisioneel hoofd is verkoren’) een brief aan de burgemeester van genoemde plaats. Van Beek verklaart dat zijn groep een kerkgebouw in gebruik heeft genomen. Hoewel zij bescherming voor haar bijeenkomsten wenst, komt zulks in dit schrijven niet duidelijk tot uiting. (Ingekomen stukken B. en W., geregistreerd 28 dec. 1852) De burgemeester antwoordt, gedateerd 27 dec. 1852, dat hij van de ligging en het gebruik van het kerkgebouw geen stoornis verwacht, maar dat het gezelschap voor erkenning en toelating zal dienen te requestreren aan de Koning. (Copieboek, 28 dec. 1852) Van Beek schrijft daarop een tweede brief, waarin staat dat hij dit requestreren niet nodig acht ‘omdat wij geen Kerkgenootschap of Secte op ons zeiven zijn’. (Ingekomen stukken, geregistreerd 14 jan. 1853) De burgemeester antwoordt tenslotte, dat de artikelen 291, 292 en 294 van het Wetboek van Strafrecht nog gelden, dat hij weliswaar een certificaat heeft afgegeven waarin wordt verklaard dat tegen de ligging etc. van het gebouw geen bezwaren bij hem zijn gerezen, maar dat hij ‘zonder toestemming van de Hooge Regering... niet zal mogen toestaan dat die bijeenkomsten plaats hebben, of aan dezelve... bescherming verleenen’.
(Copieboek, 14 jan. 1853)
-
voetnoot37
-
Verslag der Handelingen van de Staten-Generaal (14 juni-10 sept. 1853), 's-Gravenhage 1853, 71.
-
voetnoot41
- Van Beek, ‘Geschiedenis’, vermeldt dat er omstreeks deze tijd een tegen-gezelschap ontstond, waarin ds. W.H. Gispen enige malen is opgetreden. We merken op dat laatstgenoemde in november 1860 te Vlissingen overging van de Kruisgezinden naar de Christelijke Afgescheidenen. Als leiders van het nieuwe conventikel worden genoemd: P. Matze (‘een groote boer’), L. (?) de Bruijn en Joh. de Groot.
‘Zoodra Ds. Gispen op de hoogte kwam dat het niet anders was dan om reclame te maken tegenover ons, bleef hij al spoedig weg. En dat gezelschap spatte uit elkaar als een bom... of het was als een storm in een glas water.’
-
voetnoot43
- We zullen in deze paragraaf enige gegevens vermelden die we vonden in ‘Notulen kerkeraad 1864-1877’ (van de Kruis- en Christelijke Gereformeerde gemeente te Hazerswoude).
-
voetnoot45
- Not. kerker. 25 nov. 1864, art. 5: Van der Kodde had reeds toestemming te Waddinxveen te ‘oefenen’; hij mag dit nu ook te Hazerswoude.
-
voetnoot47
- Men zie voor het voorgaan van ‘Docent’ S. van Velzen (schoonvader van Notten) in de Kruisgemeente te Hazerswoude, begin 1865, hoofdstuk 47.
-
voetnoot49
- Zinspeling op het beschrevene in 1 Koningen 22: Josafat, koning van het Tweestammenrijk (Juda) en Achab, koning van het Tienstammenrijk (Israël) trokken samen op tegen de Syriërs; het verenigde leger werd verslagen, Achab sneuvelde.
-
voetnoot51
- Aldaar werd in 1849 een Afgescheiden gemeente geïnstitueerd (vgl. hoofdstuk 47). De personen hier bedoeld waren: Antje Kalkman (huisvrouw van Arie Loeff), Sara van Kampen (huisvrouw van C. Loeff) en Philippus Johannes Mets (not. kerker. 4 juli 1869, art. 3).
|