De Afscheiding van 1834. Deel 7. Classes Rotterdam en Leiden
(1986)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 30
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
medestanders gingen er van uit dat ‘de verdeeldheid onder de Protestanten reeds lang het hart van alle weldenkenden met diepen weemoed had vervuld’. Zonder een bepaalde grondslag te hebben aanvaard, stelde men zich ten doel: ‘het omverhalen der scheidsmuren tusschen de verschillende kerkgenootschappen, door een verbeterde godsdienstoefening’. In de samenkomsten werd veel gezongen; er werd ‘een rede of toespraak gehouden over een onderwerp of een bijbeltekst’; ook werden doop en avondmaal bediend. Op het hoogtepunt van zijn bestaan telde het Genootschap circa 80 leden. Op 5 maart 1802 werd een gebouw ‘ingewijd’; het stond aan het Rietveld. In 1810 werd Canzius ‘door de tijdsomstandigheden genoopt Delft te verlaten’. Deze welsprekende man werd opgevolgd door Izaak van Haastert, die als ‘leeraar’ wordt gekwalificeerd; hij was ‘eentonig en droog’. Het Genootschap ging kwijnen, er kwamen geen nieuwe leden en op een zondag in 1827 waren er slechts zes à zeven personen in de gehoorzaal. In 1822 was inmiddels het 25-jarig bestaan gevierd, in tegenwoordigheid van onder anderen de secretaris en adviseur van het departement voor de erediensten (J.D. Janssen), de secretaris van de synode van de Nederlandse Hervormde kerk en onderscheiden predikanten van 's-Gravenhage en Rotterdam. ‘Wel een bewijs, dat er een nieuwe geest in de vaderlandsche kerk begon te ontwaken, en Christo Sacrum als een zuurdeeg weldadig had gewerkt en bijgedragen tot het doen wegvallen dier scheidsmuren, een wegvallen, waarover wij ons zoo hartelijk verheugden!!’ (12) Nadat circa 1828 Canzius te Delft was teruggekeerd, moest hij deze stad opnieuw verlaten. Van Haastert was door ouderdom niet langer in staat zijn werk te verrichten - hij overleed in 1834 - en het Genootschap begon een langzame dood te sterven. Het werd ontbonden in 1838; het ‘bedehuis’ werd in hetzelfde jaar afgebroken. Het verwondert niet, dat de raad van de Hervormde gemeente te Delft op het standpunt bleef staan - onverminderd het vermelde inzake het 25-jarig jubileum - dat niemand lid kan zijn van twee genootschappen.Ga naar voetnoot4
Een tweede groep ‘afgescheidenen’, zo zouden we het gezelschap H. van Heumen kunnen noemen. Wij komen op dit conventikel terug in de volgende paragraaf, maar reeds hier vermelden we het volgende. Hermanus van Heumen (1799-1882) in 1836 ‘onderwijzer in het fundatie van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrouwe van Renswoude’Ga naar voetnoot5, die zich in maart 1835 de facto afscheidde van de Hervormde kerk en die tezamen met Jan van der Feijst - over wie hierna - een conventikel leidde, ging, in tegenstelling met laatstgenoemde niet mee met de Afscheiding. Van Heumen staat bekend als volgeling van H.F. Kohlbrügge. Toen in 1847 te Elberfeld de Niederländisch-Reformierte Gemeinde werd gesticht en Kohlbrügge in 1848 haar predikant werd, was er sprake van dat deze ‘kerk te Elberfeld een filiaalkerk in Delft zou krijgen. Of het formeel zo ver gekomen is, is niet geheel duidelijk. De doop- en lidmatenregisters in Elberfeld zijn niet meer compleet aanwezig. Een feit is echter, dat in juli 1848 zestien personen aan de Hervormde kerkeraad te Delft een brief schreven, dat zij zich hadden laten “overtekenen” naar de Nederlandsche Gereformeerde Gemeente binnen Elberfeld. Sommigen verwezen daarbij naar art. 28 van de geloofsbelijdenis en enkelen zeiden tevens, dat zij hun kinderen ongedoopt hadden moeten laten. Ik noem hier ook enkele namen: P.A. Vielaars, P. van Wageningen, H. van Heumen, L.C. van Tol, F. Kouwenhoven, J.E. Kouwenhoven, J.M. van den Brandt, C. van den Dijkgraaff, J.J. de Kok, E.J. van Tol, A. van Dijk’.Ga naar voetnoot6 Ongetwijfeld heeft Kohlbrügge met zijn sterk-afwijzende houding tegenover de Afscheiding, de ontplooiing van deze beweging te Delft, evenals te Utrecht,Ga naar voetnoot7 geremd.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. VervolgingUit het tijdvak - rond de jaren 1835 en 1836 - waarin degenen die behoorden tot de eerste Afgescheidenen te Delft (J. van der Feijst, J. van Oel, P. Zonne en anderen) en de latere Kohlbrüggianen (H. van Heumen c.s.) als conventikel samen vergaderden, is er - afgezien van molestaties door het publiek - één geval van vervolging door de overheid bekend. Dit heeft de zalen van rechtbank en hooggerechtshof gehaald; het doet ons de volgende bijzonderheden kennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondagavond 20 maart 1836 komt, zoals gewoonlijk des zondags, het gezelschap Van der Feijst-van Heumen bijeen ten huize van J. van der Feijst, oud 65 jaar (geboren te Delft in 1771), tabakskoper, op de Binnenwatersloot ‘Wijk 3 no. 16’. Commissaris van politie mr. A.G. Tegel en vier agenten van politie, begeven zich naar genoemd huis, en binnengelaten zijnde vinden zij in een achterkamer meer dan dertig personen verenigd. Hermanus van Heumen blijkt deze maal de leiding te hebben. Voor hem zitten mannen en vrouwen voorzien van kerkboeken. De commissarisGa naar voetnoot9 gelast de aanwezigen uiteen te gaan, waaraan gehoor wordt gegeven. Zes en twintig personen verlaten het huis, ‘terwijl de overigen met den spreker Hermanus van Heumen in een ander binnenvertrek zijn gegaan, die aldaar, zooals van de straat hoorbaar was, gezangen hebben aangeheven, waardoor eene menigte personen voor het huis zijn blijven staan; tengevolge waarvan wij het noodig hebben geoordeeld, twee schildwachten voor het huis te plaatsen en van tijd tot tijd eene militaire patrouille te laten gaan ter voorkoming van beleedigingen aan het huis, dat voor onze komst aldaar door het inslaan van glazen, bereids had plaats gehad’.Ga naar voetnoot10 Deze zaak - een niet-geoorloofde samenkomst van meer dan twintig personen -dient op 13 mei 1836 voor de rechtbank van eerste aanleg te Rotterdam. Zij heeft dezelfde samenstelling als op 8 april, toen een vrijsprekend vonnis werd geveld over Jacob de Gorter en Simon van Jeveren te Schiedam.Ga naar voetnoot11 Aan de rechtzitting danken we een ‘Extract uit het Audientieblad’, bewaard in het archief Hooggerechtshof te 's-Gravenhage.Ga naar voetnoot12 Het verhoor van de getuigen à charge - de politiedienaren - levert, ten opzichte van het proces-verbaal weinig nieuws op. Slechts dit: één van de agenten verklaart dat ‘de Secretaris van den Heer procureur Generaal’Ga naar voetnoot13 met de commissaris van politie het huis van Van der Feijst is binnen gegaan; dat de ‘achter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kamer... even als een klein kerkje ingerigt was met stoelen en banken’ en dat tot het gezelschap ook behoorden ‘die van eene andere geloofsbelijdenis als de hervormde waren’.Ga naar voetnoot14 De verklaringen van de getuigen à décharge en van de beklaagden J. van der Feijst en H. van Heumen zijn waard te worden opgetekend. ‘Jan van OelGa naar voetnoot15, oud 47 jaar... lakenwever - welke verklaart dat ten huize van van der Feijst en vroeger bij anderen, deze vergaderingen hebben plaats gehad sedert onheugelijke jaren; dat hij sinds zijn vijftiende of zestiende jaar, altijd op dezelve is tegenwoordig geweest. Dat men zich in den bijbel oeffent. Dat op die vergadering komen kan wie wil, dat men geene vaste leden en geen bepaald hoofd heeft. Dat er volstrekt geene verbintenis bestaat; dat hij, die daartoe bekwaam is en lust heeft, op die oeffeningen spreken mag. Dat ieder zijn eigen boek medebrengt, wanneer echter het door iemand vergeten is, dat het dan door van der Feijst geleend wordt. Desgevraagd verklaart Van Oel nog dat in de vergaderingen uitsluitend de Psalmen worden gezongen en geen Evangelische gezangen. ‘Pieter Zonne, oud 29 jaren... Mr. Zeilmaker - welke verklaart, dat [op] de bewuste vergaderingen... geen vaste spreker is, men er geen hoofd kent, en er geene onderlinge verbintenis bestaat. Dat er geen vaste leden zijn. Dat zelfs Roomschen en Joden somstijds hunne vergaderingen... bijwonen. Dat hij en de andere zich niet van het kerkgenootschap der Hervormden hebben afgescheiden, waarvan zij nog leden zijn... Dat er een potje is, waarin men, zoo zulks verkozen wordt, iets geeft, om daaruit vuur en licht te betalen... Dat hij een briefje van eenen vriend te Rotterdam had ontvangen, dat men op den twintigsten Maart molest aan het huis van van der Feijst zou doen, waarom hij de politie hiervan had kennis gegeven. Ook beklaagde Van der Feijst verklaart, dat het conventikel reeds sedert jaren bestaat en dat hij het daarom niet nodig heeft geoordeeld daartoe permissie te vragen ‘dit als een overtollige daad beschouwende’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte, de beklaagde Van Heumen, zegt - afgezien van zaken die reeds waren genoemd: ‘Dat toen de Kommissaris van politie, die vergezeld was door eenen heer. die het hoogste woord voerde en welken hij naderhand vernomen heeft... een klerk van den prokureur Generaal was, zulks beval, zij terstond uit een gegaan zijn. Dat zij zich niet van de Hervormden hebben afgescheiden, dat zij nog leden zijn der hervormde kerk en zulks door bewijzen kunnen staven.’ Nadat de advocaat jhr. W. Th. Gevers Deynoot (1808-1879) te Rotterdam, de beklaagden heeft verdedigd en de rechtbank heeft beraadslaagd, wordt het vrijsprekend vonnis bekendgemaakt. Het Hooggerechtshof deed, na appèl van de officier van de rechtbank te Rotterdam, bij arrest van 20 juni 1836 deze vrijspraak te niet en veroordeelde de beklaagden ieder tot een boete van ƒ 8,-, en tot betaling van de kosten.Ga naar voetnoot18 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het trage ontstaan van de Afgescheiden gemeenteDe Afscheiding te Delft is merkwaardig verlopen. We willen de gang van zaken eerst in vogelvlucht schetsen. In maart 1835 schrijven zeventien personen aan de raad van de Hervormde gemeente dat zij leden zijn (en wensen te blijven) van de ‘Gereformeerde Kerk’. Men kon dit opvatten als een afscheiding, maar juridisch werd dit daarna door beide partijen - schrijvers en kerkeraad - niet zo gezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. ‘Afscheiding’ en afscheidingIn maart 1835 werd - volgens synodaal besluit - in de Hervormde gemeente te Delft een telling van de leden gehouden. Blijkbaar wekte dit besluit en zijn uitvoering ongerustheid bij enige rechtzinnige personen aldaar. Want zij begeerden tot de ‘oude’ Gereformeerde kerk te worden gerekend en niet tot het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Hervormd genootschap’. Deze overtuiging deed zeventien van hen in totaal elf brievenGa naar voetnoot21 schrijven, alle gelijkluidend (in één brief ontbreekt een zinsnede) en gedateerd maart of 23 maart 1835. De inhoud van één der brieven is als volgt. ‘Ik ondergeteekende beken Lidmaat te zijn van de Gereformeerde Kerk. En wijl ik de mogelijke bedoelingen der tegenwoordige Sijnode, bij deze telling, niet doorzie, word ik, ziende op de tegenwoordige omstandigheden in het kerkelijke, tot gerustheid van mijn geweten voor God en tot vrijwaring van de mogelijke terugwerkende kracht dezer telling, gedrongen om te verklaren dat ik tot die Gereformeerde Kerk behoor, welke zegt: 'dat wij van harte gevoelen en gelooven, dat alle Artikelen en stukken der Leer in de Belijdenis en den Catechismus der gereformeerde Nederlandsche Kerken begrepen, mitsgaders de verklaring over eenige punten der voorzegde Leer, in de Nationale Sijnode Anno 1619 tot Dordrecht gedaan, in alles met Gods Woord overeenkomen'. En ik hoop en geloof, door Gods genade, bij deze belijdenis te blijven.’ Van de briefschrijvers noemen we als eerste: Hermanus van Heumen; het is geen gewaagde veronderstelling als wij hem voor de opsteller van het stuk houden. Immers, er spreekt beheersing van de Nederlandse taal uit. Verder werd de brief getekend door (alphabetisch):
De kerkeraadsnotulen van 31 maart 1835 vermelden de ontvangst van de brieven. Er wordt besloten ‘geen Attestatien van deze Leden af te geven, voordat de Kerkeraad hierover kennis ontvangen en nader gedelibereerd zal hebben’.Ga naar voetnoot23 Zoals reeds aangestipt, schrijvers noch kerkeraad achtten dat door deze brieven een breuk met de Hervormde kerk is ontstaan. Zoals we in de vorige paragraaf zagen, beschouwen Van Heumen en enige andere leden van zijn conventikel (Van der Feijst, Van Oel etc.) zich 20 maart 1836 ‘nog’ als leden van genoemde gemeenschap.
De eersten die zich te Delft wèrkelijk afscheidden, waren Frederik UrbanusGa naar voetnoot24 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zijn vrouw Johanna (Janna) Swaanswijk. Hun brief is van 26 september 1835. Maar deze wordt door de hervormde kerkeraad niet aanvaard, aangezien Urbanus met een kruisje heeft getekend en dit ‘handmerk’ niet door getuigen werd gelegaliseerd. Op 30 oktober is het stuk opnieuw ter tafel en kan het in behandeling komen. Het antwoord van de kerkeraad geeft Urbanus aanleiding tot het schrijven van een tweede brief, nu van vijf bladzijden, gedateerd 25 november 1835. Hierop volgt geen reactie; de brief wordt ingeschreven in het ‘Censuur Boek’.Ga naar voetnoot25 Acht maanden later scheiden Krijn VerheulGa naar voetnoot26 en zijn vrouw Maria Kievits met vier kinderen zich af. Deze vier personen sluiten zich aan bij de reeds in 1835 ontstane gemeente te SchiedamGa naar voetnoot27; zij zijn, voor zover valt na te gaan, nimmer lid geweest van de Afgescheiden gemeente te Delft.Ga naar voetnoot28 Verder: Jan StellooGa naar voetnoot29 scheidt zich 3 februari 1838 af, Gozewinus (Gozewijn) HoflandGa naar voetnoot30 8 februari 1839, Pieter ZonneGa naar voetnoot31 en zijn vrouw A.W. de Waal in november 1839. Tenslotte: de reeds genoemde Jan van der Feijst alsmede Adam Adrianus de LintGa naar voetnoot32 breken kort daarna met de Hervormde kerk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De eerste jaren; erkenning (1842)In december 1839 acht Pieter Zonne het tijdstip aangebroken, verzamelen te blazen voor de weinige Afgescheidenen te Delft - inmiddels waren, zoals we zagen, enige personen lid geworden te Schiedam; terwijl we in het hoofdstuk over Naaldwijk vonden, dat Jan van Oel en Jan de Vries (beiden van Delft) begin 1839 een request aan de Koning gezonden door de gemeente aldaar, mede-ondertekenen.Ga naar voetnoot33 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In januari 1840 worden onder leiding van ds. A. Brummelkamp te Schiedam, de ambten ingesteld. Pieter Zonne wordt ouderling, de bijna 69-jarige Jan van der Feijst diaken. Hoewel we de juiste dag niet kennen, mogen we zeggen dat de Afgescheiden gemeente te Delft is geïnstitueerd januari 1840.Ga naar voetnoot34 Op 4 februari 1840 vraagt P. Zonne aan B. en W. van Delft, in het huis ‘Wijk 4, no. 135’, Voldersgracht, bewoond door A.A. de Lint, een kamer te mogen inrichten voor het houden van de godsdienstoefeningen van de Afgescheiden gemeente. Het antwoord op dit request werd niet gevonden. Circa 10 februari 1840 zenden Zonne c.s. een tweede verzoekschrift, waarin onder meer wordt gesteld dat de gemeente nog geen twintig man sterk is; men vraagt slechts ‘een ongestoord samenzijn’. De requestranten voeren aan - onzes inziens ten onrechte; althans van de genoemde feiten is niets bekend: ‘...in de Stad Leijden komt men met duizend en meer tezamen, zonder koninklijke erkenning en zeer rustig; in Rotterdam wordt men volstrekt niet bemoeilijkt; in Schiedam was ik ondergeteekende [P. Zonne] tegenwoordig bij een procesop-making, maar ook daar werd men niet genoodzaakt uiteen te gaan, en de Commissaris zeide wel duidelijk en betoonde het met daden dat hij hen allen die bescherming zoude geven die zij na[ar] buiten behoefden, en sedert dien tijd komt men met vijf en zeshonderd, vijfmaal per week ongehinderd te zamen...’. Reeds 11 februari wordt Zonne uitgenodigd voor een ‘conferentie’, waarbij hij het advies ontvangt zich om erkenning tot de Koning te wenden. Zonne merkt echter op, dat de gemeente slechts bestaat uit twaalf personen. Deze omvang kan hem geen hoop geven als hij let op het koninklijk besluit van 5 juli 1836,Ga naar voetnoot35 waar gezegd wordt, dat ‘een eenigszins aanmerkelijk aantal personen’ zich voor erkenning tot de Koning kan richten - waarbij, zoals bekend, ook aan andere voorwaarden moet zijn voldaan. Op grond van het verdere verloop van het onderhoud met B. en W. zendt A.A. de Lint na enige dagen een request, waarin slechts toestemming wordt gevraagd tot het houden van ‘godsdienstige oefeningen’ te zijnen huize.Ga naar voetnoot36 Op dit verzoek wordt op 21 februari gunstig beschikt. Ondanks het trage begin, gaat de gemeente reeds spoedig enigszins uitgroeien. Eind 1841 bedraagt het aantal belijdende leden 40. Eind 1842 zijn er 67 belijdende leden en 80 doopleden - Pieter Zonne is dan reeds vertrokken naar Genderen en Jan van Oel is de voornaamste leider.
Door de groei in het jaar 1841 ziet men begin 1842 de mogelijkheid een request aan de Koning te zenden, teneinde erkenning als gemeente te vragen. Het verzoekschrift is gedateerd 21 februari 1842.Ga naar voetnoot37 De inhoud ervan verschilt in één | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opzicht van die van andere requesten door de Afgescheidenen ingediend. De ondertekenaars spreken namelijk met nadruk uit dat ‘de gemeente des Heeren deszelfs aanwezen’ niet ‘ontleent uit de Koninklijke erkenning’, maar dat ‘de Zoone Gods uit den gansche menschelijke geslachte zich eene gemeente tot den eeuwigen leven uitverkoren door Zijnen Geest en Woord vergaderd...’. En dan volgt: ‘Wij hoopen niet Sire dat deze rondborstige erkentenis ons ten kwade zal worden geduid omdat dezelve door andere afgescheiden gemeenten achterwege gelaten werd in die adressen waarop haar de verlangde vrijheid gegeven werd...’. Of Koning Willem II en zijn dienaren deze ‘erkentenis’ aan de Delftse Afgescheidenen al dan niet ten kwade hebben geduid, blijkt uit geen enkel stuk. Wel wordt in ‘Den Haag’ geconstateerd dat het verzoekschrift niet aan alle eisen voldoet. Zo wordt de naam ‘Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeente’ niet aanvaard. Het woord ‘Gereformeerde’ dient te worden geschrapt. Verder: er moet een ‘huishoudelijk reglement’ worden overgelegd - het wordt dat van de gemeente van Scholte te UtrechtGa naar voetnoot38; en de gewone verklaring over het zelf bekostigen van de eredienst en de verzorging der behoeftigen moet worden gegeven. Nadat een tweede, aanvullend request - gedateerd 22 september 1842 - is ingediend, volgt de erkenning bij koninklijk besluit van 9 november 1842, no. 57.Ga naar voetnoot39 De godsdienstoefeningen zullen worden gehouden ‘in het in gereedheid gebrachte gebouw staande en gelegen binnen Delft Wijk 4 No 124’. Ook dit gebouw stond, evenals de woning van J. van der Feijst, aan de Voldersgracht. Enige jaren later is in de tuin van no. 124, grenzende aan de Vlouw, een eenvoudige vergaderruimte, een ‘lokaal’ gebouwd.Ga naar voetnoot40 Uit de ondertekening van de requesten blijkt, dat op 21 februari 1842 de kerkeraad de samenstelling heeft: P. Zonne, ouderling; J. van der Feijst, A.J. Verbeek, diakenen. Op 22 september 1842: J. van Oel, A. Valkenburgh, ouderlingen; A.A. de Lint, G.E. Schaeffer, A.J. Verbeek, diakenen. In tegenstelling tot de meeste verzoekschriften van de Afgescheiden gemeenten, lezen we onder dit van Delft geen enkele handtekening van een echtgenote of andere vrouwelijke persoon. Enige steun vinden we in het eerste ledenregister,Ga naar voetnoot41 maar in dit stuk ontbreekt veelal de vermelding van de datum van aanslui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ting (en van eventueel vertrek). Teneinde een zo goed mogelijke ‘eerste-leden-lijst’ van de gemeente te verkrijgen, geven we hieronder alle ondertekenaars van de verzoekschriften en hebben we de namen aangevuld met die van een aantal personen die we vonden in genoemd ledenregister.Ga naar voetnoot42
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Engeltje van der VliesIn de vorige paragraaf noemden we onder de leden van de Delftse gemeente, Engeltje van der Vlies, wonende te Pijnacker. Om met de deur in huis te vallen: Engeltje heeft 35 jaar een wijde omgeving, inclusief afgescheiden Zuid-Holland alsmede de medische wetenschap, weten wijs te maken dat zij zonder eten en (gedurende 31 jaar) zonder drinken leefde. Geleerd gezegd: men meende dat de ziekte van Engeltje een geval was van ‘asitie’, een leven zonder het opnemen van voedsel, en veelal ook zonder het opnemen van water.
Engeltje van der Vlies werd 20 augustus 1787 te Schiedam geboren als dochter van Frederik van der Vlies en Johanna Rijnbende; zij overleed te Pijnacker 27 december 1853, alzo 66 jaar oud. Aanvankelijk was zij dienstbode bij J. Hoek, hervormd predikant te Pijnacker, en na diens overlijden bij zijn dochter Elizabeth en haar echtgenoot. In 1811 - oud 24 jaar - werd zij ernstig ziek en daarna gebruikte zij hoe langer hoe minder voedsel. In 1816 begon zij het eten na te laten, en na 1822 dronk zij ook in het geheel niet meer. Van 11 november tot 10 december 1826 werd zij permanent bewaakt door vier vrouwen, die - onder supervisie van enige medici - moesten controleren dat zij werkelijk voedsel noch drinken tot zich nam. Het onderzoek viel voor Engeltje ‘positief’ uit.Ga naar voetnoot49
In 1843 kwam het geval Engeltje van der Vlies op de vergadering van de classis Rotterdam van de Afgescheiden kerken. ‘Delft’ verzocht financiële steun voor de verpleging etc. van deze zuster der gemeente. Besloten wordt via de provinciale vergadering de hulp te vragen van alle gemeenten binnen Zuid-Holland.Ga naar voetnoot50 En zo komt - zij het traag - de hulpverlening tot stand. In 1845 kan de classis Rotterdam, met behulp van de giften uit de provincie, besluiten haar twee gulden per week uit te keren.Ga naar voetnoot51 In 1845 wordt gemeld dat een collecte voor haar, in de classis Rotterdam gehouden, ƒ 64,135 heeft opgebracht.Ga naar voetnoot52 Daarnaast werden afbeeldingen van haar verkocht, hetgeen een bescheiden bron van inkomsten voor haar en haar verzorgsters is geweest.Ga naar voetnoot53 Wellicht werd er na 1848 ook enige ondersteuning gegeven door de (burgerlijke) gemeente Pijnacker. Direct na het overlijden van deze ‘hongerkunstenares’ werd het bedrog ontdekt waaraan zij zich had schuldig gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Engeltje van der Vlies]
ENGELTJE VAN DER VLIES ‘Zie in dit beeld een wonder van het leven,
door wettig onderzoek de waarheid heeft gegeven,
Door Goddelijken wil nu negen-en-dertig jaren oud,
en negen jaar reeds nu zich zonder spijs of drank het leven houdt.’
Fotoreproductie Gemeentelijke Archiefdienst Delft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘In het schoolgebouw te Pijnacker werd het lijk geopend, in tegenwoordigheid van de provinciale geneeskundige commissie, eenige professoren en geleerden uit Delft en omliggende plaatsen... en uit hetgeen in het darmkanaal werd gevonden, bleek dat zij wel degelijk voedsel gebruikt heeft, en het geheel niet anders is als een voorbeeld van de grootste bedriegerij, zoowel van haar als die haar omringden.’ Dr. C.E. van Koetsveld, hervormd predikant te Berkel en Rodenrijs van 1835 tot 1838, die Engeltje meermalen bezocht, schrijft naar aanleiding van de ontleding van het lijk: ‘Maar opeens ging het ontleedmes als een signaal in de hoogte. Er valt een zware vloek... want de karnemelk met grutjes, ten deele nog onverteerd, kwamen uit de ingewanden te voorschijn...’.Ga naar voetnoot55 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De gemeente in de notulen van classicale en provinciale vergaderingen (1842-1867)Bij gebrek aan archiefstukken van de gemeente zijn we voor het tijdvak 1842 tot 1867 aangewezen op enige gegevens die we aantroffen in de notulen van bovengenoemde vergaderingen. Als typering van ‘Delft’ in deze jaren - inzonderheid het eerste gedeelte - kunnen we zeggen dat de gemeente veel moeite heeft gehad met zich te voegen in het verband van de Afgescheiden kerken. Wellicht moeten we hierin zien de invloed van Pieter Zonne, die zich in zijn later leven een trouw volgeling van ds. H.P. Scholte heeft getoond. In paragraaf 4 gaven we reeds de samenstelling van de kerkeraad in 1842; we herhalen dit gegeven en vermelden hieronder tevens hoe deze in enige andere jaren daarna was.Ga naar voetnoot56
In de jaren 1843-1850 is, behalve de hier genoemden, ouderling geweest - althans voor zover kon worden nagegaan -: D. van Berschot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl in de jaren 1859 tot 1866 nog optreden als ouderling: E.W. Beth, A. Maaskant; als diaken: A. Noordam, L.A. Post.
Zoals reeds aangestipt: ‘Delft’ heeft zich, na de reconstructie van het kerkverband in Zuid-Holland in 1842 niet steeds geheel kunnen vinden in de gevolgde lijn. Dit heeft bijvoorbeeld met zich gebracht, dat deze gemeente van januari tot augustus 1847 en van mei tot oktober 1848 zich niet liet vertegenwoordigen op de classicale vergaderingen. Op de eerste provinciale vergadering na de breuk in Zuid-Holland - 1842 - is Delft niet aanwezig.Ga naar voetnoot57 Op de eerste classicale (in nieuwe samenstelling) is er een brief van de gemeente, waarin wordt medegedeeld ‘... dat zijlieden bezwaren vinden om met de Classis voort te gaan op den ingeslagen weg van namelijk zonder de niet in kerkregering vereenigde broeders te vergaderen, en wenschen dat op een algemeene Synode alle de afgescheiden leeraars en opzieners als afgevaardigden zamenkomen,Ga naar voetnoot58 om daar de gronden van vereeniging te leggen, en tot dien tijd zich van de anders gevoelende broeders niet af te scheuren’.Ga naar voetnoot59 Reeds op de volgende vergadering is ‘Delft’ vertegenwoordigd, zij het ook slechts door een brief, waarin wordt gemeld dat de ouderlingen door ziekte verhinderd zijn; voorts verklaart de kerkeraad ‘vereenigd te zijn met 't Gereformeerd regeringsbeginsel zooals dit in de Dordtsche Kerkorde vervat is, en de Amsterdamsche Synode van 1840 en hare besluiten wettig keurt’. Zelfs vraagt Delft het oordeel van de classis in de zaak van het lidmaat W.F. Hess. Laatstgenoemde is wèl aanwezig en hij beklaagt zich te zijn gecensureerd. In de eerste plaats zegt hij zich niet te kunnen vinden in de oefeningen door J. van Oel ‘omdat deze de weg der zaligheid te gemakkelijk voorstelt’. Verder: ‘Zijne gevoelens zijn dat elk die in waarheid bekeerd wordt eene hemelsche stem moet hooren en den Heiligen Geest op zich zien nederdalen, gelijk Ezechiël 2, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mattheus 3: 17 en 1 Corinthiërs 14, hetwelk hij verklaart hem te beurt gevallen te zijn. Hij zegt ook God gezien te hebben en verklaart dat ook de uitwendige leden des ligchaams in de wedergeboorte veranderd worden, en bewijst dat met 1 Corinthiërs 15. In 't algemeen wordt zijne bevatting van het werk der bekeering zeer afgekeurd. De praeses wijst aan dat Christus díe zalig spreekt die niet gezien en nogtans zullen geloofd hebben,Ga naar voetnoot60 en dat dus in 't zaligmakend geloove de werking der uitwendige zintuigen niet te pas komt, en staaft dit met het mededeelen zijner eigene ondervinding, waarmede zich de vergadering vereenigt, doch niet dezen broeder... De Classe keurt dus de toepassing der Kerkelijke tucht goed, en zal hiervan aan den Delftschen Kerkeraad berigt doen toekomen.’Ga naar voetnoot61 Drie maanden later is J. van Oel aanwezig in de classicale vergadering. Hij deelt mede, dat Hess in zijn dwaalgevoelens volhardt; hij zal worden afgesneden.Ga naar voetnoot62 Voorts brengt Van Oel ‘de zaak’ van diaken G.E. Schaeffer ter tafel - deze, zo wordt niet al te duidelijk omschreven ‘verkeert in zoodanige wanhopige toestand dat hij zelfs het bloed van Christus voor hem onrein agt’. Hij is door de kerkeraad geschorst, maar de vergadering geeft de raad hem van zijn bediening af te zetten.Ga naar voetnoot63
Begin 1845 uit ds. Los ter classicale vergadering bezwaren tegen Delft. In strijd met een genomen besluit ‘roept’ deze gemeente predikanten die niet tot het kerkverband behoren. De reactie van de afgevaardigden wordt niet medegedeeld; we lezen slechts: ‘De vergadering heeft besloten zich nauw aan de besluiten te houden’.Ga naar voetnoot64 Midden 1846 beschuldigt ‘Schiedam’ de gemeente te Delft ervan dat in haar classicale lastbrief, op de vorige vergadering (20 januari 1846) ingediend, uitdrukkingen zijn gebezigd ‘welke van dien aard zijn dat zij [Schiedam] met zulke Kerkeraden in geene kerkelijke verbintenis willen staan, tenzij de Delftsche Kerkeraad de uitdrukkingen in dezen lastbrief voorkomende herroepe’. Het wordt uit de classicale notulen niet duidelijk wat de zaak is, waarin aanstonds zulke dreigende woorden worden gebruikt. Maar hoe dit zij, Jan van Oel - de enige afgevaardigde - legt staande de vergadering het hoofd in de schoot, ‘waarin de afgevaardigde van Schiedam berust’.Ga naar voetnoot65 Op de volgende vergadering - 6 oktober 1846 - wordt opnieuw aanmerking gemaakt op de dan ingediende lastbrief van Delft. De zaak waarover het thans gaat, wordt niet direct duidelijk, maar de classis spreekt uit dat indien ‘wij aan zoodanige leden zitting wilden geven, wij van onze gewone orde afweken’. Bodegraven, Rijnsburg en Katwijk verklaren dat als ‘Delft’ zó wordt aanvaard ‘het hen dan niet noodig was geweest, de Classis van Leiden te verlaten’ - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namelijk omdat deze vergadering in 1842 afweek van de Dordtse kerkenorde - ‘dewijl die in diezelfde bandeloze geest verkeerden als nu zich de gemeente van Delft openbaarde’. De enige afgevaardigde van Delft - Jacobus van der Velde - mag de vergadering bijwonen, maar krijgt geen stem. De classis is van oordeel dat de kerkeraad in genoemde plaats ‘noodzakelijk moest worden vermaant over hun ligtzinnigheid en bandeloosheid’. De scriba, ouderling W. van Harten, te Rotterdam, zal een brief zenden.Ga naar voetnoot66 Begin januari 1847 zendt Delft geen afvaardiging naar de classis Rotterdam. Er is wel een brief, waaruit blijkt dat ‘deze broeders een ander kerkelijk standpunt hadden dan de vergadering’. De broeders zijn, indien zij niet van gevoelen veranderen, niet welkom op de classicale vergaderingen. Ds. S.O. Los, die een uitnodiging van Delft heeft ontvangen het avondmaal te komen bedienen, zal hieraan geen gevolg geven; wel zal hij daar gaan preken.Ga naar voetnoot67 De volgende vergadering geeft in zoverre klaarheid dat we kunnen lezen dat Delft de synode 1846 gehouden te Groningen - de eerste ‘normale’ na 1840 - niet voor een wettige houdt, althans niet al haar besluiten erkent.Ga naar voetnoot68 Deze zaak komt vervolgens op de provinciale vergadering van 9 september 1847. ‘Daarna wordt overgegaan tot behandeling der zaken van Delft dewijl men aldaar begeerde om alle leeraars welke niet geschorst zijn te laten prediken onverschillig dan ook of zij met ons in alle andere opzichten vereenigd waren. Het oordeel der vergadering in dezen was dat Do. S.O. Los zoo lang de gemeente in zulk een afkeuringswaardige handel bleef voortgaan, zijn EW aldaar wel de prediking maar niet het Avondmaal zoude bedienen. Uit het geheel der gegevens mogen we wel concluderen dat de bezwaren van ‘Delft’ zich vermoedelijk niet hebben gericht tegen de synode van 1846 als zodanig, maar tegen het door die vergadering genomen besluit dat men de predikanten ‘die nog niet in alles met ons vereenigd zijn’ - A. Brummelkamp, H.G. Klijn, A.C. van Raalte е.a. - niet zonder meer zou erkennen.Ga naar voetnoot70 Merkwaardig is dat op de volgende classicale vergadering ‘Delft’ weer aanwezig is in de persoon van ouderling Van Oel, en dat óók hij verklaart te zullen handelen ‘naar Gods Woord en de Synode... gehouden te Groningen 1846’.Ga naar voetnoot71 Deze zaak behoort blijkbaar tot het verleden. Kort daarna verschijnt de volgende controverse aan de kim. Bernardus Kappers,Ga naar voetnoot72 lid van de Delftse gemeente, brengt een beschuldiging in tegen zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerkeraad. Een medelid, M. Smink,Ga naar voetnoot73 is kort geleden hertrouwd en wel met de zuster van zijn overleden vrouw. Het huwelijk is kerkelijk bevestigd. En nu rijst ook op de classicale vergadering de vraag, of dit is geoorloofd. We schreven hierover uitvoerig in het DERDE DEEL (226-228), en zullen niet in herhaling vallen, doch stippen slechts het volgende aan. Men beriep zich op ander meer Leviticus 18 vers 16: ‘Gij zult de schaamte der huisvrouw uws broeders niet ontdekken; het is de schaamte uws broeders.’. Men meende dit verbod te kunnen uitbreiden - zoals ook staat vermeld in de kanttekening op deze tekst in de Staten-Vertaling-tot: ‘... en eveneens een man met de eene zuster getrouwd zijnde, mag na haar dood de andere zuster niet trouwen’. De synode van 1840 (Amsterdam) had zich in deze geest uitgesproken, hoewel niet op een absolute wijze.Ga naar voetnoot74 Aan één van de afgevaardigden van Delft - J. van Oel - wordt gevraagd of hij niet overtuigd was ‘onvoorzichtig gehandelt te hebben. Dewijl hij toch verpligt was geweest in zulk een geval met een leeraar beraadslaagd te hebben’. De classicale vergadering oordeelt dat het huwelijk ‘niet gescheiden mag worden’ (!), maar wel zal de kerkeraad te Delft op 6 februari 1848 voor de gemeente moeten schuldbelijden met de volgende woorden. ‘De zaak onlangs voorgevallen, namelijk de bevestiging van het huwelijk van Broeder Smink met zijn vrouws zuster - daartegen zijn bezwaren ingekomen. Deze bezwaren zijn beoordeelt van de Classis. Onderrigt zijnde dat het kerkelijk oordeel, gegrondvest op Gods Woord, tegen zulke huwelijken is en dezelve ver-bied[t], zoo moeten wij kerkenraad belijden onvoorzichtig gehandelt te hebben, en hebben ons verbonden om in dezen bij den voortgang voorzigtiger te handelen, zulke huwelijken onder de gemeente [niet] alleen niet te bevestigen, maar ook nimmer toe te laten op poene van censuure.’Ga naar voetnoot75 Op 3 mei 1848 is Delft niet aanwezig. De kerkeraad schrijft dat hij niet heeft voldaan aan het lezen van de ‘schuldbelijdenis’, omdat hij meent daarvoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen grond te vinden in Gods Woord. Bovendien wordt bekend, dat men de geschorste ds. H.A. Leenmans heeft laten preken en het avondmaal bedienen. Ds. S.O. Los zal een vermaan-brief schrijven en op de volgende vergadering zal de reactie hierop worden behandeld.Ga naar voetnoot76 Op de volgende classicale vergadering zijn er weer geen afgevaardigden van Delft. Geconstateerd wordt ‘dat zij nu twee herhaalde reizen niet... gekomen zijn, zonder daarvoor een wettig bezwaar in te brengen’. Er is opnieuw een brief waarin staat dat ‘de opzieners verklaren aan de vermaningen geen gehoor te kunnen geven, omdat zij hun schuld in het Woord van God niet duidelijk kunnen lezen’. De classis besluit hierop een commissie uit haar midden naar Delft te zenden ‘de gemeente zamen te roepen, hun te onderzoeken of zij met de Classis wilden vereenigt blijven, en dan naar bevind van zaken te oordeelen en dezelve uit te voeren’.Ga naar voetnoot77 Het blijft nu één vergadering stil rond Delft. Maar in de volgende verschijnen de ouderlingen I. Hoogendam en J. van der Velden. Hun gemeente is ‘nog niet met de classis vereenigd’, maar toch wordt aan beiden vrijheid gegeven de vergadering bij te wonen. Een nieuwe complicatie is dat ds. A.H. Wessels te Rijnsburg, onlangs bij gelegenheid dat hij te Delft preekte, kinderen heeft gedoopt en een ouderling en diaken heeft bevestigd. ‘Zijnde de twee laatste handelingen zonder voorweten van de classis geschied, [zoo] wordt zulks verschillend beoordeeld’ - aldus de notulering van genoemde predikant. De vergadering oordeelt ‘dat het betwist-wordende huwelijk in de Delftsche gemeente voltrokken, op grond van Leviticus 18 vers 16, vergeleken met Kap. 20 vers 21Ga naar voetnoot78 bloedschendig is en besluit om de Kerkeraad van Delft... aan te zeggen, dit besluit aan de gemeente... bekend te maken. En wat de gehuwde personen betreft, deze te berigten, dat, indien zij zich onthouden, hun het avondmaal geoorloofd is’.Ga naar voetnoot79 We zien uit dit oordeel dat de zaken zich toespitsen. Maar het verwondert niet, als we hieraan aanstonds kunnen toevoegen dat dit besluit in deze vorm niet is uitgevoerd. Drie maanden later - Delft zond weer afgevaardigden - vinden we in de notulen van de classis, dat het besluit aangaande het ‘betwist wordend huwelijk’ buiten werking is gesteld tot aan de synode die 11 juli 1849 te Amsterdam zal bijeenkomen.Ga naar voetnoot80 Deze vergadering brengt echter geen oplossing der moeilijkheden, in zoverre dat zij uitspreekt het ongeoorloofd te achten ‘dat een man met de zuster zijner overleden vrouw trouwt’.Ga naar voetnoot81 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opnieuw komt dezelfde Delftse zaak aan de orde in december 1849. Het besluit dat dan wordt genomen is aanmerkelijk milder dan het vorige. Een hierna te noemen verklaring zal te Delft moeten worden voorgelezen. We vinden in de classicale notulen: ‘De Klassis van den 5 December 1849... heeft opnieuw over het huwelijk van den bij U bekende broeder... geoordeeld, en besloten aan de gemeente alhier bekend te maken, dat de Klassis zulke huwelijken als onwettig en tegen Gods Woord, volgens Leviticus 18 beschouwt, waarom een ieder wordt opgewekt, zulke verbintenissen niet aan te gaan, tenzij men Gods oordeel op zich wil laden, alsmede dat de Kerkeraad zal gecensureerd worden, indien die zulke huwelijken door toestemming bevordert of kerkelijk inzegent, waaromtrent deze over hunne handelwijze in gemeld huwelijk wordt bestraft. Het slot van deze verwarde zaak geven de classicale notulen 12 maart 1850: ‘Ds. Wessels geeft verslag van zijne komst te Delft, hoe hij zich van den hem opgelegden taak heeft gekweten... Zijn Eerw. naar omstandigheden aldaar gehandeld hebbende, hoewel niet in alles volgens het klassikaal besluit, is er eindelijk met een overgrote meerderheid van stemmen geoordeeld om de onderhavige zaak te laten rusten en dezelve als afgedaan te beschouwen, alsmede dat de gemeente van Delft nu weer met de Klassis, gelijk andere gemeenten, is vereenigd.’Ga naar voetnoot83 Het volgende conflict tussen ‘Delft’ en de classis Rotterdam ontstaat in 1852, als men in deze gemeente ds. J.H. Donner te Leiden ‘Leeraar bij de partij van Brummelkamp’ heeft laten preken ‘met het doel de vereeniging te bevorderen’.Ga naar voetnoot84 Er ligt over deze zaak een brief van negen leden der gemeente te Delft op de tafel van de classicale vergadering van februari 1852.Ga naar voetnoot85 De afgevaardigden - I. Hoogendam en A.J. Verbeek - nemen ‘de bestraffing’ niet aan,Ga naar voetnoot86 en hetzelfde gebeurt op de april-classis. Dan is er opnieuw een brief van bezwaarden.Ga naar voetnoot87 Zij vragen behandeling van hun brief inzake het laten voorgaan van ds. Donner. Weer wil de kerkeraad niet van erkenning van schuld weten. De classis schrijft aan de verontruste leden dat de zaak ‘langmoedig’ dient te worden behandeld.Ga naar voetnoot88 Deze brief is voor de bezwaarden - inmiddels een groep van tien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
personen - aanleiding zich te wenden tot de provinciale vergadering. Deze benoemt hierop een commissie bestaande uit de predikanten F.A. Kok (Schoonhoven) en A.H. Wessels, om met de kerkeraad over de hangende kwestie te spreken ‘met last om volgens de regels der Kerk in langmoedigheid te handelen’.Ga naar voetnoot89 Het wordt niet duidelijk hoe het wedervaren van de commissie is geweest, maar op de volgende provinciale vergadering dient dezelfde zaak opnieuw. Besloten wordt aan de Delftse kerkeraad te schrijven dat ‘deszelfs leden gehouden zijn, de Dordtsche kerkenorde en andere daaraan verbondene kerkelijke bepalingen in het bestuur der gemeente te gebruiken, weshalve het noodig is, tot eene nieuwe verkiezing van de kerkenraad over te gaan, waarbij de leden van den tegenwoordigen kunnen voorgesteld worden. De Klassis van Rotterdam zal gehouden zijn, op de uitvoering dezer zaak te letten. Bij verzet of nalatigheid van den Delftschen Kerkenraad, zal de classis den kerkenraad afzetten en verdere besturing geven.’Ga naar voetnoot90 Gevraagd kan worden of de provinciale vergadering voor deze krasse besluiten gronden heeft kunnen vinden in de door haar genoemde Dordtse kerkenorde. Wij menen van neen. De hierboven genoemde brief is blijkbaar niet letterlijk zó verzonden, want in de notulen van de provinciale synode van mei 1853 wordt besloten (weer) een schrijven te richten aan ‘Delft’. Men eist eerst dat ‘de helft van den Kerkeraad zal afgaan en dat andere personen daartoe zullen worden verkozen’ (!), maar als het blijkt dat ‘geene der leeraren zich met de uitvoering [van dit besluit] wil belasten’, wordt goedgevonden te schrijven ‘dat het besluit van den 10 November 1852 niet duidelijk genoeg door den Secretaris aan U is medegedeeld. In verband daarmede en tengevolge van nieuwe klachten uit uwe gemeente tot ons gekomen, besluit de vergadering, dat het halve deel van den kerkenraad zal afgaan; dat dit gedeelte met andere personen kan voorgesteld worden, om uit het dubbeltal de vereischte personen te kiezen. Zij verlangt, dat gij dit besluit binnen zes weken uitvoert en dat gij op dit besluit binnen drie weken aan den consulent Ds. Geuchies antwoordt, of gij U daarmede vereenigt’.Ga naar voetnoot91 Er zijn geen aanwijzingen dat ‘Delft’ zich aan dit besluit heeft onderworpen. Wel lezen we dat kort na mei 1853 enige leden van de ‘oppositie’ onder censuur zijn geplaatst. Maar al spoedig wordt op dit punt verzoening bereikt.Ga naar voetnoot92 Toch is de kerkeraad er blijkbaar van overtuigd geraakt, dat het niet aangaat, althans niet wijs is, ds. Donner te laten preken. Hij neemt in 1856 in deze zin een besluit. Evenwel treedt genoemde predikant in maart 1857 opnieuw op voor de Delftse gemeente. Hoe dit mogelijk is geweest, wordt in de bewaard-gebleven notulen niet toegelicht. De classicale vergadering spreekt uit, als zij van dit voorval kennis neemt, dat ‘Ds. Donner niet te Delft mag prediken vóór de synode’.Ga naar voetnoot93 Bedoeld is die van 1857 te Leiden (3 tot 17 juni), alwaar de defini- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieve hereniging van Donners gemeente met het kerkverband tot stand komt.Ga naar voetnoot94
We komen toe aan het tijdvak, waarin H.A. de Vos te Delft stond: 29 november 1857 tot 23 juli 1867. Hij was de eerste predikant van de gemeente aldaar.Ga naar voetnoot95 Reeds in 1850 had de kerkeraad, via een commissie uit zijn midden een diaconieschool opgericht; men kreeg van het gemeentebestuur na enige tijd toestemming alle kinderen van de kerk, maar ook van daarbuiten, toe te laten en van dezen ‘een klein schoolgeld’ te heffen. Het eerste gebouw stond aan de Nieuwe Langendijk, het eerste hoofd was de door ons reeds genoemde Martinus Smink. Over hem lezen we: ‘Op hem was het oog van den Kerkeraad gevallen; de eenvoudige, waardige man verliet de school, waaraan hij in de stad als onderwijzer werkzaam was en aanvaardde de eer der schande. Als pionier van het Christelijk onderwijs komt ook hem een plaats der eere toe in de rij der mannen, die de hitte des daags en de koude des nachts gedragen hebben.’ Toen de eisen die aan de school werden gesteld hoger werden, gaf de kerkeraad de strijd op, en zette Smink met een jaarlijkse subsidie van de kerk, groot ƒ 400, het werk voor eigen rekening voort. In 1889, op bijna 80-jarige leeftijd ging hij met ‘pensioen’; van de kerkeraad ontving hij een jaargeld van ƒ 500, en na zijn overlijden in 1892, de weduwe ƒ 250. De instelling werd in de eerste, moeilijke jaren financieel gesteund door onder anderen mevrouw J.J. Zeelt te Baam-brugge en mr. G. Groen van Prinsterer.Ga naar voetnoot96 Welnu, deze school is in de tijd dat ds. De Vos te Delft stond, een twistappel geweest tussen predikant en andere kerkeraadsleden. In 1860 verzoekt ds. De Vos aan de provinciale vergadering een commissie te benoemen ‘ten einde te Delft zoo mogelijk eene kwestie betreffende de daar bestaande Bijzondere School te vereffenen’. Benoemd worden de predikanten Donner en Geuchies, alsmede de Leidse ouderling A. Tieleman.Ga naar voetnoot97 Uit het verslag van dit drietalGa naar voetnoot98 blijkt dat de schoolcommissie ‘eene zeer slechte administratie over de gelden’ heeft gehouden en steeds weigerachtig was geweest rekening en verantwoording te doen; dat de kerkeraad nalatig was geweest toezicht te houden op de administratie. ‘Nadat veel over de zaak was gesproken, had er eene wederzijdsche schuldbelijdenis plaats gevonden.’ Maar: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ds. de Vos hierop den verderen loop der zaken mededeelende, blijkt hieruit op nieuw, dat aangezien de personen, die vroeger met de administratie belast waren, doch nu afgetreden zijn, weigeren de boeken af te geven en verantwoording te doen, de bezwaren niet uit den weg zijn geruimd. Op de classicale vergadering van juli 1861 kan worden gerapporteerd dat de kwestie tussen kerkeraad en schoolbestuur geheel is weggenomen.Ga naar voetnoot99 Begin 1863 vinden we: dat er weer avondmaal is gevierd; enige tijd is dit achterwege gebleven ‘uit kracht van onaangenaamheden’.Ga naar voetnoot100 Toch blijven er twisten in deze gemeente. Ds. De Vos verklaart begin 1864 op de classis: ‘dat hij tegenwoordig wel geen president is van de [school-]commissie, maar dat hij vroeger als zoodanig door den ouderling Beth, zedelijk vermoord is geworden’. Hij verklaart moedeloos gestemd te zijn. Er zal opnieuw een commissie naar Delft gaan.Ga naar voetnoot101 Door de ziekte van ds. De Vos - die zich kort daarna openbaart - blijft het verdere verloop van deze droeve twist voor ons verborgen. Wellicht hebben beide partijen elkaar weer gevonden. In 1867 gaat De Vos met emeritaat; hij ontvangt een toelage van ƒ 300 per jaar.Ga naar voetnoot102 Hij overlijdt reeds het volgende jaar, op 52-jarige leeftijd ‘na langdurig smartelijk lijden’.Ga naar voetnoot103 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Het oudst-bewaarde notulenboek (1867-1873)De vacature, ontstaan na de emeritering van ds. De Vos, brengt de gemeente geen rust. Reeds vóór het emeritaat ingaat, worden er hulpdiensten verricht door de voormalige zendeling-leraar L. Tobi.Ga naar voetnoot104 Deze had enige tijd te Amsterdam gewoond en had op 8 juni 1866 van de synode vergaderend in deze plaats het recht ontvangen in vacante gemeenten ‘in de prediking te dienen’.Ga naar voetnoot105 Als tot het emeritaat van De Vos is besloten, komt op de kerkeraad het beroe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pingswerk aan de orde - 3 juni 1867. Er wordt een drietal geformeerd: J. Alting (Maasland), L. Tobi (‘hulpprediker alhier’) en P. Wagemaker (Vlaardingen).Ga naar voetnoot106 Maar reeds op een volgende vergadering ontstaat onenigheid over deze zaak. Het blijkt dat er ‘een partij’ Tobi en ‘een partij’ Wagemaker is. M. Hoogenraad, J.A. van der Bent en A. van den Bos maken bezwaar tegen de candidatuur Tobi; deze zou nog niet beroepbaar zijn gesteld. Een stuk ‘van de Klassikale Vergadering te Amsterdam van Julij 1866’ - waarvan we de inhoud niet kennen - neemt de moeiten van de bezwaarden ten aanzien van Tobi weg.Ga naar voetnoot107 Twee dagen later wordt de hulpprediker beroepen met 34 tegen 17 stemmen; 14 zijn er voor ds. Wagemaker en 3 voor ds. Alting.Ga naar voetnoot108 Het uitgebrachte beroep heeft als gevolg dat een lid der gemeente, C.J. van Andel, zijn ‘lidmaatschap opzegt met zijn geheele huisgezin’. Hij kan zich met het verkiezen van Tobi niet verenigen, aangezien deze ‘de onmagt en uitverkiezing door Gods Woord geleerd’ niet recht predikt; zó worden er ‘struikelblokken’ neergelegd voor gelovigen en ongelovigen. De onttrekking wordt wèl, het bezwaar tegen de beroepene niet aanvaard. Het blijkt de kerkeraad dat er in deze zaak meer opposanten zijn.Ga naar voetnoot109 In oktober 1867 worden ouderling L.A. Post en diaken M. Hoogenraad ‘ontslagen’ wegens een op onwettige wijze ageren in de zaak van het beroep.Ga naar voetnoot110 In december zien we Tobi optreden als praeses van de kerkeraadGa naar voetnoot111, maar we lezen niet van een bevestiging als predikant. Integendeel, in mei 1868 verzoekt laatstgenoemde ‘om [van] het op hem uitgebragte beroep als leeraar der gemeente te worden losgemaakt, uit hoofde Zijn Edeles lichgaamstoestand te zwak is wegens de veelvuldige werkzaamheden alhier’. De kerkeraad is echter niet bereid aan de ‘losmaking’ mede te werken. Wel zal er een nieuwe beroepsbrief worden opgesteld, daar de classis met de reeds uitgereikte geen genoegen heeft genomen.Ga naar voetnoot112 De provinciale vergadering van juni 1868 oordeelt echter dat aan Tobi ‘ontslag van Delft’ moet worden gegeven.Ga naar voetnoot113 Nog in november dringt een aantal leden er bij de kerkeraad op aan ‘den Leeraar Tobi onder ons te houden’. Maar er wordt geconstateerd dat ‘hieraan niets meer is te doen’, aangezien deze het beroep naar Vlissingen reeds heeft aangenomen.Ga naar voetnoot114
Bij het nu volgende beroepingswerk rijst opnieuw een kwestie. Op de provinciale vergadering protesteren enige leden van Delft er tegen dat de kerkeraad ds. W.J. Weyenberg (Zuid-Beijerland) niet op een nominatie heeft willen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatsen. Het bezwaar wordt afgewezen - zo'n besluit is het goed recht van de kerkeraad.Ga naar voetnoot115 Op 31 mei 1869 wordt L. van der Valk,Ga naar voetnoot116 voormalige Kruisdominee te Rotterdam, beroepen. Op 6 november 1869 doet hij intrede en pas 19 juni 1892 vertrekt hij naar Scheveningen. Onder leiding van deze begaafde predikant komt de gemeente tot rust. Zij was overigens gegroeid, tegen de verdrukking, ondanks de vele inwendige twisten en de moeiten zich in het kerkverband te voegen. Van het ‘dat de gemeente slechts bestaat uit twaalf personen’ in 1840, bereikte zij een omvang - zoals de statistiek leert - van 300 zielen in de jaren 1851-1864, van 333 in het tijdvak 1865-1870, en van 468 in 1871. |
|