De Afscheiding van 1834. Deel 7. Classes Rotterdam en Leiden
(1986)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 29
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De voorgeschiedenisDeze is betrekkelijk lang. Reeds in hoofdstuk 2 - bij het noemen van de Hervormde classis 's-Gravenhage - vonden we dat in 1816 de ouderlingen C. Bregman, D. Lugtigheid en J. van der Vaart, alsmede de diaken D. van der Meer weigeren Evangelische Gezangen te zingen. Lugtigheid geeft na korte tijd zijn verzet op, maar de drie anderen worden van hun bediening ontzet.Ga naar voetnoot4 Deze zaak vindt uiteraard haar neerslag in de notulen van de raad der Hervormde gemeente.Ga naar voetnoot5 We lezen in deze papieren ook dat de latere oefenaar J.H. Kardol in 1827 en 1828 diaken is, en dat ds. G.F. Gezelle Meerburg te Almkerk, in 1835 op een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drietal wordt geplaatst, maar daarvan wordt afgevoerd aangezien hij nog geen twee jaar predikant is; beroepen wordt proponent E.H. Cats die van 1835 tot 1839 te De Lier zal staan. In 1839 wordt C.P. Kaakebeen, gekomen van Hoornaar, predikant. Klazina Leij schreef dat over het algemeen het deel van de kerkmensen dat ‘naar de oude waarheid vroeg’ zich wel kon vinden in de prediking van ds. Cats; daarin werden volgens de schrijfster ‘vaste gronden gelegd’. Maar dit veranderde toen ds. Kaakebeen tot de gemeente overkwam. Ofschoon deze predikant algemeen werd hooggeacht vanwege zijn levenswandel, werd in zijn prediking de ‘vrije genade om niet’ gemist. Klazina Leij typeert zijn prediking met de woorden ‘Doe dit, laat dat en gij zult leven’. De predikant drong aan op een deugdzaam leven, maar de bijbelse boodschap van genade voor een in zichzelf verloren zondaar kwam in zijn preken niet tot haar recht. ‘Het gevolg hiervan was, dat sommigen hun plaats in de kerk leeg lieten en elders kerkten. Hele reizen werden er vanuit De Lier ondernomen om... bekende predikanten te beluisteren. Thuisgekomen wist men vaak veel te vertellen, waardoor ook weer anderen werden opgewekt om eens deze of gene spreker te gaan beluisteren.’Ga naar voetnoot6 Voordat door een aantal ‘bezwaarden’ op 1 december 1844 het besluit wordt genomen stappen te ondernemen die kunnen leiden tot het institueren van een gemeente te De Lier die losstaat van de Hervormde kerk, zijn er - volgens de notulen van de eerste vergaderingen van de kerkeraad der nieuwe gemeente bij herhaling kleine samenkomsten - ‘gezelschappen’ belegd, waar oefenaars van elders een stichtelijk woord spraken, of waar een preek van een oude schrijver werd gelezen.Ga naar voetnoot7 Al deze gebeurtenissen leiden, zoals we zullen zien, tot de instituering van een Kruisgemeente op 12 januari 1845. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Klazina LeijVoor we verder gaan is het wenselijk te letten op het stuk geschiedenis en gemeentelijk leven, verbonden aan de persoon van Klazina Leij.Ga naar voetnoot8 Zij werd 30 augustus 1790 te Zwartewaal geboren en overleed 7 november 1855 te De Lier. Zij huwde Abram van Berkel. Op Hemelvaartsdag van het jaar 1840 besloot Klazina, na lange aarzeling, elders te kerken en wel te Maasland, waar 's middags ds. A. Brummelkamp, dan te Schiedam, zou preken. Haar man was zeer tegen dit voornemen gekant, maar zij voegde deze toe: ‘Al stond de weg ook vol duivelen, zoo zal ik er toch heengaan, want Hij die U roept is getrouw.’ 's Morgens ging zij zoals gewoonlijk naar de dorpskerk, maar 's middags sloeg zij de weg in naar Maasland. Wat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij hoorde - ook in de gesprekken van het aldaar vergaderde gezelschap - klonk haar echter verschrikkelijk in de oren. Over de preek schreef zij: ‘Ten laatste begon de leeraar aan zijn werk. Zijn woord was uit Psalm 68 vers 19 Gij zijt opgevaren in de hoogte. Ik dagt dat deze woorden genoegzaam voor dien dag waren, omdat deze de zaak en de volgende de vrugten van deze zaak voorstelden. Dog ik bedroog mij zeer, want de man nam het geheele vers. En toen de man drie uren geredeneerd had... wist ik net zooveel als toen hij begon.’ Na afloop van de preek vroeg iemand haar ‘hoe zij voldaan was’. Haar antwoord luidde: ‘Zeer goed, want één ding weet ik zeker dat al wierd er elken dag zulk een leerrede naast mijn deur gehouden, dat ik er niet om buiten zoude gaan.’ Anderzijds, Klazina - die een groot zelfvertrouwen moet hebben gehad voor wat betreft haar eigen oordeel - kon het op den duur in de Hervormde kerk niet meer vinden. Ds. Kaakebeen werd meer en meer verbitterd toen hij zag dat velen hun plaats in de kerk leeg lieten. Meermalen doorspekte hij zijn preek met scheldwoorden aan het adres van de wegblijvers. ‘Met smart woonde Klazina de godsdienstoefeningen... bij. Zij hield dit vol totdat de predikant in één van zijn preken verklaarde, dat er na de dood nog hoop was voor jonge mensen of kinderen die aan de andere zijdeGa naar voetnoot9 werden opgevoed. Ofschoon de predikant dit zeer omzichtig en ingewikkeld voorstelde, begreep Klazina hem goed. In het vervolg liet ook zij haar plaats in de kerk leeg.’ Niettegenstaande haar slechte ervaringen te Maasland, ging Klazina al spoedig daarna meer dan eens, met anderen, naar Naaldwijk om aldaar de godsdienstoefeningen van de Afgescheiden gemeente bij te wonen. Verscheidene malen kerkte zij daar tot haar genoegen. De laatste maal hoorde ze J.W. VijgeboomGa naar voetnoot10; hij voldeed haar bijzonder ‘want hij haalde onze afkomst uit het paradijs op en ging langs deze weg regelregt op tot Golgotha, alwaar de beloften in de daadzaak verwisseld waren... Deze man legde een diepe ondervinding aan de dag, die van weinigen verstaan wierd.’. Het was ook in deze tijd - rond 1840 - dat in De Lier op zondagavond een klein gezelschap bijeen kwam, nu eens bij deze dan bij gene. Aangezien het huis van Abram van Berkel en zijn vrouw Klazina enigszins van het dorp verwijderd lag - destijds 't Heitje, thans de Heulstraat - werden daar vrij geregeld de samenkomsten gehouden. En op 12 februari 1845 werden in genoemde woning de eerste ambtsdragers gekozen. De reactie van de bevolking overweldigde de jonge (Kruis)gemeente enigszins. Bij de derde, door ds. C. van den Oever geleide, dienst vlogen - aldus Klazina - de stenen door de ruiten. Aanvankelijk nam deze merkwaardige vrouw binnen de kleine gemeente een belangrijke plaats in. Hoewel de vrouwen in de gemeentevergadering geen stem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezaten, was Klazina steeds aanwezig en werd er naar haar mening gevraagd. Dit bleek duidelijk bij de verkiezing van een vaste voorganger (oefenaar). Ofschoon de vergadering maar niet tot een besluit kon komen en één der gen had gewaarschuwd ‘De vrouw spreekt geen woord’, vertelde zij dat zij gedurende enige dagen ‘voor het aangezigt des Heeren met deze zaak werkzaam was geweest’. ‘Op haar aanhoudend gebed had de Heere haar de man aangewezen en beloofd hem te zullen ondersteunen... Opstaande liep zij nu naar de timmerman Jacobus Hendrik Kardol toe en sprak: “Alzoo zegt de Heere: Ik hebbe U ten voorganger over dit volk verkoren”. Alle aanwezigen betuigden hiermee hun instemming want “de meesten hadden deze man in hun hart bestemd”. Zingend bad die avond het... gezelschap des Heeren zegen af voor hun nieuwe voorganger.’ Al spoedig rijzen er bezwaren tegen Kardol - wij komen hierop terug. Sommigen vinden zijn preken te hard en zouden liever een gemoedelijker woord horen. Anderen vrezen dat hij teveel onder invloed staat van Klazina Leij. Na de kerkvisitatie die in 1845 wordt gehouden en waarbij de voorganger de raad ontvangt ‘zich te oefenen in de wederleggende Godgeleerdheid’ probeert Kardol rekening te houden met de wensen van zijn hoorders. ‘Doch’, zo schrijft Klazina, ‘dit was hem onmogelijk en de Heere kwam hem tegen’. ‘Zijn preken werden steeds meer onsamenhangend. Het werd tenslotte een last die... aan te horen. Dit verdroot Klazina Leij, die zich met voorganger Kardol nauw verbonden wist, zeer. Het werd haar echter duidelijk, dat de verwerping van de voorganger door de gemeente juist zijn roeping door God zou bevestigen. Deze woorden waren Kardol tot troost.’ Het is duidelijk dat het met het genoemde tweetal bergafwaarts gaat. Midden 1849 neemt Kardol ontslag als voorganger en vertrekt met vrouw en kinderen naar Maassluis. Deze gebeurtenissen grijpen Klazina zeer aan; zij wordt ziekelijk. Maar daarnaast komt zij in de greep van antinomiaanse gevoelens. ‘Zij was door het geloof in Christus. Zij was vrij. Aanvankelijk lieten de mensen haar uitspreken. Doch al spoedig poogden zij 'met de letter mij te dooden', aldus Klazina... Nu de Heere haar had vrijgemaakt, liet zij zich door geen mens onder een of ander juk brengen. Ook niet onder het juk van de Formulieren van Enigheid... Met name tegen het doopsformulier had zij bedenkingen. Letterlijk schreef zij: 'En nu ik het in genade, door genade heb mogen leren zien, nu komt hetGa naar voetnoot11 mij benevens al de onderscheidene liturgische schriften vreeselijk, ja zelfs geheel tegen de Geest strijdend voor'.’ In januari 1851 wordt Klazina bezocht door een tweetal kerkeraadsleden. Als dezen moeten verklaren dat zij reeds vanaf 30 oktober 1850 onder censuur staat - de bekendmaking aan haar zal zijn vertraagd door haar ernstige ziekte - en dat de ondersteuning van het gezin Van Berkel (sedert 1847) zal worden ingetrokken,Ga naar voetnoot12 reageert zij met te zeggen: ‘Hebt gij ziel genoeg, mijn God heeft schat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoeg. Ik ben verzekerd, dat ik aan uw geld geen behoefte zal hebben.’ Hoewel de kerkeraad haar als een vrijdenkster en antinomiaan beschouwde, werd zij nog niet losgelaten, maar keer op keer bezocht. Gevraagd waarom zij zich zo weinig om de gemeente bekommerde, antwoordde zij: ‘Ja vrienden, maar wat zou het tog baten, want daar is geschreven: Vervloekt is hij die op een mensch vertrouwt of vleesch tot zijnen arm stelt. Ik moet niet voor U oh vrienden verschijnen, maar voor de levendigen God. En wat uw kerk betreft zoo hoor ik veel alarm, maar ik zie geen dooden vallen. En dat niet in den dood ingaat, kan het leven niet zien.’ Even daarna vinden we in haar handschrift: ‘Hoe meer tegenstand ik ontmoette, hoe vaster de Heere mij aan Hem deed kleven. Zoo ondervond ik ook Zijne losmaking van al wat schepsel heet. Ik was zeer wel tevreden in mijn eenzaamheid.’ Haar opvattingen en haar houding ten aanzien van de geïnstitueerde kerk waren zo afwijkend dat de kerkeraad wel verdere stappen moest ondernemen. Tijdens wat het laatste huisbezoek zou worden, gaf Klazina te kennen, dat zij haar lidmaatschap van de gemeente begeerde te beëindigen. Eén der ouderlingen reageerde met te zeggen: ‘Dat is een taal die wij verstaan kunnen, want wij weten anders meestal uw meening of bedoeling niet’. In de notulen van de kerkeraad - 7 februari 1852 - werd bij de aantekening inzake het bedanken het commentaar gevoegd: ‘dat ons zeer genoegen deed, dewijl zij zeer schadelijk voor de Vereeniging was.’ De autobiografie van Klazina Leij eindigt met de vermelding dat de Heere haar vanaf die tijd rust schonk en haar veel licht en inzicht in Zijn Woord verleende. Ook werd op wonderlijke wijze voorzien in haar dagelijkse behoefte. Zij schreef dat in 1854 op 64-jarige leeftijd. Een jaar later, op 7 november 1855, overleed Klazina te De Lier. Haar man overleed in hetzelfde jaar; deze was nooit aangesloten geweest bij de Kruisgemeente. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Ontstaan der gemeente en afscheiding van de Hervormde kerkDe volgorde van de beide hierboven genoemde gebeurtenissen kan moeilijk worden aangegeven, aangezien de meeste leden van het eerste uur zich afscheidden nadat de instituering zich had voltrokken. Op 1 december 1844 zijn elf personen, allen nog leden van de Hervormde kerk - men zie voor hun namen hierna - min of meer regelmatige bezoekers van het reeds enige jaren te De Lier bestaande conventikel, bijeen in de woning van het echtpaar Van Berkel-Leij.Ga naar voetnoot13 De ‘voorzitter’, J.H. Kardol, zet uiteen ‘dat wij hier verstoken zijn van de zuivere prediking van Gods Woord en de zuivere bediening der Sacramenten; zoodat door dit gemis de christelijke gemeenschap verbroken is; en daardoor geen gemeenschap; dat daardoor ook de christelijke liefde en gemeenschap niet kan zijn.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Simon Disselkoen stelt voor - nadat een contactzoeken met de oefenaar F. Urbanus was afgewezen - zich in verbinding te stellen met C. van den Oever, Kruisdominee te Rotterdam, teneinde zo wegen te zoeken, elke week onderwezen te worden in de weg der zaligheid. Maandagavond 6 januari 1845 is ds. Van den Oever aanwezig in een bijeenkomst die opnieuw ten huize van Abram van Berkel wordt gehouden. Nu zijn tevens aanwezig: Cornelis Boers, Jan de Bruijn, Jacobus van der Eijk, Pieter Smits en enige anderen.Ga naar voetnoot14 Van den Oever bepaalt het gezelschap bij de ernst van een zich afscheiden van de Hervormde kerk - dit is slechts verantwoord als daarmee de ere Gods en de komst van Zijn koninkrijk wordt bedoeld; afscheiding brengt leed, verachting en vervolging met zich. De volgende tien personenGa naar voetnoot15 geven zich op als leden van een toekomstige kerkgemeenschap: Cornelis de Bruijn,Ga naar voetnoot16 Jan de Bruijn,Ga naar voetnoot17 Simon Disselkoen en zijn vrouw Grietje van Geest,Ga naar voetnoot18 Arie van der Eijk,Ga naar voetnoot19 Dirk Huisman,Ga naar voetnoot20 Pieter de Jong Sr.,Ga naar voetnoot21 Jacobus Hendrik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kardol,Ga naar voetnoot22 Klazina Leij en Adriana Vreugdenhil.Ga naar voetnoot23 Enige dagen later ook: Cornelis BoersGa naar voetnoot24 (alsmede de nader te noemen Jaapje Koole en Magteld Kuijper). Met deze elf belijdende leden kwamen zeventien kinderen mee.Ga naar voetnoot25 Op 12 januari worden - zoals ds. Van den Oever had geadviseerd - door de acht mannelijke leden twee ambtsdragers gekozen: P. de Jong Sr. tot ouderling en S. Disselkoen tot diaken. Zondag 12 januari 1845 dient dus te worden beschouwd als datum van instituering van de gemeente.Ga naar voetnoot26 Op maandag 3 februari werden de gekozen ambtsdragers door Van den Oever bevestigd. Aanvankelijk bleef men bijeenkomen in de woning van Abram van Berkel, maar toen dit niet meer mogelijk was - we zagen dat de ‘ijver’ van zijn vrouw als spoedig ging verflauwen - stelde P. de Jong een grote woning die in zijn bezit was, ter beschikking tegen een huurprijs van ƒ 36 per jaar. Maar nadat laatstgenoemde in 1850 is gecensureerd wegens antinomiaanse gevoelens en daarna als lid heeft bedankt, moet de gemeente verhuizen naar de opgeknapte stal achter de woning van Arie van der Eijk.Ga naar voetnoot27 Eerst in 1857 zal een kerkgebouw in gebruik worden genomen. De activiteiten van de sedert kort afgescheidenen van de Hervormde kerk, zijn niet ontgaan aan de burgemeester van De Lier, Jacob Disselkoen, blijkens een schrijven dat hij op 4 februari 1845 richt aan de gouverneur van Zuid-Holland.Ga naar voetnoot28 We lezen daarin: ‘Dat alhier zekere C. van den Oever, voorgevende predikant te zijn te Rotterdam... in de laatstvoorgaande week binnen deze gemeente omtrent tien minuten gaans buiten den bebouwden kom van het dorp in zeker huis eene Redevoering heeft gehouwden ten aanhore van een talrijke schaar menschen zo uit deze als uit andere omliggende gemeenten. Dat hij als toen een persoon als ouderling en een als diaken heeft voorgesteld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sor dezer Gemeente tot ouderling, en zekere Simon Disselkoen, Bouwman in Burgersdijk, gemeente van Maasland, als diacon met zeer veel plegtigheid heeft voorgesteld - tengevolge waarvan reeds 7 manspersonen en vijf vrouwen zich aan den Eerwaarden Kerkenraad van de Hervormde Gemeente aldhier schriftelijk tot afscheiding hebben vervoegt.’Ga naar voetnoot29 De burgemeester die met enige reden relletjes vreesde, schrijft - zoals hij verder vermeldt - over het gebeurde ook aan de officier van justitie bij de rechtbank te 's-Gravenhage. Gedurende de eerste weken van haar bestaan, ondervond de gemeente meer dan eens overlast van het publiek; ook aan de jongelui in het kleine De Lier waren haar samenkomsten niet ontgaan. Behalve op 3 februari 1845, preekte Van den Oever 17 februari en 3 maart. Op laatstgenoemde dag verscheen iemand ‘in spotgewaad met een steek op in de vergadering, door nog enkelen gevolgd’. Aanstonds gaf de predikant op te zingen Psalm 3 vers 4: ‘Sta op, verlos mij Heer... De helden kregen het onder het zingen zoo benauwd, dat zij het hazenpad kozen, na nog een paar ruiten te hebben ingegooid.’ Wij lezen hierover bij HeeresGa naar voetnoot30 ‘Deze man in spotgewaad is geweest Jac. Moerman, boerenknecht... De vrouw, bij wie hij diende, zette hem daartoe aan en wilde haar naaister Maartje van den Dool, dit spotgewaad laten naaien. Deze weigerde; zij durfde zich niet aansluiten bij de afgescheidenen, uit vreeze voor de menschen.Ga naar voetnoot31 Maar het spotgewaad maken was toch te erg... Jac. Moerman werd... gewaarschuwd door zijn broer P. Moerman, welke hem herinnerde aan de geschiedenis van Elisa, hoe de beren de kinderen verscheurden, die hem bespotten,Ga naar voetnoot32 maar kreeg ten antwoord: “Ja, die man was een profeet Gods!” Willende daarmede te kennen geven, dat de afgescheiden menschen niets waren. Later heeft Jac. Moerman zijn daad afgekeurd, is zelfs lid geworden van de Afgescheiden gemeente alhier.’ Teneinde een goed overzicht te verkrijgen van de samenstelling van de Kruisgemeente in haar eerste jaren, geven we hieronder het ‘Register van de namen dergenen, die verzocht hebben, dat dezelve uit het Doop en Lidmatenboek [van de Hervormde gemeente] zouden geroijeerd worden’.Ga naar voetnoot33 We herhalen de naam van de twaalf leden van het begin en van Cornelis Boers niet. De eerste zeven personen scheidden zich af vóór 28 december 1845. De daarna vermelden staan alphabetisch gerangschikt. Op een enkele na werden zij lid van de Kruis/Afgescheiden gemeente. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw Johanna Klapwijk
In totaal tellen we dus 15 +71 =86 Afgescheidenen. Dit aantal stemt redelijk overeen met het door Van Dijk vermelde, namelijk dat zich 82 belijdende leden bij de gemeente aansloten voor de eerste predikant zijn intrede deed - in augustus 1856.Ga naar voetnoot34 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De jaren 1845 tot 1856Ga naar voetnoot35Hoewel deze eerste jaren moeilijk waren voor de, nog herderloze, gemeente kan evenwel wat het aantal zielen betreft, een stijgende lijn worden ontdekt. Aanvankelijk was, zoals we zagen, P. de Jong ouderling en S. Disselkoen dia- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken. J.H. Kardol is aangewezen 's morgens een stichtelijk woord te spreken, en 's middags een catechismus- of andere preek te lezen. Zowel stichtelijk woord als gebed van Kardol duren naar de mening van de toehoorders te lang. Eens legt Jan de Bruijn zijn horloge op de lessenaar, maar de voorganger noemt dit ‘een beweging des vleesches’. In augustus 1845 wordt voor het eerst kerkvisitatie gehouden, en wel door de predikanten C. Noorduin te Noordwijk aan Zee en C. van den Oever te Rotterdam. Ouderling De Jong zegt dat in de gemeente alles naar wens gaat, dat Kardol voorganger is en dat hij liever niet ziet dat er af en toe een predikant naar De Lier komt - zulk een optreden leidt tot relletjes en ordeverstoring. Deze opmerking brengt Disselkoen er toe te verklaren dat hij zijn ambt neerlegt. De gehele situatie ontlokt Van den Oever de opmerking dat ‘men zou twijfelen aan de oprechtheid der broederen’. Ook adviseert laatstgenoemde Kardol te benoemen tot ouderling. Op 1 januari 1846 treedt Disselkoen af als diaken; Kardol die zich aanvankelijk verzet tegen het ouderling-worden, blijkt na enige maanden wel bereid, en wordt 26 mei 1846 door ds. W.H. van Leeuwen, dan te Woerden, in het ambt bevestigd. In 1848 is de samenstelling van de kerkeraad als volgt. Ouderling zijn: P. de Jong en J.H. Kardol; diaken zijn: Gerrit van der Lugt en Arij van der Eijk.Ga naar voetnoot36 Maar de klachten over Kardol houden aan. Niet alleen de lengte van de door hem geleide samenkomsten gaat de gemeente verdrieten, maar velen vinden hem ‘te algemeen in het voorstellen der waarheid - hij komt niet genoeg in de toestanden der ziel van de gelovige’. Deze aangelegenheid wordt door de gemeente gebracht op de Algemene vergadering van de Kruisgemeenten gehouden te Zwartsluis eind april 1849.Ga naar voetnoot37 In een lastbrief klaagt ‘De Lier’ aangaande ‘de geesteloosheid van het voorstel van hunnen Voorganger Broeder Kardol, waardoor er deze en gene leden niet meer onder zijn gehoor kunnende verkeeren, zich uit dien hoofde onttrokken’. De vergadering besluit een brief te schrijven aan de gemeente te De Lier, waarin we onder meer lezen: ‘Wij kunnen niet ontveinzen Broeders! dat wij met innig leedwezen des harten, uit uwe geëerde letteren... vernomen hebben, dat de toestand uwer Gemeente, sints dat Broeder Ds. Noorduijn in ul. midden is geweest, niet veranderd en verbeterd is, aangaande de bewuste zaak;... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nige predikatiën, en terwijlGa naar voetnoot38 de aanmerkingen niet alleen op het voorstel, maar ook op het bidwerk van meergemelden Broeder worden gemaakt, dat dan een uit het ligchaam des Kerkenraads het vóór en een ander het nagebed of de dankzegging moge verrigten, al hetgeen maar het meeste tot stichting der Gemeente strekken kan, hopende nogthans, dat niemand uwer in dien eigen waan en inbeelding des harten mag verkeeren, dat hij het uit en van zich zelven beter zal maken, daar het toch alles eene gave Gods is, 1 Cor. 12 vs. 27-31.’ Kardol heeft blijkbaar niet de grote zelfverloochening kunnen opbrengen, die het zich-conformeren aan dit tweevoudige advies, dat de kerkeraad overnam - niet langer oefenen, niet meer het voor- en nagebed uitspreken - vereiste. Hij treedt midden of eind 1849 af, en vertrekt, zoals reeds werd aangestipt, met zijn vrouw en kinderen naar Maassluis. Ook daar is hij timmerman. Arie van der Eijk wordt in 1850 zijn opvolger. Kort hierna onttrekt P. de Jong Sr., de eerste ouderling, zich aan de gemeente, nadat hij - naar wij zagen - reeds was gecensureerd wegens het aankleven van antinomiaanse gevoelens. Hij wordt opgevolgd door Cornelis van der Maarel. Langzamerhand wordt de gemeente rijp voor beroepingswerk. In 1854 valt de keuze op proponent W. Eichhorn, daarna op ds. J. Juch van Oosterend (Tessel). Beiden bedanken. Maar als in 1856 besloten wordt een beroep uit te brengen op de 22-jarige proponent W.H. Gispen, heeft dit het gewenste resultaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Het tijdvak Gispen 17 augustus 1856 tot 10 november 1859Willem Hendrik Gispen werd 27 augustus 1833 te Amsterdam geboren en overleed aldaar 23 september 1909. Hij werd opgeleid tot zilversmid, maar kreeg al jong begeerte predikant te worden. Zijn theologische vorming ontving hij van de Kruisdominee C. Kloppenburg; zijn ouders Willem Gispen en Maria Schouwink waren van Christelijk Afgescheiden, Kruisgezind geworden. Zijn eerste predikantsplaats was De Lier; daarna stond hij te Vlissingen 1859 - alwaar zijn gemeente en hij in 1860 overgingen tot de Afgescheidenen; Giessendam 1862; Kampen 1864; Zwolle 1873; Amsterdam 1881. Op 16 oktober 1857 trad hij in het huwelijk met Jenneke van Delden (overleden 2 januari 1914). Op 17 augustus 1856 wordt Gispen door zijn leermeester ds. C. Kloppenburg (Amsterdam) in het ambt bevestigd. Zijn intreetekst was 2 Corinthe 4 vers 5: ‘Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven, (dat wij) uwe dienaars (zijn) om Jezus' wil.’ Zijn tractement bedroeg aanvankelijk ƒ 400 per jaar. Door groei van de gemeente werd de primitieve vergaderruimte al spoedig te klein. Besloten werd nu een kerk en pastorie te bouwen in het gehucht Burgersdijk, dus op het grondgebied van Maasland. De stichtingskosten bedroegen ƒ 7.881,12; deze werden voor ƒ 5.000 gedekt door een lening, gesloten bij Jacob van Woerden, bouwman, wonende onder Delft. Op 26 juli 1857 werd het kerkgebouw in gebruik genomen. Gispen preekte bij die gelegenheid over Genesis 46 vers 1: ‘En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-séba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak’. In oktober van hetzelfde jaar nam het jonge echtpaar Gispen-van Delden zijn intrek in de pastorie. Gispen heeft in de ruim drie jaren dat hij te De Lier stond met veel zegen gearbeid. In deze periode blijft de gemeente groeien. Van Dijk tekent hem als vroom, eenvoudig, begaafd en humoristisch.Ga naar voetnoot40 Rullmann vertelt het merkwaardige voorval dat aan Gispen door de gemeente een winterjas werd aangeboden met een gelegenheidsgedicht van 170 regels.Ga naar voetnoot41 In deze jaren treden als ouderling op: Arij van der Eijk, Willem van der Mark en Pieter Smits; als diaken: Jan de Bruijn, Marinus van der Ende, Jacobus van der Eijk, Jan van der Meer en Paulus Moerman. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De Kruisgemeente wordt Christelijke Afgescheiden gemeenteOp 17 november 1859 wordt Gispen te Vlissingen bevestigd. Het is dan een klein jaar geleden dat Van den Oever is geschorst door de Algemene vergadering van de Kruisgezinden.Ga naar voetnoot42 Volgens Rullmann rijpte in deze tijd ‘in de ziel van Gispen almeer de overtuiging, dat de dingen, over welke men twistte niet wezenlijk waren’ en dat er vereniging diende te komen met de Afgescheidenen.Ga naar voetnoot43 Maar in zijn kerkverband vindt hij niet-voldoende steun voor dit gevoelen. Een samenspreking - midden 1860 - tussen de beide kerkengroepen, waarbij de kruisdominees W.H. Gispen, D. Klinkert en J. Plug als commissie ter ener zijde optreden, leidt niet tot het door eerstgenoemde verlangde resultaat. De Algemene vergadering van Zwolle (mei) 1861 verklaart ‘dat vereeniging voor het tegenwoordige ondoenlijk is’.Ga naar voetnoot44 In november 1860 breekt het grootste gedeelte van de Vlissingse gemeente, onder leiding van haar predikant, met de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kruisgezinden en wordt opgenomen in het kerkverband van de Afgescheidenen. Deze zaken ontgaan niet aan de voormalige gemeente van Gispen en zijn gevoelens vinden daar ingang. Onder ‘1860’ vinden we in de kroniek-matige notulen van de kerkeraad: ‘Op den 2 October kerkelijk vergadert zijnde is dezelve geopend met gebed door J. van der Meer... Toen is er ter tafel gebracht de zaak van de vereeniging met de Broeders afgescheidene. Het voor en tegen geoppert te hebben zijn wij tot besluit gekomen om zulks de gemeente voor te stellen om hun oordeel in te winnen.’ Dit laatste gebeurt zondag 7 oktober 1860: ‘... na het eindige van de godsdienst hebben wij de gemeente de noodzakelijkheid van de vereeniging voorgestelt. Met die bepaalling dat indien er mogte zijn die daar bezwaar in mogte vinden of inligting begeerde, dat wij dan dinsdag avond zijnde den 9de, Vergadering zoude beleggen... Hier op zijn wij op de bepaalde tijd vergadert... Zij hebben hunne bezwaren opgegeven, wij hebben dezelve tragte weg te nemen op grond van regt en waarheid. Eennige gevoelde overbuiging, maar andere konde daar niet toe komen.’ We lezen verder dat het voornemen tot ‘vereeniging’ aan de consulent N. Wedemeijer, te Dordrecht, schriftelijk is medegedeeld. Maar, daar laatstgenoemde niet heeft geantwoord - hij legde in 1861 zijn ambt neer - heeft men vervolgens geschreven aan ‘onze Kommissie leeraars... Do. Klinkert en Do. Plug’. Ds. Klinkert heeft geantwoord - wat vermelden de notulen niet; ds. Plug heeft nog niet gereageerd. ‘Daar wij nog eenige bezwaren hadden omtrent de vrijheid-verleeningen en over de tweeërlei rigting bij de brs. Afgescheidenen’ is er tenslotte een brief gericht aan ds. S. van Velzen te Kampen, teneinde enige inlichtingen te bekomen. ‘Zijn EWD heeft ons [in zijn antwoord] voldaan’.Ga naar voetnoot45 Daar de zaken enigszins slepende dreigen te worden - Woord en sacramentbediening staan stil; ds. H.B. Geuchies te Rotterdam verwijst naar de provincie - besluit de kerkeraad de beide ouderlingen (Van der Eijk en Van der Mark) te zenden naar de classicale vergadering van de Afgescheiden gemeenten, die 21 januari 1861 te Rotterdam zal worden gehouden.Ga naar voetnoot46 Beiden worden hartelijk ontvangen, en naar het doel van hun komst gevraagd, antwoorden zij ‘dat de Gemeente verlangt in de gemeenschap der christelijk afgescheidene gereformeerde Kerk opgenomen te worden - waartoe zij afgevaardigd zijn en de volgende verklaring overleggen.’ ‘Eerwaarde Broeders! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digden, niets voorbehoudende dan dat de Eere Gods niet gekrenkt worde zoo als door Uwe Ew. Commissie op onze vergadering te Apeldoorn in 1851 ons is voorgesteld; en in de Provincie Zeeland met betrekking tot de Gemeente van Vlissingen is ten uitvoer gebragt.Ga naar voetnoot47 Verklarende tevens door dezen dat de Belijdenis des geloofs (vervat in de 37 Art.) der Gereformeerde Kerk in Nederland, de Heidelbergsche Catechismus en de Leerregels onzer Vaderen, vastgesteld op het Synode van Dordrecht 1618 en 19 de eenige uitdrukking van ons geloof behelzen, als gegrond op het eeuwig en onwankelbaar getuigenis van God, verwerpende elke leering, die hiermede strijdende is. Hierna wordt door de praeses het verhandelde op de vergadering Apeldoorn 1851 betrekkelijk de vereniging voorgelezen en wordt een en ander besproken ‘tot nadere verklaring’. De afgevaardigden van De Lier verklaren zich aan die bepalingen te willen houden. De gemeente wordt dan aanvaard. ‘Hierop gaat de praeses voor in een hartelijk dankgebed... waarna gezongen wordt Psalm 134 vs 3’. De broeders afgevaardigden ontvangen vervolgens toestemming een predikant te beroepen. Ds. H.R. Koopman wordt consulent.Ga naar voetnoot50 De notulen van de eerstvolgende Algemene vergadering van de Kruisgezinden - Zwolle mei 1861 - bevat over deze zaak slechts een korte mededeling. Eerst vinden we dat ‘Leeraar en Kerkenraad der Gemeente Dinteloord’ zich zullen aansluiten bij de Afgescheidenen. Dan ‘Ook zijn, volgens berigt der Afgevaardigden, uit de Classis N.- en Z.-Holland en Zeeland, tot de Chrst. Afgesch. overgegaan de Gemeenten de Lier, Medemblik en Vlissingen, met derzelver Leeraar, Ds. W.H. Gispen.’Ga naar voetnoot51 Reeds 22 januari 1861 zendt laatstgenoemde uit Vlissingen een hartelijke brief aan de kerkeraad te De Lier. ‘Ik wensch u den dierbaarsten zegen des Allerhoogsten met de getroffen vereeniging in ruime mate toe.’, aldus de schrijver.Ga naar voetnoot52 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 2 februari komt de consulent voor de eerste maal naar De Lier. De volgende dag, zondag, preekt hij en doopt zes kinderen.
Op 29 oktober 1861 wordt een request gericht aan de Koning, teneinde erkenning te verkrijgen.Ga naar voetnoot53 Het is door 37 personen ondertekendGa naar voetnoot54; dezen wonen te De Lier, te Maasland of te Schipluiden. Het reglement is dat van Rijnsburg; men verklaart dat het kerkgebouw staat in het gehucht Burgersdijk, gemeente Maasland, kadastraal Sectie A, no. 756. Bij koninklijk besluit van 18 november 1861, no. 27 wordt de gevraagde ‘toelating’ verleend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Ds. J. de Koning 29 december 1861 tot 1 maart 1874Nadat op 12 april 1861 twaalf doopleden belijdenis van hun geloof hebben afgelegd, wordt Jacobus de Koning,Ga naar voetnoot55 predikant te Baarland, beroepen. Op 29 december wordt hij te De Lier bevestigd. Volgens Heeres heeft De Koning te De Lier niet steeds een aangenaam leven gehad. Er waren twee partijen in de gemeente: ‘de objectieven en de subjectieven, de lichten en de zwaren’. De predikant zelf was ‘zeer onderwerpelijk’.Ga naar voetnoot56 Na enige jaren komen de moeilijkheden die deze verschillende ‘ligging’ in de gemeente oproepen, op de kerkeraad. Dit college spreekt dan uit: ‘... of de Leeraar niet van nu af aan in de prediking meerder werk zou kunnen maken, om de onbekeerden onder de hoorders, het ellendige en gevaarvolle van de toestand waarin zij verkeren niet alleen voor te stellen, maar met uitlokkende zoveel mogelijk bewegelijke redenen, het liefelijke en zalige van de dienst des Heeren Jezus Christus, als eenige Zaligmaker... voor te houden... Hiermee wordt echter niet gezegd, dat zulks tegenwoordig gans niet zou geschieden; maar wordt verlangd dat dit uitgebreider en nadrukkelijker moge gehoord worden.’ Ds. De Koning, een zeer zachtmoedig man, belooft ‘onder inwachting van de leiding des Heeren daartoe te zullen arbeiden, opdat, mocht het zijn, het gewenschte doel wordt bereikt’.Ga naar voetnoot57 Op 1 maart 1874 neemt hij afscheid en op 15 maart wordt hij verbonden aan de gemeenten Krabbendijke en Rilland-Bath. |
|