De Afscheiding van 1834. Deel 7. Classes Rotterdam en Leiden
(1986)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 21
|
Nederlandse Hervormde kerk | 46700 zielen |
Christelijke Afgescheiden gemeente | 340 |
Gereformeerde kerk onder het kruis | 400 (sedert 1843) |
Waalse gemeente | 2000 |
Evangelisch-Lutherse gemeente | 4300 |
Engels-Presbyteriaanse gemeente | 200 |
Engels-Episcopaalse gemeente | 150 |
Schotse gemeente | 160 |
Rooms-Katholieke kerk | 22000 |
Remonstrantse broederschap | 1400 |
Doopsgezinde gemeente | 300 |
Israëlitische synagoge | 2800 |
_____ | |
80750Ga naar voetnoot1 |
Hoewel er aangaande de eerste jaren van de Afscheiding te RotterdamGa naar voetnoot2 enige vraagtekens blijven, menen we toch uit de bewaard-gebleven bescheiden een
goed beeld te kunnen ontvangen. Helaas zijn de notulen van de kerkeraad over het tijdvak (eind) 1835 tot 13 juni 1843 verdwenen.Ga naar voetnoot3
1. Voorgeschiedenis
De Hervormde kerk te Rotterdam had, zo merkt Landwehr op,Ga naar voetnoot4 veel voor boven die in andere plaatsen van ons vaderland. ‘Wel had de algemeene lauwheid en de vervalsching der oude en beproefde leer ook hier haar invloed doen gevoelen, maar er was toch nog 'waarheid' in de Hervormde Kerk’.
‘In... het jaar 1804 was in Rotterdam gekomen Ds. A. de Vries, een geacht en bemind leeraar, die meer uitmuntte door gaven van het hoofd dan van het hart, een man die de waarheid wel predikte, maar niet een man, die de gave bezat, om het inwendige leven in al zijn schakeering voor te stellen tot leering en vertroosting. Desalniettemin was hij een prediker, die eerbied afdwong. Aan zijn goede bedoelingen en aan zijn godsvrucht mag niet getwijfeld worden.’
Deze ds. De Vries nu, ijverde er zeer voor, dat ds. F. van den Ham,Ga naar voetnoot5 te IJsselstein, een rechtzinnig predikant, in 1816 te Rotterdam werd beroepen. De ‘godsdienstige’ mensen, die liefst niet anders dan van ‘vrede, vrede’ hoorden en die de duidelijke lijnen van de belijdenis der kerk liefst zagen verdwijnen, waren over die bemoeiing van ds. De Vries inzake ds. Van den Ham maar weinig te spreken. Men ontzag zich niet, in die dagen toen schimpvers jes gebruikelijk waren, deze beroeping bespottelijk voor te stellen. Ds. De Vries was klein van gestalte; ds. Van den Ham was dit eveneens en daarbij een weinig corpulent. Dit alles gaf aanleiding tot het maken van dit rijmpje:
Landwehr vermeldt dat onder het portret van ds. Van den Ham,Ga naar voetnoot6 het volgende vers stond:
Wij kunnen de ambtsdienst van Van den Ham niet beoordelen. Vaststaat in ieder geval dat hij heeft behoord tot de ‘Zij-die-bleven’-groep, zoals de vijfde en zesde regel hierboven afgedrukt, reeds laten zien. Het is, zoals Landwehr schrijft, Van den Ham en zijn rechtzinnige collega's ‘konden aan den droeven toestand, waarin de Hervormde Kerk verkeerde, niets veranderen. En juist die toestand was velen een oorzaak van voortdurende smart’.
Als gevolg van deze gang van zaken moet kort vóór de Afscheiding het conventikel-wezen in Rotterdam een zekere bloei hebben gekend. Zoals overal zijn ook hier de gezelschappen weinig grijpbare grootheden: zij hebben geen archiefstukken achtergelaten. Vermoedelijk heeft Landwehr kunnen gebruikmaken van overlevering en het getuigenis van bejaarden, want hij schrijft:
‘Er was in den eersten tijdGa naar voetnoot7 in Rotterdam onder de geloovigen, die over de kerkelijke toestanden ontevreden waren, nog groot verschil. Die de Hervormde kerk niet durfden verlaten, leefden toch niet kerkelijk mede. Het was de tijd der conventikels. Er waren in die dagen drie plaatsen, waar vele geloovigen uit de Hervormde kerk bijeenkwamen. Op de Kipstraat bij eene zekere zuster, die AntjeGa naar voetnoot8 heette. Op het Achter Klooster bij Boekhorst en dan nog op den Goudschen Weg. (Wij konden den naam niet te weten komen van den broeder, die zijn huis aldaar leende tot het houden van gezelschap.)
Korten tijd nadat de scheiding in Rotterdam begonnen was (het was in het jaar 1840Ga naar voetnoot9) begon ook ds. Ledeboer van Benthuizen hier te arbeiden.
...
Ledeboer sprak wel eens te Rotterdam. Hij bezocht meer dan eens eene vrouw, bekend onder de naam van Mietje, de mandjesvrouw...’Ga naar voetnoot10
Ook de prediking van de weinige rechtzinnige predikanten te Rotterdam heeft blijkbaar de toekomstige Afgescheidenen niet bevredigd. Men ging naar Over-
schie teneinde ds. Dirk TjeenkGa naar voetnoot11 te horen. W. van Harten schreef later in een brief aan Helenius de CockGa naar voetnoot12:
‘... voor 1834 gingen de waarheidslievende[n] van Rotterdam naar Overschie te Kerk bij ene Ds [T] Je[e]nk een geboore Engelsman, een Leeraar die de stellige waarheid helder in het licht deed komen. Toen nu Uw vader met pen, woord en daad voor de regte[n] van Koning Jezus en Zijn Kerk door den ijver des Heiligen Geestes uit mog[t] komen, bij de eerste kennis die daarvan dien waardige Leeraar Jenk verkreeg, zoo werd hij als met hemels vuur op een Zondag morgen aangedaan en vermelde de hoorders de blijmaar dat er in het Noorden een jongen Dienaar des Heeren als met Leeuwenmoed was opgestaan om tegen den afval te getuigen, en de wolfven in de Schaapskooi van Christus te openbaare in haare verderfvelijke leeringen. Dat, en het geen wij er verder hier van hoorden dat de getrouwe Leeraars die bij woorden, daden lieten volgen, uitgeworpen wierden, toen wierd ons hart als van het vuur der liefde ontstoken om zulke EliaäsGa naar voetnoot13 in ons midden te ontvangen...’
2. Het beginGa naar voetnoot14
De Christelijke Afgescheidene gemeente te Rotterdam werd geïnstitueerd donderdag 19 november 1835 ten huize van Hendrika van Bronkhorst weduwe Andries Visser in de (Groote) Wijnbrugstraat aldaar. Merkwaardig is dat zowel de predikant die de eerste ouderlingen en diakenen bevestigde, ds. J. van Rhee, alsook de weduwe van Bronkhorst op genoemde datum nog niet tot de Afgescheidenen behoorden. Ds. Van Rhee te Veen (N.-Br.) werd 24 november afgezet als hervormd predikantGa naar voetnoot15 en Hendrika van Bronkhorst scheidde zich kort na 19 november af.Ga naar voetnoot16
De eerste ambtsdragers waren: Gerrit van Akkeren en Nicolaas van de Coevering
(Charlois), ouderlingen; Jan Carton en Willem de Koning, diakenen.Ga naar voetnoot17
Op 19 november hebben zich verder de volgende 18 personen bij de jonge gemeente aangesloten.Ga naar voetnoot17
Jan Willem van Akkeren |
Maartje van Akkeren |
Pieternella van Akkeren |
Johannes Frederik BouwmanGa naar voetnoot18 |
Johannes Frederik van der Griendt en zijn vrouw Sijtje Landmeter |
Willem van Harten en zijn vrouw Catharina van Loon |
Jillis van der Koog |
Maartje Kruidhof huisvrouw van N. van de Coevering |
Adriana de Leeuw |
Cornelis van den Oever en zijn vrouw Kaatje van der Bil |
Aart RodenrijsGa naar voetnoot19 en zijn vrouw Elisabeth Maria Moors |
Adrianus Singels |
Maarten Zwollo en zijn vrouw Elisabeth de Bruin |
Nog vóór 31 december 1835 worden als leden aangenomen:Ga naar voetnoot20
Johanna Arbon |
Maasje Arbon |
Johannes W. Boshamer |
Jan Boudestein en zijn vrouw Adriana van Bladeren |
Hendrika van Bronkhorst weduwe A. Visser |
Abram van de Coevering |
Johannes C. den Hoed en zijn vrouw Elizabeth van der Kulk |
Margrita Jurriaans |
Alida Wilhelmina Kuiters |
Adam van Schoonderloo |
Sebastiaan Verbruggen |
Magdalena Verhoek, ‘vrouw Kappers’ |
Geertruida Allegonda Vermeer, ‘vrouw W. Vijgeboom’ |
De gemeente omvat derhalve op 31 december 1835, voor zover we kunnen nagaan, 37 belijdende leden.Ga naar voetnoot21
Een lijst met de namen der Afgescheidenen, bewaard in het archief der Hervormde gemeente,Ga naar voetnoot22 loopt over de jaren 1835 tot midden 1841 merendeels paral-
lel met de hierboven gegevene en met het hierna voor een deel te reproduceren ‘Lidmatenregister 1835-1865’ van de Afgescheiden gemeente. De lijst noemt bij de meeste namen het adres en dit heeft het H. VermeulenGa naar voetnoot23 mogelijk gemaakt - mede op grond van een onderzoek naar de beroepen van de betrokkenen - de voorzichtige conclusie te trekken dat de meeste Afgescheidenen van het eerste uur te Rotterdam behoorden tot de geringe burgerstand. Als we een telling nemen van 75 belijdende leden - rond 1840 - dan zien we dat 2 personen ambtenaar waren, 27 tot de zelfstandige middenstand kunnen worden gerekend (winkelier, bakker, smid etc., waarbij in het midden blijft welke welstand men genoot), en 46 tot de arbeidende klasse behoorden.
Als eerste plaatsen van vergadering worden door LandwehrGa naar voetnoot24 genoemd: op de Botersloot bij weduwe Visser-van Bronkhorst,Ga naar voetnoot25 op de Schiedamsche Dijk, hoek Karrensteeg bij de smid A. Rodenrijs en ‘bij de acht watermolens ten huize van Dirk van den Bos.Ga naar voetnoot26 Deze laatste samenkomst werd al spoedig door Schieland verboden’. Landwehr noemt niet de timmerman Rijk Parqui.Ga naar voetnoot27 We lezen over hem en de vergaderingen te zijnen huize:Ga naar voetnoot28
‘Ook het gepeupel te Rotterdam is des Zondags wederom op de been. Op den 7den November 1.1. werden bij den timmerman Parkie, eenige glazen ingeslagen en onderscheidene leden der gemeente mishandeld. Sedert is het gemeen iederen Zondag geregeld voor de plaats der bijeenkomst verzameld. Wij hopen dat de policie te Rotterdam voortaan zal toonen, dat hare betuiging van welwillendheid om de gescheidenen, evenals alle andere burgers te beschermen, opregt en ongeveinsd was; want die policie draagt thans behoorlijk kennis van de plaats der bijeenkomst, en is behoorlijk gewaarschuwd.’
Tenslotte: de voornaamste en vermoedelijk grootste vergaderplaats, voordat in 1840 het eerste kerkgebouw - gelegen aan de Hovenierslaan - gereed kwam, was die in de woning van ouderling Gerrit van Akkeren, gelegen aan de Tweede Lombardstraat, H 249.Ga naar voetnoot29 Landwehr vermeldt dat diens zoon Johannes Willem
van Akkeren van beroep timmerman ‘de zoldering zóó had ingericht, dat er spoedig luiken konden gelegd worden zoodat de vergaderden aan het oog der vervolgers konden ontsnappen’.Ga naar voetnoot30
3. Vervolging
Met de laatste gedeelten van de vorige paragraaf hebben we het onderwerp van de vervolging van de Afgescheidenen te Rotterdam reeds aangeroerd. Het gemeentebestuur aldaar heeft steeds een welwillende, tolerante houding ten opzichte van de Afgescheidenen aangenomen. Dit zal ook blijken als we hierna de vrijheidsaanvragen van zowel deze groep als van de Kruisgezinden bespreken.Ga naar voetnoot31 Naar aanleiding van een hierna nog te noemen ‘rel’ op zondag 15 oktober 1837, schrijven burgemeester en wethouders van Rotterdam aan de directeur van politie over ‘de hoop die wij gekoesterd hadden en die zich tot nu onlangs had verwezenlijkt’, namelijk dat het rond de Afgescheidenen rustig zou blijven. De directeur van politie bepleit krassere maatregelen tegen de Afgescheidenen - niet alleen het opmaken van proces-verbaal, maar zo nodig het sommeren van de aanwezige personen uiteen te gaan; bij weigering zal de politie geweld moeten gebruiken.Ga naar voetnoot32 Doch B. en W. nodigen genoemde ambtenaar uit onwettige vergaderingen zo mogelijk te voorkomen - bij overtreding dient proces-verbaal te worden opgemaakt - ‘doch tevens te zorgen, dat noch aan die huizen, noch aan de personen der Afgescheidenen eenige schade of beleediging geschiede...’.Ga naar voetnoot33 Deze richtlijn was geenszins overbodig, aangezien, als reeds aangeduid, op zondag 15 oktober, een godsdienstoefening ten huize van weduwe H. Visservan Bronkhorst, op de Botersloot, door het publiek op een misdadige wijze was verstoord. B. en W. schrijven hierover aan de gouverneur van Zuid-Holland dat ‘door het gepeupel aldaar de glazen zijn ingeworpen en enige andere ongeregeldheden zijn gepleegd’.Ga naar voetnoot34 We laten eerst W. van HartenGa naar voetnoot35 over het gebeurde aan het woord. Nadat ds. Scholte te Rotterdam had gepreekt
‘zoo gaf Ds. van Velzen in 1837 op ons herhaald verzoek door zijn komst ons te verrassen en predikte Zondagmiddag bij diezelfde Jufr. Visser die toen op de Botersloot woonde op een bovenhuis. De woning was stampvol, maar het volk dat buiten was, zoowel farizeërs... als tollenaars, gooide door de glazen meer steenen als er menschen binnen waaren. Ds. van Velzen stond op het portaal zijn reden tot het volk te houden eenigzins beveiligd. Dog toen Zijn Ew de kinderen moest
doopen moesten wij na de mangelzolder vlugten. De geest van het volk buiten was zoo verbitterd dat de straat werd opgebroken om steenen te bekomen, dog hier zijn wij niet Regterlijk vervolg[d]Ga naar voetnoot36 maar wel hadden de rustbewaarders de rust verstoord...’.Ga naar voetnoot37
4. Het proces tegen Hendrika van Bronkhorst en ds. S. van VelzenGa naar voetnoot38
Op 15 oktober 1837 werd door de commissaris van politie te Rotterdam H.J. van der Creke, proces-verbaal opgemaakt naar aanleiding van de hierboven genoemde bijeenkomst ten huize van Hendrika van Bronkhorst weduwe Andries Visser, wonende aan de Botersloot. Deze functionaris verklaart op gemelde dag, gehoord hebbende dat men op de Botersloot ‘waar een Godsdienstig gezelschap zich vereenigd had’ baldadigheden pleegde en glasruiten inwierp, zich met de directeur van politie derwaarts heeft begeven. Vervolgens werd door beiden genoemde woning betreden. Men vond ‘in een binnenvertrek’ meer dan twintig personen ‘zittende aan het hoofd dier tafel een Heer, het voorkomen hebbende een Geestelijke te zijn, voor zich hebbende een bijbel, waarop hij met de linkerarm leunde, hebbende een papier in de regterhand, en een kort pijpje in den mond’. Zoals we reeds weten was de ‘Heer’ over wie al deze kleine bijzonderheden worden vermeld: ds. Simon van Velzen. Er vertrekken blijkbaar enige personen, want we lezen dat de ‘nog’ aanwezigen ‘weigerden deszelfs namen op te geven. Zeggende dat het geene associatie was en zij alleen als toehoorders daar verschenen waren’. Een agent van politie die reeds vóór de commissaris de woning was binnengegaan, verklaart dat ‘op de voor- en
achterkamer, op de trap en in het portaal wel zestig, in getal’ aanwezig waren. Dat hij
‘daarop aan de vergaderde menigte heeft onder het oog gebragt, dat zijl. zulks niet vermogten te doen... waarna hij zich vandaar verwijderd heeft. Dat een poos daarna aan dat huis door het publiek baldadigheden zijn gepleegd geworden’.
Gevraagd kan worden of de desbetreffende agent al dan niet heeft kunnen vermoeden dat er relletjes zouden uitbreken.
Tijdens het verhoor door de rechtbank van eerste aanleg te Rotterdam, 23 november 1837, waarbij Van Velzen niet verschijnt, verklaart de commissaris dat er een aantal kinderen is gedoopt en dat er reeds eerder ‘dergelijke bijeenkomsten’ ten huize van Hendrika van Bronkhorst zijn gehouden. Laatstgenoemde zou hebben verklaard dat zij
‘was overrompeld geworden. Dat de menschen binnen gedrongen waren tegen haren wil in, niettegenstaande zij zich daartegen verzette en dat zij zelfs Dominé van Velzen niet eens gezien had’.
Willem de Koning (diaken), oud 37 jaar, ‘Stadsbaggerman’ verklaart dat zijn kind op 15 oktober door ds. Van Velzen is gedoopt; dat genoemde predikant eerst des morgens vroeg in de stad is gekomen; ‘dat het de eerste reis is geweest, dat alhier ter Stede eene redevoering onder hunlieden is gehouden’.Ga naar voetnoot39 Verder getuigt De Koning
‘Dat zij echter bevorens altijd dat huis gebruikten om hunne Godsdienstige bijeenkomsten te houden, waartoe Jufvr. Visser, als de goede zaak ook behartigende, hetzelve volgaarne leende.
Dat het niet met genoegen van Jufvr. Visser is geweest, dat, op den bewusten dag, zoo veele menschen hare woning zijn binnen gedrongen, waartegen zij echter weinig heeft kunnen doen, evenmin als den Dominé.
Dat zij immers de deur niet vermogten te sluiten, daar alle Godsdienst oefeningen in het openbaar moeten geschieden.
Dat juist daardoor vele nieuwsgierigen zijn binnengedrongen.’
Mr. D.J.F. Bogaers, procureur te Rotterdam, treedt op voor beklaagde Van Bronkhorst en verklaart dat zij zwak en gebrekkig is en zich reeds des morgens tegen het houden van de bijeenkomst te haren huize heeft verzet. Dat zij haar weigering te 12 en 2 uur heeft herhaald; dat zij zich tenslotte heeft laten overhalen een klein getal binnen te laten. ‘Dat dan ook eerst vrienden, maar vervolgens vreemden en nieuwsgierigen zijn binnengekomen in zulk een groot getale als de politie bevonden heeft.’ Daarnaast dient mr. Bogaers namens zijn cliënte een stuk in, dat de volgende passages bevat.
‘Dat, ofschoon zij beklaagde hier niet als beschuldigster zal optreden van misschien welmeenende doch onbedachtzame vrienden, zij het echter aan hare eer en goeden naam verschuldigd is, in het openbaar te verklaren dat zij een afschrik
heeft van alle wetsovertredingen, wanorde en rustverstoring. Dat alzoo ook de vergadering van eenige bekende en vele haar geheel vreemde personen, op Zondag den 15 October ten haren huize, geheel tegen haren wil, ijverige pogingen en nadrukkelijke vermaning heeft plaats gehad.
Dat zij verzekerd is, dat allen die het gebeurde hebben bijgewoond en in deze instantie of te dezer zake, hetzij als klagers, beklaagden of getuigen zullen gehoord worden, dit erkennen zullen.’
De rechtbank aanvaardt de redenering van Hendrika van Bronkhorst en haar procureur niet, en veroordeelt haar op 28 november 1837, na een eis van ƒ 100,- boete, tot betaling van ƒ 8,-. Van Velzen wordt na een gelijkluidende eis, vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat laatstgenoemde geen hoofd of bestuurder van een associatie is geweest.
Na appel aangetekend door de officier van justitie van de rechtbank bij het hooggerechtshof te 's-Gravenhage, uitsluitend inzake de vrijspraak van Van Velzen, wordt deze beklaagde bij arrest van 21 februari 1838, veroordeeld tot ƒ 100,- boete.
De rechtzaak heeft voor het leven der Rotterdamse gemeente en inzonderheid voor Hendrika van Bronkhorst alsmede voor haar dienstbode Magdalena Verhoek ernstige gevolgen gehad. Vooruitlopend op het te reproduceren eerste gedeelte van het ‘Lidmatenregister 1835-1865’ vermelden we hier het volgende van het in deze lijst genoemde.
Hendrika van Bronkhorst wed. [Andries] Visser
‘Augustus 1838 gecensureerd uit hoofde van valsche beschuldiging voorden wereldlijken Regter over de gemeente, als of zij door den Leeraar van Velzen en de gemeente was overrompeld geworden, om ten haren huize te prediken, daar gewoonlijk de zamenkomst der gemeente ten haren huize was, en om haar dubbelzinnig bestaan omtrent de gemeente, en haar volharden daarin.’
Magdalena Verhoek
‘Deze dienstbaar bij de bovengemelde, is mede gecensureerd om dat zij haar vrouwe aanspoorde tot bovengemelde dingen en dus mede hand[d]adigGa naar voetnoot40 zijnde is mede gecensureerd Augustus 1838. Maar wederom op belijdenis opgenomen.’
Hendrika van Bronkhorst overlijdt 12 september 1840.
5. ‘Lidmatenregister Chr. Geref. Kerk HovenierstraatGa naar voetnoot41 1835-1865’
We zullen ons in deze paragraaf bezighouden met het reeds enige malen genoemde register van belijdende leden.Ga naar voetnoot42 We doen dit hier - en niet in een bijlage
- aangezien, bij gebrek aan notulen over de eerste jaren, het document als het ware een beperkte kroniek geeft voor deze periode. In de volgende paragraaf willen we enige conclusies trekken en andere gegevens toevoegen. We volstaan met de vermelding van de eerste 92 belijdende leden.Ga naar voetnoot43 De volgorde is zoals we haar aantroffen: chronologisch.
Gerrit van Akkeren. ‘Bij de bevestiging der gemeente tot Ouderling verkooren den 19 Nov. [1835].’ In het jaar 1837 ontzet om nalatigheid in zijn dienst. Wederom verkoren 31 januari 1839 en bevestigd door ds. C. van der Meulen. Heeft 7 jan. 1843 ‘voor zijn post bedankt’; ontslag verleend 29 jan. 1843. Overleden 29 juli 1845. |
Nicolaas van de Coevering, Charlois. ‘Bij de bevestiging der gemeente tot Ouderling verkooren den 19 Nov.’ Beschuldigd geworden van niet rechtzinnig te zijn in de leer; daarop door het oordeel van de classisvergadering te 's-Gravenhage in 1837 ontzet van zijn bediening en als lidmaat gecensureerd.
Na rijp onderzoek door de kerkeraad is bevonden dat schorsing en censuur onwettig waren. In de bediening teruggeroepen, hetgeen door hem is aanvaard. ‘Hersteld’ voor de gemeente 29 januari 1843. Na zich geruime tijd te hebben onttrokken ‘en zijn ambt ondergelaten is vanwege de kerkeraad zijn lidmaatschap opgezegd... 29 October 1848.’ |
Maartje Kruidhof, Charlois. Huisvrouw van N. van de Coevering. Gecensureerd; de censuur als onwettig erkend zijnde, weer aangenomen als lid 2 februari 1843. ‘Even gehandelt hebbende als haar man, is mede afgekondigd niet meer tot de gemeente te behooren den 29 October 1848.’ |
Jan Carton. Tot diaken gekozen 19 november 1835. In 1842 ‘rustend diaken’. Onttrokken 1853, teruggekeerd 1856. Overleden 1862. |
Willem de Koning. Diaken 19 november 1835. In 1837 afgezet ‘om nalatigheid in zijn dienst’. Overgegaan tot Van den Oever 1851. |
Willem van Harten. ‘Om de aankleving van Van de Coevering gecensureerd den 2 Julij 1837’. Weer aangenomen augustus 1838. Tot diaken gekozen 1839 en bevestigd door ds. C. van der Meulen 7 januari 1841. Ouderling 1843. Vertrokken naar Amsterdam 1850. |
Catharina van Loon. Huisvrouw van W. van Harten. ‘Aankleving’ van Van de Coevering; gecensureerd en weer opgenomen. Naar Amsterdam 1850. |
Maartje van Akkeren |
Johannes Frederik Bouwman. ‘Aankleving’ van Van de Coevering; gecensureerd en weer aangenomen. Afgesneden 1848. |
Aart Rodenrijs. ‘Aankleving’ van Van de Coevering; gecensureerd en weer opgenomen (in 1843). |
Elisabeth Maria Moors. Als haar echtgenoot A. Rodenrijs. |
Cornelis van den Oever. ‘Kort na de aansluiting zich onttrokken omdat hij de gemeente niet wilde erkennen. Mede afgekondigt nadat hij dikwijls vermaant |
was, als niet meer tot de gemeente te behoren den 1 maart 1841.’ |
Kaatje van der Bil. Als haar echtgenoot C. van den Oever. |
Jillis van der Koog |
Adriana de Leeuw |
Adrianus Singels. ‘Aankleving’ van Van de Coevering; gecensureerd en weer opgenomen. |
Maarten Zwollo |
Elizabeth de Bruin, huisvrouw van M. Zwollo. |
Johannes Frederik van der Griendt |
Sytje Landmeter, huisvrouw van J.F. van der Griendt. |
Johannes Willem van Akkeren |
Pieternella van Akkeren |
Johanna Arbon. ‘Aankleving’ van Van de Coevering; gecensureerd 1837; onttrokken 1841. |
Maasje Arbon. Als vorige. |
Abram van de Coevering |
Sebastiaan Verbruggen. Gehuwd met Pieternella van Akkeren; kerkelijke huwelijksbevestiging door ds. C. van der Meulen 1839. Diaken 1845. Vrouw overleden 1847; tweede huwelijk met A.E.A. de Visser 1849. Afgezet als diaken ‘wegens het verlaten van zijn dienst zonder reden’ 1851. Eind 1851 ‘overgegaan tot van den Oever met zijn vrouw en kinderen’. Teruggekomen met schuldbelijdenis 1864. |
Johannes C. den Hoed, Delfshaven. |
Elizabeth van der Kulk, huisvrouw van J.C. den Hoed. |
Geertruida Allegonda Vermeer, ‘vrouw W. Vijgeboom’. |
Johannes W. Boshamer. Ouderling 1851; overleden 1857. |
Hendrika van Bronkhorst, weduwe Andries Visser.Ga naar voetnoot44 |
Magdalena VerhoekGa naar voetnoot45 |
Jan Boudestein |
Adriana van Bladeren, huisvrouw van J. Boudestein. |
Margrita Jurriaans |
Alida Wilhelmina Kuiters |
Adam van Schoonderloo |
Adriana Knieriem |
Jan Markus. Na zich geruime tijd ‘van de gemeenschap’ te hebben onttrokken, bekendgemaakt dat hij niet meer tot de gemeente behoort 29 oktober 1848. |
J.J. Oosterling ‘en huisvrouw’. |
Sytse Oenes Los. ‘Zonder vaste woonplaats.Ga naar voetnoot46 Nu te Rotterdam. Door afscheiding per brief waarin zijn belijdenis was uitgedrukt, aangenomen in de gemeente. Met attestatie vertrokken naar Workum in Vriesland den 6 Januarij 1840. Na dat Zijn Eerwaarde aldaar geroepen is zich te laten opleiden als Leeraar, is Zijn |
Eerw. daarin bewilligt. Na het examen... in Koudum geroepen; aldaar... bevestigd den 11 Julij 1841.’ Beroepen te Rotterdam november 1841; bedankt. In 1842 opnieuw beroepen; beroep aangenomen; bevestigd 11 september 1842. Wegens vertrek naar Werkendam afscheid gepreekt 5 november 1848; tekst Handelingen 20 vers 31-32. |
Antje Sieds van der Boom. Huisvrouw van S.O. Los. ‘Door belijdenis aangenomen voor Do. van der Meulen en de Kerkeraad in Maart 1840.’ |
Teunis Bouwman |
Willem Springeling |
Paulina Wilhelmina Nederveen, ‘vrouw Springeling’. |
Willem Hofman, Zevenhuizen. |
Jacob Stolk. Ouderling 1862. |
Josina van der Gaag. huisvrouw van J. Stolk. |
Geertrui IJzelaar |
Koenraad van Kuijk |
Goris van Wagtendonk. Onttrokken 1848. |
Gerrit Grashof |
Johanna Wilhelmina Link, ‘de wed. Tooreman’. |
Alida Moerkerk, ‘vrouw Beekhuizen’. |
Jan Vermeer, Kralingen. |
Klaas Ooms. Met attestatie van 's-Gravenhage 1838. Gehuwd 25 augustus 1841 met Maagje [Maartje?] Veen; bevestiging door ds. H.G. Klijn. Onttrokken 1848. |
Jacobus H. Zwaan. Aangesloten 1838. Met attestatie vertrokken naar Noord-Amerika 20 september 1853. |
Elizabeth Bakhuis, huisvrouw J.H. Zwaan. Als vorige. |
Pieter Borsje. Van Schiedam 1838. Diaken 1845. ‘Afgetreden als diaken... 1850 en heeft zich van dien tijd van de gemeente verwijderd; behoort niet meer tot de gemeente.’ |
Elizabeth Hakkers |
Hillegonda Johanna van Oordt.Ga naar voetnoot47 ‘Met belijdenis voor de Kerkeraad Julij 1838. Getrouwd den 23 November met Pieter Drost door Do. Los. Den 7 September 1845 gecensureerd om haar ongereformeerde gevoelens en daaruit voortvloeijende ontkenning van de kerk. Overleden den 27 Maart 1846.’ |
Bernardus Kappers. Met attestatie van Goes. Tot ouderling gekozen 31 januari 1839. ‘Op de Classicale vergadering te Delft den 1 Julij 1840 besloten dat Zijn EW. niet konde bevestigt worden uit hoofde hij nalatig was in zijn dienst en vermaant bij voor[t]duur zich als lidmaat te onderwerpen. Met attestatie naar Benthuizen 1841.’ |
Jan Kappers. Met attestatie van Goes. ‘Getrouwd den 11 November 1841 met Magdalena Verhoek,Ga naar voetnoot48 door den Ouderling A.C. Kuijper.’ |
Johanna Maria Bouman. Met attestatie van Goes. |
Cornelis Batenburg. Gekozen januari 1840 en bevestigd mei 1840 door ds. C. van der Meulen. Tot ouderling gekozen 10 januari 1843; bevestigd 29 januari 1843. In 1843 ‘voor die post bedankt’. Tot diaken gekozen 10 januari 1844; bevestigd 4 februari 1844. ‘Voor deze post bedankt’ 26 februari 1845. Tot ouderling geroepen 6 augustus 1851; bevestigd 31 augustus. |
Gene Lants. ‘In de Stormpolder.’ Onttrokken 1842. |
Teuntje van Wolzem. ‘In de Stormpolder.’ Onttrokken 1841. |
Arie Cornelisz. Kuijper, Charlois. Gekozen tot ouderling 2 april 1840; bevestigd in mei door ds. C. van der Meulen. ‘Van zijn post ontslagen’ 1 oktober 1843, ‘omdat hij zich tegen de orde der kerk verzette, en onder de vermaning gesteld, omdat hij scheuring aanrigt tegen de openbaare Godsdienst’.
‘Na zich geruimen tijd van de gemeenschap te hebben onttrokken, is bekend gemaakt niet meer tot de gemeente te behoren den 29 October 1848.’ |
Maria Streefkerk, huisvrouw van A.C. Kuijper. Heeft zich met haar echtgenoot onttrokken; bekend gemaakt niet meer tot de gemeente te behoren 29 oktober 1848. |
Maartje van der Plas, ‘weduwe van H. Mol’. |
Johanna Maria Bosman, ‘vrouw Schippers’. |
Maria Maasland, ‘huisvrouw van IJ. de Venter’. |
Jacob Labots. ‘Tot diaken verkooren en daarin bevestigd, doch eenigen tijd gediend hebbende wederom bedankt omdat hij de Dord[t]sche kerkorde niet wilde aannemen - en als zodanig afgeroepen. Zonder attestatie vertrokken naar Noord-Amerika, nadat hij zich geruimen tijd van de kerk had onttrokken September 1847.’ |
Marinus Frederikus Stolk. ‘Tot diaken verkooren op den 3 Nov. 1842 en bevestigd den 17 Nov. 1842. Bij vernieuwing verkooren den 20 Februarij 1845. Januarij 1846 bedankt zonder toestemming van den kerkeraad. Teruggekeerd tot de Hervormde Kerk 1853...’. |
Maria Janse |
Simon Trommel, Zevenhuizen. Met attestatie van Middelharnis. |
Jacob Hoogbruin. Met attestatie van Gorinchem. ‘Zonder attestatie vertrokken naar Noord-Amerika, nadat hij zich een geruimen tijd van de kerk had onttrokken - September 1847.’ |
Kaatje de Groot |
Barbara Jansen, huisvrouw van A. de Groot. Vertrokken naar Noord-Amerika 21 juni 1849. Teruggekomen en als lid aangenomen 18 december 1849. |
Jacoba Felix, huisvrouw van G. van Akkeren. Overleden 29 maart 1841. |
Anna Catharina Boshamer |
Sophia Fieldt |
Sophia Stevenson |
Johannes Frederik van der Griendt Jr. |
Jan Bos, Zevenhuizen. |
Maagje Veen. Gehuwd met K. Ooms 25 augustus 1841 door ds. H.G. Klijn.
Onttrokken 1848. |
Elizabeth Henrietta Vijgeboom, ‘vrouw van den Broek’. |
Gerritje Mol, ‘weduwe van Duivenbode’. |
Jaapje Jansen |
Johannes George van Hees. Tot ouderling gekozen oktober 1840 en bevestigd december 1840. ‘Van zijn post ontslagen; den 2 October 1843 afgekondigt omdat hij zich verzet heeft tegen de aangenomen orde der kerk, en onder de vermaning gesteld omdat hij scheuring aanrigte tegen de openbare Godsdienst, 1843. Zonder attestatie vertrokken naar Noord-Amerika, nadat hij zich een geruimen tijd had onttrokken van de kerk, September 1847.’ |
Neeltje de Vries, huisvrouw van J.G. van Hees. Zonder attestatie met haar man vertrokken naar Noord-Amerika, nadat zij zich geruimen tijd van de kerk had onttrokken, september 1847. |
6. De moeilijke jaren 1836 tot 1843
Al aanstonds na de instituering eind 1835 waarbij vier ambtsdragers werden gekozen en bevestigd - de ouderlingen G. van Akkeren en N. van de Coevering, de diakenen J. Carton en W. de Koning - pakken zich donkere wolken boven de gemeente samen.
Op 12 april 1836 vergadert ds. Scholte te Rotterdam ‘over de aldaar bestaande verwarring’.Ga naar voetnoot49 Enige dagen later is er op de provinciale vergadering te Gorinchem geen afgevaardigde van de gemeente. We lezen:
‘Daar de broeder Ouderling Gt. van Akkeren te Rotterdam door de aldaar plaats hebbende verdeeldheden, zijne bediening heeft nedergelegd, zoo wordt de medebroeder Alexander de VisserGa naar voetnoot50 te Dordrecht, provisioneel belast met de provinciale correspondentie...’.Ga naar voetnoot51
Een klein jaar later is de situatie eerder verslechterd dan verbeterd. Ds. Scholte geeft op een provinciale vergadering verslag van de ontwikkeling te Rotterdam. Er zijn bezwaren
‘inzonderheid tegen Van de Coevering, als handelende tegen den Woorde Gods in het behandelen van bekommerde zielen; zoo ook van trouweloosheid in het behartigen van zijn ambt en de verzorging zijns huisgezins. Tegen Van Akkeren werden beschuldigingen van verwaarlozing en nalatigheid in het ambt des Ouderlings ingebragt. Op de classicale vergadering zal deze zaak nader verhandeld worden...’.Ga naar voetnoot52
Volgens het ‘Lidmatenregister 1835-1865’ is dit inderdaad gebeurd en werd Van de Coevering afgezet. Daar ook Van Akkeren, al dan niet via een classicale beslissing, van het ambt werd ontheven, was er derhalve in de Rotterdamse
gemeente medio 1837 geen ouderling.Ga naar voetnoot53 Bovendien vonden wij dat diaken W. de Koning werd afgezet, zodat alleen diaken J. Carton was overgebleven. Hoewel de situatie niet geheel doorzichtig is, moeten we concluderen dat Jan Markus eind 1837 tot ouderling werd gekozen.Ga naar voetnoot54
Ook wordt niet duidelijk wat het gevoelen van Van de Coevering is geweest. In ieder geval kreeg hij na enige jaren eerherstel en laat hij, zoals we nog zullen zien, als in 1843 ds. S.O. Los predikant is, een goed-gereformeerd geluid horen.Ga naar voetnoot55 De hoofdzaak is, wat dient te worden verstaan onder het zojuist genoemde ‘het behandelen van bekommerde zielen’. Bekend is dat Scholte in vele gevallen weinig consideratie betoonde tegenover deze categorie. In 1838 haalde hij met instemming Th. van der Groe aan, waar deze schreef dat er duizenden zijn ‘die zich zelve valschelijk en zonder grond inbeelden, dat zij zwak geloovigen, sukkelende, twijfelmoedige Christenen zijn, daar zij nogtans niets van het ware zielzaligende geloof in hun hart hebben...’.Ga naar voetnoot56 Ongetwijfeld zullen er in de Rotterdamse gemeente ‘bekommerde zielen’ zijn geweest, aangezien de latere kruisdominee C. van den Oever reeds in 1837 een betrekkelijk flinke aanhang had verkregen. De groep-Van de Coevering omvatte circa tien personen: hij, zijn vrouw en acht anderen van wie we vermeld vinden dat zij Van de Coevering ‘aankleven’.Ga naar voetnoot57
De groep-Van den Oever moet zich reeds in 1837 de facto hebben losgemaakt van de gemeente.Ga naar voetnoot58 Immers, in oktober 1837 wendt Van den Oever zich tezamen
met 30 anderen tot het gemeentebestuur met een
‘Verzoek om vrijheid... in de uitoefening van hunnen godsdienst... wenschende zijlieden hunne bijeenkomsten te houden in een huis op de Rotte Q 147, waarvan de eigenaar is C. van der Laan, en hetwelk bewoond wordt door C. van den Oever, en wel op de volgende tijden, des Zondags 's morgens van 9 tot 12, 's middags van 2 tot 4 en 's avonds van 6 tot 10 uur; des Donderdags van 8 tot 10 uur.’Ga naar voetnoot59
In juli 1838 verschijnt J. Markus als ‘ouderling’ van de Afgescheiden gemeente op de provinciale vergadering. Maar in de notulen lezen we:
‘Betrekkelijk Rotterdam is niets bepaaldelijk voor te dragen. Eenige verschillen die er bestaan, hebben voornamelijk betrekking op de verkiezing van den nog niet in den dienst bevestigden Ouderling en Diaken. Die bezwaren zullen door Ds. Scholte personeel in de gemeente onderzocht worden...’.Ga naar voetnoot60
Ds. Scholte laat geen gras groeien over dit voornemen, want reeds op 13 september 1838 handelt hij met de gemeente over de bestaande verdeeldheden en constateert dat ‘de beroeping van een ouderling en diaken vernietigd [dienen te worden] wegens strijdigheid met Gods Woord’.Ga naar voetnoot61 De argumentatie in deze zaak is niet bewaard gebleven.
Het ouderlingschap van J. Markus heeft niet lang geduurd. Op 30 augustus 1839 verschijnt in de provinciale vergadering Bernardus Kappers, ‘verkoren Ouderling’. Ook hij verklaart dat de hierboven genoemde verkiezing is ‘vernietigd’ geworden.Ga naar voetnoot62 Maar we zijn dan inmiddels een jaar verder; er is blijkbaar een nieuwe verkiezing gehouden. Want een request aan de Koning, waarin erkenning van de gemeente wordt gevraagd - we komen hierop terug - gedateerd 3 mei 1839, is getekend door de kerkeraadsleden: G. van Akkeren en B. Kappers, ouderlingen; J. Carton en W. van Harten, diakenen.Ga naar voetnoot63 A.C. Kuijper, ouderling, tekent het verzoekschrift niet, daar hij te Charlois woont.Ga naar voetnoot64
In juli 1839 wordt een tweetal geformeerd bestaande uit ds. R.W. Duin te Leeuwarden en ds. A.C. van Raalte te Ommen; laatstgenoemde wordt beroepen, maar hij bedankt na enige weken.Ga naar voetnoot65
Inmiddels is Cornelius van der MeulenGa naar voetnoot66 begonnen met in de gemeente voor te
gaan. Deze wordt dan door Scholte te Utrecht opgeleid tot predikant. Ds. Brummelkamp en ds. Van Raalte hebben tegen dit voorgaan enig bezwaar en achten Van der Meulen te behoren tot de ‘scheurmakende en broodzoekende oefenaars’. Maar op de reeds genoemde provinciale vergadering van augustus 1839 wordt hij van alle blaam gezuiverd.
‘De Ouderling van SchiedamGa naar voetnoot67 verklaart dat Broeder C. van der Meulen niet dan op aandrang der Gemeente een woord tot stichting gesproken heeft, dat dit spreken bijzonder dienstig voor de Gemeente geweest was, en dat er geen schijn was dat hij eenigzins zijn eigen voordeel gezocht had... De afgevaardigde van Rotterdam verklaart dat Broeder van der Meulen op verzoek der Gemeente het Woord Gods capittelscherwijze tot stichting der Gemeente heeft uitgelegd, geheel onderscheiden van het gewone oefenen. Dat bovendien Broeder C. van der Meulen in geenen deele eenige blijken heeft gegeven van broodzoeking of iets dergelijks. De afgevaardigden van Dordrecht geven een eenparige getuigenis van dien van Rotterdam.
De vergadering oordeelt daarop dat de beide Leeraars ten onregte beschuldiging hebben ingebragt.’Ga naar voetnoot68
Enige maanden daarna - zondag 24 november 1839 - werd C. van der Meulen te Utrecht ‘geordend’ tot predikant. Hij verdeelt dan zijn tijd tussen Middelharnis, waar hij reeds was beroepen, en Rotterdam, zodat wij hem kunnen beschouwen als de eerste predikant van de Afgescheiden gemeente aldaar. Hij staat te Middelharnis en Rotterdam, waarbij hij ook enige tijd te Rotterdam woont,Ga naar voetnoot69 tot 6 juni 1841.Ga naar voetnoot70
Op de provinciale vergadering van april 1840 is uit de ‘Classis Rotterdam aanwezig Ouderling A.C. Kuijper; C. van der Meulen, nu ‘Verbi Divini Minister’ vertegenwoordigt de ‘Classis van Flakkee’.Ga naar voetnoot71 Inzake Rotterdam lezen weGa naar voetnoot72:
‘Rotterdam Deze gemeente zou den WelEerw. C. van der Meulen gaarne als haren Herder en Leeraar in haar midden houden. De reden bestaat daarin dat volgens haar oordeel ZWEerw. bezwaarlijk uit Rotterdam kan gemist worden, ten minste zoolang aldaar geen vast en bepaald Herder en Leeraar aanwezig is; vervolgens, dat er te Middelharnis in vergelijking met Rotterdam slechts een gering aantal leden aanwezig is. Wordt algemeen geoordeeld dat de opgegeven reden geenen genoegzamen grond oplevert om aan de Gemeente van Middelharnis haren wettigen Herder en Leeraar te onthouden, nu zij door den Heere in staat gesteld is om ZWEerw. in haar midden te ontvangen.Ga naar voetnoot73
De WelEerw. C. van der Meulen heeft op zich genomen om de Gemeente van
Rotterdam te verzorgen zoolang aldaar geen bepaald Leeraar geroepen is. ZWEerw. geeft verder verslag van zijne handelingen in die Gemeente betrekkelijk onderscheidene vroegere, wegens afwijking van de kerkelijke gemeenschap, gecensureerde leden.Ga naar voetnoot74 Na deze nogmaals bezocht te hebben, en hun stellig afgevraagd zijnde, of zij in hunne afwijking bleven volharden, zijn hunne namen afgelezen als niet meer tot de Gemeente behoorende.
Er zijn thans twee ouderlingen en drie diakenen in die diensten bevestigd. Betrekkelijk den verkorenden ouderling Kappers was er veel aanmerking over de wettigheid zijner roeping; doch was echter daarover nog geene beslissing.’Ga naar voetnoot75
Op de laatste ‘grote’ provinciale vergadering vóór de schorsing van Scholte (eind 1840), gehouden te Dordrecht - vertegenwoordigd zijn kerken uit Zuid-Holland, Utrecht, ‘Beneden-Gelderland’ en Zeeland - deelt de afgevaardigde van Rotterdam, A.C. Kuijper, mede, dat hij ‘geene zaken heeft voor te stellen’. Ds. Scholte, de ‘president’, vraagt of het waar is, dat ouderling G. van Akkeren ‘niet durft voorgaan in het catechiseren’. Het antwoord luidt bevestigend:
‘...hij was daarvoor reeds meermalen aangemaand; doch wordt aangemerkt dat hij zeer schroomvallig is uit gezigt van zijne onbekwaamheid. Wordt geoordeeld dat van Akkeren namens de vergadering nogmaals ernstig moest vermaand worden, dewijl een Ouderling behoort bekwaam te zijn om te leeren, volgens 1 Timotheus III: 2, Titus 1: 9, enz.’Ga naar voetnoot76
Tijdens de door ons in hoofdstuk 6 reeds genoemde discussie over de grenzen van het ouderlingschap, waarover geen eenstemmigheid blijkt te bestaan, antwoordt A.C. Kuijper, ‘die als opziener de Gemeente te Rotterdam voorgaat in de uitlegging van Gods Woord’, op een vraag van ouderling P. Zonne (Delft) ‘of hij in de Gemeente handelt, zooals hij handelen zou wanneer hij predikant ware?’ als volgt: ‘Dat hij dan even als nu het Woord voor de Gemeente zou verklaren, doch tevens de Sacramenten bedienen.’Ga naar voetnoot77
Over het tijdvak eind 1840 tot 13 juni 1843 (begin notulen kerkeraad) is van het interne leven van de Rotterdamse gemeente minder bekend dan we zouden wensen. We weten dat J.G. van Hees in december 1840 tot ouderling wordt bevestigd, Johannes Bernardus le Loup in de eerste helft van 1843; M.F. Stolk wordt diaken 17 november 1842. Op 11 september 1842 wordt S.O. Los als predikant te Rotterdam bevestigd.Ga naar voetnoot78 C. Batenburg, aanvankelijk diaken, wordt
begin 1843 gekozen tot ouderling, maar in hetzelfde jaar bedankt hij voor dit ambt, zoals we zagen.
De gemeente Rotterdam kiest onder leiding van ds. Los aanstonds vóór het kerkverband en tegen ds. Scholte en zijn aanhang, hetgeen we in de hoofdstukken 8 en 9 genoegzaam hebben beschreven. In hoofdstuk 8 kwam tevens ter sprake dat deze keuze in het geheel niet naar de zin was van de ouderlingen A.C. KuijperGa naar voetnoot79 en J.G. van HeesGa naar voetnoot80 Zij verlaten hun ‘post’ en aangaande
beiden wordt 1 oktober 1843 aan de gemeente bekendgemaakt, dat zij als ouderling zijn afgezet.
7. Erkenning; eerste kerkgebouw
De gemeente zond 3 mei 1839 haar eerste request aan de Koning ten einde ‘erkenning’ en ‘toelating’ te vragen.Ga naar voetnoot81 Het werd ondertekend door 30 personen. Op 20 november 1839 werd een aanvullend verzoekschrift ingediend, getekend door G. van Akkeren en B. Kappers. Hierin wordt gesproken over de aankoop van een huis en tuin, gelegen nabij de Goudsche Singel, wijk C, no. 42. Het huis wil men in de toekomst als pastorie inrichten en in de tuin een ‘locaal’ bouwen.Ga naar voetnoot82 Beide requesten worden afgewezen bij koninklijk besluit van 6 juni 1840, no. 103. Op 19 oktober 1840 doet de gemeente een nieuwe poging. Merkwaardig is dat het verzoekschrift dan niet individueel is ondertekend; slechts de leden van de kerkeraad, behalve de te Charlois wonende A.C. Kuijper, zetten hun naam. Toch wordt het in behandeling genomen. De kerkeraad deelt onder meer mede, dat de gemeente het laatste jaar is gegroeid. Zij bestaat nu uit 121 zielen, te weten ‘85 in de Stad en 36 buiten welke bij ons aangesloten zijn’ en heeft het Reglement van Utrecht als het hare aanvaard. Op grond van dit request wordt de gemeente erkend bij koninklijk besluit van 7 april 1841, no. 93.Ga naar voetnoot83 Zij zal haar eredienst uitoefenen ‘in het door adressanten gestichte Kerkgebouw, staande en gelegen in eene der lanen aan den Singel te Rotterdam, hetwelk op haren naam zal worden overgedragen’.
Reeds op 20 december 1839 was er inzake kerkbouw een brief gezonden aan B. en W. van Rotterdam, van de volgende inhoud:
‘Verzoek met schuldige Eerbiet H. Hoogendam Jr. uit naam van W. van Harte[n] om te moge bouwen een Gebouw volgens nevensgaande tekening op het ledige Erf gelege in de Hovenierslaan letter O nr. 42 binne de stad en hiervan te verzoeken Acte in forma.
w.g. H. Hoogendam Jr.’Ga naar voetnoot84
Bij resolutie van 10 januari 1840 wordt het verzoek van Hoogendam ingewilligd. Wel wordt bepaald dat ‘deze toestemming volstrekt niet kan prejudicieeren aan het regt van derden, en... ook niet ontheft van de verplichting om ten aanzien van het gebruik dat hij van het daar te stellen Gebouw zoude verlangen te maken, de nodige toestemming van de bevoegde Autoriteit te verkrijgen’.Ga naar voetnoot85
Het kerkgebouw werd gesticht aan de Hovenierslaan, destijds één van de zijlanen van de (Goudsche) Singel.Ga naar voetnoot86
8. Midden 1843 tot 5 oktober 1848 (afscheid ds. S.O. Los)
Zoals reeds vermeld, beginnen de notulen van de kerkeraad met 13 juni 1843.Ga naar voetnoot87 Het is omstreeks deze datum dat de ouderlingen A.C. Kuijper en J.G. van Hees - trouwe volgelingen van ds. Scholte - hun ambt binnen de gemeente niet langer bedienen en afzonderlijk gaan vergaderen. Van Hees heeft blijkbaar de notulen van de kerkeraad (en andere bescheiden?) onder zich gehouden. We lezen in de reeds genoemde ‘Brief W. van Harten 1872’: ‘...de gebrekkige notulen van dien tijd zijn door den ouderling van Hees als volgeling van Ds. Scholte mede naar America genomen omdat naar zijn idee door de aanneming der dor[d]tse Kerkenorde de Kerk nu naar America vertrok’.
Met het laatste gedeelte van deze regels bedoelde Van Harten te zeggen, dat naar de mening van Van Hees c.s. door het weer aannemen van de Dordtse kerkenorde de Afgescheiden kerk in Nederland had opgehouden te bestaan. De ware Afgescheidenen waren zij die met Scholte eensgeestes naar Amerika emigreerden.
In het tijdvak 1843 tot 1845 heeft het optreden van Kuijper en Van Hees grote invloed op het leven der gemeente. Het wordt uit de notulen en andere stukken niet duidelijk waar dezen met hun volgelingen bijeenkwamen. Evenmin krijgen we antwoord op de vraag hoe groot deze groep was. Jan Markus moet er toe hebben behoord; eveneens Jacob Labots die in 1843 zijn ambt van diaken neerlegt.Ga naar voetnoot88 Nadat ook C. Batenburg heeft bedankt als ouderling ‘uit onbekwaamheid van wege gaven’,Ga naar voetnoot89 heeft de kerkeraad de volgende samenstelling: ds. S.O. Los; N. van de Coevering, J.B. le Loup, ouderlingen; J. Carton, W. van Harten, M.F. Stolk, diakenen.
Eind juni 1843 wordt besloten het avondmaal uit te stellen ‘om de oneenigheden bestaande onder de kerkeraadsleden’.Ga naar voetnoot90 Op dezelfde dag komt ds. H.G.
Klijn (Kockengen) tezamen met Kuijper en Van Hees ter vergadering. We lezen:
‘... na herhaalde redewisselinge die alle op een en dezelfde bedoeling uitkwamen zoo is er na wederzijds elkanderen vermaand te hebben door Broeder van Hees gevraagd geworden aan de Kerkeraadsleden of het hem wierd vergund met gebed te mogen eindige het welk hem door ons hartelijk is toegestaan.’
De controverse met de beide broeders sleept zich echter voort.Ga naar voetnoot91 De kerkeraad besluit hierop aan de gemeente (mansleden) een stuk bekend te maken, dat we vanwege zijn belangrijkheid voor het inzicht in het conflict rond ds. Scholte grotendeels zullen reproduceren. Uit de ik-vorm van het stuk blijkt dat ds. Los de auteur is geweest, maar het wordt gebracht ‘uit naam des kerkeraads’.Ga naar voetnoot92
‘Waarde Broeders. De betrekking waarin wij verkeeren maakte het ons noodzakelijk om deze zaamroeping te doen. Wij wilden U dan voorstellen de moeijelijkheden die er bestaan tussen ons en twee uwer Ouderlingen namelijk Kuijper en van Hees welke zig schriftelijk verklaard hebben niet meer met ons in kerkelijke gemeenschap wat het regeer der Kerk aangaat te kunnen werken, zoo wij van het ingeslage spoor niet terugkeeren. Zij hebben dit ook dadelijk betoond, onze vermaninge in den wind geslagen en met daden betoond dat wij als kerkeraad niet meer geagt worden. Edog om U verslag te doen van het ingeslage spoor waarin bovengenoemde Ouderlinge vermeenen dat wij grootelijks dwalen, zoo let op het volgende. Het was voortvloeijende uit de behoefte van eenige in deze Provinsie met hun hart en ziele verbondene broeders aan de zuivere gereformeerde Leer en Kerkregering, zooals die was vastgesteld te Amsterdam 1840, dat men, zegge ik, behoefte had aan kerkelijke gemeenschap met elkanderen en hoewel daar eene vergadering bestond zoowel Classikaal als Provinciaal, zoo was het deze broeders onmogelijk met de zoodanige te kunnen handelen die regelregt in strijd stonden met de aangenomen regering. En hoewel zij naar hunne wijze van zien voor de gereformeerde leer in het veld trokken, zoo werd dit tog openbaar dat zij wat de praktijk der gereformeerde leer aanbelangd alleen ook wareGa naar voetnoot93 naar hunne wijze van zien en niet zoo als die overeenkomstig Gods Woord en naar de bevinding der vrome en de leer onzer Godvrugtige vaderen verlangd word. Daarenboven een leeraar die geschorst was toelieten om te prediken, te leeren, te eksamineren en dikwijls tot leider hunner vergaderinge stelden, zoo dat men na een en andermaal broederlijke converentie had gehouden, is overgegaan tot het samenroepen van een provinsiale vergadering niet alleen van broeders die men wist dat met leer en kerkregeer vereenigd waren, maar ook de andere uitgenodigd om met hun op dien grond van leer en kerkregeer te vergaderen en gemeenschap te oefenen op wijze van de gelegde grond in het Synode 1840, geliefde Broeders, daar dit de grond was waarop wij eenmaal het liberalismusGa naar voetnoot94 hadden verlaten, en onze ziele hartelijk aan verbonden was. Ja, waarvoor ik mij zelfs in die Provinsie Vriesland had verbonden en ik ook zeker bewust was dat deze gemeente bevestigd was in haar begin en naar welk een regel ik ook alleen gekomen ben tot de gemeente, op welk een grond
men mij alhier ook heeft aangenomen - zie Artikel 10 en 11 van onze Kerkorde.Ga naar voetnoot95 Niettegenstaande ik wel ondervond dat de genoemde Ouderlingen tot onze hartelijke droefheid hier tegen stonden, zoo hebben wij niettegenstaande deze hunne zwakheden hun zoeken te dragen naar Romeinen 14, waar den Apostel gebied de zwakke te dragen en hun zoeken te overtuigen, maar te vergeefs. En daar wij met een bezwaard gemoed de laatste Provinsiale vergaderingGa naar voetnoot96 hadden bijgewoond, ziende dat zij streed tegen de Synode en tegen Gods Woord, die hun die de tugt en het regeer der kerk veragten, als ongeregeld beschouwd, zoo bestond er de minste twijfeling niet om de vergadering bij te wonen die op dien grond zoo als onze ziel verlangd, vergaderde en de andere die de Synodale besluiten verwierp tegen Gods Woord, vaarwel te zeggen en aldaar niet onze personen, maar vermaningsbrieven aan te bieden.Ga naar voetnoot97 Deze onze vergadering is gewettigd door de Provinsie Noord-Holland, Vriesland, Groningen en Drenthe op de laatst bijeengeroepen Synode te AmsterdamGa naar voetnoot98 waar ook een der OuderlingenGa naar voetnoot99 tegenwoordig was [als] afgevaardigde van die het met hun eens zijn op de zoo algemeen genoemd wordende Scholtiaanse gronden en hebben aldaar betuigt en betoont met er daad zig liever te willen separeren dan de eenmaal gelegde gronden omhelsen. Een teken voor ons dat dezen die langen tijt waren werkzaam geweest iets nieuws te maken het met de oud gereformeerde zoo als wij ons door genade noemen, noch in regeer, noch in leer eens waren. Want ware het dat men het gelijk en eens was in de leer onzer vadere die wij, zoo wij vertrouwen, aankleven en voorstellen, men had om zulk een bijzaak, zoo als het nog door haar genoemd word, niet durven scheiden, maar zoude ze hebben aangenomen en daar de Cons[c]ientie welligt bezwaard was in eenige artikelen,Ga naar voetnoot100 dezelve mede zoeken te verbeteren. Men spreekt en wil ons bepalen bij het huishoudelijke reglementGa naar voetnoot101 omdat daar onze vrijheid op grond en door ons is aangenomen.Ga naar voetnoot102 Wij willen geensins ontkennen dat wij hetzelve hebben aangenomen, maar niet tot een eeuwige wet; neen, onze Koning is zelfs berigt door een Commissie van de Synode 1840 dat men algemeen de kerkorder van Dor[d]t tot regel heeft aangenomenGa naar voetnoot103 en de Koning heeft zelfs vrijheid verleend van Godsdienst, dat is bescherming der zelverGa naar voetnoot104 tegen alle vervolging verleent, op een Reglement van 17 Artikelen onderworpen aan de Dord[t]sche Kerkenorder,Ga naar voetnoot105 zoo dat wij geensins zondigen tegen de Koning noch hem bedriegen wanneer wij het reglement onderwerpen aan de Kerkorde. Edog, om U niet te vervelen zoo
willen wij, broeders, U voorstellen dat onze samenroeping is omdat wij zonder U vooraf kennis van zaken gegeven te hebben niets willen doen op dat zou er eenige mogten bezwaard zijn, zij zig nog vooraf op de kerkeraad kunnen verklaren, welke wij van heden zullen afwagten en inligting in zaken geven. Maar andersins bestaat er genoegzame redene om bovengenoemde Ouderlingen van hun post te ontslaan en voor haar bediening te bedanken, dewijl zij met ons noch wij met haar niet kunnen regeren en geen twee regeringe in de kerk mogen zijn. Wij willen hun nogtans vermanen om als leden der kerk zig te onderwerpen en hunne versmadinge ons aangedaan niet op de strakste wijze te behandelen. Edog, zoo zij zig al niet willen onderwerpen, zoo zullen wij ons verpligt achten de kerkelijke tugt tot dat einde te moeten gebruiken of zij zouden zig moeten verklaren dat zij het nooit eens waren geweest met de grond van scheiding zoo als die de kinderen Gods gewettigt heeft om uittegaan, maar met een ander doel bij de gemeente waren gekomen en zig dus bedrogen vonden; dat het doel van afscheiding niet met hun gevoelen overeenkwam zoo dat zij zig separerende van ons en die met ons vereenigd zijn, dan wenschen wij haar voor den Heere te laten...’.
Enige dagen daarna meldt Jan Markus, die aan de zijde van Kuijper en Van Hees staat, op de vergadering van de kerkeraad, laatstgenoemde te hebben bezocht. De notulen geven van dit bezoek een verslag, waarvan de inhoud merkwaardig mag worden genoemd.Ga naar voetnoot106
‘Is het lidmaat Markus in de vergadering ingekomen en heeft onder vele gesprekken dit getuigd, dat sedert Domine en van de Coevering in de gemeente zijn gekomen er een groot vooroordeel tegen Kuijper en van Hees zig heeft geopenbaard. Daarna heeft hij gezegd de kerkeraad moest veranderd worden; dit dagt Markus ook zeer dienstig te zijn, vermenend dat daardoor vele verbeteringen zouden hebben ontstaan in de gemeente, dog in plaats van dat is de gemeente verwaarloost geworden, zegt hij. Er zijn beroeringe gerezen en hem is van agteren duidelijk geworden dat zoodoende de kerkenraad handen ruim krijgende zij daardoor haar voorgenome doel zouden kunnen doordringen. Waarop hem van Harten heeft tegengestaan in zijnen valsene beschuldigingen. Waarop Markus aan van Harten verzogt dat hij hem door zou laten spreken, want dat zij maar Diakenen waren en zij zig maar hadden te bemoeijen met het verzorgen der armen, dat zij dan genoeg deden.Ga naar voetnoot107 Zijn gesprek was gerigt, zegt hij, tot de Ouderlingen. Daarna is gesproken over de laatstgehouden Provinsiale vergadering in Rotterdam,Ga naar voetnoot108 waarop Markus verklaard dat Domine daar niet gereformeerd gehandeld had, bestaande daarin dat Domine geen woord heeft gehouden. Hiervan heeft hem van Harten inligting gegeven als Diaken, omdat de Ouderlingen daarover niet konde oordeelen omdat zij toen deze post niet bediende. Van Harten zegt dat niet Domine de man was, maar dat hem door de kerkeraad is afgeraden.Ga naar voetnoot109 Ook heeft van Harten hem gezegd dat niet alleen Domine Los, maar ook Domine van der Meulen
en BeddingGa naar voetnoot110 aan haar last niet hebben beantwoord. Ook heeft Markus gezegd dat het stuk hetwelk de vorige week voor de mansledematen was voorgelezen, eenzijdig [was] en onwaarheid behelsde. Zoodoende, zegt de man, zullen wij haast tot allerlei dweperij geraken. Ook zegt Markus het grotendeels met den Domine zijn voorstelGa naar voetnoot111 niet eens te zijn; zijns oordeels zou het veel nuttiger zijn naar aanleiding der vorige kerkvaderen afdalende van de eerste reformateurs om maar alleen den bijbel te verklaren.Ga naar voetnoot112 Hierop is tot Markus gezegd dat hij de zaak geheel verkeerd opvatte betrekkelijk het vooroordeel tegen de twee voorgenoemde ouderlingen; dat het ons daar veel van verschilden,Ga naar voetnoot113 want dat het ons van harte leed was dat zij zig zoo onverzettelijk bleven onttrekken. Ja, zegt van Harten, ik kan betuigen dat ik ze nog hartelijk lief heb, zelfs wat Scholte aanbetreft. Waarop van de Coevering inspraak maakte dat hij de zoodanige die zig zoo zeer openbaarden kettersche gevoelens voor te staan, hij daar ver van was om dezelve te kunnen liefhebben, naar aanleiding van dat kettersche werk van Darby.Ga naar voetnoot114 Van de Coevering zegt dat hem dus van agtere duidelijk is geworden, waarom Scholte zijn huishoudelijk reglement zoo heeft ingerigt betrekkelijk het niet opklimmen van mindere tot meerdere vergaderinge enz., dat hij daardoor vrijer en onbelemmerder zijne dwalingen zou kunnen voortzetten, zooals het mij ruim 6 Jaren vroeger al heeft toegeschenen.Ga naar voetnoot115 Waarop Markus antwoord[d]e dat van de Coevering, Scholte daarover had behooren te berispen of te wederleggen, hetzij met woord of geschrift. Daarop antwoord[d]e van de Coevering dat dit behoorlijk door andere was geschied, dewelke met de alderschandelijkste spottaal in een brief door Scholte was beantwoord,Ga naar voetnoot116 waardoor Markus een weinig scheen in te krimpen en van de Coevering hem dus verder antwoord[d]e dat hij even om deze reden wel wenste dat Kuijper en van Hees dog mogten terugkeeren, ziende het kwade gevolg van zodanige personen met een zodanige onverzettelijkheid natevolgen. Waarop Markus zegt dat hij niet te kunnen zien hoe deze zaak te verenigen. Waarop hem le Loup aanmaande dat Markus het ook nog eens mogt beproeven of hij de broeders kon bewegen dat zij zig met ons weer mogten vereenigen om gezamentlijk in het werk des Heeren te mogen werken, alzoo het aan onze zijde hopeloos scheen, met bijvoeging, dat zoo het voor eerstkomende Saturdag niet mogt geschied zijn, wij ons dan verpligt agten om het Zondag daaropvolgende de gemeente bekend te maken dat de broeders van haar post zijn ontslagen. Daarop heeft Markus de vergadering verlaten.’
Begin september 1843 ontmoeten ouderling Le Loup en diaken Van Harten, J.G. van Hees. Van het gevoerde gesprek zijn de volgende elementen bewaard gebleven.Ga naar voetnoot117
‘...Van Hees had daarbij gezegd: wanneer gijlieden zoo langer blijft voortgaan om de gemeente te verwoesten, zoo beloof ik U dat ik Ulieden een handje zal helpen. Hierover deze uitdrukking zegt den Ouderling le Loup kreeg ik eenige nagedagtenis of het niet wel mogelijk mogt zijn dat hij ergens regt op mogt hebben, hetwelk ons van agteren grote ellenden zouden kunnen veroorzaken.Ga naar voetnoot118 Verder ging van Hees voort te verklaren wat hij wilde. Deze broeder zegt, wij zouden wel met U kunnen verenige wanneer al het vorige hetwelk gesproken of geschreven mogt zijn, daar niet meer van te spreken en het geschrevene van weerszijden te verbranden en verder zijlieden en wij alle vergaderinge te laten varen, ons zelven alleen maar met onze gemeente te bemoeijen, dus een ligchaam op ons zelven - dan, meende broeder van Hees zeker te weten, dat eer er een jaar, twee of drie verloopen zou zijn, bijna alle gemeenten in het ronde zoude verwoest of verdwenen zijn, terwijl onze gemeente alsdan zig bloeijende zoude vertoonen.’
De kerkeraad ziet, zoals vanzelf spreekt, niet het minste heil in dit, van een krasse vorm van independentisme getuigend voorstel. Ondanks alle gesprekken die er ook nadien worden gevoerd met Kuijper en Van Hees, wordt geen ‘vereeniging’ bereikt. In oktober 1843 moet definitief worden besloten, beide ouderlingen af te zetten. Als leden worden zij onder censuur geplaatst ‘omdat zij zich tegen alle vermaningen gesteld hadden en nu van de kerk scheiden en afzonderlijk vergaderden om Godsdienst te houden’.Ga naar voetnoot119
Toch worden nog bij herhaling pogingen gedaan met Kuijper en Van Hees te spreken. Dit leidt zelfs tot het inroepen van de hulp van de Schiedamse kerkeraad.Ga naar voetnoot120 Het maakt de zaak niet beter; er wordt zelfs een nieuw onderwerp aangesneden; ds. H.A. Leenmans (Schiedam) alsmede de ouderlingen Van de Coevering en Le Loup rapporteren dat
‘...zij met hun gehandelt hebben en dat niet over de kerkorde of over de Synode maar over de gronden des Geloofs en deszelfs overgang in Christus, en de Huwelijksvereeniging met Hem, waarover zij met blijdschap van den Broeder van Hees mogten hooren van zig zelven kwijt te worden en onder den Heere gebragt te zijn, maar hoe dat Broeder Kuijper hierin verschilde en nog onbewust scheen te zijn, van de verbondsovergang met Christus en dus nog werkelijk werkzaam ware uit den eisch des bevels en niet uit kracht der verbintenis van de huwelijks vereeniging met den Verbondsmiddelaar om zoo in afhanging van Hem en onderwerping aan Hem, om zoo in alles door Hem en voor Hem te leven uit de Huwelijksvereeniging’.
Na een brede discussie op de desbetreffende classicale vergadering wordt besloten
‘...aan de Broeders A.C. Kuijper en J.G. van Hees voortestellen ten 1o. erkentenis van de onttrekking der vergadering; ten 2o. om te erkennen de schorsing des Kerkeraads; ten 3o. erkenning van de scheuring der Kerk; ten 4o. onderwerping aan onze verordeningen...’.
De aanwezige broeders van Rotterdam (Los, Van de Coevering en Le Loup) protesteren op niet-genoemde gronden tegen dit besluit.Ga naar voetnoot121 De zaken worden niet geheel duidelijk. Uit de notulen van de kerkeraad van deze tijd blijkt dat de ‘vergadering Kuijper c.s.’ de kerkeraad ds. Los heeft ‘geschorst’.Ga naar voetnoot122 Op 22 december 1844 wordt er een samenspreking gehouden tussen de kerkeraad en de beide afgezette ouderlingen. Laatstgenoemden verklaren daarbij met ‘leer en belijdenis vereenigt te zijn, en in de kerkregering zich aan de meerderheid te willen onderwerpen’. Deze uitspraak leidt tot het bijeenroepen van de ‘mansleden’ op 27 december, teneinde de ‘vereeniging’ voor te stellen. Nadat aanvankelijk ook in deze samenkomst de kerkelijke vrede nabij lijkt te zijn
‘...werd van onderscheidene leden verzocht, dat die broeders hun Classicaal en Provintieaal verkeer zouden opzeggen, met diegene[n] die niet met ons vereenigt waren, en dat anderzins zij in de betrekking als ouderlingen niet konden geërkend worden, daar meest alle de leden hun als leden de broederhand wilden geven. Van Hees hier niet op kunnende toestemmen is de vergadering gescheiden.
Deze zaak in overweging genomen en besloten dat men de leden niet vermocht te dwingen in deze zaak. Maar na[ar] vermogen moest zoeken een ieder van het regte te overtuigen, daar het algemeen wenschelijk geoordeelt word dat die broeders aan het verzoek der gemeente beantwoorden...’.Ga naar voetnoot123
In april 1845 heeft na het neerleggen van hun ambt door N. van de Coevering en J. Carton en na verkiezing van nieuwe leden, de kerkeraad de volgende samenstelling: ds. S.O. Los; J.B. le Loup,Ga naar voetnoot124 W. van Harten, ouderlingen; P. Borsje, M.F. Stolk en S. Verbruggen, diakenen.
We mogen aannemen dat door de goede prediking en leiding van ds. Los geleidelijk aan de gemeente tot betrekkelijke rust is gekomen en zich heeft uitgebreidGa naar voetnoot125; wat dit laatste betreft ontbreken echter nauwkeurige gegevens. Af en toe lezen we in de notulen dat Van Hees en Kuijper worden vermaand. Dit blijft zo tot aan hun emigratie respectievelijk in 1847 en 1849.
Vóór Scholte begin april 1847 met circa 800 volgelingen naar Amerika gaat emigreren - drie van de schepen vertrokken uit Rotterdam, één schip uit Amsterdam - begeert hij in Rotterdam ‘afscheid te prediken’ en het avondmaal te bedienen. Hij laat via enige gemeenteleden vragen of het kerkgebouw aan de Hovenierslaan daartoe mag worden gebruikt op maandag 5 april. De meerderheid van de kerkeraad is vóór, alleen ds. Los is tegen. De ‘onstuimigheid’ en
verdeeldheid die deze zaak in de gemeente geeft, leidt tot een uitstellen van de viering van het avondmaal.Ga naar voetnoot126
Het kerkscheepje komt na deze emigratie-golf nog niet geheel in rimpelloos water terecht. Er blijven zich leden onttrekken. We lezen daarover in de classicale notulen:
‘...betrekkelijk het wangedrag van onderscheidene leden van de gemeente te Rotterdam is bepaald, dat personen, welke zich aan die gemeente onttrekken, omdat zij de gevoelens van Scholte en Ledeboer aankleven en andere tot de Hervormde Kerk wederkeeren, maar overigens aan geen wangedrag schuldig zijn, eene schriftelijke kennisgeving zullen ontvangen, dat zij gerekend worden, niet meer tot de gemeente te behooren en dat daarvan op eene zachte wijze aan de gemeente kennis zal gegeven worden.’Ga naar voetnoot127
In dezelfde tijd ontvangt ds. Los een beroep van Werkendam. Hoewel node, daar kerkeraad en gemeente ‘hartelijke verbintenis aan den Eerw. Ds. Los’ gevoelen, laat men hem gaan. Hij preekt op 5 november 1848 afscheid met als tekst Handelingen 20 vers 31-32:
31. Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren (lang), nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen.
32. En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den woorde Zijner genade, Die machtig is u op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden.Ga naar voetnoot128
9. Gemeentelijk leven 1849 tot 1869Ga naar voetnoot129
Na het vertrek van ds. S.O. Los wordt enige malen tevergeefs getracht een predikant te verkrijgen.Ga naar voetnoot130 In augustus 1849 wordt na formatie van het tweetal H.B. Geuchies-H.H. Middel eerstgenoemde door het lot aangewezen als de te beroepen herder en leraar.Ga naar voetnoot131 Harm Berends Geuchies, oud 23 jaar, te Langerak (zijn eerste gemeente), neemt het beroep aan en wordt 4 november 1849 bevestigd door ds. F.A. Kok van Schoonhoven.
Na twee jaar rijzen er bezwaren tegen zijn prediking; deze zou volgens diaken Sebastiaan Verbruggen - die overigens begin 1852 de gemeente verlaat - remonstrants zijn. Volgens LandwehrGa naar voetnoot132 moet de aanklacht voor een deel verklaard
worden uit de omstandigheid dat ds. Geuchies een eenvoudige prediker was. ‘Dogmatisch was hij niet bijzonder onderlegd.’ Doordat hij geheel uit het hoofd preekte, gebeurde het wel eens dat hij zich onvoorzichtig uitdrukte, wat daarna oorzaak van moeilijkheden werd. De beschuldiging van Verbruggen behelsde onder meer, dat ds. Geuchies zou hebben geleerd, dat Christus voor alle mensen was geboren; dat de onbekeerde mens tot God kon wederkeren; ‘dat een geloovige met ontvangen genade in zich zelve kan voortwerken, zonder bewerking des Heiligen Geestes’; dat het genadeverbond zich uitstrekt tot allen, zo onder het oude, als nieuwe verbond die besnijdenis en doop hebben ontvangen - ‘dat hij die allen voor bondelingen erkent’.Ga naar voetnoot133 Ds. Geuchies neemt de eerste drie zaken zonder meer terug en verklaart anderzijds dat hij zich op enige punten duidelijker had moeten uitdrukken. Inzake besnijdenis en doop zegt hij ‘dat allen die uitwendig bondelingen zijn, niet zullen zalig worden’. Bij de behandeling op de classicale vergadering vraagt de Rotterdamse ouderling P. van Wagtendonk voorlezing van Deuteronomium 29 vers 10-13, waar we vinden dat Mozes zegt dat ‘alle man van Israël; Uwe kinderkens, uwe vrouwen, en uw vreemdeling, die in het midden van uw leger is, van uw houthouwer tot uw waterputter toe’ nu zullen overgaan ‘in het verbond des Heeren... Opdat Hij u heden Zichzelven tot een volk bevestige...’. Met dit verzoek kan Van Wagtendonk onzes inziens niet anders hebben bedoeld dan er de aandacht op te vestigen dat besnijdenis en doop tekenen zijn van een wezenlijke inlijving in het verbond der genade. De discussie die ongetwijfeld op genoemde classicale vergaderingGa naar voetnoot134 is gevoerd, is een van de vele onderdelen van de strijd die in de Afgescheiden kerken is gevoerd over verbond en verkiezing.Ga naar voetnoot135
In 1851 wil oefenaar P. van Wagtendonk worden opgeleid tot de dienst des WoordsGa naar voetnoot136; in 1855 is dit het geval met drie andere leden van de Rotterdamse gemeente, namelijk J. Fransen, J.F. van der Griendt en A. van der Hart.Ga naar voetnoot137 Maar geen van deze vier personen zien we in latere jaren vermeld onder de dienstdoende predikanten.
In 1859 komen er opnieuw klachten over ds. Geuchies. In de notulen van de kerkeraad vinden we dat wordt gehandeld over de predikant ‘tegen wien vele
beschuldigingen werden ingebracht omtrent zijnen wandel, waardoor hij schijn van kwaad had gegeven’. Door de kerkeraad wordt zijn schuldbelijdenis aangenomen.Ga naar voetnoot138
Wij merken op dat genoemd college midden 1858 de volgende samenstelling heeft: ds. H.B. Geuchies; C. Batenburg, A. van der Hart, D. Slagmolen, ouderlingen; J.F. Hoekemeijer, J. van der Kooy, J. van Ommeren, L. Toornvliet, diakenen.
Enige broeders zijn door de behandeling van de zaak-ds. Geuchies niet tevreden gesteld en wenden zich tot de classis. En zo horen we dat de predikant heeft gekaart etc., maar de hoofdzaak is - wat ook de ouderlingen van Rotterdam moeten verklaren - dat ten aanzien van ‘de herderlijke bediening veel te wenschen overblijft’.Ga naar voetnoot139
Tussen de ‘bedrijven’ door - in 1861 - komt de destijds afgezette ouderling A.C. Kuijper naar Nederland - hij zal in 1867 predikant worden van de Reformed Church te Holland, Michigan - en woont een classicale vergadering bij.Ga naar voetnoot140 Ds. Geuchies stelt op de Rotterdamse kerkeraad voor, Kuijper ‘eens te laten voorgaan’. Men heeft blijkbaar bezwaar dit in het kerkgebouw te laten gebeuren - nog veel meer op zondag - maar hem wordt toegestaan door de week eens te ‘oefenen’ in de school aan de Baan en wel ‘ten voordeele van de school’.Ga naar voetnoot141
Het verwondert niet dat men reeds vanaf 1860 begon te spreken over het stichten van een nieuw en groter kerkgebouw. Immers, van 1851 tot 1869 zien we het ledental stijgen van 250 naar 925. Toch komt er vóór 1865 van de plannen tot kerkbouw niets terecht. Zelfs stelt in 1863 de bouwcommissie, bij monde van diaken G.H. Möllenkamp voor, eerst een tweede predikant te beroepen!Ga naar voetnoot142 Deze voorslag is voor ds. Geuchies - die reeds in meer dan één conflict met de gemeente had verkeerd; we laten de schuldvraag rusten - te veel. Aanstonds geeft hij als zijn oordeel dat er geen tweede leraar nodig is en
‘dat hij van af dit oogenblik bedankt voor zijn ambt als leeraar der Gemeente Rotterdam, uit oorzaak van de ongesteldheid van zijn borst, waardoor hij rust wenscht te hebben en vrij te zijn, om later indien de Heere hem wilde herstellen, als rustend Leeraar nu en dan te Rotterdam en in vacante gemeenten te prediken... De Leeraar verklaard gaarne in de Pastorie te willen blijven wonen, zonder huur en belasting te betalen; voor het overige wenscht hij geen aanspraak te maken op een Tractement. Kan de gemeente hem iets geven tot ondersteuning van zijn huisgezin, dan zal dat hem aangenaam zijn’.Ga naar voetnoot143
Na enige onderhandeling gaat de kerkeraad accoord met dit ‘emeritaat’; alleen wordt vastgesteld dat de pastorie beschikbaar moet zijn als er een nieuwe predikant komt. Op 6 april 1863 preekt ds. Geuchies afscheid met als tekst Mattheus 28 vers 20; ds. P. Wagemaker te Vlaardingen, wordt consulent.Ga naar voetnoot144
De ‘zaak-Geuchies’ is een lijdensgeschiedenis van een zevental jaren geworden. Al spoedig wordt aan de emeritus-predikant verweten dat hij ‘een schijn des kwaads’ geeft door veelvuldig een met haar zuster samenwonende jonge vrouw Alida Elizabeth de Praauw te bezoeken. In 1866 belooft hij weliswaar beterschap, maar hij breekt ‘het verkeer’ met haar niet geheel af.Ga naar voetnoot145 Twee jaar later overlijdt zijn echtgenote Hilligje Alberts Koelink.Ga naar voetnoot146 Circa april 1869 vraagt ds. Geuchies kerkelijke bevestiging van zijn huwelijk met mejuffrouw De Praauw. De kerkeraad heeft hiertegen bezwaar, aangezien de beloften door hem gedaan - namelijk ‘het verkeer’ te zullen afbreken - niet zijn nagekomen en ‘omrede nu door Ds. Geuchies een zegel gezet wordt op alles wat vroeger als laster is aangewezen, waarin de Eere Gods en der gemeente wordt benadeeld’.Ga naar voetnoot147 Als deze zaak aan de classicale vergadering wordt voorgelegd, besluit deze, als het huwelijk toch wordt gesloten, de emeritus te schorsen, voorlopig voor de tijd van drie maanden. Dit zal inhouden dat ds. Geuchies in geen enkele gemeente zal mogen preken of doop en avondmaal bedienen.Ga naar voetnoot148 Evenwel treedt hij met mejuffrouw De Praauw in het huwelijk op 13 mei 1869.Ga naar voetnoot149 In november van hetzelfde jaar wordt Geuchies door de classis Rotterdam op zijn verzoek ‘hersteld in de uitoefening van zijn dienst waar hij des begeerd die zou kunnen waarnemen’.Ga naar voetnoot150 In maart 1870 wordt hij opnieuw beroepbaar gesteld.Ga naar voetnoot151 Na een klein jaar ontvangt hij een beroep van de (inmiddels zo geheten) Christelijke Gereformeerde kerk te Bunschoten, welke gemeente hij dient van 5 februari 1871 tot 5 mei 1895. Hij overlijdt in 1905 op 79-jarige leeftijd.
Ds. Geuchies wordt opgevolgd door Henricus Beuker,Ga naar voetnoot152 gekomen van Zwolle. Hij wordt bevestigd 24 april 1864, zodat de vacature slechts iets langer dan een jaar heeft geduurd. Aanstonds dringt hij er op aan dat de plannen een nieuw kerkgebouw te stichten, zullen worden uitgevoerd. Er wordt een terrein ge-
kocht tegenover de bestaande kerk, namelijk aan de Hovenierstraat, en op 16 mei 1865 kan door ds. Beuker de eerste steen worden gelegd. Het nieuwe bedehuis wordt 31 december daaraanvolgende in gebruik genomen. De opkomst is echter niet zo groot als werd verwacht, en daar dit de inkomsten drukt, stellen de ‘kerkmeesters’(!) vooreen tweede predikant te beroepen.
‘Niet onduidelijk lag daarin opgesloten, dat ds. Beuker de gansche gemeente niet voldoen kon. De een sprak van zijn eigenaardige tongval, een ander van een gebrek aan onderwerpelijke meditatiën. Hoe het zij, Ds. Beuker zag zich genoopt om het beroep naar Giessendam, hem in 1867 toegezonden, aan te nemen.’Ga naar voetnoot153
De vierde predikant van de gemeente Hovenierslaan, daarna Hovenierstraat is A.S. Entingh, gekomen van Den Helder. Daarvóór had hij de gemeenten te Oud-Loosdrecht, Niezijl, Harlingen en Amsterdam gediend. Hij staat te Rotterdam van 3 november 1867 tot 1 oktober 1894. In 1898 overlijdt hij als emeritus, op 78-jarige leeftijd. Onder zijn predikantschap komt in 1869 de vereniging tot stand met de beide Rotterdamse Kruisgemeenten, namelijk van de Raampoortlaan en van de Goudsche weg, waar dan - zoals we zullen zien - respectievelijk de predikanten D. Klinkert en L. van der Valk staan.
- voetnoot1
- We ontlenen bovenstaande gegevens aan Van der Aa IX, 662-722. We zullen nog zien dat de ‘Gereformeerde kerk onder het kruis’ werd geïnstitueerd, niet in 1843, maar in 1844.
- voetnoot2
- Over de Afscheiding te Rotterdam en de daaruit ontstane gemeenten bestaat de volgende literatuur. J.H. Landwehr, Beknopte geschiedenis van de Gereformeerde kerk van Rotterdam van af 1835 tot heden, Rotterdam 1905 (voor ons onderwerp komt de inhoud van dit boekje zakelijk overeen met het door Landwehr en A. van Veelo geschreven artikel ‘De Gereformeerde Kerk’ in Rotterdam in den loop der eeuwen II, Rotterdam 1905, derde stuk 1-32; F. Staal Pz., De apostel van Zeeland ds. Cornelius van der Meulen, Bruinisse s.a. [circa 1937]; J.C. van der Does, Kruisgezinden en Separatisten, Franeker eerste druk 1940, tweede druk s.a.; H.M. Stoppelenburg en A. de Blois, De Gereformeerde Gemeenten in Groot-Rotterdam, 's-Gravenhage 1952; J. van Raalte, Wat was de Gereformeerde kerk in Nederland?, Goes 1954; F.L. Bos, Kruisdominees, Kampen 1953 [tweede druk] s.a.; H.M. Stoppelenburg, ‘Vrije gemeenten te Rotterdam’, in Kerkhistorische Kroniek, 's Heer Arendskerke (Zld.), 5e jrg. no. 4 (1969), 37-48; C. Smits, ‘Iets uit de geschiedenis van de Afscheiding te Rotterdam’, in Woorden Wetenschap/Gereformeerde Stemmen, (Meded. van de Sticht, voor Geref. Wetensch. Arbeid, Amersfoort) XI, 3-6 (1979)/XII, 1-2 (1980); H. Vermeulen, Dordtsche Dweepers te Rotterdam, scriptie lerarenopleiding V.L.-V.U. Amsterdam 1979 (verschenen als ‘De Afscheiding te Rotterdam’ in Rotterdams Jaarboekje 1980, Rotterdam 1980, 271-291; F.L. Bos, Kruisdragers, Kampen s.a. [1983]; DERDE, VIJFDE DEEL register (onder Rotterdam), ZESDE DEEL hoofdstuk 10.
- voetnoot3
- We zullen zien dat deze door de gewezen ouderling J.G. van Hees werden meegenomen bij diens emigratie naar de Verenigde Staten in 1847.
- voetnoot4
- Voor deze pericoop putten we uit Landwehr, a.w. 12-15.
- voetnoot5
- F. van den Ham was gehuwd met S.C.P. van der Muelen. Het echtpaar kreeg te Rotterdam acht kinderen.
- voetnoot6
- In het jaar 1905: ‘...in de Ministeriekamer van de Ned. Herv. Kerk... in de Lange Torenstraat’.
- voetnoot7
- Wij vermoeden dat Landwehr met “den eersten tijd” ongeveer de periode van 1833 tot 1843 op het oog heeft. Hij noemt immers even verder het jaartal 1840, terwijl de aanhang van Ledeboer te Rotterdam ook na 1840 nog bestond, zoals we zullen zien.
- voetnoot8
- Wij achten het aannemelijk dat is bedoeld Antje Schey. Hierna wordt Mietje (Schey?) genoemd. Beiden vinden we noch in het ledenregister van de Afgescheidenen, noch in dat van de Kruisgemeente(n). Op 3 oktober 1842 schrijft Suze van Hall-van Schermbeek aan ds. H.P. Scholte dat zij een gesprek over geloofszaken heeft gehad met Mietje Schey en Anne (Antje?) Schey “de weduwe” (VIJFDE DEEL 510). Wellicht zijn met dezen dezelfde personen bedoeld als de door Landwehr genoemden.
- voetnoot9
- Wij merken op dat de Afscheiding te Rotterdam toen vijf jaar oud was.
- voetnoot10
- Landwehr, a. w. 17.
- voetnoot11
- De hervormde predikant Dirk Tjeenk (we vonden ook de foutieve spellingen Tjenk, Tjeenck, Jenk) werd in 1763 geboren te 't Waal en Honswijk, als zoon van Justus Tjeenk en Margaretha Leuveling. In 1788 te Rijswijk (N.-Br.) als candidaat bevestigd; in 1794 vertrokken naar Puttershoek en in 1796 naar Overschie, waar hij 30 augustus 1839 overleed. Hij is 51 jaar predikant geweest.
- voetnoot12
- De oud-ouderling Willem van Harten schreef 26 november 1872 - hij woonde toen in Amsterdam - een brief aan prof. Helenius de Cock (zoon van ds. H. de Cock) over de eerste jaren van de Afscheiding te Rotterdam (GA Rotterdam, Fam. Arch. De Cock, inv. no. 56). We zullen deze brief verder aanhalen als ‘brief W. van Harten 1872’.
- voetnoot13
- Meervoud van Elia; bedoeld is: profeten.
- voetnoot14
- Het archief van de Christ. Afgescheiden gemeente te Rotterdam wordt bewaard in GA Rotterdam (Archief Gereformeerde kerk te Rotterdam).
- voetnoot15
- Over datum en jaartal van de instituering bestaat (onnodig) enige onduidelijkheid. Verscheidene kerkelijke Hand- en Jaarboekjes hebben als - kennelijk te vroeg - jaartal 1834. De juiste datum vinden we in ‘Lidmatenregister van de Chr. Afgesch. Gemeente Hovenierstraat 1835-1865’ (aan te halen als ‘Lidmatenregister 1835-1865’) waarin bij herhaling - op de eerste bladzijden - wordt vermeld: ‘Bij de bevestiging der gemeente... den 19 Nov. 1835’. ‘Brief W. van Harten 1872’ vermeldt ‘...den 18 [moet zijn: 19] November 1835 een gemeente te Rotterdam gesticht... door Ds. van Rhee ten huize van Jufr. Visser in de Wijnbrugstraat’. Verder: ds. Scholte schrijft aan ds. H.J. Budding, 26 nov. 1835: ‘Ds. Van Rhee heeft in de verleden week den kerkeraad te Rotterdam bevestigd’; vgl. VIJFDE DEEL 63.
- voetnoot16
- Wij komen hierop terug. Haar afscheiding was tussen 19 nov. en 3 dec. 1835.
- voetnoot17
- ‘Lidmatenregister 1835-1865’.
- voetnoot17
- ‘Lidmatenregister 1835-1865’.
- voetnoot18
- Ook: Bauman(n).
- voetnoot19
- Ook: Roorijs, Rorijs. Aart Rodenrijs, smid, en Elisabeth Maria Moors huwden te Rotterdam 14 aug. 1822. Zij woonden Scheidamsche Dijk, hoek Karrensteeg.
- voetnoot20
- ‘Lidmatenregister 1835-1865’.
- voetnoot21
- Uit de begin-periode zijn geen gegevens bewaard gebleven over het aantal doopleden. HO Zuid-Holland, vergad. 23 aug. 1839, art. 9, vermeldt dat de gemeente te Rotterdam ‘92 zielen en 8 gecensureerden’ omvat. Een deel van de latere groep Van den Oever heeft zich dan reeds onttrokken, zoals we zullen zien.
Begin 1841 bestaat de gemeente uit 145 zielen, van wie 71 ten avondmaal zijn toegelaten; in de stad zelf wonen 109 zielen (DERDE DEEL 210).
- voetnoot22
- GA Rotterdam, Arch. Herv. gem. Rotterdam, inv. no. 284: ‘Namen van Lidmaten der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Rotterdam, die gevorderd hebben, dat hunne namen van het Lidmatenboek zouden worden uitgedaan. Naar de orde waarin zij bij de Kerkeraads-vergadering zijn aangegeven’ (1835-1852). Vanwege de omvang van het stuk wordt het in dit boek niet gereproduceerd. Voor 1835 worden 30 personen genoemd; voor 1836: 12; 1837: 6; 1838: 4; 1839: 2; 1840: 7; 1841: 13; 1842: 12; 1843: 4; 1844: 12 etc. Vanaf midden 1841 zien we dat degenen die zich afscheiden van de Hervormde kerk, zich merendeels voegen bij de Kruisgemeente, een omstandigheid waarop we in hoofdstuk 22 zullen terugkomen.
- voetnoot23
- Dordtsche Dweepers te Rotterdam, a.w. 37.
- voetnoot24
- Landwehr, a.w. 15.
- voetnoot25
- Zij verhuisde tussen eind 1835 en midden 1837 van de Wijnbrugstraat naar de Botersloot.
- voetnoot26
- Wij vonden geen gegevens die dit laatste bevestigen. De naam Dirk van den Bos komt niet voor in “Lidmatenregister 1835-1865”.
- voetnoot27
- Parqui, ook: Parkie. Wij vinden hem niet in ‘Lidmatenregister 1835-1865’. GA Rotterdam, Geboorten 1826, acte no. 2120. Op 1 nov. 1826 gaf Rijk Parqui, oud 47, mr. timmerman, wonende Botersloot I 26, de geboorte aan van een zoon Cornelis.
- voetnoot28
- Ref. 1e S. II(1837)410.
- voetnoot29
- De Tweede Lombardstraat bestaat niet meer, evenals zo menige andere straat in het Rotterdam van vóór 1940. Zij moest worden gezocht in de omgeving van de St. Laurens-kerk.
- voetnoot30
- Landwehr, a.w. 15-16. Suze van Hall-van Schermbeek schrijft uit Rotterdam 7 aug. 1839 naar aanleiding van een door haar bezochte dienst, dat de gelegenheid waarin de gemeente bij elkaar komt ‘vrij goed’ is. ‘In het begin was er een voornemen om als de politie kwam er veele van de gemeente zouden heenen gaan, doch ik voor mij heb gezegd ik niet zoude heenen gaan als het er op aan kwam en dat ik dit van te voren zeide want dat dit niet regt was en dat ik dit vooruit zeide.’ (VIJFDE DEEL 491)
- voetnoot31
- We willen voor dit aspect ook verwijzen naar H. Vermeulen, a. w. (scriptie) 32.
- voetnoot32
- H. Vermeulen, a.w. (scriptie) 31.
- voetnoot33
- GA Rotterdam, Archief B. en W. Rotterdam, Repertoire 1837, eerste deel, no. 1159, 20 okt. 1837.
- voetnoot34
- Idem, no. 1140, 16 okt. 1837.
- voetnoot35
- ‘Brief W. van Harten 1872’.
- voetnoot36
- Uit deze opmerking - en ook uit andere passages - kunnen we zien dat Van Hartens geheugen hem - 35 jaar later - in de steek heeft gelaten. De bijeenkomst van 15 oktober 1837 leidde tot een veroordeling door de strafrechter.
- voetnoot37
- Met deze laatste woorden bedoelde Van Harten te zeggen dat het optreden van de politie heeft gefaald en averechts is geweest. Uit de stukken wordt de gang van zaken niet geheel duidelijk (H. Vermeulen, a.w. 19-20); we zullen dit onderwerp laten liggen. Onzes inziens gaat het vermelde bij Verhagen, Geschiedenis Chr.e Gereformeerde Kerk 484, te ver; de schrijver deelt mede dat de agent die voor het bewaren van de orde bij de onderhavige woning moest zorgen, af en toe zijn post verliet om jenever te drinken en na enige tijd ‘zoo beschonken was, dat hij schier niet wist, wat hij deed’. Dit element vindt in geen enkele bron bevestiging.
Van Harten heeft onzes inziens, puttende uit zijn geheugen de reeds genoemde gebeurtenissen bij het huis van timmerman Parqui op het oog gehad als hij schrijft over molestatie na een godsdienstoefening ‘bij den Smids Baas Rode[n]rijs op den Schiedamsche Dijk... in het laatst van 1836’. Overeen zodanige rel wordt in het archief van B. en W. niets genoemd (Vermeulen, a.w. 19). Verder vermeldt Van Harten dat te zijnen huize ds. H. de Cock preekte in 1838. Later in hetzelfde jaar werd een godsdienstoefening door de politie verstoord; twee ouderlingen en twee diakenen werden gedagvaard voor de rechtbank - alle vier werden beboet met ƒ 80,-. Aangezien in het archief van de rechtbank van eerste aanleg te Rotterdam (GA Rotterdam) en van de arrondissementsrechtbank aldaar (ARA) over het tijdvak 1835 tot 1841 geen correctionele vonnissen worden bewaard, kan deze bewering niet worden gecontrolerd. Scholte vermeldt begin 1841 inzake Rotterdam: ‘Aan boeten en geregtskosten is door deze Gemeente betaald ƒ 51,01’. (DERDE DEEL 210).
- voetnoot38
- Alle processtukken die we in deze paragraaf noemen behoren tot Arch. Hooggerechtshof, inv. no. 329 (Arrest 21 febr. 1838-no. 4320 ‘van de rol’) en inv. no. 450 (‘Processtukken van correctioneele zaken’, no. 4320).
- voetnoot39
- Dit getuigenis is opmerkelijk. Na de instituering, ongeveer twee jaar voor 15 okt. 1837, zou er dus geen enkele maal een predikant zijn opgetreden, of doop en avondmaal bediend. Scholte heeft vóór 1839 niet gepreekt te Rotterdam (vgl. hoofdstuk 5).
- voetnoot40
- Handdadig = medeplichtig; mede handdadig is een pleonasme.
- voetnoot41
- Bedoeld is Hovenierslaan.
- voetnoot42
- We houden de volgorde van het origineel aan, daar deze chronologisch is. Het boek is niet eind 1835 aangelegd; wellicht is dit gebeurd bij de komst van ds. S.O. Los (11 sept. 1842) - want het toont op de eerste bladzijden diens handschrift - en werd er gebruik gemaakt van oudere aantekeningen.
- voetnoot43
- Hier en daar zijn de vermelde bijzonderheden verkort weergegeven, of als zij niet belangrijk zijn, weggelaten.
- voetnoot44
- Men zie voor haar de vorige paragraaf.
- voetnoot45
- Idem; zij huwde in 1841 Jan Kappers (men zie voor hem hierna).
- voetnoot46
- S.O. Los was aanvankelijk schipper.
- voetnoot47
- Men zie voor deze vriendin van H.S. van Hall-van Schermbeek ook VIJFDE DEEL register.
- voetnoot48
- Men zie noot 45.
- voetnoot49
- Lijst der texten, 12 april 1836.
- voetnoot50
- TWEEDE DEEL register.
- voetnoot51
- HO Zuid-Holland, 15 april 1836, art. 5.
- voetnoot52
- Idem, 14 maart 1837, art. 14. De ‘classicale vergadering’ was die van de gemeenten te 's-Gravenhage, Rotterdam en Schiedam (HO Zuid-Holland, 14 maart 1837, art. 3 tweede deel); in 1838 voegde Naaldwijk zich daarbij.
- voetnoot53
- In het archief van de Gereformeerde kerk te Schiedam, nader in ‘Notulen der Gereformeerde kerk te Schiedam 1837-1842’ (Inv. no. 1) vinden we enige malen een neerslag van deze gang van zaken. ‘Op last van het klassikaal bestuur’ gaat er des zondags een ouderling (L. Koning of J. de Gorter) naar Rotterdam ‘ten einde het noodige toezicht te houden’ in deze ‘herderlooze gemeente’. (1837, 9 juni, art. 2; 16 juni, art. 3; 7 juli, art. 2; 14 juli, art. 3; 15 sept., art. 3)
- voetnoot54
- Merkwaardig is dat het ‘Lidmatenregister’ dit niet noemt. Hij is blijkbaar nimmer bevestigd. De positie van G. van Akkeren in deze tijd, is niet duidelijk. De Schiedamse notulen (vergelijk vorige noot) vermelden onder 20 nov. 1837, art. 1, dat te Rotterdam J. Carton diaken is; J. Markus en G. van Akkeren (!) zijn ‘reeds als ouderling verkooren.’. Idem 8 dec. 1837, art. 2: In Rotterdam is een ouderling gekozen; de taak van ‘Schiedam’ is geëindigd.
- voetnoot55
- Geheel onjuist lijkt ons de bewering, zonder enige toevoeging, bij Van der Blom, Gereformeerde kerk Schiedam 12, waar aangaande Van de Coevering wordt vermeld ‘een wegens ketterij afgezette ouderling’.
- voetnoot56
- Het zaligmakende geloof, beschreven door den Eerw. Heer Theodoras van der Groe enz. (met een ‘Voorrede’ van ds. H.P. Scholte, Amsterdam 1838, 8. Breder hierover VIJFDE DEEL 195.
- voetnoot57
- Dit gegeven stemt overeen met het vermelde in HO Zuid-Holland, 23 aug. 1839, art. 9, dat ‘Rotterdam’ 92 zielen telt en 8 gecensureerden.
- voetnoot58
- Het ‘Lidmatenregister’ vermeldt dat Van den Oever zich ‘kort na de aansluiting’ (19 nov. 1835) heeft onttrokken. De bekendmaking van zijn onttrekking, na veel vermaan, was eerst 1 maart 1841. H.S. van Hall-van Schermbeek schreef 7 aug. 1839 vanuit Rotterdam aan Scholte, dat er in geen twee jaar doop en avondmaal is bediend. En: ‘Degenen nu die afgescheiden zijn maar in een verkeerden weg zeggen nu het [volgende aan] de gemeente, wij hebben hetzelfde als gij; wij komen niet meer in de kerk en hooren het zuivere Woord en dus zijn wij de gemeente want gijl. hebt ook geene bondzegelen.’ (VIJFDE DEEL 492). Vermoedelijk slaan deze woorden op de groep Van den Oever. Men zie ook VIJFDE DEEL 362.
- voetnoot59
- GA Rotterdam, Arch. B. en W., Repertoire 1837, eerste deel, no. 2265 (26 okt.). Het request (met de ondertekening) werd niet gevonden.
- voetnoot60
- HO Zuid-Holland, 24 juli 1838, art. 41. Uit geen der bewaard-gebleven stukken kan worden opgemaakt wie is bedoeld met de nog niet bevestigde diaken.
- voetnoot61
- Lijst der texten, 13 sept. 1838. Men zie ook hoofdstuk 5 onder ‘Rotterdam’ en VIJFDE DEEL 112-114 (tamelijk duistere brief van J. Carton c.s. oktober 1838).
- voetnoot62
- HO Zuid-Holland, 29-30 aug. 1839, art. 1 en 3.
- voetnoot63
- Herv. Ered. 4 jan. 1841, no. 11. Van deze personen waren B. Kappers en W. van Harten dus niet bevestigd, zoals ook blijkt uit het ‘Lidmatenregister’.
- voetnoot64
- Charlois was in die tijd een zelfstandige (burgerlijke) gemeente.
- voetnoot65
- DERDE DEEL 177, VIJFDE DEEL 490-492. Ds. Scholte was sterk tegen dit beroep gekant (HO Zuid-Holland, 29-30 aug. 1839, art. 14).
- voetnoot66
- Geboren te Middelharnis 1800, overleden te Grand Rapids, Michigan, USA 1876. VIJFDE DEEL register, De Haas I, 190-193.
- voetnoot67
- Jacob de Gorter.
- voetnoot68
- HO Zuid-Holland, 29-30 aug. 1839, art. 15-18.
- voetnoot69
- Vergelijk hoofdstuk 11, paragraaf 5 (Ooltgensplaat).
- voetnoot70
- Daarna werd hij predikant voor de Zeeuwse gemeenten met woonplaats Goes; in 1847 emigreerde hij naar de Verenigde Staten. Ook in Jacob en Johannes van der Meulen, ‘Ter Nagedachtenis van Rev. Cornelius van der Meulen, Grand Rapids, Michigan 1876, staat in een gedachtenisrede door C. van der Meulen uitgesproken, dat hij te Rotterdam predikant is geweest van december 1839 tot mei 1841. (13)
- voetnoot71
- HO Zuid-Holland, 24-25 april 1840, art. 1.
- voetnoot72
- Idem art. 12.
- voetnoot73
- De Rotterdamse kerkeraad heeft blijkbaar deze woorden ter harte genomen, want eind september 1840 wordt ds. H.G. Klijn, te Kockengen, beroepen; VIJFDE DEEL 219.
- voetnoot74
- Bedoeld zal zijn de groep Van de Coevering; wellicht ook enige aanhangers van C. van den Oever.
- voetnoot75
- Op grond van wat we vonden in het ‘Lidmatenregister’ en de ondertekening van een nog te noemen request aan de Koning van 19 okt. 1840 kunnen we zeggen dat de kerkeraad medio 1840 de volgende samenstelling had: ouderling waren G. van Akkeren, A.C. Kuijper; diaken: C. Batenburg, J. Carton en W. van Harten. B. Kappers gaat naar de achtergrond; in 1841 vertrekt hij naar Benthuizen, zoals we zagen.
- voetnoot76
- HO Zuid-Holland, 30 okt. 1840, art. 12.
- voetnoot77
- Idem, art. 23.
- voetnoot78
- Kort levensbericht aangaande hem: VIJFDE DEEL 508-509.
Sietse Oenes Los werd 14 jan. 1803 te Workum geboren; hij overleed te Camperland (Zld.) 4 juni 1882. Na aanvankelijk schipper te zijn geweest, werd hij op 11 juli 1841, na te zijn opgeleid bij ds. T.F. de Haan te Wanswerd/Birdaard, predikant te Koudum en Workum; Rotterdam 11 sept. 1842; Werkendam 1848; Axel, Terneuzen en Zaamslag 1856; Baarland 1867; emeritus 1876. Hij huwde 22 mei 1828 te Workum Antje Sieds van der Boom (27 juni 1806-27 juni 1872). Uit het huwelijk werden in het tijdvak 1829 tot 1847 tien kinderen geboren, van wie één te Enkhuizen, vijf te Medemblik (het aldaar 4 okt. 1836 geboren dochtertje Jantje werd 12 maart 1838 te Andijk door ds. Scholte gedoopt; vgl. ‘Lijst der texten’), twee te Workum en twee te Rotterdam. Ds. Los heeft het grootste gedeelte van zijn leven beschreven in een boekje Ter gedachtenis - Aan mijne kinderen; de tekst wordt afgesloten met het volgende: ‘Camperland, 16 November 1877’. (Nadere aanduiding van plaats en jaartal ontbreekt. Een exemplaar is in het bezit van ds. D. Los te Zeist.) Men zie voor de genealogie-Los: T.N. Schelhaas e.a., De afgescheidenen en hun nageslacht, Kampen 1984, ‘Los (Langezwaag)’ 431-440.
Het vertrek van ds. Los uit Friesland naar Rotterdam heeft nogal wat voeten in de aarde gehad. In de notulen van de Afgescheiden kerken van de classis Sneek (bewaard in arch. Gereformeerde kerk te Sneek) van 2 febr. 1842, art. 9, wordt reeds gesproken over het beroep naar Rotterdam. Er rijzen bezwaren en hierover zal aan de kerkeraad te Rotterdam worden geschreven. Op 17 maart 1842 stemt de vergadering over de al of niet wettigheid van de beroeping: ‘...zeven Leden waren voor de wettigheid en zes leden tegen de wettigheid...’. Naderhand verklaarde nog een lid zich tegen de wettigheid. Er wordt dan besloten ‘om het aan de Kerkeraad van Workum enz. overtelaten’. (art. 3) In de vergadering van 3 aug. 1842 vraagt en verkrijgt ds. Los ‘losmaking uit deze Classis... naar de Gemeente van Rotterdam’, (art. 7) Over de aard van genoemde bezwaren lezen we in Wesseling, Afscheiding in Friesland III, 244: ‘Feitelijk vond men’ - bedoeld is de classis Sneek - ‘het in strijd met de liefde, dat de gemeente te Rotterdam zó spoedig een predikant beriep, die in zijn gemeente en in de classis eigenlijk niet kon worden gemist, en voor wiens opleiding men zich zo vele offers had getroost’.
- voetnoot79
- Kort levensbericht van hem: VIJFDE DEEL 238.
Arie Corneliszoon Kuijper werd 10 maart 1810 te Charlois geboren en overleed 5 april 1880 te Pella, Iowa, USA. Aanvankelijk was hij vlasboer en koopman; bij zijn emigratie in 1849 was hij gefortuneerd, zoals kan worden afgeleid uit de verkoop van een omvangrijk onroerend goed in laatstgenoemd jaar. In de jaren 1840 tot 1847 moet Kuijper een volbloed-Scholtiaan worden genoemd. Maar in Pella, Iowa komt er na enige jaren verwijdering tussen hem en Scholte; laatstgenoemde en zijn gemeente blijven op zich zelf, terwijl Kuijper c.s. zich formeren tot een Reformed Church. Van 1867 tot 1877 is A.C. Kuijper predikant van de Reformed Church te Holland, Michigan.
- voetnoot80
- Kort levensbericht van hem: VIJFDE DEEL 233.
Johannes George van Hees, geboren te Arnhem 2 dec. 1809, huwde te Rotterdam Neeltje de Vries, geb. aldaar 23 april 1803. Ook hij kan worden getypeerd als een volbloed-Scholtiaan. Hij emigreerde in 1847 naar de Verenigde Staten en vestigde zich in 1848 in de pas gestichte kolonie Zeeland, Michigan, waar zijn vriend Cornelius van der Meulen één van de eerste kolonisten was. In Rotterdam was Van Hees bakker, in Michigan werd hij landbouwer. Hij overleed te Zeeland, Michigan 13 september 1891. Hij was aldaar lid van de Reformed Church.
- voetnoot81
- Herv. Ered. 4 jan. 1841, no. 11. Het verzoekschrift werd niet teruggevonden, wat in dit geval niet bezwaarlijk is daar de ondertekening t.o.v. het ‘Lidmatenregister’ weinig nieuws zou kunnen opleveren. Men zie voor de gang van zaken met dit eerste request ook Vermeulen, Dordtsche Dweepers, a.w. 21-24.
- voetnoot82
- Herv. Ered. 8 april 1840, no. 5.
- voetnoot83
- Herv. Ered. 14 april 1841, no. 15; men zie voor de hier genoemde requesten ook Herv. Ered. inv. no. 1859, blad 81 (Rotterdam).
- voetnoot84
- Vermeulen, a.w. 17.
- voetnoot85
- Ibidem 18.
- voetnoot86
- Landwehr, a. w. 25-26: ‘In de kerk aan de Hovenierslaan, (deze kerk lag tegenover het tegenwoordige kerkgebouw aan de Hovenierstraat) waren op den rustdag 300 à 400 menschen bijeen.’. De vermelding ‘300 à 400 menschen’ lijkt ons enigszins aan de hoge kant; men bedenke dat dit werd geschreven in 1905 - wellicht heeft ds. Landwehr zich gebaseerd op de overlevering.
- voetnoot87
- We zullen in deze paragraaf putten uit: GA Rotterdam, Arch. Gereformeerde kerk: ‘Kerkeraads Boek der gemeente van Rotterdam’ 13 juni 1843-5 sept. 1848 (inv. no. 1); ‘Kerkeraads Boek van de Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Aangelegt den 19 September 1848-26 Julij 1854’ (inv. no. 2).
- voetnoot88
- Notulen kerkeraad 13 juni, art. 2; 25 juli, art. 3-4. Met enige waarschijnlijkheid kan worden geconcludeerd dat ook Arie de Melker, Cornelis Verkerk en zijn vrouw Dirkje van der Does, alsmede A. Metsui en zijn vrouw Maria Burgvliet tot de groep-Kuijper hebben behoord. Aangaande deze vijf personen wordt in sept. 1845 bekendgemaakt dat zij geen leden meer zijn ‘om het niet erkennen der gemeente’ ("Lidmatenregister 1835-1865’).
- voetnoot89
- Not. kerker. 25 juli 1843, art. 5.
- voetnoot90
- Idem 27 juni 1843, art. 3; het hierna volgende citaat is ontleend aan art. 4.
- voetnoot91
- Ook uit de classicale notulen blijkt dit, overigens zonder dat deze steeds nieuwe gegevens opleveren.
- voetnoot92
- Not. kerk. 22 aug. 1843, art. 2. Het Nederlands van de auteur - ds. S.O. Los - is verre van onberispelijk; hier en daar brachten we voor de duidelijkheid een kleine verbetering aan.
- voetnoot93
- Wij lezen in plaats van “alleen ook ware”: dit slechts waren.
- voetnoot94
- De Hervormde kerk.
- voetnoot95
- In deze artikelen wordt gehandeld over beroep en ontslag van dienaren des Woords, dit zal geschieden door de desbetreffende kerkeraad en classis. Bouma, Kerkenordening 45-46.
- voetnoot96
- Gehouden op 26 okt. 1842 te Rotterdam: TWEEDE DEEL 77, NPZH I, 11 april 1843, art. 12.
- voetnoot97
- Men zie DERDE DEEL 241-243. De Rotterdamse kerkeraad schreef een brief aan de vergadering der “Scholtianen” gehouden te Leerdam 26 en 27 april 1843; het antwoord werd circa 1 mei geschreven.
- voetnoot98
- Handelingen en Verslagen (1843), 267-380.
- voetnoot99
- A.C. Kuijper of J.G. van Hees? De naam van géén van beiden komt in de stukken voor. (Men zie: Handelingen en Verslagen register.) Wellicht is bedoeld de op de synode 1843 aanwezige Scholtiaan Hendrik Barendrecht.
- voetnoot100
- Slaat op het niet-willen aanvaarden van de Dordtse kerkenorde door Scholte c.s.
- voetnoot101
- Van de gemeente te Utrecht; EERSTE DEEL 405-411. Scholte stelde dit reglement dat niet van een kerkverband repte, in plaats van de Dordtse kerkenorde. Op grond van dit reglement werden de Afgescheiden gemeenten in de eerste tijd erkend.
- voetnoot102
- Bedoeld is:...omdat wij op grond van dit door ons aangenomen reglement vrijheid hebben verkregen.
- voetnoot103
- Handelingen en Verslagen (1840), 229.
- voetnoot104
- Bedoeld is:... bescherming door hem (nl. de Koning).
- voetnoot105
- Rijnsburg (en in navolging van deze gemeente ook anderen); Kon. besluit 10 mei 1841, no. 79. Vgl. bijlage III.
- voetnoot106
- Notulen kerkeraad 28 aug. 1843, art. 3.
- voetnoot107
- Deze uitspraak is opmerkelijk voor een Scholtiaan. Immers, het door Scholte opgestelde Utrechtse reglement (noot 101) bevatte de bepaling dat de kerkeraad bestaat uit ouderlingen alsmede diakenen (art. 35) en dat de “mansledematen” een raadgevende stem zullen hebben in de vergadering van dit college (art. 36). Nog jarenlang werd in Scholtiaansgezinde gemeenten volgens deze artikelen gehandeld.
- voetnoot108
- Bedoeld moet zijn de “ongedeelde” vergadering, 26 okt. 1842 te Rotterdam, door ons reeds eerder genoemd. Blijkens het volgende was de bijeenkomst, waarop Markus doelt, dus al enige tijd geleden gehouden.
- voetnoot109
- Niet duidelijk. Wellicht: ds. Los is door de kerkeraad verkeerd geraden.
- voetnoot110
- Bedoeld zal zijn ds. A.J. Betten, dan te Noordeloos; TWEEDE en VIERDE DEEL register.
- voetnoot111
- Het voorgelezen stuk.
- voetnoot112
- Dus: los van belijdenis en kerkenorde, alleen vast te houden aan de Heilige Schrift.
- voetnoot113
- ... dat onze houding een geheel andere was. (?)
- voetnoot114
- J.N. Darby, De Tegenwoordige verwachting van de Kerk van Christus. Voorrede door H.P. Scholte, Amsterdam 1842.
- voetnoot115
- Wij menen dat Van de Coevering met deze woorden een scherpe analyse geeft van het independentesme: de corrigerende invloed van het kerkverband wordt daarin gemist.
- voetnoot116
- Scholte had gedateerd 30 juni 1843 een brief geschreven aan ds. P.M. Dijksterhuis, dan te Dordrecht, als antwoord op een vermanend schrijven van laatstgenoemde. Inderdaad bezigt Scholte hierin allerlei spotachtige opmerkingen, bijv. een zinspeling op de eenvoudige aankleding van de woning van Dijksterhuis en zijn vaak in snikken uitbarsten. Men zie voor deze brief DERDE DEEL 247-249.
- voetnoot117
- Not. kerker. 6 sept. 1843, art. 2.
- voetnoot118
- Volgens not. kerker. 30 jan. 1844, art. 2, stelt Van Hees omstreeks deze datum voor, het kerkgebouw op naam der gemeente te stellen. Mogelijk dat zijn “dreigement” hiermee in verband stond. Was Van Hees geldschieter?
- voetnoot119
- Not. kerker. 3 okt. 1843, art. 5.
- voetnoot120
- CVR, 7 mei 1844, art. 8.
- voetnoot121
- CVR, 3 juli 1844, art. 4.
- voetnoot122
- Not. kerker. 5 juli 1844 (geen art. genoemd).
- voetnoot123
- Idem, 15 jan. 1845, art. 4.
- voetnoot124
- J.B. le Loup verhuist in sept. 1845 naar Schoonhoven; W. van Harten is dan tot 2 jan. 1848 de enige ouderling. P. van Wagtendonk, gekomen van Gouda in 1846, mag bij afwezigheid van ds. Los voorgaan (not. kerker. 2 febr. 1847, art. 3).
- voetnoot125
- Dit is ook de mening van Landwehr, a.w. 18: ‘Zoo was dan te Rotterdam de eerste afgescheiden leeraar gekomen; maar de trouwe en waardige leeraar zou spoedig bemerken, dat er heel wat te regelen viel in de jeugdige gemeente. Het moet echter erkend worden, dat ds. Los... met zegen gearbeid heeft.’
- voetnoot126
- Not. kerker. 30 maart 1847, art. 3-4; CVR, 6 april 1847, art. 19-20.
- voetnoot127
- CVR, 10 okt. 1848, art. 4.
- voetnoot128
- ‘Lidmatenregister 1835-1865’ onder de naam S.O. Los.
- voetnoot129
- In deze paragraaf laten wij enige bijzonderheden van secondaire aard achterwege; de belangstellende lezer zij hiervoor verwezen naar het genoemde werkje van Landwehr, Geschiedenis der Gereformeerde Kerk Rotterdam 19-39.
- voetnoot130
- Wij putten voor deze paragraaf onder meer uit GA Rotterdam, Arch. Gereformeerde kerk. Notulen van de kerkeraad 1848-1854 (inv. no. 2), idem 1854-1861 (inv. no. 3), idem 1861-1866 (inv. no. 4), idem 1866-1869 (inv. no. 5).
- voetnoot131
- Over deze wijze van beroepen rijst nog in 1851 bezwaar in de gemeente. De classis Rotterdam wijst de bedenking af, maar verklaart tevens dat er geen noodzaak was door het lot te beslissen (NCVR, 3 juni 1851, art. 10).
- voetnoot132
- a.w. 29.
- voetnoot133
- Not. kerker....febr. 1851, art. 3; NCVR, 28 jan. 1851, art. 7.
- voetnoot134
- NCVR, als in vorige noot.
- voetnoot135
- Vergelijk C. Veenhof, Prediking en uitverkiezing 12-16.
- voetnoot136
- Not. kerker. 5 juni 1851, art. 6.
- voetnoot137
- NCVR, 3 juli 1855, art. 11. A. van der Hart was aanvankelijk lid van de Gemeente onder het kruis te Rotterdam; hij schreef contra ds. C. van den Oever: Het evangelie niet in strijd met de leer der verkiezing of iets over het welmeenend aanbod der genade, Rotterdam 1852. Van der Hart wordt diaken in 1854, ouderling in 1859. Midden 1862 legt hij zijn ambt neer. In 1865 komt hij onder censuur wegens onchristelijke levenswandel; ook verklaart hij ‘Baptistische gevoelens te zijn toegedaan’ (not. kerker. 28 maart 1865, art. 3; idem 14 april 1865, art. 2). In 1868 reist hij naar Duitsland om zich daar te laten herdopen ‘onder de Baptisten’. De kerkeraad constateert dan dat hij door deze daad heeft opgehouden lid der gemeente te zijn (not. kerker. 19 maart 1868, art. 4).
- voetnoot138
- Not. kerker. 24 aug. 1859, art. 4. De voornaamste beschuldiging tegen ds. Geuchies luidde dat hij te veel kwam ten huize van de ongehuwde mejuffrouw M.E. de Praauw. Deze woonde samen met haar eveneens ongehuwde zuster. De predikant verklaarde ‘deze zaken te hebben afgebroken’. Zoals we nog zullen zien huwt ds. Geuchies in 1869 met mejuffrouw De Praauw.
- voetnoot139
- NCVR, 3 april 1860, art. 8.
- voetnoot140
- NCVR, 22 jan. 1861, art. 3.
- voetnoot141
- Not. kerker. 21 febr. 1861, art. 4.
- voetnoot142
- Not. kerker. 11 maart 1863, art. 4.
- voetnoot143
- Idem, art. 5.
- voetnoot144
- Not. kerker. 13, 19 maart, 8 april 1863.
- voetnoot145
- Idem 31 okt. 1866, art. 2 etc.
- voetnoot146
- GA Rotterdam, Overlijden 1868, acte 25 juli; de overledene, geboren te Ruinerwold, is 55 jaar.
- voetnoot147
- Not. kerker. 8 april 1869, art. 3-19.
- voetnoot148
- Idem 29 april 1869, art. 5; 12 aug. 1869, art. 4.
- voetnoot149
- GA Rotterdam, Huwelijken 1869, 13 mei.
- voetnoot150
- NCVR, 9 nov. 1869, art. 17.
- voetnoot151
- Idem, 15 maart 1870, art. 8.
- voetnoot152
- Men zie voor hem De Haas I, 35-36. Beuker werd geboren 4 juni 1834 te Volzel, een buurtschap onder Emlichheim (Dld.). Wellicht dat ‘zijn eigenaardige tongval’ (zie hierna) daaruit moet worden verklaard. Na enige gemeenten in Nederland te hebben gediend, emigreerde hij in 1893 naar de Verenigde Staten en doceerde aan de Theologische School van de Christian Reformed Church te Grand Rapids, Michigan. Hij overleed 18 mei 1900.
- voetnoot153
- Wij ontleenden enige bijzonderheden in deze pericoop aan Landwehr, a.w. 36-38.