De Afscheiding van 1834. Deel 7. Classes Rotterdam en Leiden
(1986)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |||||
Hoofdstuk 9
|
1. | dat sommige leden der vorige Classe zich wegens onvereenigdheid onttrekken, en de overblijvende als scheurmakers beschouwen; |
2. | dat de aanwezig zijnde broeders beproefd hebben den 3 Mei 11. eene classikale vergadering gemeenschappelijk te houden te Pernis,Ga naar voetnoot5 doch met de zich onttrek- |
kende broeders niet konden vereenigd vergadering houden dewijl deze ontkennen de wettigheid der algemeene Synode te Amsterdam, gehouden in 1840, zich aan derzelver besluiten weigeren te onderwerpen, de Dordtsche Kerkorde niet willen aannemen, zoo als zulks door die Synode is geschied, en de provinciale vergadering te Schiedam, den 11 april 11. gehoudenGa naar voetnoot6 mede niet voor wettig erkennen.’ |
Met algemene stemmen wordt de vraag van ds. Los bevestigend beantwoord. De vergadering voegt hieraan toe dat ‘haar niet anders overblijft dan in den wettigen weg van erkenning der algemeene Synode en hare besluiten, met zoo velen te vergaderen als in dienzelfden weg begeeren te wandelen.’Ga naar voetnoot7 Eenparig wordt vastgesteld dat het noodzakelijk is ‘dat geene leeraars der afgescheiden gemeenten verworpen werden dan alleen die, welke zich niet onderwierpen aan de Algemeene Synode van 1840 en door die miskenning den grondslag der bestaande scheuring gelegd hebben’.Ga naar voetnoot8
1. Gemeenten behorende tot het classicale ressort Rotterdam
In deze paragraaf geven we - chronologisch - een opsomming van de gemeenten die zich in het tijdvak 1843-1850 aansluiten bij de classis Rotterdam, met vermelding van enige bijzonderheden.
1843Ga naar voetnoot9
Delft. Reeds op de tweede vergadering verklaart de gemeente aldaar ‘vereenigd te zijn met het gereformeerd regeringsbeginsel zooals dit in de Dordtsche kerkorde vervat is, en de Amst. Synode van 1840 en hare besluiten wettig te keuren.’Ga naar voetnoot10
Toch rijzen er in 1846 moeilijkheden met Delft, zoals we hierna in een aparte paragraaf willen zien.
's-Gravenhage |
Naaldwijk |
Rotterdam |
Schiedam. Hoewel er in deze gemeente zowel pro- als anti-Scholtianen waren,Ga naar voetnoot11 werkt Schiedam aanstonds mede aan de reconstructie van het kerkverband. Er doet zich echter al spoedig een merkwaardig incident voor. Midden 1843 beroept de gemeente de 21-jarige student H.A. Leenmans.Ga naar voetnoot12 Maar met het examenGa naar voetnoot13 van laatstgenoemde wil het niet vlotten. De bedoeling was - en ook het besluit - dat hij zou worden onderzocht op de (nieuwe) provinciale vergadering van eind 1843.Ga naar voetnoot14 Echter, op de classicale vergadering van 6 februari 1844 wordt tot verbazing van enige afgevaardigden medegedeeld, dat het examen reeds is afgenomen, en wel te Schiedam op 13 december 1843. De kerkeraad van de gemeente in deze plaats had daartoe de predikanten Brummelkamp en Van Raalte uitgenodigd.
Niet duidelijk wordt, welke personen behalve deze beiden en de kerkeraad van Schiedam, aan de vergadering hebben deelgenomen. Schiedam wordt door ds. Los, sprekende namens de meerderheid, ernstig vermaand. In een eigen stijl heeft W. (G.F.) Bergman, ouderling te Naaldwijk, scriba van de classicale vergadering, onder meer opgetekend
‘Art. 5. Schiedam... De Praeses vraagt aan de broeders van Schiedam of zij nu al weder werkzaam geweest waren om banden te breken en goede order te storen, die al weder in strijd waren tegen de order onzer voorvaderen en ook tegen het besluit der vorige Classis volgens Art. 5. Maar hoe dat zij in alles buiten hetzelve waren werkzaam geweest, en hoe dat zoodanige zaken niet anders dan droevige gevolgen konden nalaten, want dewijl zij met een vergadering bij geweest waren, waar opgeroepen waren die zig tegen leer, dienst en tugt en order onzer voorvaderen aankanten, en wat hiervan te wagten ware. Ja, hoe dat zelfs ouderlingen wien zij zelfs hunne afzetting hebben goedgekeurd, hier elkanderen weder als ouderlingen hebben doet zitting nemen en hebben mede helpen examineren... Dom. Leenmans getuigt... wanneer de Praeses er zoodanig bezwaar in hadde, dan zig er moeste vertegenwoordigt hebben om dan tegen zoodanig een handelwijs te protesteren. Den Praeses brengt in het midden als dat ZEW in zoodanige vergadering niet konde vertegenwoordigen en daarom ook niet aangeschreven hadde aan de andere broeders.Ga naar voetnoot15 Vooreerst waren op die vergadering die de Amsterdamsche Synode niet wettig erkennen en dus de schorsing van dom. Scholte ook niet, ook aan deszelfs besluiten niet onderworpen, ook de dordtsche kerkorde niet willen aannemen zoo als zulks door de Synode geschied is en ook de Provinciale vergade-
ring van den 11 april 1843 gehouden te Schiedam niet voor wettig erkennen en dus niet weder in zoodanig strijdperk wilde treden...’.
De aanwezige ouderlingen van Schiedam belijden schuld. Na een uitvoerige discussie en nadat de kerkeraad van Schiedam alsmede Leenmans hebben verklaard ‘niet te erkennen die de schorsing van dom. Scholte niet erkennen, ook [niet] die geene die door hem als Leeraar zijn aangestelt [en] geen kerkelijke gemeenschap met hun te houden...’,Ga naar voetnoot16 wordt Leenmans als wettig leraar aanvaard en wordt hem als zodanig zitting gegeven.
Terloops merken we op, dat ds. Leenmans - als enige predikant naast ds. Los in de classis Rotterdam - reeds op de volgende vergadering tot praeses wordt gekozen. Hij vraagt dan aan de afgevaardigden of er geen weg zou zijn tot hereniging met ‘degenen die tegen ons overstaan’ namelijk ‘wanneer wij alle eens zoo laag mogten bukken om eens alles te vergeten wat geschied is en de kerk in zijn kindsheid zoo als die in 1837 begonnen is, want niemand zou dog durven ontkennen of er leggen aan beide zijden dog zware zonden...’.Ga naar voetnoot17 De vraag van Leenmans heeft tot gevolg dat er een commissie wordt benoemd die deze zaak nader zal bestuderen en hierover eventueel contact zal opnemen met de classis Dordrecht-Gorinchem, maar uiteindelijk komt de ‘hereniging’ niet in behandeling op een provinciale vergadering. We lezen: ‘...en zoo is de zaak onvoldaan gebleven.’Ga naar voetnoot18
Zoals we zullen zien in dit hoofdstuk, ontstond er al spoedig twist tussen de gemeente te Schiedam en ds. Leenmans. Mede daardoor verlaat laatstgenoemde in 1846 zijn gemeente en vertrekt naar de buiten het kerkverband staande gemeente te Leiden - uiteraard zonder classicale goedkeuring en attestatie.
1844Ga naar voetnoot19
Pernis. Deze gemeente is op de vergadering van 3 december 1844 vertegenwoordigd door Pieter Bijl (verkoren diaken), Andries van Eibergen (diaken), als-
mede de in zovele plaatsen gesignaleerde oefenaar J.W. Vijgeboom.Ga naar voetnoot20 Bovendien is er een brief ingekomen van Arie 't Hart, evenals Vijgeboom ‘verkoren ouderling’. Van Eibergen verklaart, dat zijn gemeente die zich geruime tijd van de classis verwijderd had
‘... bij vernieuwing zich met dezelve wilde vereenigen, hierop nederkomende, dat ZijnEerw. het zondige en schadelijke van die scheurmakerij had ingezien en nu niets vuriger wenschte dan in het midden van de paden des regts te wandelen. De Broeders verklaren niets tegen die vereeniging te hebben.’Ga naar voetnoot21
Behalve dat bovengenoemd inzicht is doorgebroken, valt er nog iets door ‘Pernis’ te melden. Men begeert dat P. Bijl en J.W. Vijgeboom in hun bediening zullen worden bevestigd. Naar aanleiding daarvan doet Van Eibergen verslag ‘van het gebeurde met Vijgeboom te Pernis’, waarbij hij en zijn gemeente van de scriba, de 22-jarige ds. H.A. Leenmans, geducht de wind van voren krijgen. Vijgeboom had zich namelijk, toen hij zich enige tijd geleden te Schiedam bevond, op uitnodiging naar Pernis begeven. Hij had aldaar het Woord Gods ‘in eenvoudigheid verklaard’, waarna de gemeente hem als opziener had begeerd. Er was blijkbaar een minderheid die Vijgeboom niet begeerde, want we lezen dat ‘hierop drie Broeders zich onttrokken hadden van de openbare godsdienstoefeningen der Gemeente’.
Verder vinden we
‘Nadat de scriba nogmaals Br. Vijgeboom had afgevraagd, of hij op verzoek van Broeders te Pernis gekomen was en hierop een bevestigend antwoord had ontvangen, zoo leest Br. Vijgeboom verscheidene Attestatiën, die niets behelzen, wat tegen zijn zedelijk gedrag of godsdienstige gevoelens zoude getuigen. Daar het bij deze gelegenheid bleek, dat de Kerkeraad van Groningen aan Br. Vijgeboom als het ware eene aanstelling had gegeven als oefenaar door geheel Nederland,Ga naar voetnoot22 zoo toont de scriba, dat die kerkeraad daartoe geheel onbevoegd is, waarop Br. Vijgeboom verklaart nergens zoogenaamde oefeningen te zullen doen, waar de kerkeraad der Gemeente zich daartegen verklaarde.
Nog toont de scriba de Broeders van Pernis hunne verpligting aan om uit te zien naar eenen Leeraar voor de Gemeente, niettegenstaande men nu te Pernis heeft, wat men wel eens het levendige woord belieft te noemen, teneinde de Gemeente in alle opzigten bestuurd worde naar den Woorde Gods. De Broeders toonen deze overtuiging te deelen.’
Ds. S.O. Los wordt door stemming aangewezen de gekozen ambtsdragers te bevestigen.Ga naar voetnoot23 Drie maanden later wordt de bevestiging van Vijgeboom te Pernis gememoreerd ‘...en hoe wel er vele waarschijnlijkheid bestond van geen regte handeling van die broeders, zoo kon er nochtans op de zaak die voorgevallen
was niet worden afgewezen.’Ga naar voetnoot24 Vijgeboom blijft tot aan het einde van zijn leven een omstreden persoon; enige maanden later - zoals we reeds zagen - overlijdt hij te Middelburg.
1846
Bodegraven. Op de vergadering van 6 oktober zendt Bodegraven voor het eerst twee afgevaardigden: ouderling W. Brak en diaken A. Verbree. De terugkeer tot het kerkverband was reeds tot stand gekomen op de provinciale vergadering van 22 juli 1846.Ga naar voetnoot27
1847
Rozenburg. Voor het eerst vertegenwoordigd op 5 januari 1847. De notulen geven geen enkele bijzonderheid over de aansluiting.
1849
Leiden. In deze plaats wordt tegenover de oorspronkelijke (Hooigracht) een gemeente (Oude Vest) geïnstitueerd die aansluiting zoekt bij het kerkverband. Op 6 februari 1849 zijn een ouderling en een diaken van deze gemeente aanwezig.Ga naar voetnoot28
Vlaardingen. Deze gemeente werd 10 december 1848 geïnstitueerd. Voor het eerst aanwezig 6 februari 1849.
1850
Boskoop. Instituering 25 oktober 1849. Voor het eerst aanwezig 12 maart 1850.
2. Poging tot hereniging met de gemeenten in Zeeland
Zoals we zagen stonden de Afgescheiden gemeenten in Zeeland van 1843 tot ongeveer 1851 buiten het kerkverband. Dit was maar weinig naar de zin van ds. Cornelius van der Meulen - hoewel hij een leerling was van Scholte - die van 1841 tot aan zijn emigratie in 1847 te Goes stond.Ga naar voetnoot29 In 1845 bezoekt hij ds. Los te Rotterdam en doet hem blijkbaar het verzoek in diens gemeente te mogen
preken. Hij ontvangt op grond van classicale uitspraken een afwijzend antwoord. Van der Meulen vertelt dan dat ‘zijn doel was vereeniging met de gansche kerk’ en dat dit ook het begeren was van de ‘Provincie Zeeland’. Tot dat einde waren in Zeeland ‘de schorsingen over Dordtsche kerkorde opgeheven en zij ons’ - aldus ds. Los - ‘als wettige Leeraars erkenden, en de tegen ons overstaande vergaderingen als onwettig beschouwden.’ Toch was er in de houding van Van der Meulen iets tweeslachtigs, aangezien deze nog evenzeer ijverde voor ds. Scholte ‘zijn wettigheid, als ook voor degenen die na zijn schorsing door hem waren aangesteld’. Evenwel verklaart ds. Los zich bereid de zaak van een eventuele hereniging met Zeeland op te nemen met de classis Dordrecht-Gorinchem. Maar daar heeft men hem, als de eerstvolgende classicale vergadering wordt gehouden, reeds geantwoord, dat hij dient te informeren naar ‘de gronden... waarop zij met ons wilden vereenigen’. Ds. Los ontvangt dan van de classicale vergadering de opdracht aan ‘Zeeland’ te schrijven.Ga naar voetnoot30
Zijn verzoek om inlichtingen van 19 september 1845 is gericht aan ds. H.G. Klijn te Middelburg. Na antwoord te hebben ontvangen, richt ds. Los zich op 29 september tot de provinciale vergadering van Zeeland.Ga naar voetnoot31 Deze reageert op zijn schrijven als volgt.Ga naar voetnoot32
Goes, 24 October 1845
Aan de Provinc. Vergad. van Zuid-Holland
Eerwaarde Broeders in den Heere!
De ontfermende God zij ons genadig en vereenige ons en
al Zijn volk in Zijne vreeze!
Amen.
Wij hebben op onze Vergadering UED. geëerde letteren ontvangen. De hoofdzaken, daarin vervat, komen hierop neder:
1o. Op welke gronden willen de Broeders in Zeeland vereenigen.
2o. Schriftelijke opheffing der schorsingen van eenige Broeders.
Op het een en ander antwoordt de Provinciale Vergadering (zonder het personeel gevoelen van Ds. van der Meulen te kwetsenGa naar voetnoot33) dat zij met de gansche Gereformeerde Kerk hartelijk vereenigd is, en wil zamenwerken tot weldaad van Gods Koningrijk op aarde, zonder in aanmerking te nemen eenige uitwendige vormen, kerkgebruiken, of gewoonten, doch die niet afwijken van de Gereformeerde leer en kerkregering; zij wil niet losbandig tegen 's Heeren Woord in Art. 32 der Nederlandsche GeloofsbelijdenisGa naar voetnoot34 handelen; zij wil buiten dien niet binden, ook niet gebonden zijn, om eene bepaalde kerkeörde als grond van vereeniging te
leggen, tenzij dat men algemeen overeenkome, doch zonder de minste twist of scheuring te veroorzaken; - zij keurt af alle verwerping, miskenning en verdringing van broederen, die op eene wettige wijs naar Gods Woord in de kerk gekomen zijn, verwerpt alle sectegeest en uitsluitingszucht, zoodat het verre van haar is, om met één of meerdere Provinciën te vereenigen, met verwerping en miskenning van anderen; neen! van nu voortaan biedt zij de Broederhand aan de geheele kerk van Christus, waar die zich in leer en leven openbaart; wij vragen aan een ieder daar wij toe gekomen zijn, ‘laat ons naar denzelven regel wandelen, laat ons hetzelve gevoelen en indien gij iets anders gevoelt, ook dat zal U God openbaren.’Ga naar voetnoot35
Wij vragen ook van UI., laat alle voorwaarden varen die hun grond niet hebben in Gods Woord, en laat ons gewaarschuwd zijn, om het gebod Gods niet krachteloos te maken door onze inzettingen. Wij kunnen de verzekering geven, dat wij verwerpen alle nieuwigheden, vreemde dingen, waardoor de gemoederen bezwaard worden. Wij zijn het met de Dordtsche kerkeördening eens, in de leer en kerkregering, maar wilden hem op zoo eene afgodische en doordrijvende wijs niet aannemen, omdat wij daarin zonde zien, doch laten ook gerust een ieder de vrijheid om ze aan te nemen. - Onze predikstoelen staan open voor alle wettig geordende en niet geschorste Gereformeerde Predikanten, die in de Christel. Afgesch. Gemeenten dienen omdat zij in last hebben: gaat dan heen, in de geheele wereld, predikt het Evangelie allen creaturenGa naar voetnoot36; en wij vermanen Ul. over uwe begane zonden in het weeren van een wettig Leeraar uit ons middenGa naar voetnoot37 en hopen dat Gij uwe schuld voor God moogt gevoelen en voortaan niet meer zult weeren die Christus niet wil geweerd hebben. Denkt om Lucas 10.Ga naar voetnoot38 Is dit eene vermaning aan de wereld, vooral dan ook aan Gods kinderen. Dit voorgevallene heeft ons bedroefd, doch niet verbitterd en wij vermanen UI. dat gij zulke tegen Gods Woord strijdende bepalingen zult verbreken.
Wat de schorsing aanbelangt, waarvan UWelEerw. schrijft, daarover is ons oordeel, dat al die schorsingen, die over- en wederzijdsch zijn geschied, overdrijving en alzoo wat uit het vleesch is geweest en ook al voortgevloeid over het aannemen van kerkeordeningen enz., bijkomende zaken, zoodat het eene uit het andere is voortgesproten; nu beschouwt deze Provincie daarin zonde; wil alles opheffen, vernietigen, of het nooit geschied was; doch weder niet eenzijdig op het stuk van regt te blijven staan, maar manen Ul. aan om van heden af te beginnen te vernietigen alles wat dienaangaande door Ul. geschied is, en dan kunt ge dezen ook aanmerken als eene vernietiging van alle schorsingen, waaraan wij onze handen of toestemming gegeven hebben, voortgevloeid uit de voornoemde zaak.
Wij hopen nu, dat Gijl. van uwentwege doen zult, wat de Christelijke liefde betaamt, en bevorderlijk kan zijn tot de eenigheid der kerk; het zal ons aangenaam en verblijdend zijn op onze vergadering antwoord van UEd. te mogen ontvangen, dat dit reeds van UEerw. geschied is. Wilt ge met uw vleesch gaan
redeneren, gij zult stof genoeg kunnen vinden, doch of die redeneringen voor God kunnen bestaan en zijne goedkeuring kunnen wegdragen, betwijfelen wij hoogst.
Ja Geliefde Broeders! wij stemmen UEerw. van harte toe!! onvereenigbaar is zonde van hoogmoed, waarom de Heere Zijn ongenoegen moet toonen; - mogten wij maar naar de les van Christus, kinderen worden (Mattheus 18) en naar al de vermaningen van Paulus eensgezind zijn!!
Och geliefden! doet dan van uwe zijde, wat Gij kunt; ziet, daar onze hand wordt uitgereikt onvoorwaardelijk, doch, zooals boven gezegd is, trekt de uwe niet terug; doet de stap om alle sectegeest voor God en menschen te belijden en op het voetspoor onzer vaderen te treden, als wij het in de grond der zaligheid eens zijn en elkander vrijheid van oordeel te geven in mindere zaken, welke uiteenloopende oordeelen vinden.
Wij beschouwen, dat de kerk thans beroerd wordt door karakterzonden, bij den eenen losheid en bandeloosheid, en bij den anderen stijfheid en onverzettelijkheid, en een ieder ziet wel de zonden in een ander!! dit is nog een oordeel in de kerk Gods, wij zijn niet ontdekt aan onze eigene zonden; en is het, dat wij soms dezelve in het verschiet zien, er is geene genade om dezelve te overwinnen. - Gaf de Heere ons allen te zamen steeds meerdere behoefte om het bij Hem te zoeken! Geliefde Broeders! neemt dezen aan als een bewijs van onze opregte broederlijke liefde. Wij wenschen U vrede en zaligheid in Christus Jezus en hebben de eer te zijn, na broederlijke groeten. Uwe Mede-Opzieners.
Uit naam der Provinciale Vergadering van Zeeland
(Was get.) J.K. van Baaien, ScribaGa naar voetnoot39
De reactie van de classicale vergaderingGa naar voetnoot40 is als volgt.
‘De Praeses brengt hierop in omvraag, of men op de aangegeven gronden met die Provincie zich zal vereenigen! De Vergadering oordeelt eenparig dit niet te moeten doen, hoewel er geene redenen hoegenaamd worden opgegeven. Alleen zeide Broeder J. Knock, dat men op den ingeslagen weg moest voortgaan, daar men tot hiertoe vrede had genoten, dat niet zoo was toen men te doen had met menschen, die het gevoelen deelden der Zeeuwsche Broeders.
De Scriba zeide ten sterkste voor eene vereeniging met de Zeeuwsche Broeders te zijn, op de in hun schrijven ontwikkelde grondslagen, terwijl men toch, zoo men zulks verlangde, omtrent duistere punten inlichting kon vragen en ontvangen.
Br. van Oel, van Delft, zeide te wenschen dat de Vergadering de zaak ten ernstigste wel mogt overwegen, naar zijne gedachten, alvorens die zoo van de hand te wijzen.’
Enig commentaar is hier wel op zijn plaats. Het is duidelijk dat het schrijven uit Zeeland vaagheden bevat: een onvoorwaardelijk aanvaarden van de Dordtse kerkenorde wordt er, ondanks betuiging van ‘geen bezwaar’, niet in gevonden; evenmin als een onomwonden verwerpen; wèl vinden we een zich verzetten tegen de schorsing van ds. H.P. Scholte. Verder: de scriba - ds. H.A. Leenmans; zijn standpunt komt duidelijk naar voren - is niet geheel objectief in zijn notuleren; de woorden ‘hoewel er geene gronden hoegenaamd werden opgegeven’ doen geen recht aan het standpunt der vergadering. Want een zaak als de onderhavige was de laatste tijd bij herhaling aan de orde geweest op de provinciale en classicale vergaderingen in Zuid-Holland, zij bevatte geen enkel nieuw element. En men had reeds meer dan eens uitgesproken - na de strijd in
de jaren 1840-1842 - dat men slechts kerkelijk wilde verenigen op basis van de Dordtse kerkenorde en het aanvaarden van de besluiten van de synode 1840 gehouden te Amsterdam, inbegrepen de schorsing van Scholte.
Enige jaren later - Scholte, Klijn en Van der Meulen zijn dan geëmigreerdkomt de vereniging op basis van de Dordtse kerkenorde toch tot stand.
3. De gemeente te Delft in het kerkverband
Deze gemeente heeft het er in het tijdvak 1846-1849 tweemaal moeilijk mee gehad zich te voegen in het Zuidhollandse kerkverband. Eind 1846 wordt haar lastbrief niet aanvaard. De notulen leren ons niet meer dan het volgende.
‘De lastbrief van Delft werd bevonden, niet uit dien geest te zijn daar de andere in stonden. Hierover word sprake gehouden, en de meerderheid der vergadering oordeelde dat indien wij zoodanige leden zitting wilden verlenen, wij van onze aangenomen orde afweken.
Hierenboven verklaren die van Bodegraven, Rijnsburg en Katwijk zoo men met zoodanige kon vergaderen, het hun dan niet nodig was geweest, de Classis van Leiden te verlaten, dewijl die in diezelfde bandeloze geest verkeerden als nu zich in de gemeente van Delft openbaarde...’.
Aan de afgevaardigde van Delft, ouderling J. van der Velden, wordt geen zitting als ‘stemhebbend lid’ verleend.Ga naar voetnoot41 De kerkeraad aldaar zal schriftelijk worden vermaand ‘over hun ligtzinnigheid en bandeloosheid’.Ga naar voetnoot42 Delft zendt daarna enige malen geen afgevaardigden.Ga naar voetnoot43
Uit de notulen van 6 april 1847 blijkt, dat de gemeente in genoemde plaats nog niet duidelijk heeft beslist ‘of zij de Synode van 1846 gehouden te Groningen erkent voor eene volledige Synode en of zij met ons [aanvaardt dat] de Artikelen daar gemaakt verbindend zijn voor onze kerkregering...’. Ook nu wordt het niet geheel duidelijk tegen welke bepalingen de bezwaren van ‘Delft’ zich richten.Ga naar voetnoot44 Besloten wordt de moeilijkheden te brengen op een provinciale vergadering. We vinden over deze kwestie:
‘Daarna werd overgegaan tot behandeling der zaken van Delft, dewijl men aldaar begeerde om alle leeraars welke niet geschorst zijn te laten prediken onverschillig dan ook of zij met ons in alle andere opzichten vereenigd waren. Het oordeel der vergadering in dezen was dat Ds. S.O. Los zoo lang die gemeente in zulk een afkeuringwaardigen handel bleef voortgaan zijn EW. aldaar wel de prediking maar niet het Avondmaal zoude bedienen.
Waren er intusschen leden dier gemeente welke zich met dusdanige handelingGa naar voetnoot45 niet konden vereenigen en eene daaruit vloeijende begeerte openbaarde om zich
aan eene naastbijzijnde gemeente waar men meer naar wet, orde en regel handelde te verbinden, zoo zal men genoemde leden in den schoot der gemeente opnemende in al de voorregten der gemeente doen deelen.’Ga naar voetnoot46
Op 2 november 1847 is Delft weer vertegenwoordigd; afgevaardigd is ouderling J. van Oel. In de notulen wordt met geen enkel woord gerept van ‘vereeniging’; enige maanden later blijkt echter, dat Van Oei wel een verklaring heeft afgelegd, maar dat deze niet is genotuleerd.
Al spoedig komen er te Delft nieuwe moeilijkheden: enige leden tekenen bezwaar aan tegen het sluiten van een ‘bloedschandig huwelijk’ van twee personen uit de gemeente; het huwelijk is ook kerkelijk bevestigd.Ga naar voetnoot47
Als deze zaak op de classicale vergadering is gebrachtGa naar voetnoot48, ontvangt de kerkeraad de opdracht in een dienst des Woords aan de gemeente bekend te maken, dat de Heilige Schrift zulk een huwelijk verbiedt en dat
‘wij kerkeraad belijden onvoorzigtig gehandelt te hebben, en hebben wij ons verbonden om in dezen bij den voortgang voorzigtiger te handelen, zulke huwelijken onder de gemeente niet alleen niet te bevestigen, maar ook nimmer toe te laten op poene van censure.’
Op de volgende vergadering wordt medegedeeld dat Delft zich niet heeft gehouden aan genoemd classis-besluit.
Enige afgevaardigden herinneren zich - het is niet genotuleerd - dat deze gemeente bij de ‘vereeniging’ op 2 november 1847 heeft verklaard zich aan alle kerkelijke besluiten te zullen onderwerpen. Ook zal Delft schuld moeten belijden inzake een onlangs bekend-geworden zaak, namelijk
‘hare ongegronde handelingen met Ds. Leenmans te laten prediken en het Avondmaal te laten bedienen, daar Zijn ERW. zelf vooraf hun had medegedeelt door de Prov. geschorst te zijn.’Ga naar voetnoot49
Als de kerkeraad geen gehoor geeft aan het schriftelijk vermaan van de classis, wordt er een commissie naar Delft gezonden.Ga naar voetnoot50
Op 6 februari 1849 moet worden geconstateerd dat Delft nog niet met de classis ‘vereenigd’ is. De vergadering oordeelt
‘...dat het betwist wordende huwelijk in de Delftsche gemeente voltrokken, op grond van Lev. 18 vs 16 vergeleken met Kap. 20: 21 bloedschendig is en besluit om de Kerkeraad van Delft, door middel der afgevaardigden, aan te zeggen, dit besluit aan de gemeente met bijgevoegde waar-
schuwing bekend te maken. En wat de gehuwde personen betreft, deze te berigten, dat, indien zij zich onthouden, hun het avondmaal geoorloofd is.’Ga naar voetnoot51
Op de volgende vergadering blijkt dat de bekendmaking niet is gedaan. De classis, blijkbaar enigszins met de zaak verlegen - moet om déze zaak de band met de Delftse gemeente worden verbroken? - stelt dan het onderhavige besluit buiten werking ‘tot aan de Synode’.Ga naar voetnoot52 Aangezien de synodale vergadering blijft bij een veroordeling van een huwelijk als ‘het betwist wordende in de Delftsche gemeente’,Ga naar voetnoot53 besluit de classis onderstaand schrijven te verzenden.
De Klassis van den 5 December 1849... heeft opnieuw over het huwelijk van den bij U bekende broeder, lid dezer gemeente, geoordeeld, en besloten aan de gemeente alhier bekend te maken, dat de klassis zulke huwelijken als onwettig en tegen Gods Woord, volgens Leviticus 18 beschouwt, waarom een ieder wordt opgewekt, zulke verbintenissen niet aan te gaan, tenzij men Gods oordeel op zich wil laden, alsmede dat de Kerkeraad zal gecensureerd worden, indien die zulke huwelijken door toestemming bevordert, of kerkelijk inzegent, waaromtrent deze over hunne handelwijze in gemeld huwelijk wordt bestraft.
(was get.) H. Joffers, Pres.
A.H. Wessels, Scriba
P.S. Ds. Wessels is belast, om dit besluit te Delft, na gehouden prediking, op den 12 dezer aan de gemeente voor te lezen.Ga naar voetnoot54
In de notulen van 12 maart 1850 vinden we:
‘Art. 9. Ds. Wessels geeft verslag van zijne komst te Delft, hoe hij zich van den hem opgelegden taak heeft gekweten... ZijnEerw. naar omstandigheden aldaar gehandeld hebbende, hoewel niet in alles volgens het Klassikaal besluit, is er eindelijk met eene overgroote meerderheid van stemmen geoordeeld om de onderhavige kwestie te laten rusten en dezelve als afgedaan te beschouwen, alsmede dat de gemeente van Delft nu weer met de Klassis, gelijk andere gemeenten, is vereenigd.’
De gemeente te Delft is dan reeds enige malen opnieuw vertegenwoordigd geweest op de classicale vergaderingen, en wel door de broeders W. van den Broek, J. Hoogendam, A.A. de Lint, J. van Oel en J. van der Velden.
4. Ds. H.A. Leenmans; Leiden
Zoals we reeds aanstipten, nam ds. H.A. Leenmans 15 maart 1846 afscheid van zijn gemeente te Schiedam en werd 1 mei daaraanvolgende predikant van de buiten het kerkverband staande gemeente te Leiden. Evenwel verschijnt hij op de classicale vergadering van 7 juli 1846. Aangezien hij geen lastbrief kan tonen en het bovendien zal nodig zijn dat de gemeente te Leiden eerst ‘bewijze geve met de Classe overeen te komen in de gronden van vereeniging in leer en
kerkregering’, wordt aan Leenmans geen ‘beslissende, maar alleen een raadgevende stem’ gegeven.Ga naar voetnoot55 Correspondentie tussen de classis en Leiden brengt geen toenadering.Ga naar voetnoot56
Controversen tussen een deel van de gemeente in laatstgenoemde plaats en de kerkeraad - zaken waarop we in het hoofdstuk over Leiden terugkomen - hebben als gevolg dat het lid M. Sieval zich tot de classis Rotterdam wendt. Hij begeert dat zijn kind in een naburige gemeente zal worden gedoopt.Ga naar voetnoot57 De provinciale vergadering van 9 september 1847 besluit naar aanleiding van de situatie te Leiden, dat, indien Leiden en haar predikant geen gehoor geven aan gedane vermaningen, de provincie Zuid-Holland gemeenschap zal oefenen met allen in bedoelde gemeente ‘die met ons in de regte paden willen wandelen’; tevens ds. H.A. Leenmans kerkelijk te behandelen.Ga naar voetnoot58
Op 10 oktober 1848 ontzet de classicale vergadering laatstgenoemde van zijn ambt, met deze woorden:
‘Art. 14. Eenparig is door de vergadering besloten, om Ds. Leenmans van Leijden van zijne betrekking als Herder en Leeraar in de Christelijke Afgescheidene Gemeente af te zetten, waardoor ook tevens zijn lidmaatschap vervalt...’.
Als gevolg van dit besluit kunnen de ‘provisioneele opzieners’ van de ‘nieuwe’ gemeente worden bevestigd.Ga naar voetnoot59 Naast de oorspronkelijke gemeente (bekend onder de naam Hooigracht) begint dan die aan de Heerengracht haar bestaan. De ‘acte van afzetting’ van H.A. Leenmans is als bijlage gevoegd bij de notulen van 10 oktober 1848; zij is gedateerd 17 oktober 1848 en getekend door de predikanten S.O. Los en A.H. Wessels, alsmede door de ouderlingen J. van Golverdinge ('s-Gravenhage) en K. Haasnoot (Katwijk). Uit deze acte noemen we de volgende passages.
‘De Kerk van Christus is ten allen tijde het voorwerp van Gods vrijmachtige zondaarsliefde. Zulks blijkt ook uit de orde, waarmede zij ter harer besturing, is begiftigd...
Wanneer de vergadering overdenkt, hoe gij tot de bediening van Herder en Leeraar zijt gekomen, en tevens uw gedrag daarin tot op heden gadeslaat, dan blijkt daaruit, dat gij regtstreeks tegen uwe roeping, van den beginne reeds met bezwarende omstandigheden vergezeld, in vele opzigten hebt gehandeld, waardoor gij U zeiven onbekwaam hebt gemaakt, om dien zegen te verspreiden welke, onder de aanbiddelijke en volstrekt noodzakelijke leiding des Heiligen Geestes, aan de getrouwe uitoefening van het gewigtige en voortreffelijke herder en leeraarambt ten allen tijde naar Gods vrijmagtig welbehagen is verbonden.
Het bedroeven van de Kinderen Gods, gevolgd van daaruit voortvloeiende verdeeldheden in de Gemeenten Schiedam en Leijden, gepaard met onttrekking van
Kerkelijke zamenkomsten beslotenGa naar voetnoot60 met verwerping van de magt der Kerk om Gods gemeente naar Zijn Woord te besturen - ziedaar de ellendige vruchten van het werk der bediening, zooals zulks door U is waargenomen!’
H.A. Leenmans keert nog eenmaal in de notulen terug. Op 8 augustus 1849 -kort voor hij beslist uit Leiden te vertrekken, en Hervormd te worden - is hij aanwezig in de classicale vergadering.
Wij lezen:
Art. 10. Eindelijk is met den ex-predikant Leenmans gesproken, die in de vergadering op zijn verzoek is toegelaten, dewijl hij zich wederom met de Kerk wilde vereenigen, doch de gronden die hij voorstelde, konden niet aangenomen worden, weshalve hij in liefde is opgewekt en vermaand, zich volgens de orde der Kerk te gedragen, dewijl er dan in het vooruitzigt hoop bestond, om als leeraar in de Kerk te dienen.’Ga naar voetnoot61
5. Rotterdam
Ten aanzien van de gemeente te Rotterdam doet zich in het voorjaar van 1847 een incident voor. Ds. H.P. Scholte bevindt zich dan met enige honderden volgelingen in genoemde plaats. In april zullen dezen zich inschepen voor hun emigratiereis naar de Verenigde Staten. Scholte en anderen vragen het kerkgebouw van de Afgescheidenen te mogen gebruiken voor het houden van een godsdienstoefening. Ds. Los die dit ter vergadering mededeelt, vermeldt hierbij; ‘... dat den kerkeraad zonder zijne goedkeuring zulks heeft toegestaan’.Ga naar voetnoot62
6. Splitsing
Op de vergadering van 4 juni 1850 wordt, zoals we reeds hebben vermeld in hoofdstuk 1, de classis Rotterdam gesplitst in een classis Rotterdam en een classis Leiden. Juist vóór de splitsing omvat eerstgenoemd verband dertien gemeenten.Ga naar voetnoot63
- voetnoot1
- In NPZH I over het tijdvak 1843-1850 vinden we geen andere benaming dan ‘classis van Rotterdam’.
- voetnoot2
- Door ons afgekort met CVR; het boek wordt bewaard in het archief van de classis Leiden (GA Leiden). Strikt genomen behoort het tot het archief van de classis Rotterdam. Van 1843 tot 1850 bestond er geen ‘classis Leiden’. Eerst in 1849 wordt er een gemeente te Leiden in de classis Rotterdam opgenomen; men zie ook noot 1.
- voetnoot3
- Gouda verschijnt, als gevolg van innerlijke verdeeldheid, niet meer op de vergaderingen na 9 aug. 1843.
- voetnoot4
- Art. 1.
- voetnoot5
- Wij vonden geen notulen van deze vergadering.
- voetnoot6
- Men zie het vorige hoofdstuk.
- voetnoot7
- Art. 3.
- voetnoot8
- Art. 4. Als scriba van deze vergadering fungeert ouderling J. van Golverdinge te 's-Gravenhage, onder meer bekend geworden als uitgever van tal van brochures, strijdschriften etc. van Afgescheidenen.
- voetnoot9
- Hierboven noemden we reeds Gouda (vgl. noot 3). Gouda verschijnt al spoedig niet meer op de classicale vergaderingen. Op de vergadering van 9 aug. 1843 (art. 7) ontvangt de dan nog aanwezige ouderling J. Poot de raad, vanwege verdeeldheid in de gemeente, ‘om de gemeente bijeen te roepen, om te vernemen, welke partij zij kiezen wil; en dan met degenen, die met ons vereenigd zijn, zoo mogelijk nieuwe kerkeraadsleden te verkiezen’. In de notulen van 2 nov. 1843 (art. 4) lezen we nog dat de volgeling van ds. Scholte, ds. H.G. Klijn te Gouda heeft gepreekt ‘en zoo is men weder tot het vorige samen vereenigt’. Zoals we zullen zien voegt een gemeente aldaar zich eerst in 1863 weer in het kerkverband.
- voetnoot10
- Vergad. 9 aug. 1843, art. 10.
- voetnoot11
- Vergelijk VIJFDE DEEL 252-253. Tot de eerste groep behoorden diaken A. Fols (Niet: Tols) en ouderling P. van Spijk; tot de laatste ouderling J. Knock. Fols bedankt in 1844, Van Spijk wordt afgezet (vergad. 6 febr. 1844, art. 6); beiden keren terug tot de Hervormde kerk (Van der Blom 37).
- voetnoot12
- Hendrik Arie Leenmans (3 febr. 1822 Rotterdam - 17 dec. 1910 Apeldoorn). Na te hebben gestudeerd bij ds. T.F. de Haan werd hij eind 1843 predikant te Schiedam. Op 15 maart 1846 nam hij afscheid van de gemeente aldaar. Van 1 mei 1846 tot 26 juli 1850 stond hij te Leiden - zonder door het kerkverband te zijn erkend; in 1848 werd hij door de classis Rotterdam afgezet. In 1850 legde hij zijn bediening te Leiden neer en ging in Utrecht theologie studeren. Hij diende van 1854 tot 1903 een achttal Hervormde gemeenten. (Van der Blom 36-38).
- voetnoot13
- Praeparatoir en peremptoir examen vielen in die tijd samen; een candidaat (proponent) werd veelal geëxamineerd door de provinciale vergadering waaronder de beroepende gemeente ressorteerde. Handelingen en Verslagen (1840), 232-233.
- voetnoot14
- Vergad. 2 nov. 1843, art. 5.
- voetnoot15
- Ds. S.O. Los had zich bereid verklaard, op verzoek van de kerkeraad van Schiedam een provinc. vergad. bijeen te roepen; vergel. vorige noot.
- voetnoot16
- 6 febr. 1844, art. 8.
- voetnoot17
- 7 mei 1844, art. 6. Het middelste gedeelte van de zin loopt niet.
- voetnoot18
- 28 aug. 1844, art. 6.
- voetnoot19
- De gemeente te Hellevoetsluis zendt op 2 nov. 1843 ouderling H. van Leeuwen naar de provinciale vergadering. Deze verklaart dat zijn gemeente ‘tusschen beide stond’ en nog niet tot het besluit kon komen zich aan te sluiten bij de ene of de andere ‘partij’. (art. 3)
Merkwaardig is, dat Van Leeuwen verklaart verenigd te zijn met artikel 31 van de Dordtse kerkenorde (men zie Bouma, Kerkenordening 78).
Dit artikel - inzake het zich houden aan het besluit van een kerkelijke vergadering tenzij het wordt bewezen dat het tegen Gods Woord strijdt - was feitelijk hét breekpunt tussen de Scholtianen en degenen die het kerkverband trouw bleven. Eerstgenoemden erkenden de volgens de Dordtse kerkenorde gemaakte afspraken niet, evenmin als het op grond van Gods Woord genomen besluit tot schorsing van Scholte.
In de notulen van de volgende vergadering (6 febr. 1844, art. 12) vinden we: ‘Overgaande tot de voorlezing van een brief van Hellevoetsluis en is van deze inhoud als dat zij op dien grond met ons niet konde vergaderen en dus afkerig van leer, dienst, tugt en praktijk onzer voorvaderen.’ In 1851 sluit Hellevoetsluis zich aan bij de classis Rotterdam.
- voetnoot20
- Vergelijk hoofdstuk 7. Vijgeboom was kort daarvoor uit Bunschoten vertrokken. Hij overlijdt te Middelburg 22 juli 1845, zodat hij slechts enige maanden te Pernis kan hebben gewoond.
- voetnoot21
- Art. 8.
- voetnoot22
- Men zie voor Vijgeboom te Groningen: Wesseling, Afscheiding in Groningerland III register.
- voetnoot23
- Art. 9.
- voetnoot24
- Vergad. 11 maart 1845, art. 5.
- voetnoot25
- De aansluiting verloopt geruisloos; vergad. 11 maart 1845. Rijnsburg had zich reeds gemeld op de provinc. vergad. van 10 en 11 sept. 1844. Vergel. hoofdstuk 8.
- voetnoot26
- Als vorige noot. Katwijk is voor het eerst vertegenwoordigd op de classicale vergad. van 17 juni 1845.
- voetnoot27
- Men zie hoofdstuk 8.
- voetnoot28
- Voor de ontwikkeling van de situatie te Leiden, mede tengevolge van het optreden van ds. H.A. Leenmans, zie men verder in dit hoofdstuk.
- voetnoot29
- Men zie voor C. van der Meulen (1800-1876) de registers in voorgaande delen.
- voetnoot30
- Vergad. 16 sept. 1845, art. 15. Vergelijk voor de houding van ‘Zeeland’ ook hoofdstuk 8.
- voetnoot31
- Vergad. 4 nov. 1845, art. 8. We kennen de inhoud van deze drie brieven niet.
- voetnoot32
- Dit schrijven verraadt onzes inziens stijl en redeneertrant van ds. H.G. Klijn (VIJFDE DEEL 217-220). We reproduceren de brief in zijn geheel, aangezien we de inhoud ervan kenmerkend achten voor redebeleid en gedachtengang aangaande de kerkregering van de Scholtianen in die tijd.
- voetnoot33
- Wij menen uit deze woorden te kunnen afleiden dat ds. C. van der Meulen het niet geheel eens was met de inhoud van het onderhavige schrijven.
- voetnoot34
- Dit artikel heeft als titel ‘Van de orde en discipline of tucht der kerk’ (Kuyper, De drie formulieren van eenigheid 31).
- voetnoot35
- Vrije aanhaling van Philippenzen 3 vers 15-16. Het citaat begint eigenlijk al bij ‘daar wij toe gekomen zijn’. Deze teksten luiden in de Staten-Vertaling: ‘(15) Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen; en indien gij iets anderszins gevoelt, ook dat zal God u openbaren. (16) Doch, daar wij toe gekomen zijn, laat ons (daarin) naar dezelfde regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen.’.
Uiteraard moeten deze teksten in het verband worden gelezen. Een betere vertaling van ‘daar wij toe gekomen zijn’ is: hetgeen wij bereikt hebben; met ‘anderszins’ wordt bedoeld: niet in overeenstemming met de norm van het evangelie.
- voetnoot36
- Verwijzing naar Marcus 16 vers 15.
- voetnoot37
- Ds. H.P. Scholte.
- voetnoot38
- Lucas 10 vers 1-20: ‘Uitzending der zeventig’. Wij menen dat in het bijzonder wordt gedoeld op de verzen 10-11: ‘(10) Maar in wat stad gij zult ingaan, en zij u niet ontvangen, uitgaande op hare straten, zo zegt: (11) Ook het stof, dat uit onze stad aan ons kleeft, schudden wij af op ulieden; nochtans zo weet dit, dat het Koninkrijk Gods nabij u gekomen is.’.
- voetnoot39
- In de notulen staat abusievelijk; ‘J.K. van der Baaien, Scriba’.
- voetnoot40
- Brief en reactie vinden we in de notulen van 4 nov. 1845, art. 8.
- voetnoot41
- Vergad. 6 okt. 1846, art. 3.
- voetnoot42
- Idem, art. 18.
- voetnoot43
- Vergad. 5 jan., art. 5-6; 6 april, art. 5-6; 19 mei, art. 4; 4 aug. 1847, art. 4.
- voetnoot44
- Het vervolg leert ons echter dat men te Delft niet kon instemmen met de bepaling dat er geen andere predikanten in een gemeente mochten worden toegelaten dan die verenigd waren met de leer en met de D.K.O. (‘verbinding met onze leer, tucht en dienst’; Handelingen en Verslagen (1846), 398-399, art. 49. Maar wellicht waren er te ‘Delft’ meer bezwaren. In hoofdstuk 5 vonden we dat in 1844 aldaar de buiten het kerkverband staande H.G. Klijn enige malen preekte.
- voetnoot45
- Slaat op de houding van de Delftse gemeente, niet op het optreden van ds. S.O. Los.
- voetnoot46
- NPZH I, 9 sept. 1847, art. 9.
- voetnoot47
- Het betrof een huwelijk van een man met de zuster van zijn overleden vrouw; op enige synoden van de Afgescheiden kerken werd zulk een huwelijk tot de verbodene gerekend, en wel op grond van Leviticus 18 vers 16, 20 vers 21 alsmede ‘Kanttekening’ no. 22 bij het eerste vers. Vergelijk Handelingen en Verslagen (1840), 238-239; idem (1849), 461-462.
- voetnoot48
- Vergad. 1 febr. 1848, art. 8.
- voetnoot49
- 3 mei 1848, art. 9.
- voetnoot50
- 1 aug. 1848, art. 2 en 8.
- voetnoot55
- Art. 2.
- voetnoot56
- Vergad. 5 jan. 1847, art. 7.
- voetnoot57
- 6 april 1847, art. 8.
- voetnoot58
- NPZH I, 9 sept. 1847, art. 10.
- voetnoot59
- Jan van Dijk wordt op 26 okt. 1848 door ds. S.O. Los bevestigd als ouderling, Mattheus Heiboer en Marcus Sieval als diaken. (GA Leiden, Arch. Gereformeerde kerk te Leiden, inv. no. 11 ‘Notulen van de kerkeraad der Chr.e Afgescheid.e Gemeente te Leiden 1848-1857’ preambule.)
- voetnoot60
- In plaats van ‘besloten’ te lezen: ‘en besluiten’.
- voetnoot61
- Op de vergadering van 5 dec. 1849 wordt besloten aan de praeses van de gehouden synode (1849 Amsterdam) te schrijven, dat de classis de benoeming van ds. G.F. Gezelle Meerburg te Almkerk aan de op te richten Theologische School niet kan goedkeuren, daar ZijnEW
‘in de stad Leijden onlangs openlijke ergernis heeft gegeven, door aan de wettige gemeente aldaar de prediking te weigeren en zulks bij menschen te doen, die om hunne ongeregelde handel en wandel buiten de Kerk zijn geraakt, tenzij ZEW. met schuldbelijdenis terugkomt en beterschap belooft.’.
- voetnoot62
- Vergad. 6 april 1847, art. 19-20.
- voetnoot63
- Brielle wordt door ds. H.B. Geuchies geïnstitueerd 15 mei 1850 (Vergad. 4 juni 1850, art. 5).