De Afscheiding van 1834. Deel 7. Classes Rotterdam en Leiden
(1986)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Hoofdstuk 8
| |
[pagina 65]
| |
Overflakkee zoeken toenadering. Noord-Brabant verenigt zich in 1847 weer met de andere provincies, Zeeland in 1849, zowel Gelderland als Overijssel in 1854. | |
1. Voorbereidende vergaderingDe vergadering van 13 december 1842 was, zoals gezegd, een voorbereidende. Ds. S. van Velzen te Amsterdam fungeert als praeses.Ga naar voetnoot4 De afgevaardigden van de volgende gemeenten en classes verklaren ‘vereenigd te zijn met de gronden der Dordtsche kerkenorde zoo als zij aangenomen was te Amsterdam I.I. Synode 1840’: Gouda (alleen ds. G.J. Raidt is aanwezig), 's-Gravenhage, Naaldwijk, Rotterdam, Schiedam, classis Leiden,Ga naar voetnoot5 (nieuwe) classis Gorinchem.Ga naar voetnoot6 Naar aanleiding van enige vragen door afgevaardigden gesteld wordt opnieuw opgemerkt dat het doel van déze samenkomst slechts kan zijn het elkaar opwekken ‘vereeniging te zoeken in Classicale en Provinciale vergaderingen’ op grond van de gereformeerde leer en kerkregering.Ga naar voetnoot7 De praeses raadt de gemeente te Schiedam de omliggende kerken uit te nodigen tot het houden van een classicale bijeenkomst.Ga naar voetnoot8 In een discussie hierover vallen de meeste afgevaardigden de praeses bij met de woorden ‘...dat dit voorstel noodig was ter eenheid, dewijl men anders wel konde vergaderen, maar de vereeniging zoude niet gevonden worden, dewijl het verschil niet alleen bij veelen in de kerkregering maar veel meer in de leer lag.’ Toch willen de op deze vergadering aanwezigen nog eenmaal proberen de ‘oude’ classis 's-Gravenhage (dus de classis zoals die voor de schorsing van Scholte was samengesteld, namelijk uit de gemeenten te Delft,Ga naar voetnoot9 's-Gravenhage, Naaldwijk, Rotterdam, Schiedam) die binnenkort te Delft zal samenkomen, bij te wonen, als tenminste ook de duidelijk anti-Scholtiaanse ds. P.M. Dijksterhuis uit Dordrecht daar aanwezig zal zijn.Ga naar voetnoot10 Er wordt tenslotte vastgesteld dat het al dan niet-noodzakelijke van het houden van een provinciale vergadering ‘van zelf openbaar werd wanneer de Classes zich hadden mogen vormen.’Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 66]
| |
Maar reeds op 11 en 12 april 1843, nog voor er een nieuwe classis Rotterdam is geformeerd, komt er te Schiedam een provinciale vergadering - zonder de Scholtiaanse gemeenten - bijeen. | |
2. Groei en strijdAls praeses van die op 11 en 12 april 1843 vergaderende provinciale bijeenkomst wordt ds. Dijksterhuis gekozen tot praeses, ds. Los is scriba. Uit ‘Zuid-Holland’ zijn zes gemeenten vertegenwoordigd (Delft, 's-Gravenhage, Leiden, Naaldwijk, Rotterdam, Schiedam), uit de classis Dordrecht-Gorinchem een negental. Al aanstonds komt aan de orde de zaak van ds. G.J. Raidt te Gouda, die op een classicale vergadering te Delft (de bovengenoemde?) is geschorst ‘vanwege onbekwaamheid tot den dienst’. We horen dat genoemde vergadering een commissie had afgevaardigd, om de zaken te Gouda te onderzoeken, bestaande uit de broeders A.C. Kuijper te Rotterdam en H. van Leeuwen te Hellevoetsluis. Aangezien A.C. Kuijper,Ga naar voetnoot12 blijkbaar als belangstellende, de vergadering van 11 en 12 april 1843 te Schiedam bijwoont, wordt hem gevraagd verslag van zijn bevindingen uit te brengen. Het is leerzaam kennis te nemen van wat naar aanleiding hiervan in de notulen staat opgetekend. ‘KuijperGa naar voetnoot13 gevraagt zijnde of hij verslag wilde doen, weigerde zulks om rede Zijn Eerw. deze vergadering als een onwettige vergadering beschouwde, waar zulke zaken naar zijn oordeel niet mochten behandeld worden. De Praeses verzoekt dat Zijn Eerw. verslag zal doen waarop dit zijn oordeel rust. Hij meent te kunnen betoogen dat de classis van Dordrecht door Do. Dijksterhuis alsmede door A. de HaanGa naar voetnoot14 oud. Te Alblasserdam trouweloos is verlaten. | |
[pagina 67]
| |
ten opdragen, en verzocht daarop Do. Dijksterhuis tot het gebet. Op de volgende vergadering - 23-24 april 1844 te Rotterdam - is er, hoewel de afzonderlijke kerken nog vertegenwoordigd zijn, voor het eerst sprake van een classicale indeling, hoewel de kerken nog zelf vertegenwoordigd zijn: de classes Rotterdam en Dordrecht-Gorinchem. Deze indeling zal standhouden tot midden 1850.Ga naar voetnoot18 Een klein half jaar later - 10 en 11 september 1844 te Gorinchem - vergadert men voor het eerst naar de regel van artikel 47 van de Dordtse kerkenorde: uit elk van de beide classes van Zuid-Holland zijn twee predikanten en twee ouderlingen aanwezig. De gemeenten te Rijnsburg (vertegenwoordigd door ouderling L. van der Guchte) en te Katwijk - beide uit de classis Leiden - ontvangen en aanvaarden de raad, zich aan te sluiten bij de classis Rotterdam.Ga naar voetnoot19 Vanaf het jaar 1844 verloopt het leven van de Afgescheiden gemeenten in rustiger banen dan voordien; er komen tal van zaken aan de orde die niet met strijdrumoer in verband staan. Als belangrijkste element willen we daarvan noemen: het examineren van proponenten van wie de meesten enige jaren in Zuid-Holland een gemeente zullen dienen: J. Hasselman, H.H. Middel, H.G. Bömcke, P.J. de Groot, H.B. Geuchies, H.R. Koopman en J. Alting. | |
[pagina 68]
| |
De handtekeningen van het ondertekeningsformulier voor predikanten in het (eerste) notulenboek van de provinciale vergaderingen der christelijke Afgescheiden gemeenten in Zuid-Holland 1842-1855
| |
[pagina 69]
| |
In de notulen van twee latere vergaderingen - 1845 en 1846 - lezen we iets over de ‘broeders van Overflakkee en Goedereede’. Ter vergadering komen D. Bos en L. Wielhouwer, beiden behorende tot de gemeente die te Middelharnis een kerkgebouw bezat, maar leden telde in een wijde omgeving van deze plaats.Ga naar voetnoot20 Het zal echter nog tot 1853 duren eer enige kerken op genoemd eiland (namelijk Stellendam en Stad aan 't Haringvliet) werkelijk tot het kerkverband van Zuid-Holland toetreden. Bos en Wielhouwer ontvangen gelegenheid ‘verslag te doen van de zaken die zij van hunnen committentenGa naar voetnoot21 te behartigen hebben’. We vinden: ‘Waarop zij verklaren, behoefte te hebben aan vereeniging met de kerk, en wel dat zij deze op het meest meenden te kunnen vinden met deze vergadering; echter wenschen zij inlichting te hebben op welken grond deze vergadering staat, en wel inzonderheid met de Zeeuwsche Broeders. Op de volgende vergadering wordt wel de indruk gewekt, dat de broeders van Flakkee tot ‘vereeniging’ zijn gekomen, maar de verbintenis is van korte duur. Er wordt een brief voorgelezen van de gemeenten te Middelharnis en te Sommelsdijk, waarin staat dat men verhinderd is de vergadering bij te wonen. Men beklaagt zich erover dat de gemeenten op Goeree-Overflakkee zo weing bediening des Woords ontvangen uit de rest van Zuid-Holland. | |
[pagina 70]
| |
De provinciale vergadering spreekt als reactie op de brief uit, dat de predikanten - H.G.Bömcke en H.H. Middel - hun opgedragen taak moeten uitvoeren en dat men wat de bezoldiging betreft, geen dwang wil uitoefenen.Ga naar voetnoot27 Voorlopig is dit het laatste levensteken van Flakkee in de provinciale notulen.
Bodegraven is de derde gemeente - na Rijnsburg en Katwijk - uit de classis Leiden, die in het kerkverband van Zuid-Holland terugkeert. Op 22 juli 1846 vinden we bij de presentie vermeld, dat Klaas van Wijk - één van de voortrekkers van de Afscheiding - als afgevaardigde van Bodegraven aanwezig is ‘ten einde aantesluiten aan onze vergadering’. Nadat deze ouderling ‘inlichting van den toestand zijner gemeente had gegeven’ wordt zij ‘aangenomen’. | |
3. Synoden; vereniging met enige andere provinciesDe afgevaardigden naar de Synode 1846 gehouden te Groningen, ontvangen in hun lastbrief onder meer de opdracht een zes-tal vragen aan de vergadering voor te leggen. Dit feit moet worden beschouwd als een nagalm van de onrust die er in Zuid-Holland nog lang ten aanzien van de leer heeft bestaan. De vragen betreffen positie en staat van de leden der gemeente die op belijdenis des geloofs zijn aangenomen; of een twijfelmoedige een waar gelovige kan zijn; of de kinderen der gelovigen door de doop ‘inwendige heiligheid’ ontvangen; of slechts personen tot lid der gemeente mogen worden aangenomen ‘die van zich geloofden en daarvan getuigenis afleiden, begenadigden te zijn’; of een gelovige ‘zonder dadelijke opwekking van den Heiligen Geest’, kan strijden tegen het ongeloof; of het noodzakelijk is, dat iemand die tot God de Heere de toevlucht neemt, overtuigd is van zijn schuld en onmacht.Ga naar voetnoot28
In het jaar 1847 wordt aan de provinciale vergadering het verzoek gedaan, afgevaardigden te zenden naar de provinciale vergadering van Overijssel, 23 september te houden te Zwolle, waar proponenten zullen worden geëxamineerd. Besloten wordt de predikanten S.O. Los en H. Diemer (Bodegraven) te zenden ‘mits men vooraf berigt zal hebben ingewonnen dat voornoemde Pro- | |
[pagina 71]
| |
vintie met ons vereenigt is; werd het tegendeel openbaar, zoo oordeelde men om er als ondoelmatig geen afgevaardigden te zenden.’Ga naar voetnoot29 De afloop van deze zaak vinden we in de volgende notulen; de praeses ds. S.O. Los geeft verslag ‘...waarom Zijn Eerw. alsmede de Eerw. Ds. Diemer zich niet als gedeputeerden op de Prov. Verg. te Zwol gehouden 23 Sept. l.l. hadden begeven - dewijl volgens Art. 7 der vorige verg. Zijn Eerw. had geschreven aan den Eerw. Ds. [D.P.] Postma als Praeses der Groninger synode, of door de Provincie Overijssel was beantwoord aan Art. 107 der Groninger Synode?Ga naar voetnoot30 (t.w. schriftelijk kennisgeving van vereeniging) en van Ds. Postma antwoord had ontfangen van Neen! en dus niet gegeaan waren.Ga naar voetnoot31 Niet vóór 1854 zullen Overijssel en Gelderland zich met de andere provincies verenigen op basis van de Dordtse kerkenorde. Met Noord-Brabant komt de vereniging, of beter gezegd de hereniging, eerder tot stand. Dit kan niet geheel los worden gezien van het komen naar 's-Hertogenbosch van Helenius de Cock, de zoon van Hendrik de Cock. Hij werd in genoemde plaats, gekomen van Appingedam en Bierum, 10 juli 1847 bevestigd. Door deze overgang stond hij in feite buiten het kerkverband. Het valt niet te verwonderen dat De Cock Jr. zich aanstonds ging inspannen, aan deze situatie een einde te maken, te meer daar de verschillen met de overige provincies gering waren.Ga naar voetnoot32 De provinciale vergadering van Zuid-Holland, gehouden 10-11 november 1847 ontvangt van ‘Noord-Brabant’ een schrijven, ondertekend H. de Cock, scriba, waarin we lezen dat laatstgenoemde provincie ‘vereeniging van de andere Provinciën met de onze’ begeert. Er worden twee vragen gesteld: ‘a. of de Provinciën zich zoude willen vereenigen met de onze, behoudens onze gewijzigde Dordtsche Kerkorde; zullen wij voornoemde Provincien in genen opzichte hinderlijk zijn in de erkenning der onveranderde Kerkorde? Zuid-Holland antwoordt op de eerste vraag, dat Noord-Brabant ‘in liefde kan worden aangenomen, tot den tijd dat er een Synode belegd word, om dan verder te beproeven of wij daar volkomen overeenstemming kunnen bereiken ten aanzien van de Kerkorde.’ Op de tweede vraag, zo schrijft men, ‘antwoorden de Synodale besluiten van Groningen Sept. 1846 duidelijk, namelijk dat gij | |
[pagina 72]
| |
daartoe vrijheid hebt wanneer UEerw. eigen Classis of Provincie daardoor niet geërgerd word.’Ga naar voetnoot33 Verder schrijft men: ‘nog hebben wij geoordeeld en besloten dat UEerw Provincie de laatste Synodale besluiten - gehouden te Groningen Sept. 1846 - moet aannemen, al is het dan met behouding van Protest, zoo er iets in mogt gevonden worden, dat gij niet kunt goedkeuren.’Ga naar voetnoot34 Op de synode 1849 gehouden te Amsterdam, wordt Noord-Brabant zonder enige discussie aanvaard. Afgevaardigden zijn ds. Helenius de Cock, ds. P.M. Dijksterhuis (dan te Genderen), alsmede de ouderlingen A. Verkuyl (Genderen) en B.H. Ploeg (Klundert). Ongeveer vanaf dit jaar leeft genoemde provincie onder de Dordtse kerkenorde.
Tijdens de vergaderingen van 8 tot 10 mei 1849 komt in behandeling een oproep tot het zenden van afgevaardigden naar de hierboven reeds vermelde synode, te houden te Amsterdam 11 juli 1849 en volgende dagen. In de uitnodiging, gezonden door een provinciale vergadering van Groningen, wordt tevens verzocht ‘dat wij de verstrooiden in onze streken, ook mede zouden opwekken tot die vergadering ter bevordering van eenigheid en vrede.’ Wel wordt hieraan toegevoegd dat afgevaardigden slechts zullen worden aanvaard als zij zijn voorzien van ‘attestatiën gegrond op Gods Woord, Formulieren van eenheid en Dordtsche Kerkorde’.Ga naar voetnoot35 Eén en ander geeft aanleiding tot het volgende besluit. ‘Art. 9. Daar de Provincie Groningen verlangde dat wij in onze streken de verstrooiden zouden trachten te vergaderen, zoo werd gehandeld over de middelen hiertoe. Het oordeel der vergadering was, men zoude hun aanschrijven, en opwekken om met ons te Amsterdam te vereenigen... opdat het ligchaam van Christus niet langer in zich zelve mogte verdeeld zijn door verwijdering van elkander, welke aanschrijving zich zoude uitstrekken tot die, welke op den 12 Augustus des Jaars 1848 onder de benaming van eene Christelijke vergadering te Amsterdam zijn vergaderd geweest,Ga naar voetnoot36 als ook toepasselijk op Van den Oever zich noemende | |
[pagina 73]
| |
Leeraar onder het KruisGa naar voetnoot37 en de Eerw. Ds. Ledeboer.’Ga naar voetnoot38 Deze drieledige ‘opwekking’ had slechts voor wat de Kruisgezinden betreft enige uitwerking, namelijk dat er correspondentie werd gevoerd tussen deze groep en de Amsterdamse synode.Ga naar voetnoot39 Toch zou het tot 1869 duren, aleer landelijk van vereniging sprake kon zijn. |
|