De Afscheiding van 1834. Deel 7. Classes Rotterdam en Leiden
(1986)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||
Hoofdstuk 7
|
Bodegraven | |
Gouda | - deze gemeente is niet vertegenwoordigd na 16 maart 1840 |
Katwijk | - vanaf instituering in 1838 |
Leiden | |
Noordwijk aan Zee | - tot ongeveer 7 juni 1837 |
Rijnsburg | - vanaf instituering 18 december 1839 |
Benthuizen | - slechts van 5 februari tot 5 oktober 1841Ga naar voetnoot2 |
In de hoofdstukken die handelen over deze gemeenten komen we terug op enige van de vermelde data; evenzo zal het noodzakelijk zijn aangaande sommige hierna te noemen personen en omstandigheden verder in dit boek meer bijzonderheden te geven.
1. Noordwijk aan Zee
Op de eerste vergadering van het classicale verband zijn twee ouderlingen, namelijk P. Barnhoorn en C. Waasdorp, alsmede diaken K. van der Wiel, uit Noordwijk aan Zee aanwezig. Zij verklaren, dat zij, niettegenstaande het protest dat zij hebben ontvangen van de provinciale vergadering van Utrecht inzake het ‘aanstellen’ van hun voorganger Cors Noorduin tot predikant op 20 no-
vember 1836Ga naar voetnoot3, op dezelfde weg zullen voortgaan. Reeds op de volgende vergadering is Noordwijk niet meer vertegenwoordigd.
Besloten wordt een commissie naar deze plaats te zenden ‘en bij hardnekkige weigering om terug te keeren en hunne dwaling te erkennen, Cors Noorduin, hunne gewaande leeraar te schrappen en de kerkeraad te schorsen...’.Ga naar voetnoot4 Dit is het laatste wat we in deze notulen over Noordwijk lezen. Cors Noorduin en zijn volgelingen zullen enige jaren daarna toetreden tot het kerkverband van de Kruisgemeenten.
De leden te Katwijk gaan daarin niet mee en zo lezen we dat de broeders aldaar willen komen tot instituering van een afzonderlijke gemeente.Ga naar voetnoot5 Al spoedig daarna vermelden de notulen:
‘Te Katwijk is niets voor te stellen dat alhier behandeld moet worden. De aldaar verkoren ouderling en diaken zijn door de WelEerwaarde ds. A. Brummelkamp in hunne bedieninge bevestigd.’Ga naar voetnoot6
Op de volgende vergadering is ouderling Klaas Haasnoot van Katwijk aanwezig. Hij verklaart dat vanuit Katwijk te Noordwijk huisbezoek is gedaan ‘dog weijnige lieden aangetroffen; overigens schijnt het of tusschen sommige nog verschil van gevoelen bestaat.’Ga naar voetnoot7
2. Ds. L.G.C. LedeboerGa naar voetnoot8
Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer werd in 1808 te Rotterdam geboren en overleed in 1863 te Benthuizen. Zoals bekend werd hij door het Provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland 13 november 1840 geschorst als Hervormd predikant van Benthuizen en als zodanig afgezet op 26 januari 1841. Zonder officieel tot de Afgescheidenen te zijn overgegaan bezocht hij hun synode gehouden 17 november tot 3 december 1840 te Amsterdam. Evenwel werd hem, nadat ‘omstandig’ met hem was gesproken en nadat hij had verklaard ‘zich bij de Afgescheidene Gemeenten te voegen...het regt van zitting en stemming in deze Vergadering’ verleend.Ga naar voetnoot9 Toch is de verbintenis van Ledeboer en zijn volgelingen te Benthuizen met de Afgescheidenen van meetaf zwak geweest en spoedig verbroken.
Landwehr stelt zelfs de vraag: ‘...hoelang heeft Ledeboer zelf gerekend bij de Afgescheidenen te behooren? Enkele van zijn volgelingen zeggen: veertien dagen... Langen tijd heeft het echter niet geduurd, daar in geschriften, kort daarop verschenen, de breuke al openbaar wordt.’Ga naar voetnoot10
De notulen van de classis Leiden brengen het antwoord op bovenstaande vraag
dichterbij; wij menen het volgende te kunnen zeggen: Ledeboer heeft tot de Afgescheidenen behoord van 17 november 1840 tot 5 oktober 1841.
Op 5 februari 1841 is ds. Ledeboer voor het eerst ter classicale vergadering; deze wordt, zoals in den regel, gehouden te Leiden. Hij krijgt reeds dan de wind van voren. Twee broeders uit Leiden, C. Dros en P. Wijnnobel verklaren dat Ledeboer niet gereformeerd preekt en geen ‘stellig geloof’ verkondigt. Maar deze beschuldigingen vinden geen ingang - ook ds. S. van Velzen is aanwezig - temeer daar P. Wijnnobel moeite heeft met het aanvaarden van de Drie formulieren van enigheid.Ga naar voetnoot11
Op de vergadering van 31 mei 1841 zijn er met Ledeboer (die tot praeses wordt gekozen) ook twee van zijn aanhangers: Cornelis van Gent uit Hazerswoude en Ewoud ManheerGa naar voetnoot12 uit Bleiswijk. Op voorstel van Ledeboer wordt besloten ‘de geheele kerk in ons vaderland op te wekken tot het houden van een dank-, vasten bededag...’.Ga naar voetnoot13 De daartoe opgestelde ‘Biddagsbrief’ draagt de namen van alle aanwezige ouderlingen.Ga naar voetnoot14 We lezen voorts dat Ledeboer bezwaren inbrengt tegen ‘het vragen van vrijheid’ aan de overheid ‘zoo als dit reeds is geschied en nog gedaan wordt door vele gemeentens’.Ga naar voetnoot15 Het blijft op deze vergadering nog bij een discussie, maar het vragen van vrijheid of erkenning aan de landsoverheid zal eerlang één der breekpunten zijn tussen Ledeboer en de Afgescheidenen.
Er komt dan een vergadering - 1 september 1841 - waar Ledeboer niet aanwezig is, en waar uitvoerig wordt gesproken over het laten voorgaan van predikanten die de Dordtse kerkenorde niet hebben aanvaard of niet volgens haar zijn ‘geördend’. Goedgevonden wordt tegen deze zaken geen overwegende bedenkingen te maken.Ga naar voetnoot16
Op 5 oktober 1841 is ds. Ledeboer vergezeld van ouderling A. Schouten te Moerkapelle en H. Schoenmaker te Boskoop. Beiden worden in 1843 genoemd als leden van de kerkeraad te Benthuizen,Ga naar voetnoot17 zodat wij wel mogen zeggen, dat de gemeente die Ledeboer diende, op deze classicale vergadering vertegenwoordigd is. Evenwel wordt laatstgenoemde - hoewel de enige predikant ter vergadering - niet tot praeses gekozen.
Bij het lezen van de notulen van de vorige bijeenkomst maakt Ledeboer aanmerking op het beslotene in de artikelen 7 en 8. Volgens hem mogen predikan-
ten ‘die niet de geheele Dordtsche Kerkordening hebben aangenomen’ niet worden toegelaten op de preekstoel; zelfs mag er ‘geene kerkelijke gemeenschap met hen onderhouden worden’. Verder
‘zeide ZijnEerwaarde dat ZEerw. nu terug kwam op hetgeen ZEerw. voor de opening der vergadering reeds had gezegd en dat ZEerw. nu bepaaldelijk wilde weten op welken grondslag de vergadering was bijeengekomen; of de D.K.O. alleen daartoe voor alle hare handelingen zou genomen worden en of de Broeders die vrijheid gevraagd en bekomen hadden, gelijk te dezer Stede,Ga naar voetnoot18 bereid waren dezelve op te zeggen of terug te geven, want met die Gemeenten welke vrijheid gevraagd of bekomen hadden, konde ZEerw. zich niet langer kerkelijk vereenigen, en wilde dus ook aan deze vergadering geen deel nemen, maar slechts toehoorder wezen en als zoodanig beschouwd worden.’
Na enige discussie, waarin Ledeboer niet van standpunt verandert, wordt besloten diens opmerkingen ‘voor notificatie aan te nemen en over te gaan tot de zaken welke ter behandeling... liggen’.Ga naar voetnoot19
Met deze vergadering is onzes inziens, zoals hierboven reeds geconcludeerd, een einde gekomen aan de kerkelijke relatie van Ledeboer en de Afgescheidenen.Ga naar voetnoot20
Toch is er na 5 oktober 1841 nog enige malen contact geweest tussen de classis Leiden en ds. Ledeboer.
De notulen van 21 juni 1842 vermelden, dat er, op grond van een door de classis gevraagd advies, een brief is ingekomen van laatstgenoemde. Desgevraagd, verklaart deze dat ‘de schoolmeester te Aarlanderveen’ die zich heeft afgescheiden, zijn functie kan blijven uitoefenen ‘onder bepaling dat ZijnEd onderwijs moet zijn volgens de formulieren van eenigheid...’.Ga naar voetnoot21
Verder lezen we
‘Art. 10. Er is nog besloten om een Broederlijke zamenkomst te houden op den 20 Julij te Benthuyzen ten 10 ure des voormiddags om te spreken over de zaken der Kerk en tot bevordering van meerdere vereeniging en alzoo werkzaam te zijn ter bevordering van de zaken van Gods Koningrijk.’Ga naar voetnoot22
3. Ds. F.M. LutherGa naar voetnoot23
Friedrich Martin Luther werd in 1805 te Ruhrort geboren. Na te Bonn theologie te hebben gestudeerd en in enige plaatsen in Duitsland hulpprediker te zijn geweest, werd hij in 1839 predikant te Herisau in het kanton St. Gallen, Zwitserland. Volgens de literatuur noodzaakte zijn gezondheidstoestand hem, reeds na negen maanden Zwitserland te verlaten. Hij reisde naar Nederland, alwaar hij reeds spoedig in contact kwam met ds. H.P. Scholte. In 1841 vestigde hij zich, ten gevolge van omstandigheden die ons onbekend zijn, te Schoonhoven. Daar schenkt zijn echtgenote Johanna Lisette Overhoff op 5 september 1841 het leven aan een zoon Alfred Jan Wernard. Op 30 oktober 1840Ga naar voetnoot24 en 27-28 oktober 1841 zien wij hem op een provinciale vergadering van Zuid-Holland etc., respectievelijk gehouden te Dordrecht en Schoonhoven. Hij doet dan pogingen predikant te worden van de Afgescheiden gemeente in laatstgenoemde plaats en wordt ook enige tijd door (een deel van) deze gemeente als zodanig erkend. Na op de provinciale vergadering van 1841 onbekwaam te zijn verklaard als gereformeerd predikant op te treden, breken er te Schoonhoven hevige conflicten tussen Luther en de Afgescheiden gemeente uit, onder meer, over het uitbetalen van zijn tracte-ment. In 1843, vermoedelijk in juni, vertrekt hij uit Schoonhoven en zou daarna ‘een vacature in een dorp op Flakkee’ hebben vervuld. In 1847 begint hij te prediken voor matrozen (Duitse?) in Hellevoetsluis. In 1849 leidt de weg van Luther naar Rotterdam, waar hij gaat arbeiden onder zeelieden. Dit leidt tot het stichten van een ‘Hoogduitsche Protestantsche Gemeente’, waaraan hij in 1851 wordt verbonden. In het jaar 1865 wordt voor deze gemeente een nieuw kerkgebouw in gereedheid gebracht, maar enige dagen voor de ingebruikneming overlijdt hij aan tuberculose.
Wij geven de onderstaande bijzonderheden uit de notulen van de classis Leiden -vergadering gehouden in maart 1841 (de dag wordt in de notulen niet vermeld) -aangezien deze enige biografische gegevens over Luther bevatten.
‘Art. 9. Do. Brummelkamp heeft de vergadering verzocht kennis te willen nemen van de zaken van Broeder Luther, uit Duitschland in ons land gekomen, die vroeger gelijk ZE betuigd 3/4 Jaars Leeraar geweest was te...Ga naar voetnoot25, Canton St. Gallen in Zwitserland, en vroeger in Duitschland Hulpprediker, die in Schoonhoven als Leeraar begeerd is, maar betrekkelijk wien Do. Brummelkamp verklaarde te verlangen, dat zijne zaken en toestand onderzocht werden, opdat ZijnE weten mogt, hoe in dezen te moeten handelen, en of Br. Luther in deze Gemeenten wordt aangenomen.
Do. van Velzen heeft gezegd berigt te hebben, dat er in eenige tijd
aanschrijving gekomen zoude zijn in de Gemeente, uit Duitschland om Br. Luther niet te laten prediken, daar er beschuldigingen waren tegen ZE gedrag.
Aan Br. Luther is verslag gevraagd hiervan. ZE betuigt hier van niets te weten of vernomen te hebben. Dat er echter iets gebeurd is, ZijnE met anderen overtuigd dat de toestand der Kerk in Duitschland verkeerd was en daarop zich in het huwelijk had begeven met zijn vrouw aan welke hij door beloften reeds jaren verbonden was geweest, zonder zich in de Staatskerk te laten trouwen, omdat hij hierin zonde gezien had, daar de kerkeraad hem een Helle kerkeraad toescheen; dat hij zich toen alleen met zijne vrouw in den Echt begeven had, alleen met aanroeping van 's Heeren naam. Dat zijne vrouw 4 maanden daarna immerGa naar voetnoot26 berouw gekregen had, ZE zwak geworden, zich toen nog door de Staatskerk had laten trouwen en dat hieruit verkeerde geruchten waren uitgestrooid.
ZE heeft daarop zijne getuigschriften aan de vergadering overgelegd en gelezen. Deze Attestatien luiden allen zeer gunstig zoowel die van de Academie van Bonn als van de Gemeente waar ZE als Hulpprediker en daarna als Leeraar in eene eigene Gemeente gestaan heeft.’
De vergadering besluit ds. A Brummelkamp te verzoeken nadere inlichtingen over Luther in te winnen. Het vervolg van het contact tussen laatstgenoemde en de Afgescheidenen vinden we echter niet in de notulen van de classis Leiden, maar in die van de reeds vermelde provinciale vergadering, gehouden te Schoonhoven. Gelet wordt dan niet op zijn ‘gedrag’ - maar de ‘president’ (ds. A. Brummelkamp) verklaart ‘om twee redenen do. Luther onbekwaam tot leeraar, namentlijk geen inzien in de Waarheid, en geen bekwaamheid om zijne denkbeelden uit te drukken.’Ga naar voetnoot27
4. Leergeschillen
Op de vergadering van 5 februari 1841 verschijnen enige voortrekkers van de gemeente te Leiden, de reeds genoemden P. Wijnnobel en C. Dros, alsmede J.C. Wendel. Wijnnobel zegt moeite te hebben met de ondertekening van de Drie formulieren van enigheid; hij meent dat ‘de Bijbel alleen genoeg is’.
Dros en Wendel staan hierin min of meer aan zijn zijde. Wijnnobel is er tevens van overtuigd dat iemand die wel eens twijfelt aan zijn staat voor God, maar toch ‘tot Jezus Christus de toevlugt neemt’ niet tot het gebruik der sacramenten mag worden toegelaten.Ga naar voetnoot28
In maart 1841, als ds. G.F. Gezelle Meerburg praesideert, worden de besprekingen over deze zaken voortgezet. C. Dros verklaart in niet geheel doorzichtige formuleringen - althans zoals de notulen deze geven
‘dat hij en anderen met hem betuigd hebben, dat de gemeente gelijk dezelve vergaderd wordt ter eener zijde de gemeente is, doch ter anderer zijde niet, omdat de menschen welke zich bij de gemeente voegen geene Stellige Geloofsbelijdenis wordt afgevraagd, doch ook overeenkomstig de formulieren, geloofsbelijdenis moet worden afgelegd, zal de gemeente, gemeente kunnen genaamd worden.’
Ook de predikanten A. Brummelkamp en S. van Velzen zijn aanwezig. Eerstgenoemde bestrijdt de stellingen van Dros en citeert daarbij 2 Timotheus 2 vers 19-20:
Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die Zijnen zijn; en: Een iegelijk, die den naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid.
Doch in een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden (vaten); en sommige ter ere, maar sommige ter onere.Ga naar voetnoot29
Er wordt een commissie benoemd, waarin onder anderen ds. S. van Velzen zitting heeft, om het afdwalende deel van de gemeente te Leiden te bezoeken, want enigen van de groep Wijnnobel komen niet meer ter kerk en houden hun kinderen terug van de catechisatie.Ga naar voetnoot30
Op 31 mei 1841 praesideert ds. L.G.C. Ledeboer. De commissie voor de zaken te Leiden rapporteert dat broeder Dros heeft gezegd
‘de gemeente is de Gemeente niet; de gemeente is eene vergadering van gelovige en niet van ongelovige. Alle predikatien die gedaan worden of de Schrijvers die gelezen worden, waren ook niet gereformeerd - Do. Ledeboer en HemerikGa naar voetnoot31 ook niet, en vermaande ons... terug te keren, en zou daarom met de gelovige de Bijbel lezen en onderzoeken, en het heilig avondmaal onder elkander, volgens het bevel des Heeren, doet dat tot mijne gedachtenis, gebruiken.’Ga naar voetnoot32
Een grote meerderheid van de afgevaardigden stemt voor het toepassen van de kerkelijke tucht op Dros, Wijnnobel en die hen volgen.Ga naar voetnoot33 We komen op deze zaken terug bij de behandeling van de gemeente te Leiden.
5. J.W. Vijgeboom
De notulen van de classis Leiden gewagen hier en daar van de zo bekend geworden oefenaar Johan Willem Vijgeboom (1773-1845). Aangezien over hem reeds veel is geschreven,Ga naar voetnoot34 volstaan we met een korte weergave van enige bijzonderheden.
In 1842 wordt Vijgeboom - hij is dan 69 jaar! - beroepen te Bunschoten, maar om te kunnen worden bevestigd, is het noodzakelijk dat hij wordt geëxamineerd
door een provinciale vergadering. In Drenthe wordt hij tenslotte niet toegelaten tot het examen (oktober 1842); hetzelfde gebeurt in de provincie Noord-Holland (4 mei 1843). De classis Leiden heeft met haar mededelingen op deze gang van zaken invloed uitgeoefend.
Vergadering van 5 oktober 1841, art. 5-6. Van ds. A. Brummelkamp is bericht ontvangen, dat Vijgeboom zich te Zierikzee niet goed zou hebben gedragen. Ook te Leiden heeft men slechte ervaringen met Vijgeboom. Aan ds. H. de Cock te Groningen wordt een brief geschreven, waarin met vermelding van één en ander, wordt afgeraden hem te examineren.
21 september 1842, art. 4-9. Ds. H. de Cock heeft schriftelijk aan de vergadering het verlangen te kennen gegeven ‘een nader en grondiger getuigenis’ aangaande Vijgeboom te mogen ontvangen. De bejaarde H. van Tol, ouderling te Benthuizen, is ter vergadering en verklaart dat een inmiddels overleden persoon door Vijgeboom is benadeeld; een zekere De Hoog, broodbakker te Krimpen aan de Lek, zou aan hem geld hebben geleend, maar dit nimmer hebben terugontvangen; ook zou een weduwe door hem zijn benadeeld.
Vijgeboom zelf heeft een brief gezonden aan de classis, waarin hij verklaart, dat de gemeente te Leiden hem destijds als predikant zou hebben begeerd, maar de kerkeraadsleden uit die periode verklaren dat hiervan nimmer sprake is geweest. Vooral déze onwaarheid wordt Vijgeboom sterk aangerekend.
30 november 1842, art. 4-5. Ingekomen is een brief van de provinciale vergadering van Noord-Holland, gehouden 3 november 1842 te Amsterdam. Gemeld wordt dat het examen van Vijgeboom niet is afgenomen, mede tengevolge van de door de classis Leiden geuite beschuldigingen. Verzocht wordt de beschuldigingen te brengen op de provinciale vergadering van Zuid-Holland. Maar er wordt besloten hieraan niet te voldoen ‘aangezien onze Classis zich niet kan vereenigen met de Provinciale vergadering van Zuid-Holland zoo als dezelve te zamenkomt’.
De achtergrond van laatstgenoemd besluit, dat overigens niet is uitgevoerd, behandelen we bij het volgende onderwerp.
6. De classis Leiden in het kerkverband van Zuid-Holland.
Na de schorsing van ds. H.P. Scholte - eind 1840 - heeft de classis Leiden moeite haar koers in het kerkverband te bepalen.
Als er een aanschrijving komt de provinciale vergadering te SchoonhovenGa naar voetnoot35 bij te wonen, wordt besloten twee waarnemers te zenden, om niet de gedachte te wekken ‘dat onze Classis zich onttrekt’ alsmede om te kunnen vernemen wat er in die vergadering wordt behandeld en tot besluit verheven. Maar de gedachte wordt geuit dat aan die samenkomst
‘...geen deel kan genomen worden... uit hoofde de handelwijs door de Provinciale vergadering laatstgehouden te Schiedam in de zaken van den geschorsten Leeraar H.P. Scholte, door die schorsing niet te erkennen en ZijnEerw. eene stem in de vergadering te geven.’Ga naar voetnoot36
Als afgevaardigden naar ‘Schoonhoven’ worden benoemd H. Hasselman (Leiden) en H. van der Meij (Rijnsburg). Zij rapporteren op 5 januari 1842 dat ‘daar er geene zaken tot volkomene beslissing en afdoening zijn gebracht, wordt het door de vergadering onnodig geacht daarover iets in de notulen optenemen.’Ga naar voetnoot37
Hierboven stipten we reeds aan dat men zich op 30 november 1842 uitspreekt, niet te kunnen verenigen met de provinciale vergadering ‘zoo als dezelve te zamenkomt’. Aanleiding daartoe was de zaak-Vijgeboom, maar ook een brief geschreven door J. van Golverdinge te 's-Gravenhage
‘uit naam eener vergadering gehouden te 's-Hage van eenige Opzieners van onderscheidene Gemeenten,Ga naar voetnoot38 ten doel hebbende om werkzaam te zijn tot handhaving van de oude practijk onzer Vaderen in verbintenis met allen Gemeenten in ons Vaderland die genegen zijn hunne voetstappen te drukken, en ter afscheiding van diegenen welke daarmede niet vereenigd zijn...’.Ga naar voetnoot39
De zaak was dat een deel van de gemeenten in Zuid-Holland, onder leiding van ds. P.M. Dijksterhuis te Dordrecht en ds. S.O. Los te Rotterdam, in genoemde provincie orde op zaken wilde stellen door metterdaad terug te keren tot de Dordtse kerkenorde, en mitsdien de besluiten van de synode 1840 Amsterdam, inbegrepen de schorsing van ds. H.P. Scholte, voor vast en bondig wilde houden. De gewenste vergadering werd te Schiedam op 13 december 1842 gehouden. De classis Leiden besloot Van Golverdinge te antwoorden dat zij niet aan deze samenkomst te Schiedam zal deelnemen, aangezien de initiatiefnemers ‘ten doel hebben eene Scheiding daar te stellen’.Ga naar voetnoot40
Maar reeds binnen twee weken wordt er opnieuw classicale vergadering gehouden, en wel op 12 december 1842, dat wil zeggen één dag voor de provinciale bijeenkomst te Schiedam. De praeses maakt bekend, dat deze extra-samenkomst is uitgeschreven aangezien H. van der Meij (Rijnsburg) geen vrede heeft met het besluit niet naar Schiedam te gaan en de kerkeraad van Rijnsburg -tegen de genomen beslissing - afgevaardigden heeft gekozen voor genoemde vergadering. Ook is er een schrijven ontvangen van ds. S. van Velzen en van ouderling J. Knock te Schiedam, waaruit zou blijken dat
‘het doel dier vergadering niet zoo stellig is om eene Scheuring te bewerken zoo als de brief van J. van Golverdinge uitdrukkelijk te kennen geeft...’.Ga naar voetnoot41
Nu wordt besloten, namelijk door de vertegenwoordigde gemeenten Bodegraven, Katwijk, Leiden en Rijnsburg, drie afgevaardigden naar Schiedam te zenden
‘doch evenwel met dat bepaald doel, om niet mede te werken of in te stemmen met zoodanige handelingen en besluiten welke tot eene afscheiding of scheuring zouden kunnen leiden van diegenen welke de Dordtsche Kerkordening niet hebben aangenomen, maar tegen dezelve te protesteren.’Ga naar voetnoot42
Reeds op de volgende vergadering - 4 april 1843 - blijkt dat het met de classis Leiden door onderlinge verdeeldheid in neerwaartse lijn gaat. Er zijn slechts twee gemeenten - Katwijk en Leiden - vertegenwoordigd; in totaal zijn er slechts vijf aanwezigen. Aan de orde komt de vraag, of er afgevaardigden zullen worden gezonden naar de (tweede) provinciale vergadering van het gereconstrueerd kerkverband, te houden te Schiedam op 11 april 1843. Besloten wordt deze vraag bevestigend te beantwoorden, maar uit de lastbrief die tijdens de vergadering wordt ontworpen, blijkt dat de classis eigenlijk ‘waarnemers’ zendt. In de brief wordt onder meer opgemerkt dat er niet twee provinciale vergaderingen mogen bestaan.Ga naar voetnoot43 Uit het vervolg blijkt, dat de secundi J. Eigeman en H. van der Meij naar Schiedam zijn gegaan.
De classis Leiden komt voor het laatst bijeen op 5 juli 1843. Eigeman en Van der Meij delen mede dat hun op grond van hun lastbrief geen zitting is verleend in de provinciale vergadering,Ga naar voetnoot44 ‘doch dat zij met algemeene stemmen verzocht zijn geworden in de vergadering te blijven, en haar met hunne broederlijke raad te dienen, hetwelk dan ook door hun is aangenomen.’Ga naar voetnoot45
7. Synode
De ‘neerwaartse lijn’ waarover we schreven, vindt haar eindpunt op de zojuist genoemde vergadering. Er is namelijk ingekomen een brief van ds. A. Brummelkamp met het verzoek afgevaardigden te benoemen naar een ‘algemeene Synode’ die op 26 juli 1843 zal worden geopend. We lezen:
‘Art. 7... De vergadering hierover breedvoerig gesproken hebbende, is men eindelijk tot het besluit gekomen geen afgevaardigden te zenden, maar de omstandigheid waarin onze Classis verkeerd, in aanmerking genomen, is het met algemeene stemmen goedgevonden, eenen brief aan de vergadering te zenden... In de brief zal kennis gegeven worden van de omstandigheden waardoor onze Classis in deze oogenblikken op zich zelve staat als zijnde veroorzaakt door de zoo ver gedrevene handelingen van de twee partijen welke zich in onze provincien tegen over elkander
hebben gesteld, dat de Classis vurig wenscht dat alles aangewend worde door de vergadering tot vereeniging; dat zij volgaarne deel neemt in alles wat tot algemeen nut en heil voor de Gemeente in ons Vaderland besloten wordt.’Ga naar voetnoot46
Met deze brief gaat de classis Leiden, we zouden kunnen zeggen bijna geruisloos en roemloos ten onder.
Rijnsburg en Katwijk voegen zich midden 1845 bij een gereconstrueerde classis Rotterdam. Bodegraven volgt in 1846. Een deel van de gemeente te Leiden zoekt in 1848 weer contact; de oorspronkelijke gemeente aldaar voegt zich echter eerst begin 1858 opnieuw in het kerkverband van Zuid-Holland.
We zullen zien dat met de ‘nieuwe’ provinciale en classicale vergaderingen - sedert eind 1842/begin 1843 - op basis van de Dordtse kerkenorde, de wederopbouw, beter gezegd de opbouw van het geheel van de Afgescheiden kerken in Zuid-Holland, kan beginnen; de ‘crisis der jeugd’ is dan goeddeels voorbij.
- voetnoot1
- Het notulenboek behoort tot het archief van de Gereformeerde kerk te Leiden, GA Leiden.
De classis Leiden is in Zuid-Holland de enige, waarvan de notulen over het tijdvak 1837-1842/1843 zijn bewaard gebleven. Men zie voor de classis Dordrecht-Gorinchem EERSTE DEEL 7, 318.
- voetnoot2
- Bedoeld is de gemeente van ds. L.G.C. Ledeboer; deze werd op 26 januari 1841 afgezet als Hervormd predikant te Benthuizen.
- voetnoot3
- Classicale vergad. 12 april 1837, art. 4. Men zie voor Cors Noorduin Bos, Kruisdominees register; VIJFDE DEEL register onder Noordwijk; in dit deel hoofdstuk 35.
- voetnoot4
- Vergad. 7 juni 1837, art. 8.
- voetnoot5
- 7 febr. 1838, art. 5.
- voetnoot6
- 3 aug. 1838, art. 12. Wij merken op, dat de precieze datum van instituering niet vaststaat. Zij ligt tussen 7 febr. en 3 aug. 1838.
- voetnoot7
- 13 okt. 1838, art. 9. Na deze vergadering wordt de volgende pas gehouden 6 aug. 1839.
- voetnoot8
- Men zie voor hem Natzijl, Ledeboer I-III; J.H. Landwehr, L.G.C. Ledeboer in zijn leven en arbeid geschetst, tweede druk, Rotterdam 1910.
- voetnoot9
- Handelingen en Verslagen (1840) 202-203. De Handelingen gewagen van ‘Reeds bij den aanvang der vergadering...’, d.w.z. op 17 november.
- voetnoot10
- Landwehr. Ledeboer 104-105.
- voetnoot11
- 5 febr. 1841, art. 5-8, 10-14.
- voetnoot12
- Men zie voor hem ook Natzijl, Ledeboer III register.
- voetnoot13
- 31 mei 1841, art. 9.
- voetnoot14
- Men zie voor deze Biddagsbrief, gedateerd 1 juni 1841: Natzijl, Ledeboer III, 519-520. Wij vonden geen gegevens die er op wijzen, dat de biddag - bepaald op 18 juni - ook buiten de classis Leiden is gehouden. In de brief komt de zin voor ‘Bannen zijn er vele in het leger der uitgeleidenen.’ Ongetwijfeld slaan deze woorden ook op het conflict rond ds. H.P. Scholte.
- voetnoot15
- Art. 8.
- voetnoot16
- Art. 7-8.
- voetnoot17
- Landwehr, Ledeboer 254. Als kerkeraadsleden worden daar tevens genoemd (ondertekenaars van een ‘biddagsbrief’ 16 febr. 1843): L.G.C. Ledeboer; H. van Tol, ouderling; C. Schouten, H. van der Wal, diakenen.
- voetnoot18
- De Afgescheiden gemeente te Leiden werd erkend (of “toegelaten”) bij Koninklijk besluit van 6 oktober 1840, no. 223.
- voetnoot19
- 5 okt. 1841, art. 3.
- voetnoot20
- Toch stelt Landwehr terecht de vraag: ‘wanneer is dan officieel de scheiding van Ledeboer een feit geworden?’ Op de synoden van 1846, 1849, 1851 en 1854 is nog over hem gehandeld. Eerst op de synode van 1857 is uitgesproken - niet dat Ledeboer is afgezet van zijn bediening, maar - dat hij wordt gerekend van nu af aan buiten onze kerkgemeenschap te staan. (Landwehr, Ledeboer 105-108)
- voetnoot21
- Art. 5. Merkwaardig is, dat op dezelfde vergadering A. Schouten te Moerkapelle (broer van de in noot 17 genoemde C. Schouten), ouderling te Benthuizen (gemeente Ledeboer), in een commissie wordt benoemd in de zaak van zekere J.A. Huneman te Aarlanderveen; deze persoon weigert te werken, zodat zijn gezin zonder inkomsten is (art. 4).
- voetnoot22
- In de vergadering van 21 sept. 1842 is aanwezig H. van Tol ‘ouderling te Benthuijzen’ (vergelijk noot 17) die verklaart ‘niettegenstaande zijne hooge jaren’ te zijn verschenen, teneinde beschuldigingen tegen J.W. Vijgeboom te bevestigen, (art. 4) We kunnen in dit verschijnen geen afvaardiging van ‘Benthuizen’ zien.
- voetnoot23
- Men zie voor Friedrich Martin Luther: TWEEDE DEEL register; D. Wanjon, ‘De Hoogduitsche kerken’ in Rotterdam in den loop der eeuwen II, Rotterdam 1905, 113-115.
Als aanvullende informatie geven we nog enige bijzonderheden genoemd in de overlijdensacte van F.M. Luther (GA Rotterdam, Overlijden 1865, acte 17 febr. 1865). Luther overleed te Rotterdam 15 febr. 1865, oud 59 jaar en zeven maanden. Hij was geboren te Ruhrort als zoon van Gerhard Luther en Anna Charlotte Albert; deze personen zijn beiden overleden te Mü(h)lheim. Zijn vrouw [Johanna] Lisette Overhoff is nog in leven, als haar echtgenoot overlijdt.
- voetnoot24
- TWEEDE DEEL 371 vermeldt abusievelijk ‘maart 1839’.
- voetnoot25
- Er staat “Nieder Rittewijlen”, wat in strijd is met het in de literatuur vermelde - vgl. noot 23 Rotterdam etc.
- voetnoot26
- Men bedenke dat Luther in deze tijd gebroken Nederlands spreekt; hij zal hebben bedoeld: Dat zijn vrouw al (of reeds) vier maanden daarna berouw had gekregen.
- voetnoot27
- TWEEDE DEEL 373.
- voetnoot28
- Art. 4-15.
- voetnoot29
- Art. 4.
- voetnoot30
- Art. 5-8.
- voetnoot31
- J.P. Hemerik, ouderling te Leiden.
- voetnoot32
- Art. 6.
- voetnoot33
- Art. 7.
- voetnoot34
- Vergelijk VIERDE DEEL 91-96 en de aldaar genoemde literatuur.
- voetnoot35
- Gehouden 27 en 28 oktober 1841.
- voetnoot36
- Vergadering 5 okt. 1841, art. 8-9. De vergadering te Schiedam, hier bedoeld, werd gehouden 29 en 30 april 1841 (TWEEDE DEEL 75).
- voetnoot37
- Art. 5.
- voetnoot38
- De nader te noemen notulen van een prov. vergad. van Zuid-Holland van 13 dec. 1842 spreken van een “classicale vergadering”; Bouwman: “een classicale vergadering van 24 Oct. 1842” (Crisis der jeugd 45).
De “Notulen der Gereformeerde kerk te Schiedam 1842-1844”, 22 nov. 1842, art. 9, vermelden “de Classicale Vergadering in den Haag gehouden 2 nov. 1842”.
- voetnoot39
- Art. 6.
- voetnoot40
- Idem.
- voetnoot41
- Art. 4.
- voetnoot42
- Art. 5. We lezen de laatste woorden als volgt: ‘...maar tegen zoodanige besluiten te protesteeren.’
- voetnoot43
- Art. 6-9. De groep Scholte ging, zoals we zagen, eveneens voort met vergaderen; vergelijk noot 36.
- voetnoot44
- In de notulen van deze vergadering wordt dit niet vermeld.
- voetnoot45
- Art. 5.
- voetnoot46
- De brief is in afschrift vermeld in art. 10 van de notulen; maar wordt in de ‘Bewaard gebleven bescheiden’ van de synode 1843 (Handelingen en Verslagen 267-380) niet genoemd.