De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie
(1984)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Hoofdstuk 10
| |
[pagina 225]
| |
Na zijn overlijden werd door H. Tollens uitgegeven Nagelaten gedichten (Haarlem 1849). Verder verzorgde Messchert als boekhandelaar-uitgever de uitgave van Brieven van Mr. Willem Bilderdijk I-III (Amsterdam 1836-1837) en IV, V (Rotterdam 1837). Na het uitbreken van de Belgische Opstand (1830) liet hij een ‘open brief’ drukken: Aan alle bedienaren van het heilig Evangelie bij de Hervormde Kerk in Nederland,Ga naar voetnoot3 waarin we lezen dat de Christen temidden van de gevaren opziet naar zijn Hoofd en Heer. De schrijver wekt op in de gewone godsdienstoefeningen woorden van troost en vermaning te spreken, maar daarnaast - om het evangeliewoord in de benarde tijden aan geheel Nederland te kunnen brengen - tot het overal doen houden van wekelijkse bidstonden.
We kennen Messchert in zijn geestelijke ontwikkeling en strijd het beste, niet uit zijn literaire geschriften, maar uit zijn correspondentie met Da Costa,Ga naar voetnoot4 alsmede uit zijn brieven geschreven aan Willem de Clercq.Ga naar voetnoot5 Messchert heeft zich, na een lange strijd, losgemaakt van de Doopsgezinde gemeente in zijn geboorteplaats, evenals De Clercq dit heeft gedaan van die te Amsterdam. Uit zijn briefwisseling blijkt, dat het voortdurende onderwijs van Da Costa veel invloed heeft gehad op deze wijziging van overtuiging.Ga naar voetnoot6 Na reeds geruime tijd te hebben gekerkt bij F.C. van den Ham en andere hervormde predikanten te Rotterdam, schreef Messchert, gedateerd 26 maart 1829, een afscheidsbrief aan de Doopsgezinde kerkeraad te Rotterdam.Ga naar voetnoot7 Op 11 april 1829 deed hij belijdenis in de Hervormde kerk en werd alzo ‘tot Lidmaat dier Kerk aangenomen’.Ga naar voetnoot8
Ook als wij alle correspondentie-Messchert en de twee levensberichten overzien, blijven er enige vraagtekens ten aanzien van de maatschappelijke positie van Messchert tijdens zijn eerste Rotterdamse periode. Op grond van een door ons ingesteld onderzoek komen wij tot het volgende beeld. Hierbij moet iets worden gezegd van de bierbrouwerij van de familie Messchert te Rotterdam. De vader van Willem Messchert - Antoni - was in de jaren rond 1820 directeur van de bierbrouwerij d'Oranjeboom gelegen aan de thans verdwenen Coolvest | |
[pagina 226]
| |
alsmede van de azijnmakerij genaamd Het Lam, aan de Oostzijde van de Schiekade.Ga naar voetnoot9 We krijgen de indruk dat Willem Messchert tot eind 1828 of 1829 als administrateur verbonden is geweest aan bierbrouwerij of azijnmakerij.Ga naar voetnoot10 In een brief aan Da Costa begin 1827 schrijft hij te zijn aangezocht directeur te worden van het ‘Nederlandsche Zendelinggenootschap’ gevestigd te Rotterdam, maar al spoedig vermeldt hij te hebben bedankt.Ga naar voetnoot11 Op 19 november 1828 verkoopt Antoni Messchert, uit voor ons verborgen overwegingen, zijn bierbrouwerij en azijnmakerij (‘Azijnplaats Het Lam’) met een aantal aanhorige onroerende goederen. De verkoop wordt voorafgegaan door een aantal ingewikkelde notariële transacties, waarbij Antoni Messchert zijn mede-erfgenamen uitkoopt.Ga naar voetnoot12 Bij de finale veiling op de vermelde datum koopt Willem Messchert uit de boedel de azijnmakerij. Bovengenoemde transacties vinden ook in de correspondentie-Messchert hun neerslag. Zo schrijft Da Costa in november 1828 over de verkoop der bierbrouwerij, die eindelijk heeft plaats gehad ‘en dat Gij ten gevolge daarvan slechts voor een gedeelte in uwe vorige loopbaan en werkzaamheid waarschijnlijk blijven zult.’Ga naar voetnoot13 In september 1829 stort Messchert als volgt zijn hart uit: hij beschouwt zich te veel ‘als middelpunt... waartoe mijn betrekking als hoofd van Kantoor en fabriek voorzeker medewerkt.’Ga naar voetnoot14 Maar in dezelfde brief komt het vage: ‘Sedert vorige Woensdag ben ik thuis...’. En eind 1829 lezen we, dat Messchert zijn beroep voor een ander heeft verwisseld.Ga naar voetnoot15 Wat wèl duidelijk wordt, is dat Messchert een deel van het tijdvak 1830-1833 min of meer als rentenier heeft geleefd. Zo schrijft hij aan Da Costa eind 1833: ‘Ik kon mij zeer goed voorstellen, dat (gelijk wezenlijk plaats heeft) velen, verwonderd dat ik beroep en verscheidene andere werkzaamheden verlaten heb, meenen, dat ik een werkeloos leven verkieslijker, ja plichtmatig reken. Och, dat zij wisten hoe het verlaten van mijn beroep tegen mijn verlangen en neiging heeft plaats gehad, hoe daarbij mijn hoogmoed en eergevoel heeft geleden... Kennelijk | |
[pagina 227]
| |
wordt het mij intusschen, dat de Heer mij leeren wil, dat die bedrijvigheid en administratieve dingen, welke in mijn aart ligt, hare gevaarlijke zijde heeft, en een band is, waarmede ik aan de wereld vasthecht. In die administratieve dingen werk ik gaarne en gemakkelijk... Ik heb nog geen uitzicht hoegenaamd op een beroeps bezigheid, hoe zeer ik zulks wensch.’ Hij eindigt met te schrijven gaarne eens een boek te zullen vertalen.Ga naar voetnoot16 Begin 1834 heeft Messchert de knoop doorgehakt, want dan verhuist hij naar Amsterdam, en associeert zich per 1 mei 1834 met H. Höveker in een boekhandel- uitgeverij onder de naam Höveker en Messchert.Ga naar voetnoot17 Het werd ‘een aaneenschakeling van narigheid en ellende’ waardoor de samenwerking reeds 31 december 1834 werd beëindigd.Ga naar voetnoot18 Het is op dit uiteengaan dat Messchert in zijn brieven van 3 en 8 november 1834 (no. 7 en 9 van dit hoofdstuk) de aandacht vestigt. Als de associatie is beëindigd zetten zowel Höveker als Messchert hun zaken voort - eerstgenoemde Warmoesgracht 1, laatstgenoemde Leliegracht 55 te Amsterdam. Op 10 april 1837 maakt Messchert per circulaire bekend dat hij zijn boekhandel gaat verplaatsen naar Rotterdam. De heer M.H. Schonekat blijft te Amsterdam zijn ‘Hoofdcorrespondent’. Da Costa schrijft begin mei 1837: ‘Heb het wel en gezegend in alle opzichten aan de plaats Uwer op nieuw gekozen woning.’Ga naar voetnoot19 Tot aan het einde van zijn leven is Messchert boekverkoper-uitgever gebleven. Wij vinden hierover de volgende bijzonderheden: ‘Als woon- en werkplaats koos hij zijn vaderstad Rotterdam, waar hij, niet zoozeer door een open winkel als wel door het houden van een magazijn van taal-, letter- en geschiedkundige werken, ook uit België, een goed debiet hoopte te vinden onder zijn ontwikkelde stadgenooten en overigens als uitgever zich zou bewegen in een kring zijner keus... Hij ging naar zijn geboorteplaats terug, niet zonder goede uitzichten, meende hij... Hij vergenoegde zich alzoo eenvoudig uitgever en boekhandelaar te blijven en in zijn eigen richting werkzaam te zijn. | |
[pagina 228]
| |
In 1839 heeft Messchert gesolliciteerd naar een ons niet bekende functie.Ga naar voetnoot21 Naar aanleiding daarvan zegt Da Costa, dat hij zich had voorgesteld Messchert ‘met die post’ te kunnen feliciteren. Maar ‘de gedachten des Heeren zijn anders geweest.’Ga naar voetnoot22 Messchert schrijft verder in zijn zojuist genoemde brief: ‘Mijn boekhandel schijnt zich allengskens te verlevendigen, doch het is mij niet klaar, of ik daarin blijven zal. De Belgische connecties brengen mij nu tot het debiteeren van Romans en dergelijken, waar ik den rechten vrede niet bij heb. Ik mag niet willekeurig afbreken en ga voort als van dag tot dag.’ Zijn ‘Belgische connecties’ hadden Messchert overigens kort daarvoor de nodige moeilijkheden bezorgd. Hij had in zijn magazijn nogal wat Nederlandse boeken die in België waren gedrukt. Tegen dit verschijnsel - Nederlandse boeken in België gedrukt - rees in het algemeen in 1838 verzet bij de Nederlandse boekhandel en uitgeverij. Men wilde de boekhandelaren zelfs een stuk laten tekenen geen boeken te zullen verkopen ‘welke buiten dit Rijk zijn gedrukt of uitgegeven.’ Messchert liet tegen deze maatregel een brief drukken, waarin hij op ‘vrijheid van eerlijken handel in ons vrije vaderland’ aandrong. In een tegenstuk van de heer Joh. Muller, gesteund door de ‘Vereeniging des boekhandels’ kreeg Messchert er flink van langs; zelfs werd gesteld: ‘Paste men een vrijheid van handel zooals Messchert die bedoelde, ook op den boekhandel toe;... zullen dan, vragen wij, alle andere menschelijke hartstochten daarbij zachtelijk insluimeren?’ Kort daarna werd deze zaak door genoemde vereniging gelegd in handen van een commissie, waarin ook Messchert en Muller zitting hadden en ‘het volgend jaar werd een rapport uitgebracht veel meer in Messcherts geest.’Ga naar voetnoot23 Eind 1842 maakt Messchert per circulaire bekend, dat hij ‘zijn betrekkingen op België, benevens zijn verdere commissiehandel heeft overgedaan aan Hermanus Auwerdonk.’ ‘Ik voor mij’ - zo schrijft hij - ‘zal in het vervolg mij hoofdzakelijk bepalen tot het debiteren mijner Fondsartikelen.’ Zoals reeds vermeld, overlijdt hij ruim een jaar later, te Rotterdam 14 februari 1844.Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 229]
| |
1. Scholte, Leiden 29 september 1830Aan dr. H.F. Kohlbrügge, aanvankelijk lid van de Lutherse gemeente te Amsterdam, werd, mede na advies van de Hervormde synode, de toelating tot de Hervormde gemeente te Utrecht belet (21 juli 1830). Waarde Broeder in Christus! Ontvang met het pakje van Kohlbrügge mij toe gezonden tevens het stukje van Bilderdijk, met welks uitgave ik mij op het verzoek van den drukker belast had.Ga naar voetnoot25 Volgens de brief die ik van onze VriendGa naar voetnoot26 heb ontvangen schijnt zijne aanneming in onze kerk niet voorttegaan; ik heb ook aan de korte aanspraak van Clarisse (die op het Synode geweest is) bij het openen van zijne Colleges kunnen merken dat men het verschrikkelijk op de zoogenaamde dweepers onzes tijds gebeten heeft. Door de vreeze om overrompeld te worden, bedenkt men nieuwe listen, maakt nieuwe wetten en verordeningen om, ware het mogelijk, de getrouwe arbeiders uit 's Heeren wijngaard te weeren.Ga naar voetnoot27 Sion wordt benaauwd aan alle kanten, de macht des vijands is groot en het kan er voor 's Heeren volk noch wel eens donker beginnen uit te zien, maar wij weeten sedert bijna 6000 jaren dat God uit de duisternis licht schept; mogten de vrijgekochten des Heeren maar ijverig worden in gebeden en smekingen om verlossing uit de macht des Satans en zijne legioenen, meer aan elkander verbonden door broederlijke liefde die in de waarheid is, met afzien van alle eigen wil en eigen meening, om als de legerscharen van den Heer der Heirscharen, aangedaan te zijn met de geheele wapenrusting Gods, welke Paulus de gemeente te Epheze zoo sterk aanbeveelt,Ga naar voetnoot28 en wakende en biddende te staan, wachtende op het commando van onzen eenigen Heirvoerder om den strijd aantebinden en het heil des Heeren te aanschouwen. Eigen kracht, eigen wil, eigen wijsheid moet ten onder gebracht, in zwakheid is onze sterkte, want het zwakke Gods is sterker dan de menschen, verzaking van eigen wil is de hoogmoed van de erfwachters des Hemels, en daar het dwaze Gods wijzer is dan de menschen, zouden wij dan niet alle gedachten gevangen nemen onder de gehoorzaamheid Christi. De Heere onze God storte daartoe bij vernieuwing Zijnen Heiligen | |
[pagina 230]
| |
Geest over ons uit en vervulle ons met Zijne genade om Christi wille. Hij leere ons door het geloove ook in de hoogste nood, in de duisterste nacht van Kerk en Vaderland (Lucas 21 vers 28), met opgestoken hoofden van genade en waarheid zingen, want Christus leeft en wij zullen ook leeven al moesten wij door Genade voor de waarheid tot Zijne eer sterven. De Heere zij met u, gedenk in uwe gebeden Uw broeder in Christus H.P. Scholte. Th. Stud. | |
2. Scholte, Ginneken 25 november 1830Scholte is in deze dagen Vrijwillige Jager van de Leidse hogeschool. In die kwaliteit zal hij deelnemen aan de Tiendaagse veldtocht 2 tot 12 augustus 1831.Ga naar voetnoot29 Geliefde vriend en broeder in Christus! Daar ik een kleine verpozing heb neem ik de gelegenheid waar u een weinig te schrijven. Ik ben Gode zij dank heel wel, hoewel wij veel vermoeijenis uitstaan. Toen wij van Rotterdam vertrokken was het regenachtig, doch toen wij aan de Moerdijk gearriveerd waren, was het weer geheel opgeklaard; te Breda zijn wij de eerste dag geïnkwartierd meest bij de armste menschen. Vervolgens zijn wij gekaserneerd, maar dat was nog slechter - niet wat de ligging betrof maar de beestachtige ruwheid van het grootste gedeelte der kompagnie is bijna ondragelijk. Donderdag middag vertrokken wij na Oosterhout met het oogmerk van ons in de wapenhandel te oefenen. Het was voor mij een regte verademing om bij burgers in kwartier te zijn, waar ik voor mij zelf geheel vrij was. Zaturdag middag, toen wij rustig zaten thee te drinken, werd er op eens appel geblazen en wij vertrokken in den donker door Breda, voor een gedeelte naar Princenhage, voor een gedeelte na het Ginneken om de weg van de armee te dekken. Te Princenhage hadden wij op Zondag geen kerk, want de Predikant van PellecomGa naar voetnoot30 was gevlugt. Zondag nacht passeerden ons de gevangenen van Roozendaal en Essen,Ga naar voetnoot31 maandag morgen werden wij geïnspecteerd door de Prins en een uur daarna moesten wij weer vertrekken naar een ander gedeelte te Ginniken, waar wij in 2 verlaten huizen door elkander op stroo liggen zonder eenig dek. De directie is zoo slecht, dat zoo wij geen geld hadden om eeten te kopen, wij zeker van honger zouden zijn omgekomen, en, gisteren avond ten half 8 uur kregen wij voor het eerst soup die vrij goed was. Heden zullen wij ook middag eeten bekomen en denkelijk daarna weer na Oosterhout vertrekken. Ik was | |
[pagina 231]
| |
onder dit alles bijzonder gesterkt, en mag veel Gods goedheid ten mijnen opzichte ondervinden. Hoewel ik mij Zaturdag avond op het bepaalde uur niet kon afzonderen daar wij op marsch waren, mogt ik mij toch in den geest met de broeders vereenigen.Ga naar voetnoot32 Ik heb hier gehoord dat de wapenstilstand er door is en dat de vrijwilligers met verlof na huis zullen gaan. Ik heb ook gezien dat het ministerie in Engeland veranderd is.Ga naar voetnoot33 Donker blijft mij de toekomst, ook voor ons vaderland; de overheden schijnen met blindheid geslagen. Om een veertigtal muitelingenGa naar voetnoot34 moet een geheel leger optrekken en er wordt een wapenstilstand gesloten, daarGa naar voetnoot35 er dagelijks hierGa naar voetnoot36 voorbij trekken, die in die tijd georganiseerd kunnen zijn om tegen ons de wapenen te voeren. Doch hoe het ook ga lieve vriend, Gods kerk zal er altijd bij winnen, want zij alleen is toch de kern waarom alles gebeurd. Laten wij maar gedurig merken op de tekenen der tijden en de les van onzen Koning in acht nemen ‘wat Ik u zeg, dat zeg Ik allen: Waakt’.Ga naar voetnoot37 Hij de getrouwe make ons allen getrouw in zijnen dienst om den strijd des geloofs tot den einde toe te strijden; en eenmaal met Hem te triomferen over zonden, Wareld en Duivel. Hem zij de eer en de heerlijkheid tot in eeuwigheid van ons allen toegebracht. Wees zoo goed voor mij bij den Heer WermelingGa naar voetnoot38 te gaan en te zeggen dat ik heel wel ben maar volstrekt geen tijd heb om hem te schrijven. Ik ben te Breda bij James geweest die heel wel is en krachtig in het geloof. Wanneer gij mij schrijft, zendt de brieven dan maar na Breda; men weet daar wel waar wij zijn. Nu lieve vriend vaarwel, denk veel in uwe gebeden aan uwen Broeder in Christus H.P. Scholte Vrijwillige Jager bij het Leydsche Studentenkorps | |
3. Scholte, Amsterdam 24 oktober 1832Op 5 oktober 1832 legde Scholte het proponents-examen af voor het Provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland.Ga naar voetnoot39 | |
[pagina 232]
| |
dat de gemeente te Huizen wachtte op de goedkeuring van de Koning, hem aldaar als tweede predikant te mogen beroepen.Ga naar voetnoot40 Geliefde broeder in onzen Heer! Aangenaam was mij het ontvangen van uwe brief, bij mijne terugkomst van een Geldersch reisje. Hartelijk dank voor uwe broederlijke heilwensch. Ja broeder, de Heere heeft het wel gemaakt. Het examen is mij zeer ligt gevallen dewijl de Heer alle vrees van mij had afgenomen, en de vijandschap die ik vreesde bedwongen. Ik ben nu gereed in de wijngaard des Heeren te arbeiden, en tot hiertoe heeft Hij mij niet ledig gelaten; reeds eenige weeken voor het examen had ik aanzoek gehad van Do. Nibbeling te Huizen bij Naarden om hem in zijne dienst aldaar behulpzaam te zijn. Terstond na het examen heb ik te Huizen gepreekt, en dit heeft aldaar zoodanige indruk gemaakt dat men mij allerlei aanbiedingen deed, om als proponent aldaar te blijven. Daar ik echter met reede hiertoe niet kon overgaan, heeft de Kerkeraad dadelijk eene vergadering belegen en in overeenstemming met de predikant en de plaatselijk regering besloten om van den Koning te verzoeken een tweede predikant te moogen beroepen die dan weder alleen zou blijven als Do. Nibbeling emeritus wordt; voor een huis en tractement was dadelijk gezorgd.Ga naar voetnoot41 Ik heb echter geene vrijheid om dit aanbod aantenemen voordat hun verzoek van 's Konings wege was ingewilligd, en hierop wordt nu gewagt. Buitendien heb ik nog drie verzoeken gehad om te koomen prediken, een te Elspeet 3 uur boven HarderwijkGa naar voetnoot42 alwaar ik Zondag den 14 dankzegging na het avondmaal heb gehouden; doch die gemeente is mij zeer uit de hand gevallen zoowel inwendig als uitwendig. Donderdag 18 heb ik te Doornspijk gepredikt in de bidstond voor Do. BisschopGa naar voetnoot43 en Zondag 21 te Oosterwolde voor Do. Slothouwer,Ga naar voetnoot44 beide plaatsen in de buurt van Elburg, waar veel opwekking is. Te Doornspijk, te Oosterwolde, te Nunspeet, te Hattem en te Hierden worden wekelijks bidstonden gehoudenGa naar voetnoot45 en met veel zeegen. Dit bezoekreisje is mij bijzonder aangenaam geweest; de Heere werkt en wie zal het dan keerenGa naar voetnoot46; het is waar, de vijandschap word grooter en menigvuldiger, maar die vijandschap zal moeten medewerken om het Koninkrijk van onzen Heer uittebreiden. De tijden gaan zwanger van gewigtige gebeurtenissen, maar wij wee ten immers dat de Heer die ons gekocht heeft met Zijn bloed, leeft en regeert aan de rechte(r)hand des Vaders. Wat is het zalig, geliefde broeder, als wij het weeten dat die alvermogende Heer ons deel en eeuwig goed is; dan | |
[pagina 233]
| |
kunnen (wij) bij het gezicht van aannaderende beroeringen en benaauwdheden het hoofd blijmoedig ten hemel heffen, want in, met en door Hem zijn wij meer dan overwinnaars over zonde, wareld en duivel. Niets kan ons van Zijne liefde scheiden. Het gebeurde met de arme vrouwGa naar voetnoot47 is een nieuw bewijs dat de Heer ons werkzaam kan doen zijn al zijn wij geen predikant. O vriend, als gij zulke ontmoetingen hebt, laat niets u van de verkondiging des evangeliums afhouden. Als christen, maar veel meer als diaken zijt gij verpligt; denk aan Philippus, denk aan Stephanus.Ga naar voetnoot48 Het is eene buitengewoone tijd, de Heer gebruikt ook buitengewoone middelen. Op Schokland heeft de predikant voor de cholera de vlugt genomen en dit heeft aanleiding gegeven dat een geloovige turfschipper die door tegenwind aldaar werd opgehouden, drie maal op verzoek van de kerkeraad het woord des kruises in de Kerk verkondigd heeft.Ga naar voetnoot49 Bidden wij veel, Uw Koninkrijk koome. De Heer zal aan Zijn Sion hulp bewijzen en Juda's steên herbouwen uit het stof.Ga naar voetnoot50 Hij de getrouwe zij en blijve ook uw schild en zeer groot loon.Ga naar voetnoot51 Groet de broeders en denk veel in uwe gebeden aan uwen broeder in Christus H.P. Scholte | |
4. Scholte, Doeveren 30 juli 1833Veelgeliefden Vriend en Broeder in Christus onzen Heer! Reeds meermalen heb ik getracht uwe mij aangename en bemoedigende letteren te beantwoorden; aangenaam en bemoedigend, want bij het lezen uwer brieven lees ik in mijn eigen hart en ik vind er hetzelfde waarover gij klaagt, maar vind er ook datzelfde geloof dat Christus alles en in allen is voor Zijne verlosten; het geloof dat zonder zien en tegen alle bevinding vasthoud aan Gods onfeilbare beloftenissen die in Christus maar ook in Hem alleen Ja en Amen zijn. Meermalen denk ik wel bij de ontmoeting van bevestigde kinderen Gods uit den ouden tijd, bij het vernemen van tegenwerpingen der bekommerden, ‘zou ik | |
[pagina 234]
| |
De gerenoveerde Hervormde pastorie te Doeveren
| |
[pagina 235]
| |
dan wel het rechte geloof hebben’, maar alle bedenkingen die in mij opkomen stuiten gedurig weder terug op het woord ‘daar staat geschreven’, en ik ondervind dat juist dat woord gedurig kracht en moed geeft waar ik het nodig heb na buiten; meermalen moet ik den predikstoel beklimmen met de betuiging: in mij zelf, ik weet niet wat ik zeggen zal maar met dat woord van Gods toezeggingen gewapend, ontvang ik altijd licht, kracht en wijsheid (niet dezer wereld) en veel vrijmoedigheid in de opening des monds om de waarheid die uit God is te verkondigen en tegen de leugengeest onzes tijds te waarschuwen; nu gebeurt het nog wel dikwijls dat de gedachte in mij oprijst, dat alles is maar ambtsgenade, want Paulus spreekt ook van een klinkend metaal en een luidende schel,Ga naar voetnoot52 en het ontbreekt onder leeraars in dezen tijd niet aan voorbeelden dergenen die uitwendig de zuivere waarheid verkondigen en toch vreemd zijn van het waarachtig geestelijke goed voor zich zelf. Deeze bedenkingen koomen dan vooral voor den dag wanneer ik in mij zelf zoo weinig of wel geene vordering bespeure in de heiligmaking zonder welke toch niemand de Heere zien zal; doch hoe ellendig het er bij mij ook mag uitzien en hoeveel schijnbare grond van waarheid die bedenkingen ook moogen hebben, nimmer kunnen zij hechten, want dit weet ik dat ik blind was en dewijl ik dit niet alleen met mijn verstand maar ook inwendig weet, moet ik nu zien, en dat zien kan den Heiligen Geest alleen geven, en dat geven des Heiligen Geestes is een vruchtgevolg van 's Heeren bitter lijden en sterven, en dat vruchtgevolg van Zijn lijden geeft Hij niet om met geopende oogen in de verdoemenis te gaan, maar om als zulke ellendigen, die in zich zelf en van zich zelf nimmer iets deden als zondigen en die ook nimmer iets zullen kunnen doen uit zich zelf als zondigen, op Hem te zien die ons van God den Vader gegeven is niet alleen tot wijsheid en rechtvaardigheid maar ook tot heiligmaking en ook tot volkomene verlossing; dit alles getuigt mij het Woord van den waarachtigen God en daarom kan ik niet anders als met al die bedenkingen gedurig te vlugten tot Hem in wien al de volheid der Godheid lichamelijk woont en in wien alleen de volmaaktheid van Zijne gemeente op aarde gezocht en gevonden kan worden, niet altijd in het bevindelijk genot, maar door het geloof en daar ik uit het Woord leer dat de gerechtvaardigde uit het geloof leven moet op deze wereld, terwijl het aanschouwen voor den hemel bewaard blijft, word ik bewaard om bij het ondervinden van mijne gedurige ellendigheid de trouwe God te verdenken en aan de algenoegzaamheid van Jesus te twijfelen, en in tegendeel gedrongen om mijne heiligmaking zoo wel als mijne rechtvaardigmaking niet in mij zelf maar in Christus te zoeken, terwijl ik dan erkennen moet dat Hij mij tot wijsheid geworden is dewijl ik die kennis van en dat vertrouwen op Hem niet uit mij zelf heb, want ik kende Hem vroeger niet als zoodanig en ik zie dat duizenden Hem niet als zoodanig erkennen willen en veelen Hem als zoodanig niet erkennen kunnen, hoewel het Woord van God Hem zoo duidelijk als zoodanig verkondigd; en hierdoor word ik gesterkt en ook de volkomene verlossing van Hem te verwachten; niet de verlossing van Gods toorn en de vloek der wet, want Christus heeft met een offerande in | |
[pagina 236]
| |
eeuwigheid geheiligd degenen die door Hem tot God gaan,Ga naar voetnoot53 maar de verlossing uit het lichaam der zonde en des doods,Ga naar voetnoot54 waarna Paulus ook verlangde, en dit alles sterkt mij gedurig om in de gemeente zoowel in den tempel als bij de huizen, van die volheid en algenoegzaamheid in Christus te getuigen, te wijzen op Hem als den eenigen maar ook onuitputtelijken bron van alle heil en zaligheid, uit wiens volheid wij ontvangen Genade voor GenadeGa naar voetnoot55 en te waarschuwen voor allerlei ongeloof, waarvan onze Gode en Christus vijandige eeuw overvloeit, en hetwelk zich in allerlei gedaante openbaard en zigtbaar word voor Hem Die niet oordeelt na menschelijke wijsheid maar (naar) het onfeilbaar Woord Gods; niet alleen onder de in openbare opstand en afval levende wereld, maar ook onder alle eigenwillige godsdienstige menschen die er in onze dagen veelen worden gevonden; hoe dikwijls denk ik bij de beschouwing van ons hedendaags Christendom aan de woorden van onzen Heer, indien gij blind waart zoudt gij geene zonden hebben, maar nu zegt wij zien zoo blijft uwe zonde.Ga naar voetnoot56 De Heere ontferme zich over Sion, Hij bouwe de muren van Jerusalem weder op, en leere zijne knechten medelijden te hebben met derzelver gemis. Spoedig hoop ik u nu iets van mijne uitwendige bediening te melden. Ik dacht u hier over te schrijven, maar het pagina is vol. Sedert het op nieuw verschijnen der cholera houd ik woensdag avond bidstondGa naar voetnoot57 welke druk bezogt word. Meld mij spoedig eens hoe het met u is en hoe het te Rotterdam en de omtrek gaat bij het gevoel van Gods oordeelen. De Heere onze getrouwe en onveranderlijke Verbondsgod zij en blijve u nabij. Gedenk in uwe gebeden voor den troon der genade aan uwen broeder in Christus H.P. Scholte | |
5. Scholte, Doeveren 31 januari 1834Hartelijk geliefde Vriend en Broeder in Christus Jezus! Gij zult zekerlijk reeds lang antwoord van mij gewacht hebben; meermalen had ik het voornemen opgevat om uwen mij aangenamen brief te beandwoorden, doch telkens was er verhindering. Eer ik verder ga, heb ik een verzoek, als ik weer wat lang wacht met andwoorden schrijf gij dan dubbeld, wij behoeven elkander de letters toch niet toetetellen. Door Gods genade ben ik met de mijnen bijzonder wel naar het lichaam; hoewel er sedert uwe laatste brief veel bij ons is voorgevallen; mijne vrouw is, zoo als gij uit de couranten gezien zult hebben, moeder geworden.Ga naar voetnoot58 Zij heeft een zware post gehad, doch de Heere heeft ook bij haar getoond dat Hij redden kan als alle menschelijke hulp uit is; en dat Hij een hoorder is der gebeden van hen die in de benaauwdheid tot Hem | |
[pagina 237]
| |
Het interieur van de in 1945 verwoeste Hervormde kerk te Doeveren
| |
[pagina 238]
| |
zuchten. Met de hevige storm van oudejaarsnacht, was bij ons alles in de weer.Ga naar voetnoot59 De dijk was op een voet breedte na weggeslagen voordat iemand zulks ontdekt had. Ieder wacht[t]e elk oogenblik den doorbraak, en ik kon slechts 6 man bijeen verzamelen om te werken, daar elk op redding van zijn eigendom bedacht was. In de vreesselijke storm ben ik met drie man op den dijk bezig geweest om te werken terwijl de andere 3 aandroegen, en tegen aller verwachting heeft het de Heere behaagd onze zwakke pogingen te zegenen en den bijna doorgebroken dijk te behouden. Ik was door en door nat en een ieder verwachtte dat ik ongesteld zou worden, doch alles is genadiglijk zoo geschikt dat ik er niet het minste meer van weet, en den volgenden Zondag weer driemaal heb gepreekt. Hoewel de dijk behouden, staat het binneland geheel blank. Wanneer ik mijne gemeente bezoek of te Genderen ga preeken, moet ik laarsen aandoen die over de knie gaan, en de gemeente komt met schuitjes na de kerk; en evenwel is de kerk meestal bezet. Te Doveren waar de kerk al te klein was en de Gemeente arm is, heb ik onder opzien tot de Heer der gemeente als de bestuurder aller harten den kerkvoogd aangespoord om eene gaanderij te doen bouwen; aan toelage uit de gouvernementskas was niet te denken; ik had het aan de broeders in Amsterdam medegedeeldGa naar voetnoot60 en Gildemeester heeft reeds ƒ 50 voor ons bijeenverzameld. Ook heeft onze broeder Twent voor zijn vertrek uit het Vaderland ƒ 15 ter mijner beschikking gesteld. Hoewel zulks nog op verre na niet toereikend is blijf ik echter geloven dat de Heere ook in deze onze hoope op Hem niet zal beschamen, maar op Zijnen tijd ons volkomen helpen, ook om onzer ons omringenden vijanden wil. Toen de cholera uitbrak was ik in Zeeland voor 4 dagen; bij mijne terugkomst heb ik dadelijk den Woensdag avond van elke week afgezonderd tot een bidstond in de kerk,Ga naar voetnoot61 en de Heere heeft dit bijzonder gezegend, want sedert dien tijd was de toevloed nog sterker. Die bidstonden heb ik aangehouden zoo lang de ontoegankelijkheid der wegen het avondpreeken niet ondoenlijk maakte.Ga naar voetnoot62 Zoodra het begint te vriezen, hoop ik het wederom met lichte maan aan te vangen.Ga naar voetnoot63 Den 6 Januarij heb ik op de oproeping onzer broederen in Amsterdam ook eene openbare vereeniging in de kerk gehouden, predikende over Coloss. 4 vers 2, 3.Ga naar voetnoot64 Ik had toen ook een predikant uit de buurt uit nieuwsgierigheid in de Kerk. De Heere schenkt mij doorgaans veel vrijmoedigheid, en mag door Zijne genade dan ook voortgaan | |
[pagina 239]
| |
om niet alleen de waarheid te verkondigen maar de leugen aan te tonen en te bestrijden; en ik mag hier en daar met zieleblijdschap vernemen dat de Heere mijne arbeid in genade wil zegenen. De aangevangene vervolging tegen Do. de Cock uit Groningerland heeft mij nieuwe aanleiding gegeven de zedert eenige tijd afgebrokene prediking uit de Handelingen wederom optevatten.Ga naar voetnoot65 Ik moet juist weder beginnen met het 12 Hoofdstuk; en ik vond daar dadelijk overvloedig stof om naar aanleiding van het 5de vers in verband met het daarop gevolgde in het geheele capittel de Gemeente des levendigen Gods onder en rondom ons, op te wekken, om gemeenschap te oefenen met het lijden van eenen broedervoorganger in Christus, en hun tevens te bemoedigen door het vermelden der groote daden van Hem, Die is en Die was en Die komen zal, de Almachtige. Sedert dien tijd bespeur ik eene meer dan gewone levendigheid, vereeniging en ijver om in de waarheid bevestigd te worden, onder Gods volk. Zondags avonds is er in de Gemeente van Genderen eene vrij talrijke oefening, welke ik tegenwoordig wegens het water (daar ik te Doveren woon) niet kan bijwonen. Nu heeft men mij verzocht om te zorgen dat men telkens eene preek had om voor te lezen ten einde de gesprekken daardoor meer opzettelijk op het behandelen der waarheid te brengen, ten einde de praktijk der Godzaligheid meer op het Woord mogte gegrond worden. Aan dit verlangen heb ik dadelijk voldaan. Ik krijg in mijne nabuurschap weder een krachtige mede-arbeider in Do van Rhee uit Walcheren die te Veen beroepen is, waarover de vijanden geweldig boos zijn, doch waaraan zij niets kunnen doen.Ga naar voetnoot66 Het is anders tamelijk rustig, sedert dat men mij over het niet onophoudelijk gebruik der Gezangen had aangedaan, heb ik na eene wet gevraagd en die was niet te vinden.Ga naar voetnoot67 Nu worden er in het geheel geene Gezangen meer gezongen, tot groote blijdschap van Gods volk. Ik heb aan het Classicaal bestuur gezegd, dat ik tot nog toe geene aandrang had om martelaar van de gezangen te worden; doch dat ik mij evenwel niet zonder stellige wet aan de willekeurige bepalingen wilde onderwerpen van hen met wien ik gelijke rechten had. Wat er nu in het vervolg gebeuren zal weet ik niet; maar ik weet dat de Heere aan mijne rechterhand zal staan en mij wijsheid, voorzichtigheid en kracht geven als ik het nodig heb. Gij zoudt mij groot genoegen doen met mij iets naders te melden wegens het nalaten der | |
[pagina 240]
| |
gezangen op het eiland Flakkee,Ga naar voetnoot68 want ik weet er niets van en het kon mij te pas komen. Ik heb mij innig verheugd over het stukje in de bijdragen van Schröter, over de vraag wat moet men denken enz.Ga naar voetnoot69 Ook heb ik bijzonder genoegen gehad in het aanhangsel van het nieuw uitgekomen werkje van Ds. van der Feen over de openbare Godsdienst.Ga naar voetnoot70 Met droefheid heb ik de preek gelezen van onzen Broeder Kohlbrügge ten opzichte van de Heiligmaking.Ga naar voetnoot71 Binnenkort hoop ik een stukje uittegeven uit het Hoogduitsch met een naschriftGa naar voetnoot72 en zoo de Heere wil 4 achtereenvolgende preeken over Christus alles en in allen als 1o wijsheid, 2o gerechtigheid, 3o heiligmaking en 4o verlossing.Ga naar voetnoot73 Groet Do van den Ham en alle broeders hartelijk van mij. Als gij eenigsints lust en tijd hebt ga dan eens een bezoek afleggen uit mijne naam in de Lombardstraat H 125; daar zijn een paar jonge lieden uit mijne omtrek komen woonen die de waarheid zijn toegedaan, vooral de vrouw - en welken ik bij hun vertrek beloofd heb over hen aan u te schrijven; de naam is H. van der Beek, hij is koopman in granen.Ga naar voetnoot74 Gij zult wellicht in de hand des Heeren een middel zijn tot hunne bevestiging in de waarheid; hunne ouders zijn ook beproefde voorstandersGa naar voetnoot75 en gij zult ook deezen verpligten. Mijne vrouw verzoekt hare zustergroete. De Heere, onze getrouwe en onveranderlijke Verbondsgod sterke en bevestige u door Zijnen Heiligen Geest naar den rijkdom Zijner Genade tot verheerlijking van Zijnen Naam. Ik hoop op spoedige tijding van u. Gedenk in uwe gebeden voor den troon der genade aan uwen liefhebbenden broeder in Christus Jesus. H.P. Scholte, Predikant te Doveren in het land van Heusden | |
[pagina 241]
| |
6. Scholte, Doeveren 17 juni 1834Als deze brief wordt geschreven, is het ongeveer vier en een halve maand voor de schorsing van Scholte (29 oktober). De wrijving tussen laatstgenoemde en het Classicaal bestuur van Heusden wordt geleidelijk aan eerder heviger dan minder.Ga naar voetnoot76 Op 31 december 1833 waren in de plaats van twee aftredende kerkeraadsleden te Doeveren, twee personen gekozen uit de gemeente te Genderen ‘wegens gebrek aan stof in de gemeente van Doeveren...’.Ga naar voetnoot77 Na allerlei gebeurtenissen, waaraan we hier voorbijgaan, stelde het Classicaal bestuur vast, dat de verkiezing en de inmiddels gedane bevestiging onwettig waren, en dat de benoeming diende te worden vernietigd.Ga naar voetnoot78 De kerkeraad volhardde en beriep zich op het Provinciaal kerkbestuur van Noord-Brabant. Tegen de verwachting van Scholte in, stelde dit college het Classicaal bestuur in het gelijk, waarna de kerkeraad het hoofd in de schoot legde.Ga naar voetnoot79 Geliefde Vriend en Broeder in Christus Ik was blijde dat ik een brief van u ontving, welke mij aanspoorde te schrijven hetgeen ik reeds van voornemen was, dewijl er tot nog toe te Heusden vrugtelooze navraag gedaan is naar het stukje over de Psalmen, en de Boekverkooper aldaar, de Wed. Veerman,Ga naar voetnoot84 zich heeft uitgelaten dat zij ze gaarne in commissie zou ontvangen. Ik zal heden een paar exemplaren bij haar laten bestellen, dan | |
[pagina 242]
| |
kunt gij tevens een zeker getal overzenden. Wat het debiet elders betreft, dit kan ook zeer goed daarvandaan komen dat het nog niet bekend is. In Middelburg b.v. zou het mij zeer verwonderen, zoo het geen aftrek had. Zou de boekverkooper aldaar ze ook achterhouden. Ik zal Do. van Rhee er eens over schrijven.Ga naar voetnoot85 Wat de uittegeven preeken betreft: mijn besluit was reeds genomen voor dat ik uwe brief ontving; ik had volstrekt geene gelegenheid gehad om de eerste preek te schrijven, en daar ik er toch zeer los niet over heen kan loopen, en er ook wel eenige aanmerkingen noodig zullen weezen, was ik reeds bepaald geworden, om de vier preeken te zamen uittegeven, dewijl het daarin verhandelde zoo naauw te zamen hangt, dat het moeijelijk te scheiden is; daarover dan zoo de Heere wil nader.Ga naar voetnoot86 Van de afzetting van Do. de Cock weet ik geene andere bijzonderheden als dat het provinciale kerkbestuur even woest en vijandig gehandeld heeft als de Classis.Ga naar voetnoot87 Do. de Cock zal nu het laatste en uiterste middel beproeven en zich op de Synode beroepen.Ga naar voetnoot88 De Gemeente heeft aan het Provinciaal Kerkbestuur een kort maar krachtig protest ingeleverd tegen de afzetting waarin zij verlangt op grond van Gods Woord gehoord en geoordeeld te worden en anders afscheiding van de Synodale Kerk, dewijl de Gemeente van Ulrum Do. de Cock als haren wettigen Herder en Leeraar blijft beschouwen. Ook hebben zij (hetgeen ik niet goedkeur) verzoekschriften ingediend aan de Staten Generaal en aan de Staten der Provincie. Ik heb hierover dadelijk geschreven, om wanneer het nog niet gedaan was, zo moge lijk te verhinderen. Van een openlijk protest weet ik niets. Misschien wordt dit verward met een boekje door Do. de Cock uitgegeven doch door een ander geschreven, getiteld openlijk Protest tegen een zeker blaauwboekje Wie moet men geloven den Mensch of God.Ga naar voetnoot89 Wat gij schrijft van Röttger en Gützlaff verblijd mij. De Heere zal Zijne belof- | |
[pagina 243]
| |
ten vervullen ter beschaming van Zijne vijanden zoo wel in China als in ons Vaderland.Ga naar voetnoot90 Hier gaat het goed; mijne gemeente en de gelovigen in de omtrek worden krachtig aangegord. Het Class. Bestuur heeft van wegen het Prov. Bestuur onze laatste stukken waarvan ik u iets mededeelde, ontvangen, doch heeft aan het Prov. Bestuur geandwoord dat zij niet meer wilde andwoorden. Handeld dus het Prov. Bestuur naar hunne kerkelijke wetten, dan moet er eene uitspraak volgen op de aanwezige stukken; word er dan slechts menschelijk redelijk gehandeld dan moet er eene veroordeling van het Class. Bestuur volgen. De Classis wil nu weder wat nieuws opzoeken. Gisteren hebben ouderlingen en diakenen een stuk van het Class. Bestuur ontvangen, waarin gezegd word dat zij zijdelings vernomen hebben dat ik geene vragen doe voor het avondmaal en verlangen daaromtrent regtstreeks berigt. De kerkeraad is van voornemen om het Class. Bestuur te verwijzen naar de voor eenige weken ingediende beandwoording der vragen bij de schriftelijke kerkvisitatie, en dat zij met getuigenis geven zullen wachten tot dat hunne Herder en Leeraar regtstreeks word beschuldigd. De Heere schenke ons in alles door Zijnen Heiligen Geest om in de paden des rechts te wandelen tot verheerlijking van Zijnen Naam. Mijne vrouw verzoekt hare groete; groet Höveker en alle de Broeders hartelijk van mij. De getrouwe en on veranderlijke Verbondsgod vereenige onze harten in één Geloof, door één liefde tot ééne hoop; en ik blijf na aanbeveling van mij en mijne gemeente in het broederlijk en biddend aandenken, uwen liefhebbenden broeder in Christus H.P. Scholte N.B. Van Prins Frederik heb ik antwoord ontvangen.Ga naar voetnoot91 | |
7. W. Messchert, Amsterdam 3 november 1834Scholte gaf al heel gauw na zijn schorsing - men zie de vorige brief - enige stukken uit, die hierop en op de afscheiding van zijn gemeente betrekking hadden.Ga naar voetnoot92 | |
[pagina 244]
| |
eerst Messchert & Höveker. Maar Messchert schrijft hem, dat de firma vanwege het in de inleiding van dit hoofdstuk genoemde uiteengaan per 31 december 1834, daartoe niet zal kunnen overgaan. Daarnaast blijkt het dat hij ook reserves heeft ten aanzien van de door Scholte gedane stappen. En zo is het gebleven. Messchert is niet met de Afscheiding meegegaan. den Eerw. Heer H.P. Scholte Zoo even komt Uw zwager bij ons, en verlangt een spoedig besluit, of wij ons met de Uitgave der door U aan het Kerkbestuur enz. gezonden stukken kunnen inlaten. Zonder in den inhoud der stukken te komen, staat ons in den weg onze kort op handen zijnde scheiding, die ons verbiedt eenig werk, wat dan ook, uit te geven of eenige zaak, die meer verwikkeling aan onze affaire geeft, bij de hand te nemen. Wij hebben tijdens Uw hier zijn U reeds deze bedenking medegedeeld en het was daarop, dat U met Höveker in particulier over Uitgave spraakt. Wij verzoeken U dus vriendelijk in dit geval een anderen Uitgever te kiezen. Doch deze bedenking rees bij ons op: Moet ons bijzonder belang niet voor den drang der omstandigheden wijken? - In dit geval, dunkt ons, neen. Want wat kan, ten ergsten aangenomen, onze weigering veroorzaken? Vertraging van eenige dagen of weken met de uitgave. Die gelooft zal niet haasten.Ga naar voetnoot93 De gebeurtenis zal de kerk van Nederland schokken. Staat het aan ons te bepalen, of die schok eenige weken vroeger of later moet geschieden? Die gelooft zal niet haasten. - Dit meen ik te mogen herhalen. Elke stap voorwaarts heeft hare gevolgen en is niet te herdoen. Ik heb het gebeurde lang verwacht en kan het niet afkeuren, doch wanneer ik op de vele zwakken zie, die nu de stroom volgen, en wanneer de verdrukking komen zal, zullen afvallen, dan moet ik wel eens vragen: Was het niet te vroeg, niet te haastig. De Heere vergeve mij, zoo menschenvrees of zwakheid op mijn besluit invloed heeft gehad. Het onbestaanbare van een associatie heb ik nu weder leren zien.Ga naar voetnoot94 Al kan ik voor mij zelven besluiten, dan kan of mag ik het nog niet voor een ander. De Heere beware Zijn Kerk en zij U nabij. | |
8. Scholte, 's-Gravenhage 7 november 1834Dit schrijven loopt voor een deel parallel met één, 's-Gravenhage 5 november 1834, en gericht aan S.M. Scholte-Brandt.Ga naar voetnoot95 | |
[pagina 245]
| |
daardoor niet afgeschrikt. Evenwel werd hem de audiëntie belet door de op 2 november ingegane hof-rouw.Ga naar voetnoot96 Geliefde Vriend en Broeder in Christus! Zie hier de stukken betrekkelijk de afscheiding mijner Gemeente van het tegenwoordig Kerkbestuur. De gelovigen in ons Vaderland zullen er verschillend over oordelen, doch daarom is het goed, dat de stukken allen het licht zien. Het request en de begeleidende brief van mijGa naar voetnoot97 heb ik teruggehouden, omdat daarop eerst de uitslag moet gewacht worden. Wonderlijk heeft de geheele zaak zich toegedragen; zoo in eens in eene positie die mij zelf verbaasd. Ik voor mijn persoon kon niet anders en ik heb vrede in mijn gemoed over hetgeen ik gedaan heb. De Gemeente was toen ik haar verliet één hart en ééne ziel. Er zal wel vervolging uit voortvloeijen, en welligt wordt deeze of geene geërgerd, doch de Heere zal zijne ware discipelen wel bevestigen in de waarheid. Morgen hoop ik weer op reis na huis te gaan. Hier heb ik de broeders in verschillende gemoedsgestalten aangetroffen. Ik heb met Hogendorp en zijne vrouw met innig zielsgenoegen over de dingen van Gods Koningrijk kunnen spreken; ook met Capadose die een heerlijk stukje heeft uitgegeven tegen het muziekfeest.Ga naar voetnoot98 Uit Groningen zijn treurige tijdingen; Do. de Cock heeft militaire inlegering, alle zijne papieren zijn in beslag genomen, doch dit zal tot niets anders dienen als om zijne onschuld meer aan den dag te doen koomen; welligt word zulk een maatregel ook bij mij genomen; hoe het zij, broeder, de Heere regeert, en ik ben in Zijne hand veilig wat mij ook mooge overkomen. Ik had gaarne dat de stukken zoo spoedig mogelijk gedrukt werden. De spelling zult gij wel nazien; mij dunkt dat er maar dadelijk 1000 exemplaren gedrukt moesten worden; zendt er mij 20 op velin papierGa naar voetnoot99 en 50 op ordinair. Zoo het eenigsints mogelijk is in de andere week. Ik hoop ook spoedig eene voorrede voor de preek van Brakel in gereedheid te brengenGa naar voetnoot100 en u overtezenden want die preek is eene herdruk overwaardig, vooral in de tegenwoordige omstandigheden. De strijd word meer en meer openbaar; het zou mij niet bevreemden zoo ons gouvernement in de mening stond dat het maar om een enkele geestdrijver te doen is, maar ik vrees voor de gevolgen zoo men mogt besluiten tot eene vervolging. Och dat de Heere de oogen der overheden mogt openen en Christus als Koning over Zijne kerk de eere mogt worden toegebracht. | |
[pagina 246]
| |
Schrijf mij als gij deeze ontfangen hebt een lettertje terug. Groet de vrienden en broeders en gedenk veel in uwe gebeden aan uwen liefhebbenden Broeder in Christus H.P. Scholte | |
9. W Messchert, Amsterdam 8 november 1834Copij
Veel Geliefde Vriend en Broeder in Christus Mijn brief van 3 dezer op Genderen geadresseerd moet niet bij U ontfangen zijn geweest, toen Gij mij gisteren schreeft, en de stukken toezondt om gedrukt te worden. Niettegenstaande de meening in gemelde brief van 3 dezer uitgedrukt zouden wij (Messchert & Höveker) er waarschijnlijk toe gekomen zijn om de uitgave op ons te nemen, toen Uw nader schrijven ons gebracht werd, hetgeen ons wees op (van) Golverdinge.Ga naar voetnoot101 Ik ben overtuigd dat de stukken moeten gedrukt worden en heel spoedig. Ware er heen en weder schrijven met U noodig geweest, wij zouden de uitgave bezorgd hebben. Uw verwijzen op G(olverdinge) beslist. Het bezwaar ligt bij ons zoo zeer niet in het maken van onderlinge schikkingen bij de scheiding,Ga naar voetnoot102 als wel in de indruk op het publiek te maken. Mijne associatie, het gewrocht van dweepachtige illusiën, was bij den aanvang de spot van den boekhandel, en zal het bij de spoedige dissolutie niet minder worden. In die bespotting behoeven wij Uwe zaak niet in te trekken, ja wij mogen dit niet doen, zoolang er elders gelegenheid is ter uitgave. Het afgesprokene met H(öveker) betreft uitgeven na 1e Januarij. Daartoe blijft hij niet alleen bereid, maar zelfs daarnaar verlangende. Hij zou thands nog eer tot de uitgaaf hebben besloten dan ik. Ik sta door mijne dwaze associatie in eene valsche positie. Daar moet ik uit, eer ik in eene zaak van gewicht mijn naam mag laten zien. Ik hoop den boekhandel op mijn eigen naam voort te zetten, en ben ik eens op een bepaald standpunt, dan vertrouw ik, zal God mij de genade geven, voor Zijn zaak vrijmoedig uit te komen. Wat nu Uwe zaak betreft, ik moet de vrijmoedigheid nemen U aan te merken, dat, mij voorkomt de acte van Scheiding niet in een gelukkig oogenblik is geteekend.Ga naar voetnoot103 De Wetten en Reglementen bestonden, alvorens men ze tegen U liet gelden. Als Predikant en Kerkeraad stondt Gij onder de Wetten, en waart alzoo tot gehoorzaamheid verbonden tot de daad der afscheiding toe. Nu heeft het de schijn, als of Uwe wederstand is tegen de Wetten, niet om het beginsel, maar op de toepassing. Het heeft nu schijn van zelfverdediging en dat zal men tegen U laten gelden. | |
[pagina 247]
| |
Over de gematigdheid op Zondag (hoewel niet consequent na de Acte) verheug ik mij.Ga naar voetnoot104 Niet onze kracht, maar de Heere moet de vijand uitdrijven. Houd het mij ten goede, wanneer ik U vrijmoedig deze bedenking mede deel. In het beginsel zijn wij het eens. Het heerschend Kerkbestuur miskent het Koninklijk ambt van Christus, en regeert de Kerk buiten de Geest en het Woord. Daaronder kan men een poos, misschien zeer lange, lijdzaam blijven. Daarmede mag men niet instemmen, en alzoo is elk geloovige een Kerkelijke Bediening bekleedende, gestadig als protesterende. De losmaking moet het eind zijn, voor den eenen vroeger, voor den anderen later. De Heere bepaalt de tijden. Hij beware Zijn volk zoowel van achterblijven als van voorbarigheid. Ik voor mij verwacht niet, dat de scheiding voor als nog een doorgaande zaak in ons land zijn zal, doch de geestelijke scheiding wordt gewis door deze woelingen bevorderd, en deze moet de uiterlijke voorafgaan. Willen intusschen de gezaghebbers militair te werk gaan, zooals in Groningerland, ja dan kan het spoedig tot scheiding komen, maar ook tot vele verwarring doordrijven.Ga naar voetnoot105 | |
10. Scholte, Doeveren 14 februari 1835Hartelijk geliefde Vriend en Broeder in Christus onzen Heer! Met blijdschap ontfing ik uwe brief. Gedurige bezigheid belette mij tot hiertoe u te andwoorden. Dat de vrienden in Amsterdam de scheiding niet begrijpen komt mij niet vreemd voor. Het Schriftuurlijk betoog dat het tegenswoordig Kerkbestuur buiten Woord en Geest handeld kan nog wel eens koomen; ik heb mij nu de verzameling der wetten en reglementen aangeschaft, en hoop na mijn terugkomst uit GroningenGa naar voetnoot106 dadelijk aan het werk te gaan; eenige wenken heb ik reeds gegeven in het nu ter perse liggend stukje;Ga naar voetnoot107 zoodra ik in mijne bediening als herder en leeraar wetten aantrof die niet met Gods Woord overeenkwamen, heb ik in de vreeze des Heeren die wetten laten varen en mij naar het Woord Gods gerigt. Van daar de spoedige tegenstand des kerkbestuurs; de Heere maakte mij getrouw om te staan, en zegende bijzonderlijk mijne dienst onder de overige opzienders der gemeente en in de gemeente zelve. In de | |
[pagina 248]
| |
gemeente zelve ontdekte ik geen bekeringswerk, behalve een der kerkeraadsleden die sedert dien tijd bijzonder is toegenomen en door 's Heeren genade een helder inzicht heeft gekregen in de zaak van Christus kerk, en die zich dan ook reeds op eene vergadering van het Class. Bestuur waarvoor wij geciteerd waren in het afgelopen jaar krachtig heeft geopenbaard.Ga naar voetnoot108 In de gemeente kwam meer en meer kennis van de waarheid en tevens innige overtuiging dat wij den Heere eene zuivere dienst moeten toebrengen; vandaar gedurige tegenkanting tegen zoodanige verordeningen die openbaar werden en strijdig waren met het Woord. Buiten af werd er meerdere zegen op mijne dienst bespeurd in de bekering van zondaren. Dit merkbare onderscheid tusschen inwoners en omwoners deed mij meermalen vermoeden dat de Koning der Kerk daarmede wijze bedoelingen had, en dit vermoeden is waarheid bevonden; na langdurige worsteling met het Kerkbestuur in velerlei opzichten kwam ineens de schorsing, en daar stond eensklaps de gemeente afgescheiden. Wat ook de menschen daarvan moogen zeggen, de uitkomst zal wel toonen dat dit van den Heere was. Eenheid en zamenhang moge elders ontbreken, onder ons ontbreekt ze niet. Meer en meer wordt de Gemeente één hart in éénen Geest, en waar ik vroeger dikwijls op stond te zien, word nu openbaar. Bij veelen in de Gemeente is het na de schorsing en afscheiding openbaar geworden dat zij waarlijk leefden; en gij zult in het derde stukje een bewijs vinden dat men in de gemeente niet alleen den leeraar volgt.Ga naar voetnoot109 Hoe meer tegenstand er geboden wordt hoe vaster de gemeente wordt; en daar onze vijanden dachten dat door de ministeriele dispositie,Ga naar voetnoot110 en vooral om ongunstige bejegening door den Koning,Ga naar voetnoot111 veelen zouden afvallen, kunnen zelf(s) de natuurlijke armen door beloften van geld of door bedreiging met armoede niet afgetrokken worden; en dit geeft onze tegenstanders niet veel moed. Er is nog geen predikant beroepen, en de ringpredikanten beginnen reeds te klagen dat het hen spijt dat de zaak zoo ver gekoomen is. Nu hebben zij nog hoop dat ik in Appingadam zal veroordeeld worden; doch ook deeze hoop zal hen wel eindelijk ontzinken. Het stukje van Do. JamesGa naar voetnoot112 heb ik met veel genoegen gelezen, maar kan en mag men een verloochenaar van het wezen Gods honorable Confrère noemen. Van dat soort als Serrurier zijn er onder de hollandsche predikanten in menigte. | |
[pagina 249]
| |
Het stukje van MigaultGa naar voetnoot113 waarvoor ik u hartelijk dank, zal ik morgen met een pak boeken van mijn zwager ontfangen. Ik heb deeze week een brief van Do. Brummelkamp van Hattem ontfangen; hij maakt het door 's Heeren goedertierenheid bijzonder wel, doch hij heeft ook reeds tegenstand. Van harte wensch ik dat de Heere u naar de rijkdom Zijner Genade in uwe nieuwe loopbaanGa naar voetnoot114 nabij zij; in Zijne nabijheid is het overal goed en daar alleen kunnen wij leeren den Heere te dienen om Zijns zelfs wil. Ik denk tegenwoordig wel eens aan de Zwanenzang van den nu zaligen Lodenstein: Het arm verbijsterd Christendom
Diend God, en weet zelfs niet waarom
Maar meest om eigen voordeel
Het zoekt den Heiland maar en vindt
Hem niet, omdat het niet bemind
Dan vrijheid in het oordeel enz.Ga naar voetnoot115
Ons zelven geheel te verliezen en alles in den eenigen en algenoegzamen Borg en Middelaar des nieuwen Verbonds weder te vinden is geen werk van vleesch en bloed maar van den Heiligen Geest. En daar toch wordt alleen ware rust en vreede genoten en het zal eenmaal de zaligheid uitmaken voor de geheele triumpheerende Gemeente. Ik verzoek mijne hartelijke broedergroeten aan alle de broeders, hen hartelijk van den Heere toebiddende, dat zij niet na Issaschar mogen gelijken.Ga naar voetnoot116 De getrouwe en onveranderlijke Verbondsgod schenke u uit genade om arm te zijn in u zelf en rijk in Christus. Gedenk mijner in uwe gebeden. Zoo aanstonds vertrek ik na Gorcum en zoo de Heere wil Maandag morgen na Groningen. Den 20ste sta ik voor den regtbank der menschen, wier adem in 's Heeren hand is. Mijn vrouw groet u. Uwen liefhebbenden Broeder in Christus H.P. Scholte, Predikant | |
[pagina 250]
| |
11. J.D. Brandt aan W. Messchert, Amsterdam 24 februari 1835In aansluiting op de vorige brief wordt in onderstaand schrijven, Messchert door de zwager van Scholte, Jan Daniel Brandt, op de hoogte gesteld van het verloop van de rechtszitting te Appingedam op 20 februari. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twee tot vijf jaar, maar de rechtbank sprak, zoals we reeds zagen, Scholte vrij. Scholte werd verdedigd door mr. J. Potter van Loon.Ga naar voetnoot117 Waarde Vriend Onze beloften UE. belangstelling te voldoen is deze in haast UE. te doen weten dat Broeder heden middag te Gorcum hoopt te arriveeren. Het proces heeft geduurd van 's morgens 11 tot 's avonds 8 uuren. De advocaat van Loon heeft uitmuntend gepleit en zoo er maar eenigzints regtschapenheid bij de regters bestaat dan is de vrijspraak zeker. Er is na de strengste regtvaardigheid geen vonnis te verwagten. De verdediging van den Officier van de regtbank was zeer bescheiden en niet zeer sterk. De uitspraak van 't vonnis is 8 dagen uitgesteld, doch behoefde Broeder niet op te wachten. De eisch van de Officier is gevangenis van 2 tot 5 Járen doch deze eisch heeft hem niet verschrikt want hoe doller de eisch is, hoe moeijelijker de veroordeeling. De Heere zal Zijne zaak wel rigten. Zijt hartelijk gegroet van UE dienstwillige Dienaar en Vriend J.D. Brandt | |
12. W. Messchert, Rotterdam 28 januari 1844Condoleantie bij het overlijden van S.M. Scholte-Brandt, 23 januari.Ga naar voetnoot118 Veelgeachte Vriend en Broeder in onze Heere Met diepe aandoening verneem ik uit Uwe letteren het overlijden van Uwe waardige echtgenoote. Zwaar is de beproeving door Gods Vaderhand U gezonden. De inhoud van Uwen brief getuigt van de waarheid der goddelijke belofte, dat bij den Heere troost en ondersteuning is in alle nood en droefenis. Zijne genade schenke U daarvan bij voortduring de ervaring, en geve U op den weg des geloofs moedig voort te gaan, en van dat geloof, Hem ter eere, getuigenis te geven in de vervulling der moeilijke verplichtingen, U in deze beproeving opgelegd. De uitkomst van onzen weg is licht en heerlijkheid, doch het pad blijft donker. De hand des Heeren geleidt ons. Hij doet alle dingen ten goede medewerken dengenen, die Hem liefhebben. Waar die liefde, door Hem in het hart verwekt, levendig is, zal de kracht niet ontbreken om Zijnen wil te doen. Houd U van mijn hartelijke deelneming verzekerd, en geloof mij, onder toebede van des Heeren ondersteuning en vertroosting, met oprechte hoogachting Uwen Vriend (en) Broeder in het gelove W. Messchert |
|