De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie
(1984)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Hoofdstuk 9
| |
[pagina 188]
| |
| |
[pagina 189]
| |
de ontwikkeling in de Nationale kerk in genoemde plaats. De eerste hoogleraren aan de Ecole waren: J.H. Merle d'Aubigné, L. Gaussen, A.J.L. Galland, H.A.C. Haevernick en G. Steiger.Ga naar voetnoot6 Haevernick verliet de school reeds na enige maanden; Steiger overleed begin 1836. Het bestuur van de Theologische School wordt in de brieven meestal aangeduid met het ‘Comité’. De eerste president was Louis Tronchin (1794-1865); deze, stammend uit een aanzienlijk Geneefs geslacht, was kapitein geweest in het Nederlandse leger en luitenant-kolonel in het Zwitserse. Wat Koningsberger betreft: volgens Le Livre du Recteur (men zie de illustratie; dit boek bevat gegevens betreffende zowel de ‘Academie de Genève’ als de ‘Ecole de Théologie) is hij medio 1839, tijdens de grote vakantie, uit Genève vertrokken en naar Berlijn gegaan, om daar, onder het gehoor van de hoogleraren E.W. Hengstenberg en A. Neander, zijn studie voort te zetten en te voltooien.Ga naar voetnoot7 De Afgescheiden gemeente te Leiden besloot, juist in de tijd dat Koningsberger van Genève naar Berlijn verhuisde, haar ouderling terug te roepen, teneinde te onderzoeken of hij bekwaamheid had voor het leraarsambt. In maart 1842 werd opnieuw getracht om de ‘mede-opziener na volbrachte oefening te meerder weer te ontvangen’, maar ook deze poging mislukte. Men was hem na zes jaar blijkbaar nog niet vergeten. Koningsberger aanvaardde een beroep van de oude ‘geuzen-gemeente’ te Maria-Horebeke in België, alwaar hij 14 augustus 1842 zijn intrede deed.Ga naar voetnoot8 In het jaar 1851 werd hij Nederlands Hervormd predikant te Koudekerke; in 1854 te Hedel; in 1857 te Fijnaart en Heiningen, alwaar hij 31 oktober 1863 overleed.Ga naar voetnoot9
De vijf nu volgende brieven geven het relaas van de reis van Koningsberger naar Genève, van zijn verblijf aldaar in het tijdvak september 1836 tot september 1837, en van de kerkelijke zaken in deze plaats, inzonderheid van die in de kring van de Société Evangélique en de Ecole de Théologie. Gezegd mag worden, dat in genoemde periode Koningsberger fungeert als berichtgever tussen de Société Evangélique en Scholte in diens kwaliteit van redacteur van De Reformatie, Tijdschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Enige malen vinden we de neerslag van deze functie in dit maandblad waarvan in december 1836 het eerste nummer verscheen.
In de tijd dat Koningsberger te Genève studeerde, waren er nog slechts weinig ‘vrije kerken’ in Zwitserland. De grootste protestantse kerken waren verenigd | |
[pagina 190]
| |
in de Eglise nationale. De Eglise evangélique libre kwam in Waadtland tot stand in 1846,Ga naar voetnoot10 in Genève in 1848?Ga naar voetnoot11 Sedert 1818 bestond in laatstgenoemde plaats de afgescheiden gemeenten Bourg de Four (later die van de Pélisserie genoemd) en die van César Malan (Chapelle du Témoignage). Vanaf 1832 werden er ook, vanwege de Société Evangélique, diensten gehouden in het Oratoire. Zonder dat vóór 1848 kan worden gesproken van een geïnstitueerde gemeente, werden sedert 1834 in de samenkomsten in het Oratoire, doop en avondmaal bediend.
De brieven zijn gericht aan H.P. Scholte V.D.M. ‘adres den Heere A. Hasselman te Gorinchem’. | |
1. Genève 27 september 1836Ga naar voetnoot12Waarde Vriend en Broeder in onzen Heer! Ik mag U berichten dat (ik)Ga naar voetnoot13 ZaterdagGa naar voetnoot14 namiddag te 4 uur hier in welstand ben aangekomen. De Heere heeft mij genadig voor alle leed gedurende mijne reis bewaard, en ook aan de helft mijner reis, nog eens nu en dan onder de reizigers, mij zulken doen ontmoeten, wier weg mede verder dan hier beneden lag. Te Mainz bleef ik de eerste Zondag, en zag daar de uitwendigheden volgens de nieuwe inrigting (groote agendeGa naar voetnoot15) der dusgenaamde Evangelische Kerk; een Vicarus (zoo men hem noemde - zeker iets minder dan Leeraar) over de opwekking van den jongeling te Nam predikende, maakte het ellendig; een ander, de garnizoenspredikant, Kühne geheeten, een jong mensch, predikte over het eerste gebod en maakte het vrij wel. Men zeide mij dat de gemente ca. 2000 zielen groot was. Voorts is het daar alles Roomsch; de R.C. hebben zeven groote Kerken, en de Stad, in deszelfs midden, een Theater van ongemeene grootte en een kolossaal voorkomen, in deszelfs midden waarin des avonds werd gespeeld. Voorts den 19.e voeren we Worms en Spier voorbij, aan ieder van welke plaatsen wij eenige minuten aan wal hielden; de dom kerk in welke de rijksdag a.o 1517 gehouden is te Worms, is zeer hoog en groot en met vier torens aan de hoeken. Men zeide mij, de Gereformeerde en Luthersche Godsdienst was in beide de genoemde steden nog de heerschende. Wij kwamen den 20.e 's morgens in LeopoldshafenGa naar voetnoot16 aan, van waar ik mijne reis vervolgde per diligence en het eerst te Carlsruhe aankwam, hoofdstad van het Groothertogdom Baden, met 20.000 inwoners, zeer schoon en voor ongeveer eene eeuw eerst nieuw | |
[pagina 191]
| |
gebouwd door de toenmalige Groothertog. De Godsdienst welke er beleden werd, zoo door de thans regerende Groothertog, als door het grootste deel inwoners, is de Luthersche, waarbij men ook, zoo ik vernam, nog kruisen en waslicht in de Kerken, ja zelfs in particuliere bijeenkomsten heeft. Deze laatste hebben er ook plaats, soms tot bij de 200 personen teffens,Ga naar voetnoot17 welke in de Kerk doorgaans te weinig voor hun gemoed vinden, en dan vergaderen bij een der Predikanten, een jeugdig Leeraar, Frommel genaamd, en waarin zij niet gestoord werden. Zoo verhaalde mij dit een Officier, welke te Carlsruhe woonde en Roomsch was. Ik vervolgde mijne reis naar Bazel, tot aan de grenzen van evengenoemd Groothertogdom. Overal aan de landwegen Kruissen ziende, hield ik te Bazel den 21.e even stil, kwam den 22.e te Bern aan, en den 24.e te Lausanne, alwaar ik per Stoomboot over het Geneefsche meer, mij naar hier begaf. Bij mijne aankomst vervoegde (ik) mij ten eersten bij Ds. Merle, dan Z.E. niet te huis zijnde, kon ik hem die dag niet spreken. Zondag morgen aan de Kerk van 't Oratoire komende, ontmoette (ik) eenen der Directeuren van de Theologische School, den Heer Gautier.Ga naar voetnoot18 Er predikte eene Ds. Zipperlen,Ga naar voetnoot19 voormalig kweekeling der School en thans predikant te Mâçon in Frankrijk, aldaar Leeraar zijnde in eene Gemeente geheel uit voormalige R. Catholijken bestaande, de eenige Protestantsche Gemeente in die stad, en niet behoorende tot de Nationale Kerk; hij had tot tekst Ephese 5 vers 14 en predikte goed. Na de Godsdienst sprak ik de Eerw. Heeren Merle en Galland. Eerstgenoemde verzocht mij 's middags ten zijnen huize; ik mogt hem den brief mij door U medegegevenGa naar voetnoot20 overhandigen, en hij vernam voorts met belangstelling naar den toestand der Kerk in ons land. Den volgen dag (gisteren) maakte ik een bezoek bij de Professoren Galland en Preiswerk,Ga naar voetnoot21 welke evenals hun Collega Merle mij bereidwillig alle nodige hulp en teregtwijzing toezeiden en beloofden weldra te zullen onderzoeken welke lessen (die met November beginnen) ik zal kunnen bijwonen. Door de zorg van Prof. Merle bekwam ik ook gisteren eene kamer, welke ik met de geheele kost huurde voor 60 francs per maand, gelegen even buiten de stad, chez Mad. Jordan, Magasin | |
[pagina 192]
| |
No. 2 à Rive, Genève, alwaar ik mij ook reeds bevind. Nu, Waarde Vriend, de Heere zij met U, zegene Uwen arbeid in Zijnen dienst, Zijn Naam ter eer, zegene allen die U dierbaar zijn. Groet Uwe waardige Echtgenote en Moeder, de waarde vrienden Hasselman en alle vrienden en broeders, van hem die zig steeds met achting noemt. Uwen in Christus hartelijk verbonden vriend en broeder V. Koningsberger | |
2. Genève 3 november 1836Waarde Vriend en Broeder in den Heere! De letteren, mijne komst alhier berigtende, den 27 Sept. over Rotterdam verzonden, zullen U zeker ter zijner tijd zijn toegekomen. Daags nadat (ik) dezelve had op de post gedaan, ontfing (ik) van mijn Broeder tijding, waarbij hij meldde, dat Gij met eene harde koorts te bed lag,Ga naar voetnoot22 toen hij zich den 15.e te Gorcum bevond, Dit deed mij zeer leed, en ik wensch dat de Heere de gebeden om Uwe herstelling verhoord hebbe, en U weder eene volkomen welstand verleend. Ook vernam ik dat er den 15.e te Gorcum Provinciale vergadering der Gemeenten was, voorzeker betrekke lijk de inzending van het adres;Ga naar voetnoot23 (hetwelk ik verlangend ben te vernemen of dezelve van wegen alle de Gemeenten uit de onderscheidene Provincien heeft plaats gehad) en later (12 Oct.) vernam ik dat de Gemeente te Loosdrecht door lanciers is gestoord geworden,Ga naar voetnoot24 waarbij het niet zacht moet hebben toegegaan, en dat te Amsterdam en Utrecht de prediking wederom verboden is.Ga naar voetnoot25 Dit laatste vooral is weder eene gebeurtenis, die de gezindheid der Regering betrekkelijk het verleenen van vrijheid, opnieuw kennen doet, doch waarmede de zaak der Gemeente daarom niet slegter staat. Wanneer derzelver leden inslapen en de rust lief krijgen, dan ziet het er duister uit, maar wanneer derzelver belijdenis zoo openbaar wordt, dat de duivel er een vernieuwden aanval op doet, dan wordt het openbaar voor de wereld en ook voor vele geloovigen, dat er nog een volk is, en dat het dit is, dat den naam des Heeren in de wereld belijdt, Neen, niet slegt staat de zaak daarom; want hoe meer openlijk de vijanden op de Gemeente aanloopen, des te meer wordt deze in haar geloof bevestigd; sterk in den Heere en in de kracht Zijner sterkte, worden de wapenen (die nimmer stil moeten liggen) gebruikt Ephese 6 vers | |
[pagina 193]
| |
10-18, wast de liefde, en vloei jen (tegen de bedoeling der wereld) velen tot Sion toe. ‘Hebt goeden moed’, zegt de Heere Christus, ‘Ik heb de wereld overwonnen’Ga naar voetnoot26 en ‘Ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding der wereld’.Ga naar voetnoot27 Hij heeft aan Zijne Gemeente de heerlijkheid gegeven, die de Vader Hem gegeven heeft, en moet als Koning heerschen, tot dat Hij alle de vijanden onder Zijne voeten zal gelegd hebben.Ga naar voetnoot28 Het blijft altijd wel de zaak der Gemeente, om naar eene ongehinderde loop van het Woord te staan; dan dat het de weg des Heeren zal zijn, die binnen korten tijd alreeds te verleenen, stel ik mij niet als waarschijnlijk voor, alzoo mij dunkt, dat de Heere in Nederland nog veel volk heeft dat nog tot de belijdenis der Waarheid zal getrokken worden, en bij mij de hope is, dat de Heere zich daar nog weder eenen Naam zal maken, dewijl wij in het met valsche leeringen overstroomde land daarvan de eerstelingen reeds zien. Welke weg dan de Heere met Zijne Gemeente houdt, dat wij die Hem maar mogen toe vertrouwen, dat zeGa naar voetnoot29 ons maar moge lief zijn en wij ons verblijden wanneer wij zien mogen, hetzij in rust of strijd, dat Hij nog onder ons woonen en onder ons wandelen wil. Alhier was tot dusver van de Kerkelijke aangelegenheden in ons Vaderland niet veel bekend, noch van den toestand der Kerk sedert de laatste jaren en bepaaldelijk 1816, noch van de geschiedenis der Scheiding of wat daartoe betrekking heeft. Ik vond de broeders Directeuren der Evangelische Societeit, Professoren en anderen, verlangend deswegens bijzonderheden te vernemen, die blijkbaar hunne belangstelling en deelneming opwekten. Een enkele scheen niet vreemd aan het denkbeeld, dat het karakter van het Hervormd Kerkgenootschap dat van Orthodoxie zonder leven is, aan welke ik moest doen opmerken dat er geen leven gevonden wordt juist omdat de belijdenis der waarheid ontbreekt. Bijzonder ook de vervolgingen trekken hunne aandacht, en meer dan eens zeiden mij de Professoren, dat om Nederland hun die handelwijze der Regering leed doet, daar God het vervolgen Zijner Gemeente niet ongestraft laat. Als voorbeeld hiervan verhaalden zij mij hoe het is gegaan met de Regeringen van het Canton Bern en het Canton de Vaud in de laatste jaren. Aldaar was voor weinige jaren de vervolging hevig en algemeen, niet alleen tegen zich afscheidende personen, maar zelfs tegen zeer vele anderen, die hetzij Leeraar of lidmaat, maar als Christen meest bekend waren; Leeraars van deze laatsten wierp men zonder reden in de gevangenis, en hinderde de geloovigen, in de burgerlijke betrekkingen op allerlei wijze. Dit werd zoo algemeen, dat het zelfs de groote massa volks en de lieden der wereld begon tegen te staan, zoodat eindelijk (de Regeringen zijn hier vertegenwoordigend) het volk verklaarde geen vertrouwen meer in de Regering te stellen. Daarop zocht de laatste zich te handhaven door middel der militaire macht; dan deze deed daarop dezelfde verklaring, er bij voegende, dat zij niet tegen de burgers dienen wilde. Hiermede waren dan de Regeringen der genoemde beide Cantons gevallen, begrijpende | |
[pagina 194]
| |
zelf dat het dan nu maar best was hunne posten neder te leggen; terwijl aan eenen uit hun midden, zeker Fischer, eerste Magistraatspersoon te Bern en een der hevigste vervolgers der Gemeente bij zijn aftreding een proces wegens onbehoorlijke zaken, den Lande rakende, wierd aangedaan en hij in de gevangenis geworpen, waaruit hij, na er drie jaren in te hebben doorgebragt, eerst nu onder borgtogt ontslagen is, terwijl het proces nog niet ten einde is, dat hem hoogstwaarschijnlijk zijn geheele vermogen zal kosten.Ga naar voetnoot30 Met den val der genoemde Regeringen kregen de vromen in die beide Cantons er op meerdere plaatsen lucht, en tegenwoordig hebben er in geene van de Cantons hier te land vervolgingen plaats, maar men komt in kleine en groote vergaderingen ongehinderd zamen, hetwelk vooral zeer veel plaats heeft in het naburige, uítgestrekte en volkrijke Canton de Vaud, alwaar veel leven is, de Nationale Kerk zoo veel beter dan de Geneefsche,Ga naar voetnoot31 dat, gelijk mij iemand uit dat Canton heden verhaalde, een ongeloovige Predikant aldaar zeer zeldzaam gevonden wordt, terwijl ik laatst nog van een ander hoorde dat men in dat Canton, hetwelk 200.000 zielen bevat, een getal van meer dan zestig Predikanten, zoo bij de Nationale als Afgescheidene Gemeenten, als bekeerd mag beschouwen. Bij de Afgescheidenen aldaar even als hier maakt eene keur uit de Psalmen en voorts Gezangen het Kerkgezang uit. Ds. Malan egter heeft alle de Psalmen (zelf in rijm gebragt) onder den titel Chants d'Israel,Ga naar voetnoot32 doch hij gebruikt meest zijne Chants de Sion;Ga naar voetnoot33 deze vooral en ook de andere bundels worden meest overal ook in het Canton de Vaud gebruikt. De Gemeente op de Bourg de Four heeft ééne, en die van 't Oratoire een kleine bundel waarin beide.Ga naar voetnoot34 Wanneer men in Nederland dit nu aan onze Afgescheidene Gemeenten als een verwijt wilde voorhouden, dan zoude er in de genoemde gezangen nog al wat zijn aan te wijzen dat in de gezangen der Hervormden in Nederland ontbreekt, niet alleen dat de leer der Drieëenheid en der verkiezing overvloedig in dezelve voorkomt, maar het geheel er van heeft een ander aanzien, te weten, niet de lof bezingende van God als van een vreemde God, maar het kenmerk dragende dat het liederen van Gods volk zijn, waarin de wereld weinig behagen moet hebben, waarvan Christus de grote inhoud is. Intusschen, wanneer men mij vroeg, wat ik voor de Gemeente op den duur in derzelver bijeenkomsten het nuttigste achtte, zou ik niet anders kunnen zeggen, dan dat ik, hoe goed ook de gezangen zijn, | |
[pagina 195]
| |
| |
[pagina 196]
| |
nogtans bij ons oude gevoelen blijf, zoo om de innerlijke waarde der Psalmen, als om het gevaar te ontgaan, dat die gezangen zich later weder met andere verwisselen, die de Gemeentens doen zuchten en treuren, gelijk het de droevige ervaring leert. In het Canton Appenzell moet het, gelijk ik van een student daar tehuis behoorende, vernam, zeer doodelijk bij vele Gemeenten en derzelver Leeraars zijn gesteld, getrouwe Leeraars zeer weinig, en hier en daar in het Canton, even als in dat van St. Gallen, strijd voor de Psalmen tegen de invoering van gezangen etc. Overal waar hier te land leven is, vindt men Evangelische Societeiten. (Van beschouwing van derzelver verhouding tot de Kerk, zal ik mij nu, om niet te uitvoerig te worden, onthouden; ook is mijne wijze van zien, zoover ik meen te kunnen zien, in dit opzigt U ook, zoo ik meen, bekend.) Genoemde Societeiten hebben betrekking op Zendelingschap, Colportage, Bijbel-, Tractaatverspreiding en heiliging van den Zondag. De Evangelische Societeit alhier heeft thans 23 Colporteurs en vijf Pasteurs-Evangelistes, welke ieder eene vaste standplaats hebben, in Frankrijk werksaam. Aan de Theologische School zijn de navolgende Professoren: de Heeren Merle d'Aubigné, Galland, Gaussen, Preiswerk en Pilet;Ga naar voetnoot35 drie derzelve geven ook in de Ecole préparatoireGa naar voetnoot36 onderwijs, aan welke voorts nog drie Leeraren zijn en ook eenige lessen gegeven worden door Studenten. Aan de laatstgenoemde School zijn wij met dertien; het juist getal der Studenten in Theologie weet ik niet zeker, dewijl ik hen allen niet ken, en eenige nog niet zijn aangekomen bij de opening der lessen (waarschijnlijk door moeilijkheden om uit Frankrijk herwaarts te komen voor degenen die van hier zijnGa naar voetnoot37), doch ik hoorde voor een paar dagen, dat als ze er alle waren, het getal omtrent dertig zou wezen (van beide Scholen te zamen). Nu bij de opening van het Semester, zijn wij, op zijn minst, met zes nieuwe bijgekomen, waaronder een gewezen Israëlitisch Leeraar uit den Elzas, een gewezen Roomsch-Geestelijke uit Bretagne en nog een gewezen lid der Roomsche Kerk uit Nancy.Ga naar voetnoot38 De Professoren leggen alle mogelijke zorg voor den Student aan den dag en gunnen dezelve hunne vriendschappelijke en openhartige omgang. En dit is het geval bij alle de Professoren, geene uitgezonderd. Ook de dag van eergisteren getuigde daarvan bij de opening der lessen. Prof. Galland deed tot opening der bijeenkomst een ootmoedig en krachtig gebed, vol geestelijke zalving, en Prof. Merle, als President, rigtte zulke Christelijke vermaningen tot werkzaamheid en volharding aan ons, met zoodanige gewigtige drangredenen, terwijl ook nog de overige Professoren een woord tot opwekking en aanmoediging tot ons rigtteden, dat wij niet kunnen zeggen, dat ons onze roeping niet wel is voorgehouden, maar als te regt een woord op zijn pas kon heeten. Een der studenten wierd verzogt de dankzegging te doen. Het gebed daarboven genoemd was, even als | |
[pagina 197]
| |
het begin der aanspraak van den President, ook bijzonder gewigtig om de belijdenis der waarheden welke daarin voorkwam. Van de Studenten kan ik dit zeggen, dat zoover ik dezelve heb leeren kennen, nog niet de wereld bij hen heb gevonden, maar bedaardheid, werksaamheid en ook leven naar de ziel. De préparatoire School is in drie klassen verdeeld. In de eerste behandelt men Demosthenes, Homerus, Livius en Cicero, in het tweede het Nieuwe Testament, Herodotus, Virgilius en Cicero, waarom ik het best heb geoordeeld met de 2e klasse te beginnen. Van de Mathematicq heeft men op mijn verzoek mij vrijgelaten. Ik heb wekelijks 28 lessen in Hebreeuwsch, Grieksch, Latijn, Logica, Algemeene Geschiedenis, Oude en Nieuwe Geographie en Fransche Spraakkunst, en behalve dat ook nog eenig onderwijs in Physica en Astronomie. Prof. Galland opende heden zijne lessen in de Logica met gebed, en liet door een Student met dankzegging sluiten. Ook de Heer Preiswerk (neef van de Prof.) opende met gebed zijne les in de geschiedenis. Ziedaar Geliefde Broeder! U een en ander van de staat der zaken alhier medegedeeld. Ik had dit eerder wenschen te doen, maar konde niet. De broeders Proff. vroegen mij voor een dag of tien Uw adres en zouden U schrijven. Zoo ver ik het hier heb leeren kennen, zoude, indien U jongelingen naar de studie te zenden had, dezelve hier zenden. De Heere wekke ze in mijn Vaderland er toe op, en stoote arbeiders in Zijn oogst uit. Intusschen die hier komen, moeten de Fransche taal zoo goed als geheel verstaan, en voor een goed deel kunnen spreken; het aanleeren daarvan is intusschen zoo heel moeijelijk niet, vooral niet als men reeds wat aan 't Latijn heeft gedaan. Mijne reis van Holland tot hier heeft mij, behalven voor vracht voor mijne koffers op de Diligences ƒ 135,- gekost. Het beste is, dat men zijn goed vooruit zend per Schip over Mannheim; dan spaart men kosten en reist gemakkelijk; hoewel het dan wel niet spoedig overkomt, daar ik nog mijne boeken niet heb die den 13 Sept. zijn verzonden. Buiten de 60 francs 's maands kamerhuur en kostgeld heb ik geene kosten dan voor bewasschen, vuur, licht en eenige boeken als ik die noodig heb. Ziedaar dus waarvoor men hier kan studeren. Ik geniet door 's Heeren goedheid eene volkomen welstand. Het is mij soms nog wel wat vreemd dat ik nu nog den aanvang hier met alles maak, maar mijne hoop is op den Heere ook bij het gevoel en besef mijner diepe ellendigheid, en van mijne broederen medestudenten ondervind ik niets dan vriendschap. Nu, ik hoop spoedig eenige letteren van U. Weest met Uwe waarde Echtgenoote en MoederGa naar voetnoot39 en kleine,Ga naar voetnoot40 Ds. Meerburg, Ds. Buddingh, aan Z. Ew. schrijvende,Ga naar voetnoot41 en alle de broeders hartelijk van mij gegroet. Bid voor mij. De Heere zegen(e) U en hen allen, en zie ook in genade neder op Uwen in Christus verbonden vriend en broeder V. Koningsberger | |
[pagina 198]
| |
3. Genève 27 februari, 7 maart 1837Waarde Vriend en Broeder in den Heere Jezus Christus, Het verheugd mij sedert eenigen tijd te mogen vernemen, dat Gij van Uwe zware ziekte, die U in het najaar had aangegrepen, thans volkomen zijt hersteld en het U weder gegund was, in onderscheide oorden van ons Vaderland Uw dienstwerk te vervullen.Ga naar voetnoot42 Ik hoop (dat) Gij met alle de Uwen deze dan ook in volkomen welstand ontfangen moogt. In mijn laatste van 4 NovbrGa naar voetnoot43 deelde ik U eenige berigten mede, hoe ik het alhier bij de Broeders gevonden had, wegens den toestand der Kerk in dit land algemeen, de Theologische School en mijne evenaangevangene studiën. Thans wilde ik U melden hoe het sedert dien tijd ons alhier en mij gegaan is. Om met het laatste te beginnen. Ik heb het door de goedheid des Heeren al die tijd wel gehad. In mijne lessen, gelijk ik destijds daarvan meldde, ging ik tot half December zoo voort; dan ondervond ik, dat ik aan 28 per week te veel had, terwijl ik meende dat ik deels eenige zou kunnen ontberen, deels den tijd nuttiger besteden. Om deze reden verzocht ik van 8 lessen, in Virgilius, in Latijnsche Syntaxe en Exercities in de Fransche taal ontslagen te worden. Dit stond men mij welwillend toe, en nu viel mij mijn werk ligter. De Grieksche auteurs vielen mij eerst zeer zwaar, edoch allengskens gaan zij beter, en het Nieuwe Testament wordt gemakkelijker door dezelve. Men geeft ons goed onderwijs. Ik geniet eene goede gezondheid. Intusschen verlang ik menigmaal naar het Vaderland. Dat de Heere mij hier Zijne hulp schenke en mij getrouw make, en mij hetzelve weder eens in Zijne gunst doe zien! Men stelt hier veel belang in hetgeen de Gemeente in Nederland betreft, en betoont voor dezelve eene groote toegenegenheid. In het begin van Januarij eenige berigten ontfangende, welke verscheide bijzonderheden wegens de plaats hebbende vervolging en verdrukking der Gemeente inhielden, deelde ik die aan de Broederen mede. Ieder stelde als om het meest belang dezelve te vernemen. De Professoren zeiden aanstonds: ‘daar moet voor gebeden worden’. De Heer Tronchin, President der Société Evangélique zoude ze in zijne illustratie in de Archives du Christianisme doen plaatsen.Ga naar voetnoot44 Des Zondags bad men in 't Oratoire en op de Bourg de Four krachtig voor de verdrukte Broederen in Holland, voor Gemeenten en Leeraars, en nogmaals in het Oratoire in | |
[pagina 199]
| |
| |
[pagina 200]
| |
een biduur des avonds den óen dezer, waarbij men genoemde berigten aan de Gemeente voorlas. Merkbaar was onder het voorlezen de aandacht, en blijkbaar veler verwondering over de vele boeten (aan welke ik in eene noot had bijgevoegd, dat men rekende, de Gemeente in de drie laatste jaren veel meer dan 80 duizend francs betaald heeft; - en immers juist gezegd?). Gedurig vraagt men mij, of ik ook opnieuw tijdingen heb. - Een Student heeft de genoemde berigten aan een Predikant in het Zuiden van Frankrijk gezonden. Prof. Pilet zeide mij ook nog, met Z.E. over het Tijdschrift,Ga naar voetnoot45 hetwelk ik vernomen heb, dat daarvan in Novbr het eerste nummer het licht heeft gezien, dat hij zulks zeer goed vond, dat de Gemeente zoodanig een Tijdschrift uitgaf, doch dat men daarom niet na moest laten zoo vele bijzonderheden mogelijk als tot de vervolgingen betrekking hebben, door een Journal als het Handelsblad te doen opnemen, dewijl dat niet alleen door de broederen, maar door de geheel wereld gelezen wordt; - alsmede van tijd tot tijd moest men dezelve ter plaatsing aan de Redactie der Archives du Christianisme zenden. Nog zeide Z.E. mij, dat er een werk bestaat van Gilbert Burnett, Bisschop der Kerk van Engeland, waarin deze de Geschiedenis van zijn tijd verhaalt, toen men in Engeland de Non- Conformisten vervolgde, en waarin hij met levendige kleuren de tolerantie in Holland schetst, welke hij op eene reis daar gezien hadGa naar voetnoot46; - wanneer van dit werk, zeide Prof. Pilet, een kort uittreksel in dagbladen kon geplaatst worden, dat zoude een sterk contrast tegen de tegenwoordige staat van zaken opleveren. (Dezelfde Burnett heeft ook eene Geschiedenis der Reformatie uitgegeven; doch deze is het bedoelde werk niet.) Omtrent eene maand geleden heeft Prof. Gaussen met den Heer Saladin,Ga naar voetnoot47 Lid van het Comité, eene reis gedaan naar het naburig Fransch Departement de Saône-et-Loire, om aldaar de nieuw gestichtte Gemeenten te bezoeken, en zijn met vele dankstof over de gesteldheid dier Gemeenten, de lust bij vele Catholijken om het Woord te hooren, en den ijver en getrouwdheid der Evangelisten- | |
[pagina 201]
| |
Leeraars, weder teruggekeerd.Ga naar voetnoot48 Ook op de Stoomboot verkondigden zij het Evangelie. Dezen middag nog vroeg Prof. Merle mij, of ik geene berigten uit Holland had; en wanneer ik ze had, ze zou mededeelen. Voorts gaat het hier wel, zoo in de Gemeentens, als in de Theologische School. Intusschen heeft het den Heere behaagd alhier eene beproeving in opzicht tot de getrouwheid aan de waarheid toe te laten. Zie hier wat daarvan is. In het laatst van October kwam hier een predikant uit het Noorden van Frankrijk, de Heer Collony, aan het comité der Société Evangélique uit naam van verschelde Christenen uit zijne nabuurschap het verzoek doen om hen, zoo mogelijk een Leeraar te bezorgen, en verhaalde bij die gelegenheid, hoe volgelingen van IrvingGa naar voetnoot49 uit Engeland in zijne Gemeente en omstreken veel onheil hadden komen aanrichten en verwarring stichten, terwijl hij zeker meende te weten, dat zij ook te Genève gewacht wierden. Prof. Merle herinnerde daaraan bij de opening der lessen, om aan te toonen hoezeer het noodig was om grondig zijne studiën te beoeffenen. Eenigen tijd verliep er, en doordien zij, de genoemde (twee) personen, doch te vergeefs, in het huis waar ik woon, naar kamers gezocht hadden, hoorde ik, dat zij waren aangekomen. Evenwel, ik ten minsten, vernam weinig wegens hen; dan op eenmaal in 't begin van Febr. vernam ik, dat zij ten huize van Prof. Preiswerk zeer dikwijls des avonds vergaderingen hielden, en dat op dezelve ook verscheide Duitsche Studenten kwamen; van welk een en ander ik niet weinig stond te zien. Denzelfden dag intusschen zegt men ons voorts aan, dat alle de Studenten tegen den volgenden morgen 9 uur voor het Comité zijn geconvokeerd. In deze zitting, welke met ootmoedige gebeden, die tevens zoo vele krachtige belijdenissen van de grondwaarheden waren, begon en eindigde, en in welke men rondom het Woord Gods vereenigd was, leiden de Professoren het stelsel van Irving bloot, toonden het verderfelijke er van aan, en waarschuwden krachtig en liefderijk tegen elke afwijking van de eens beledene leer der waarheid. Bijzonder Prof. Gaussen, die in Engeland op de Vergaderingen der Irvinianen zelf was tegenwoordig geweest, en geene van de wonderen,Ga naar voetnoot50 waarvan zij zoo veel spreken, gezien had, zeide er veel van. De lessen nu van genoemden Professor wierden geschorst; en den 20en dezer berigtte men ons, dat, daar hij, Prof. Preiswerk, na herhaalde conferentiën, bleef verklaren, het stelsel van het Irvingisme te zijn toegedaan, het Comité der Société Evangélique zich had verplicht gevonden de betrekking met hem te doen ophouden, terwijl de lessen, welke Prof. Preiswerk gewoon was te geven in de Exegese van het O.T. en het Hebreeuwsch, tot het eind van | |
[pagina 202]
| |
het Semestre zouden moeten worden gegeven door den Eerw. Heer Koester,Ga naar voetnoot51 Pred. te Frankfort am Main, welk zich thans juist in deze stad bevond. - Alle christenen hier zijn over deze zaak bedroefd; nogtans is het niet vreemd, dat zich ketterijen openbaren; en dan ook van de Theologische School kan men nog zeggen, dat het daarin wèl gaat, omdat het voorgevallene doet zien, dat, welke goede hoedanigheden iemand ook overigens mag bezitten, het Bestuur derzelve geene andere vereeniging kent dan in de waarheid. Mogt het voorts ons opwekken tot waken en bidden, bidden ook om terugbrenging van de dwalenden, en om te staan naar geoeffende zinnen in Gods Woord, ziende op ons zelven, opdat ook wij niet verzocht worden - Galaten 6 vers 1. Eenige dagen geleden meldde mijn Broeder mij hij UwEerw. van 's-Hage komende met Uwe Echtgenoote, had ontmoet; dat te 's-Hage de prediking ongestoord voortging, en UEd. een pakje boeken ter bijpakking voor mij zoude zenden. Een en ander verheugde mij, en ik ben naar tijding van U verlangende; alsmede om wegens de Gemeente bijzonderheden te vernemen, hoe het dezelve inwendig gaat, hoe uitwendig? Of er op het Adres antwoord is?Ga naar voetnoot52 Of Do. Van Raalte in zijn appel te Arnhem van de veroordeeling tot gevangenis is vrijgesproken?Ga naar voetnoot53 Of zich ook Jongelingen gereed maken om hier te komen studeren? enz. Nu, Waardste Broeder! De Heere zij met U. Hij zegene en behoede U en alle Uwe dierbaren. Wees van mij gegroet, en groet Uwe waarde echtgenoote en Moeder, de Vrienden Hasselman, Do. Meerburg, Do. Buddingh en alle Vrienden en broeders van mij. Gedenk mij in Uwe gebeden. Noem mij steeds Uwen in Christus verbondenen Vriend en broeder V. Koningsberger
7 Maart. Het is U zeker bekend welke slag de mijnen en mij getroffen heeft. Mijne Geliefde Schoonzuster, nog geen twee jaren gehuwd, is niet meer hier beneden; - den 2den dezer ontfing ik daarvan de tijding.Ga naar voetnoot54 Daags nadat ik van UE vertrokken, kwam zij nog met mijn Broeder naar Gorcum, om zoo ik daar nog was, mij nog een vaarwel te zeggen. Zij wierd den 3 Januarij door de hulp der Kunst verlost van eene Dochter, onder de gevolgen waarvan zij den 22 Febr. | |
[pagina 203]
| |
even voor middernacht bezweek. - Zij had een zachtmoedigen en stillen geest, een hart reeds lang losgemaakt van de wereld, dat Gods gemeenschap zocht en Zijn volk liefhad. Reeds vroeg in hare ziekte was zij zeer omtrent hare eeuwige belangen werksaam, was met zich zelven niet tevreden, gevoelde dat alleen het deelgenootschap aan Christus haar helpen kon en zag daar verlangend naar uit. Dan eens zeide zij, dat dit niet voor haar was, dan weder, dat zij niets anders verlangde dan den Heere Christus tot haren Borg te hebben, en in Hem algenoegsaamheid genoeg zag, ook voor hare Schulden. Gevraagd zijnde, of zij op den Heere Christus hare hoop en vertrouwen kon stellen, knikte zij van ja; gevraagd zijnde of zij Hem lief had en zich aan Hem kon overgeven, zeide zij: ‘Ja, zoo nu en dan, dit mogt wel beter zijn.’ Daags voor haren dood zeide zij, zij had het wèl. Eenmaal toen zij gedronken had, zeide zij tegen hare Moeder: ‘dat heb ik nu niet meer nodig.’ Wat hebt ge dan nog nodig? Zij antwoordde: ‘dat moet Gij maar eens zeggen’, waarop hare Moeder hernam: hebt ge het bloed van Christus dan nodig? Waarop zij met een vrolijk gelaat en met eene uitdrukking vol gevoel ja, zeide. Dikwerf lag zij in zich zelven biddende. Veel strijd heeft zij in de laatste anderhalve dag niet gehad, ook was het opzien tegen de dood toen van haar afgenomen. Zij was toen zeer kalm, en vroeg dikwijls hoe laat het was. Hoewel weinig sprekende was zij zich zelven echter goed bewust. De laatste avond, ten half acht ure nog vraagde men haar of zij het rustig voor haar zelven had, en het hart omhoog konde heffen, waarop zij antwoordde: ‘dat gaat wèl’; een half uur voor haren dood kreeg zij eene stuip; daarop braken haar de oogen en ging zij langsaam en bijna onmerkbaar uit. Zij is nu bij haren Verlosser, wien zij aanschouwde en in wien zij geloofde Joh. 3 vers 14-16, 6 vers 40. Zware beproeving voor mijn arme Broeder met zijn kindje, en groot verlies voor allen die op haar betrekking hadden! Zij was nog geen 24 jaren oud. - Mochten wij nog olie in onze vaten nemen, met onze lampen, om bereid te zijn als de Heere komt. Wij weten den dag noch de ure niet! Deze maand geeft ons belangrijke herinneringen aan de gehoudene Synode,Ga naar voetnoot55 bij welke wel is ondervonden hetgeen staat (in) 1 Cor. 13 vers 13. En na welke ook de Heere Zijne Gemeente heeft bewaard en vermeerderd. Vaarwel, wees nogmaals gegroet van Uw liefhebbenden broeder V.K. | |
[pagina 204]
| |
| |
[pagina 205]
| |
predikant bij de Gemeente op de Bourg de Four alhier, ter verzending gebracht.Ga naar voetnoot56 De Heer L'Huilier verzocht mij daarbij nog in het bijzonder zijne broederlijke groete aan U te doen. De Gemeenten des Heeren Jesu, thans onder het kruis, in Nederland, ontfangen in gemelde brief de betuiging der broederlijke genegenheid uit het midden van eene algemeene Vergadering van Gedeputeerden van veertig Afgescheidene Gemeenten in Zwitserland, Frankrijk en Piemont. De Heere, die het aan zoo velen van Zijn volk in dit land en elders in het harte gaf, om deze betuigingen tot U te laten komen, doe dezelve door Zijnen Geest als een middel dienen om U en al Zijn verdrukte volk in mijn Vaderland te geven verruiming, vertroosting, bemoediging, blijdschap in den Heere, die Sion in Zijne handpalmen gegraveerd heeft. Mijn laatste aan UwEerw. was van 29 april,Ga naar voetnoot57 bij gelegenheid dat de Heer Predikant GuersGa naar voetnoot58 eene reis naar Engeland ging doen, waarbij hij ook Holland dacht te passeren, aan Z.Eerw. medegegeven. Edoch, gelijk ik later vernomen heb, kan welligt zijne reis van eenigen duur zijn, en hij alzoo mogelijk eerst op zijne terugreis U bezoeken. Alzoo mijne laatste die UwE zeker ontfangen zult hebben, was dan van 8 Maart en vóór die tijd van 4 Novbr en 27 Septbr. Dan, Waarde Broeder, van U heb ik nog geene tijding hoegenaamd ontfangen, terwijl het reeds 10 maanden is, dat wij elkander vaarwel zeiden. De reden daarvan kan ik niet nagaan. De Heere liet het mij echter aan Zijne nabijheid niet ontbreken; en ik was voornemens, ook buiten het ontfangen der inleggende, hoe weinig ik ook te berichten heb, U weldra eenige regels te doen toekomen. Sedert den 8 Maart dan, bleef ik steeds in het blad De Reformatie de berigten ontfangen van de voortdurende vervolgingen tegen mijne broeders en geloofsgenoten. Hoe bedroevend dit aan de eene zijde is, verblijd het mij aan den anderen kant, dat de Heer hen staande houdt en doet volharden om getuigenis te geven aan Zijne waarheid. - Een levendig deel aan hunne zaak nemen bij voortduring de broeders in deze stad en in dit land. De berigten uit De Reformatie van Januarij, Febr en Maart waren door den Heer Prof. Merle naar Parijs medegenomen en aan het Bureau van de Archives | |
[pagina 206]
| |
| |
[pagina 207]
| |
(du Christianisme) bezorgd ter plaatsing; waarom zij echter nog niet geplaatst zijn, is ons onbekend;Ga naar voetnoot59 dan door het Feuille Religieuse du Canton de Vaud, dat 2 à 3000 geabonneerden heeft,Ga naar voetnoot60 zullen die en volgende berigten weldra worden opgenomen. - Ook de berigten van April werden in het Oratoire voorgelezen en in het blad Le NarrateurGa naar voetnoot61 geplaatst - en die van Mei en Junij het eerst weinige dagen geleden ontfangen. Voortdurend wordt in het Oratoire en de beide andere GemeentenGa naar voetnoot62 voor de vervolgde broederen in Holland gebeden. - Een week of drie geleden schreef een Predikant in eene andere stad hier te land aan een ander Predikant, dat hij bereid was zich de zaak der Gemeenten in Holland aan te trekken, als hij maar zeker was, dat hunne zaak niet anders dan die van het zuiver Evangelie was; en voor hij daarop nog antwoord ontfing (daar die brief door een verzuim niet op zijn tijd kwam) gaf hij het blijk, dat hij zich hunne zaak wel ter deeg aantrok. Die Predikant behoort (zoo ik meen) tot de Nationale Kerk. Dit Voorjaar (Febr. of Maart) heeft de Heer Capadose die thans te Vevey woont, in het Canton de Vaud, eenen brief in den Narrateur doen plaatsen, getiteld: ‘Réveil et Dissidence en Hollande’, waarin hij de Kerkstaat in Holland in 't algemeen, en voorts op zijne wijze den oorsprong en voortgang der Scheiding beschrijft.Ga naar voetnoot63 Ik hoorde van meer dan een, ook niet Afgescheiden Christenen de vraag, wat of hij (Capadose natuurlijk) wilde met die ongeroepen bekendmaking? En ik kon er het antwoord niet op geven, dan het maakte mij moeite, dat hij, meenende wel te doen zich niet bij de gescheidenen te voegen, dan ver van het vaderland verwijderd nog deze zijne geliefde broeders niet stil en gerust aan hunne plaats kon laten. Ik verzamelde een goed gedeelte uit zijn Ernstig en biddend woordGa naar voetnoot64 en nam voor dat, zonder nogtans den schrijver te noemen, met eenige aanmerkingen nopens de Scheiding in de Narrateur te doen plaatsen; dan dit scheen de weg des Heeren niet te zijn, want ik moest het opgeven, daar de tijd van de Examens naderde, die mij volstrekt gebood tot voorbereiding derzelve aan het werk te gaan. Ik dacht daarbij: welligt zal het dan nog nuttiger zijn, dat men alleenlijk de daadzaken die thans de Gemeente betreffen bekend maakt, dan een kritiek geeft; zijne brief toch was van zelve blijkbaar niet onpartijdig, en daadzaken, meende ik, dat krachtiger dan dien brief zouden spreken. - Het is U zeker bekend, dat dit voorjaar den Heer Capadose de ramp heeft getroffen van het verlies zijner Echtgenoote. | |
[pagina 208]
| |
In het laatst van Maart hadden de Examens aan onze School plaats, en zoo namen, na 4 weken rust, met 1o April de zomerlessen een aanvang. Den 6 Junij hield de Evangelische Societeit hare 6de Algemeene Vergadering, waarop van verre en nabij zeer vele broederen, Predikanten bij Nationale en Afgescheidene Gemeenten tegenwoordig waren. De Maatschappij mogt zich verheugen in veel zegen op haar arbeid. Aangaande de Theologische School zeide Prof. Gaussen onder anderen: ‘Wij hebben onder onze Studenten die tot de Nationale Kerk behooren, Independenten, Afgescheidenen. Wij onderwijzen hen Gereformeerd, en als zij hunne studiën voleind hebben, laten wij ze gaan, waar zij, voor God en hun geweten, meenen dat zij gaan moeten.’ Velen der ook van elders aanwezig zijnde broederen namen het woord; onder anderen de Heer Burnier, Predikant bij de Nationale Kerk te Rolle (eene kleine stad in het Canton de Vaud),Ga naar voetnoot65 sprak veel over Holland; en zeide dat men in het vervolgen van de broederen aldaar hun vervolgde. De Vergadering duurde 4 à 5 uren. Des namiddags ten 5 uur had er eene broederlijke bijeenkomst plaats op het buitengoed van den Heer Gonthier, waarop alle de broeders van elders gekomen, een groot aantal vrienden alhier, ook de Studenten verzogt waren; meer dan tachtig personen zullen daar tegenwoordig zijn geweest. Na op de plaats wat gewandeld en in de open lucht een lied gezongen te hebben, vereenigde men zich in eene groote zaal, alwaar de Predikant Burnier de Vergadering opende met gebed en het lezen van Gods Woord. Men sprak naar aanleiding daarvan over de toediening van Gods Woord aan kranken en stervenden, - deelde eene aanvraag mede om een Fransch Gereformeerd Predikant te Odessa, - sprak over de belangen der Theologische School, - nam de toezegging aan van een aanwezig zijnde Professor in de Geographie te Lausanne, om den volgenden morgen in het Oratoire aardrijkskundig te bewijzen, dat Europa het werelddeel is, uit hetwelk voor het vervolg het licht der waarheid voor de volken moet uitgaan, - en besloot, op voorstel van een onzer Professoren, zich de zaak der vervolgde Kerk | |
[pagina 209]
| |
in Nederland met er daad aan te trekken, waartoe eene Commissie uit leden van hier en elders, benoemd wierd.Ga naar voetnoot66 Den volgenden morgen zeide men mij, dat ik dit nog niet naar Holland moest berigten, daar men het berigt daarvan in weinige regelen weldra in de Archives du Christianisme zou vinden, en het voor de zaak beter was, dat het publiek dit het eerst in een dagblad vond vermeld, dan het eerst mogelijk te vernemen van de zijde van diegenen, wie het betrof. Hieraan dan getrouw, meld ik er ook nu niet meer van, dan alleen dat het Feuille Réligieuse bovengenoemd, er reeds melding van heeft gemaakt, de zaak zelve nog naar eene Vergadering elders te houden, moet wachten, en de Gemeente in Nederland geen minder blijk van broederlijke genegenheid in dezelve zal ontfangen, dan zij zich door de inliggende brief gegeven ziet. - Om genoemde reden kan dit gemelde nog niet in de Reformatie komen. - Tegen 11 uur scheidde de Vergadering, na gebed en het ontfangen van den zegen des Heeren, vervuld met dankbaarheid voor de geestelijke weldaden, welke zij dien dag zoo uitnemend had mogen genieten. Onlangs sprak ik met Prof. Merle over den Doop. Z.E. zeide mij, dat hij ook geene kinderen zou doopen dan van lidmaten, althans één van beide de Ouders, daar men kinderen niet doopen kan op een geloof, dat de Ouders niet hebben.Ga naar voetnoot67 Uit Napels schrijft men ons dat daar de Cholera heerscht, doch de Predikant met zijn huisgezin en zijnen Candidaat bevonden zich nog wel. Ik geniet, bij het beoefenen mijner Studiën eene goede gezondheid, en hoop met 's Heeren hulp, dit Najaar mijn Examen in de Talen etc. te doen, om de Theologische lessen te gaan bijwonen. Vaarwel Broeder! De Heere zegene en sterke U. Groet van mij Uwe waarde Echtgenoote en Moeder, de Vrienden Hasselman, Ds. Meerburg, Ds. Buddingh, en allen die het goede voor Jeruzalem zoeken, en doet zien dat Gij niet vergeet Uwen liefhebbenden Vriend en Broeder V. Koningsberger | |
5. Genève 4-8 september 1837Waarde Vriend en Broeder in den Heere! Zeer welkom en aangenaam was mij Uwe brief, welke ik den 22 Augustus ontfing; waaruit ik mogt zien hoe het u naar geest en ligchaam, en de Uwen, en de Gemeente gaat. Aangaande uwe ziekte in de gepasseerde winter,Ga naar voetnoot68 wist ik wel dat die gevaarlijk geweest was, dan egter niet zodanig, nog dat dezelve zoo lang heeft geduurd, zo dat ik nu zeer goed kan nagaan, welke opeenstapeling van werkzaamheden, U na Uw herstel wachtte, gevoegd bij hetgeen er dagelijks in de Gemeentens en bij de voortgaande strijd te doen is. Dank zij Hem, die in de Schrift de Vader der geesten genoemd wordt, dat Hij te zijner tijd, U die | |
[pagina 210]
| |
vermogens der ziel naar buiten heeft wedergegeven, door welke Hij U weder in staat stelt Hem in de zaken van Zijn Koningrijk te dienen. Met het huis van dezen aardschen tabernakel gaat het bij zulke ondervindingen wel niet vooruit, en daarom, Waarde Broeder! zoude er niets te vinden zijn om U in eenige werkzaamheden wat te verligten? Wel is waar, ver het meeste kan door geen ander gedaan worden, dan evenwel geloof ik, Gij wel voor eenige dagen per week, voor een persoon kopie-werk zult hebben; al was het ook slechts voor 2 dagen, dat zou U nog grootelijks verligten. Zoude daartoe nu niet een of anderen broeder te vinden zijn? hetzij in de plaats Uwer woning of elders. B.v. daar komt mij in de gedachten die Jongeling, Zwanenburg is zijn naam, die bediende bij Messchert was toen deze te Amsterdam woonde (of hij nu te Rotterdam nog bij hem is weet ik niet).Ga naar voetnoot69 Zoo iemand, vol van liefde en ijver voor de Gemeente, indien die een redelijke hand schreef, zou U wellicht nuttig kunnen zijn. Houd mij ten goede dat ik hier deze uitweiding maak; dan het is omdat ik mij menigmaal voorstel dat Gij meer te doen hebt dan Gij afkunt, en meen weleens van U gehoord te hebben dat iemand bestendig voor schrijfwerk U best te pas zou komen, en zoo raade ik U dan in goeden ernst, om daar eens bepaald over te denken. Een voorganger van Gods Gemeente onder den Ouden dag zag zich eindelijk ook verplicht, zich door anderen te doen bijstaan; en al zijn het hier nu geene Richters, maar behulpsels,Ga naar voetnoot70 dit doet er niet toe; zijn zij nodig, dan moet men daarna omzien. Ik verheug mij dat Gij deze zomer weder druk hebt mogen werkzaam zijn; dat een paar weken rust en het gebruik der zeebaden een gewenscht gevolg voor Uwe gezondheid moge hebben gehad, en ligchaam en geest verkwikt en versterkt, hoop ik bij een volgende te vernemen. Hetgeen ik door U gemeld zag van de wezentlijke voortgang der Gemeenten in Holland en Utrecht en van het vaststellen aldaar eener Kerke-OrdeningGa naar voetnoot71 en op welke gronden, deed mij veel genoegen, als mede op welke wijze en tot wat einde in de Reformatie geschreven word(t); dit laatste voornamelijk om dat ik daardoor in staat was eene regtstreeksche mededeeling te dien aanzien (dat is van den geest welke in de Gemeente en derzelver Opzieners heerscht) te doen aan eenen van onze beste Vrienden, die mij onlangs zeide dat men hem geschreven had, het bij de Afgescheidenen maar meest in vormen bestond en om de menschen maar te bewegen van zich af te scheiden als of zij daardoor behouden konden worden, enz.; waarop ik hem onder anderen zeide, dat de Heer Groen | |
[pagina 211]
| |
| |
[pagina 212]
| |
van PrinstererGa naar voetnoot72 er dan zoo niet over dacht, daarbijvoegende dat mij maar één ding leed deed, nl dat ik niet vlugger het Fransch sprak, om hem, ter logenstraffing van zodanig berigt, van hetgeen in de Reformatie tot leering en stichting der Gemeente geschreven werd, meer te kunnen voorlezen. Daarop ging deze onze Vriend het nummer der Reformatie van Augustus zelf bestuderen, van het Hollandsch meer verstaande dan ik wist. Voorts bij het ontfangen Uwer brief, deelde ik ZE daaruit alles mede wat van belang kon zijn betrekkelijk de Gemeente te vernemen (niet egter over oneenigheden wegens den Doop), en stelde hem de door U gezonden uitnodiging tot het mede houden van den biddag daarbij ter hand, welke ik twee dagen daarna van hem terug ontfing met het berigt, dat dezelve in de circulaires der Société EvangeliqueGa naar voetnoot73 zou geplaatst worden (hetgeen dadelijk geschied is) en, dat de Directie van den openbaren Godsdienst in het Oratoire, had besloten om de Christenen van Genève tot het medehouden van den Biddag op den 20 September uittenodigen, - hetwelk men dus niet doet met degenen, welke het maar om vormen te doen is. Vervolgens heb ik hooren spreken dat de andere beide Gemeentens alhierGa naar voetnoot74 zich den 20 September mede in het Oratoire zouden vereenigen, edoch met zekerheid is het mij nog niet bekend; dat zij niet zullen agterblijven, dit is zeker.Ga naar voetnoot75 Hoe wenschelijk zouden wij het achten als aangaande den Doop tusschen de broeders in Groningen en Drenthe en de overige Gemeenten éénheid van gevoelen bestond!Ga naar voetnoot76 Doch, om dit daar te stellen, dat is des Heeren werk, die het ook doen zal, als het Hem behaagd. Zoo lang de Heer dat nu niet doet, zoo laat ons in dezen ook trachten te wandelen door geloof, en, bij alle donkerheden die in dit of eenig ander opzicht in de Gemeente wezen mochten, gedenken aan het Woord des Heeren: ‘Zalig zijn zij die niet zullen gezien hebben, en nogtans zullen geloofd hebben.’ Zeer moet het U zeker bedroeven, van een man als Ds. de Cock zulke namen te ontfangen; maar door zulke beproevingen wil de Heere het hart van het schepsel aftrekken, en op Zijn Woord, en in Zijn weg op Hem | |
[pagina 213]
| |
alleen gerust leeren zijn. Zal er dan aangaanden den Doop ooit eene gewenschte eenheid des geloofsGa naar voetnoot77 - en dit wordt mij thans zoo duidelijk - dat er eerst eene kinderlijke gestalte, voornamelijk bij die Groningsche broeders, en in de eerste plaats bij hunnen Voorgangers (hoewel ik dit aan hun, wat hun in het bijzonder aangaat, om der vrede wil, liefst niet zou zeggen) zal moeten gevonden worden. En aan U kan ik wel melden, dat ik wel eens van die broeders ontmoet heb, aan wie in het daargenoemde stuk van den Doop de gezegde gestalte ontbrak. De weg die de Heere aanwijst in Zijn Woord, gaat wel meest altijd door meer strijd, dan die wij ons zelve trachten uittevinden, maar zij gaat zeker, en komt goed uit, gelijk nu, Gode tot eer, in die Gemeentens die in genoemd stuk van het begin af het sterkst er op gestaan hebben om die weg te houden, nu dan ook reeds in gezegende vruchten, aangaande haren inwendigen toestand, mag gezien worden. Dus Broeder! niet ijdel is ze nog, de arbeid in den Heere, en ook dan nog zal ze niet ijdel zijn, al gebeurt het, dat het een ander is die zaait, en een ander die maait. - Het hoofddenkbeeld, hetwelk Gij mij mededeelde, dat in de Kerkordening heerscht, las ik met veel genoegen en vereenig mij daarmede van gantscher harte, dewijl hetzelve praktikaal het karakter uitdrukt van hen die Christus gelooven en belijden als hunnen Koning, wiens Woord in der eeuwigheid blijft, maar wiens wegen, op welke Hij Zijne Gemeente bestuurd, zoo hoog zijn, dat wij niet vooruit kunnen nagaan, wij die bij Zijn Woord, steeds de gedurige verlichting van Zijnen Geest behoeven, om te weten, wat wij in de omstandigheden doen moeten. Het werkje door de Hr. Groen van PrinstererGa naar voetnoot78 mag terecht uitmuntend heeten, en bevat op het eind zoo sterke bewoordingen, als, naar mij voorkomt, geen Afgescheidene op zijn best zou durven bezigen. Dan zij, die niet zijn Afgescheiden, kunnen nu ook, als zij willen, meer zeggen. Men stelt hier in dit geschrift van den Heer Groen veel belang, en rekent het hem tot eer zoo gesproken te hebben; dit is mij meer als eens gezegd. De opwekking tot het houden van den dank-, vast- en bededag is in de Narrateur en de Feuille Réligieuse du Canton de Vaud niet geplaatst, en zie hier waarom niet. Toen ik Uwe brief ontfing, was de Heer Merle uit de Stad, aan wie ik zijn advies wilde vragen, om tevens ook een en ander, de inwendige toestand der Gemeenten aangaande, uit het door U berigtte publiek te maken. Vier dagen daarna kwam Z.E. weder, doch had toen, om de op handen zijnde Examens geen tijd om met mij er over te spreken, en twee dagen daarna lazen wij de genoemde uitnodiging reeds in de Archives. Nu kon ik dezelve dus aan geene Journalisten meer zenden, en wierd mij dan ook meer duidelijk dat die andere bijzonderheden eigenlijk minder voor publiekmaking geschikt zijn, ten minsten niet als uittreksel van een brief, in een Journal. De genoemde Feuille Réligieuse ook, heeft na eerst een artikel over Holland geplaatst te hebben, daarvan verder niet meer gemeld, waarschijnlijk, om rede hetgeen door de | |
[pagina 214]
| |
Archives en de Circulaire der Société Evangélique wordt bekend gemaakt, genoeg gelezen word, terwijl het doel van dat blad bepaaldelijk is tot Stichting, en minder om nieuwstijdingen mede te deelen of ver buiten eigen terrein te gaan. De redactie der Narrateur vraagt mij, een paar dagen geleden (na zeker de opwekking tot de biddag in de Archives en de Circulaire gelezen te hebben) of ik geene berigten uit Holland heb om mede te deelen, welke hij altijd 14 dagen verzoekt vóór zij door de Circulaire der Société kunnen bekend gemaakt worden, - iets waaraan wij ons niet houden kunnen, - dan de berigten van Augustus, van welke in de Archives en in de Circulaire tot heden nog geen gebruik is gemaakt; die zal ik Z.E. zenden. Het spreekt wel van zelf dat de Redactie van deze laatste altijd dadelijk de berichten ontfangt, en wat den Narrateur aangaat, ik moet toezien, dat die niets plaatst, voor de Archives wèl in de gelegenheid geweest zijn van het te kunnen doen, daar anders deze het niet doen, die zoo veel algemeen gelezen worden, dat zulks in geene vergelijking komt. - Ook van de Circulaire der Société gaan naar nabij en verre, maandelijks een zeshonderd nummers af. Over hetgeen ik wegens de voortgang van het werk Gods door U gemeld zag, verheugde ik mij, en dat Gij 5 uren lang ongestoord met de Gemeente te Amsterdam hebt mogen bijeen zijn.Ga naar voetnoot79 Ja, het geloof zal altijd bekroond worden door de getrouwheid Gods, ook wel met zigtbare blijken. Staan wij in het geloof, dan kunnen de vijanden des Heeren het niet tegen ons uithouden, en zijn (wij) dus van de overwinning meer dan zeker (gelijk Paulus zegtGa naar voetnoot80), maar gelooven wij niet, dan is alle de sterkte aan de zijde van de vijanden, daar de wapenen van onze krijg niet vleeschelijk zijn, maar krachtig door God, tot nederwerping van alle sterkten. Wat Odessa betreft, daar zal, ja, wel geloof zijn, maar daar is ook strijd, daar de Keizer van Rusland ook dáár ten strengste alle bemoeijing verbiedt met diegenen die tot de Grieksche Kerk behooren. Hoe gaarne ik wenschen zoude van U hier in mijne vreemdelingschap eens een bezoek te ontfangen, zal ik wel niet behoeven te zeggen; dan daar zal, om de afstand, wel niet aan te denken zijn, of Uwe gezondheid zou te eeniger tijd nog eens zulke lange afwezigheid moeten vorderen; hetwelk wij egter, met onderwerping aan den Heere, vooreerst niet willen hopen. Menigmaal veraangenaamd het nog mijne eenzaamheid, als ik de vereeniging des harten herdenk, in welke wij steeds bij elkander mogten zijn, en dan denk, dat deze nogtans dezelfde blijft. Aangaande Loosdrecht heb ik alzoo in de Reformatie weder een droevig bericht te verwachten.Ga naar voetnoot81 Dat de verdrukte en mishandelde broeders gedenken, dat ook nog heden hun bloed en tranen het zaad der kerk zal zijn. | |
[pagina 215]
| |
Mocht de Synode, welke den 27 September denkelijk zoude plaats hebben,Ga naar voetnoot82 niet minder dan die van Maart 1836 door broederlijke liefde gekenmerkt worden, welke, naar 's Heeren uitspraak, het kenmerk is van Zijn discipelschap, en zonder welke men, volgens Paulus, al bezat men ook alle andere gaven, niets is,Ga naar voetnoot83 en mocht men inzien, dat waar de gevoelens verschillen, de ware weg wel doorgaans die is, welke strijd aanbrengt; dit is, dunkt mij, zoo op Gods Woord en de geschiedenis der Kerk gegrond, en kan door de ondervinding nog dagelijks geleerd worden; aan strijd nu hebben wij van nature wel geen lust. Mocht daarom de genade Gods er ons toe bekwaam maken en aan de Vergadering der broederen geven wat de Apostel voor de Gemeente bad Ephese 1 vers 17-23. Ik wenschte wel dat de port zoo zwaarGa naar voetnoot84 niet was, dan kon ik de biddagbrieven, uittegeven predikatiën en andere Stukken dadelijk lezen; intusschen doet het mij ook genoegen, ofschoon ik die naderhand bij gelegenheid van een en ander te zamen eerst ontfang, met de gang van zaken nogtans mede te gaan. Wat de vertaling in het Fransch der KerkordeGa naar voetnoot85 betreft, zou zeker wel eenigen aftrek vinden; doch bijzonder belang stelt men er in om, indien dit mogelijk is, te weten, wat broeders, die niet met de Afgescheidene Gemeente vereenigd zijn, van de zaak zeggen. Reden waarom ik hoop te beproeven, met de volvaardige medehulp van een Landgenoot, welke zich thans hier bevindt, of wij het werkje van Groen van PrinstererGa naar voetnoot86 niet in het Fransch kunnen vertalen; zeg ‘beproeven’ dewijl ik reeds ondervonden heb, dat de stijl in 't geheel niet gemakkelijk zich laat overbrengen; dan tot hiertoe kon ik er ook nog niet gezet aangaan. De gemelde landgenoot is een broeder uit Zwolle, zeer bekend bij en vriend van de Afgescheidene Gemeente aldaar, hoewel voor zich nog geene vrijheid gevonden hebbende zich aan dezelve aan te sluiten; zijn naam is Veenhuizen,Ga naar voetnoot87 en is oud 22 jaren; hij heeft sedert September van voorleden jaar bij de Société Evangélique te Parijs geweest, en nu sedert een week of zes hier, als kweekeling van gezegde Societeit aan onze School studerende; intusschen, zoo het 's Heeren weg was, zoude hij wel veel liever in zijn Vaderland dan in Frankrijk predikant worden. Intusschen, vooreerst heeft hij alleen maar de weg zijner studies te volgen, en vertrouwt dat vervolgens de Heere hem wel leiden zal op den weg dien hij te gaan heeft. De beurzen welke de Societeit te Parijs even als die te Genève geeft, zijn 600 francs jaarlijks, waarvan woning, kost, kleeding en | |
[pagina 216]
| |
andere onkosten moeten gevonden worden. Voor een week of drie aan onzen broeder de Moen te Hattem schrijvende, deelde ik Z.E. eenige berigten mede voor de Reformatie; daarna zag ik, dat men dezelve uit de Semeur nog met eenige bijzonderheden heeft kunnen aanvullen; als met de namen der in de gevangenis zijnde predikanten, wel zes in getal; de wijze hoe de vervolging daar zelfs zonder eenige bemoeijing van rechtbanken geschiedt; het beloop der boeten 250.000 francs, welke de Silezische broeders reeds betaald hebben; dat men zelfs vrouwen in de gevangenis werpt, en nog meer.Ga naar voetnoot88 Een paar weken geleden vernam ik dat zich alhier bevond een Predikant, gebannen uit Nice in Piémont, waar hij, slechts eenige dagen geleden, van daar was gekomen. Ik mogt vervolgens het genoegen hebben, dezen geliefden broeder te ontmoeten en van hem zelve het verhaal van de vervolging der protestanten te dier plaatse, te vernemen. Van dit verhaal maakte ik aantekening, welke ik U hierbij toezend, om, zoo deze zaak in Holland nog niet is publiek gemaakt, dezelve in de Reformatie te plaatsen, en ik voeg daarbij hetgeen de Circulaire der Société Evangélique van 25 Augustus wegens dezelve zaak berigt, uit welke beide alzoo een geheel kan gevormd worden. BuscarletGa naar voetnoot89 is de naam van genoemde predikant (de Semeur maakt ook korte melding van deze zaak); hij heeft zich vervolgens naar Pau in het Zuiden van Frankrijk in de Pyreneën begeven, aldaar geroepen zijnde in eene Gemeente, meest uit voormalige Roomsch Catholijken gesticht, door de Evangelisten-Leeraars der Société Evangélique te Parijs, en uit 500 zielen bestaande, waar laatst gestaan heeft onze landgenoot, de Eerw. Croll, die nog met Ds. Brummelkamp te Leijden heeft gestudeerd, en nu eene beroeping in de Nationale Kerk op eene der eilanden aan de west-kust van Frankrijk heeft aangenomen. (Dat ik alleen het inleggend gedeelte der Circulaire zend, is omdat dezelve 12 pagina's groot is.)Ga naar voetnoot90 Mij is voorgekomen, dat het goed zoude zijn, om maandelijks in de Reformatie eene opgave te doen van de gevangene broeders, t.w. hunne namen, en waar ter plaatse in eenig oord van het land zij gevangen zitten, gelijk mede hoe zij het daar hebben, ook naar het uitwendige, ten minsten wanneer dit zodanig is, dat het nodig is, dat men het openbaar maakt. Dit zal eene bijzonderheid zijn betrekkelijk de vervolging, die gelijk ieder ander door het Christelijk publiek, | |
[pagina 217]
| |
gedurig met belangstelling zal worden vernomen. Ook bij het zien agter het No. van Julij van het Register van de Inhoud der 6 eerste Nummers der Reformatie dacht ik: ‘Zoo een register of inhoudstafel is een belangrijk gedenkstuk in de geschiedenis van Nederland onder deszelfs tegenwoordige Regering’; maar dacht er tevens bij dat ik dat register hier wel publiek zou willen maken als daartoe voegzame gelegenheid was, die er egter niet is. Dan, zou in Nederland zelve er voor Nederland die gelegenheid niet zijn? ik geloof het; wanneer namentlijk om het halfjaar de voortgaande uitgave der Reformatie in de Nieuwspapieren aangekondigd wierd met de opgave van het Register der voornaamste zaken of van den Inhoud der zes voorgaande Nummers, ten einde dit Tijdschrift steeds aan het publiek te leeren kennen. Dat zou wel eene lange, maar toch in den vorm eene niet gantsch ongewone Advertentie zijn, en die de Courantiers, omdat het blootelijk eene Advertentie is, toch wellicht niet zullen kunnen weigeren te plaatsen (daar zij er hun geld voor ontfangen), en mogt het de een of ander weigeren, nogtans zullen ze dit allen niet doen; men moet maar met het Handelsblad beginnen, en voorts bij alle de Stadsdagbladen gaan. Hoe zulk een zesmaandelijks(ch)e openbaar getuigenis van hetgeen men zoo gaarne verborgen zoude houden (daar de duisternis het licht niet verdragen kan) een doorn in het oog van de vijanden onder alle standen en klassen zou zijn, zal wel niet behoeven gezegd te worden, - een getuigenis van hetgeen de eeuw der verlichting te voorschijn brengt -; maar dat deze openbaarmaking nuttig zou zijn voor de Kerk, dit houde ik voor even zeker; want de Heere heeft nog veel volk in het land, dat van de zaken niet veel verneemt, en ook de Reformatie niet leest, maar de Couranten lezen zij, en dus door middel van deze, moet men, zoo men kan, tot die soort van menschen spreken, terwijl mede nog langs dien weg lezers voor de Reformatie zullen gewonnen worden. Wie goed doet komt aan het licht, met alles ook wat hem betreft of hij ondervondt; en zoo dan ook hier. Nog eens; houdt het er voor dat men, de vijanden ten spijt, de werken der duisternis niet te veel openbaar kan maken; en ik beveel dit dus eens aan Uwe overweging. Ook de broeders in Silezië zochten door den druk hunne zaken openbaar te maken,Ga naar voetnoot91 waarop het drukken daarvan door de Pruissische Regering hun verboden en belet werd; toen hebben zij het laten drukken te Straatsburg, en hebben de bladen zoo het land in gevoerd. Bij laatstgenoemde broeders is de reden van den strijd mede, zoo ik geloof, wel voornamelijk daarin, dat zij geen bloot mensch als Koning van de Kerk erkennen willen. De Irvingianen zijn op één of twee, nu allen uit Genève vertrokken. Wij hebben hier deze zomer zeer veel warmte gehad en weinig regen, maar nu na deze laatste eenige dagen aan elkander gehad te hebben, is het op eens zeer koel geworden en heden een stijve Noordewind, zoodat het Lac (Léman) ter deeg in beweging is. Men hoopt zeer deze maand nog op warmte ten einde de druiven te doen rijpen, waarvan, zoo zij rijp worden, overvloed zijn zal. De sneeuw egter die al op de bergen gevallen is, doet menigeen denken, dat wij een koude September zullen hebben. - Van de zijde van het Lac vertoont zig hier de | |
[pagina 218]
| |
stad even of dezelve tegen de bergen aan lag, welke laatste er egter nog wel 3, 4 en 5 uren van verwijderd zijn; dit doet zig zoo zien uit hoofde van de hoogte der bergen; want de naaste die bij de stad is zal 1500 à 2000 voeten hoog (zijn), wat verder de...Ga naar voetnoot92 3000 en aan de ander zijde van het Lac de lange keten van de Jura die 5000 voet hoog is. Wanneer men van het Lac daar de Stad zoo tegen ziet leggen, dan zijn deszelfs anders op zich zelf groote en fraai je huizen daar als het ware niets bij; 's menschen werk bij des Scheppers werken, en zoo kan men denken: wat is onze waarde bij alle de groote werken Gods, en wat zijn wij bij Hem! Aanstaande Zondag word een Jaarlijksche dank-, vast- en bededag gevierd in alle de Kantons van Zwitserland; dan alhier ter stede is daar, gelijk ik heden hoorde, twist over geweest, daar eenigen dezelve op morgen willen vieren,Ga naar voetnoot93 de dag waarop die altijd in dit kanton is gevierd geworden. De naam MômiersGa naar voetnoot94 is hier nog niet in vergetelheid geraakt; ik hoorde dezelve heden aan degenen die in het Oratoire te kerk gaan, nog tweemaal geven. Wij hebben egter in de maand Augustus in de Nationale Kerk alhier ook een regt goede Gereformeerde, krachtige predikatie met alle de vrienden van het Oratoire bijgewoond, welke gedaan werd door Ds. Fred. Monod,Ga naar voetnoot95 Predikant bij de Gereformeerde Gemeente te Parijs, die aldaar, of voor wien men om eene predikbeurt had verzocht; hij predikte in de groote of St. Pieters Kerk op een Zondag morgen om 7 uur voor eene groote schare toehoorders, over Rom. 6 vers 4, deze woorden: ‘opdat gelijkerwijs Christus uit de dooden enz.; en sprak naar aanleiding daarvan over de wedergeboorte 1.o hare noodzakelijkheid, 2.o waarin zij bestaat, 3.o hare kenmerken, 4.o hoe zij gewerkt word. Dit vervolgens zeer ernstig en onderscheiden toepassende op degene die deze zijne prediking met toegenegenheid hadden ontfangen, of, zeide hij, zouden verwerpen. Voorgezongen Psalm 97 vers 4 en 5 (de nazang ben ik vergeten). Gezangen worden er bij de Nationale Gereformeerde Gemeenten in Zwitserland niet gezongen dan bij en in de nabetrachting na het Avondmaal en wanneer er over 's Heilands geboorte, opstanding, Hemelvaart en de uitstorting des Heiligen Geestes gepredikt word, alsook op den eersten dag van het Jaar. De daareven genoemde gelegenheden viert men, of houdt men Godsdienst niet meer dan één dag (hetgeen zoo ik denk in het overig Fransch-Zwitserland wel even eens zal zijn als het alhier ter Stede is); de volgende dag is een werkdag op welke alle winkels en bedrijven even als altijd open zijn. - Des avonds van denzelfden Zondag hield Do. Monod een meditatie, of soort van Bijbeloefening, in het Oratoire, over 2 Petrus 2 vers 1-11. Z.E. is een vriend van de Afgescheidene Gemeente in Nederland. Even voor de Zondag daaraanvol- | |
[pagina 219]
| |
gende kwam zijn broederGa naar voetnoot96 hier, welke veel jonger dan hij is, en te Lausanne na het eindigen aldaar van zijne studiën, de oplegging der handen had ontvangen, gelijk zulks hier te land gebruikelijk schijnt te wezen; deze verzogt mede in de Nationale Kerk om eene predikbeurt; dan, omdat hij van het voleindigen zijner studie te Lausanne het Certificaat niet bij zich had, wierd hem dezelve geweigerd; dien ten gevolge predikte hij denzelfden morgen in het Oratoire over 1 Koningen 18 vers 21: ‘Hoe lange hinkt gij op twee gedachten?’ Men kan ook door een kind verkwikt worden. Dat wierd ik daareven. Twee knaapjes, die ik niet kende, kwamen een billet brengen voor de menschen van wie ik mijn kamer heb; ik nam dit van hen aan, en sprak een oogenblik met hen. Zij gingen beide op de Latijnsche School, zeiden zij, en de jongste, van 8 jaar, hoopte predikant te worden. Dat dacht ik van U wel, zeide ik. Daarop gaf ik ieder een paar Tractaatjes, en verzocht hen dat zij mij nog eens weder wilden bezoeken. Aan de jongste vragende, wat het beste boek was? De bijbel zeide hij. En of hij er wel in las? Ja, en zijn Vader alle avonden: en Zondags ging hij naar de Kerk en de Catechisatie. Henen gaande zeide hij mij dat zijn Vader predikant was (doch de naam die hij noemde...Ga naar voetnoot97) waarop hij mij zoo hartelijk de hand drukte, alsof hij zeggen wilde: ja, wij zijn broeders! Dat zijn zoo van die enkele en beste oogenblikken, welke men heeft, en vooral in de eenzaamheid, in welke ik meest altijd verkeer, als teerkost op den weg zijn, wanneer men de gemeenschap der heiligen, al is het dan ook met zoo een jonge Sioniet, oefenen mag. Gisteren ontmoette ik in het Oratoire de Echtgenoote van den Heer Tronchin, president der Evangelische Societeit, welke mij vroeg of ik ook weder berigten uit Holland had? Ik zeide: ja, ik heb juist bij mij een uittreksel van een brief waarin veel wegens de inwendige toestand der Gemeente gemeld word; dat wil ik U voorlezen. ‘Oh! (antwoordde zij) prêtez le moi, je m'interesse si beaucoup pour ces frères de Hollande; je crois que le Seigneur a un grand nombre de cher enfants dans ce pays, puisqu'Il leur donne, en passant par tant d'epreuves, a rendre témoignage pour Son Nom.’ Oui, Madame (gaf ik H.E. ten antwoord) je le sais que vous vous interessez pour eux.Ga naar voetnoot98 Gedurende al de warmte die wij hebben gehad, heb ik mij steeds wel wat slap gevoeld, en bevind mij bij wat koeler weder, gelijk als nu, beter; over het geheel egter heb ik reden den Heer voor voortdurende gezondheid te danken, gelijk voor de hulp en ondersteuning en bekwaammaking tot mijn werk, welke Hij mij uit genade tot hiertoe verleenen wilde. In Julij 11 wierd het nu drie jaren dat | |
[pagina 220]
| |
mijne studie begon,Ga naar voetnoot99 en wanneer ik op dit tijdperk zie, dan zou ik menigmaal wenschen al verder te wezen. Intusschen, toen ik hier kwam, kon ik met Herodoot nog niets te regt, en gedurende dit jaar heb ik dan toch verscheidene stukken uit Herodoot, Xenophon, Diododoor van Sicile,Ga naar voetnoot100 StraboGa naar voetnoot101 en nu laatstelijk Demosthenes vertaald. Studiën in Physica, Nat. Philosophie, Astronomie en Botanie, waarvoor men mij eerst nog boeken had laten kopen (en welke zaken nuttig kunnen zijn voor jonge lieden, welke tijd genoeg vóór zich hebben), heb ik niets aan gedaan, en was nog eenigzints bij mij zelven onzeker, of men, indien men met de Talen mij al gereed rekende, daarmede wel genoegen zou nemen (hoewel ik de overtuiging had van niet het een met het ander te kunnen doen) en dan dit is zeer goed gegaan. Een week of drie geleden zeide ik aan Prof. Merle dat ik nu in 't begin van September (wanneer de Examens gedaan worden) mijn Examen wenschte te doen om in de Theol. School te treden. Als gij denkt dat gij gereed zijt, antwoordde Z.E. mij, is het goed. Vervolgens adresseerde ik mij daartoe (in forma) aan de Directie derzelve School. De lessen duurden tot Zaterdag voor agt dagen, en ik had de geheele voorleden week vóór mij, om mij op mijn Examen voor te bereiden en Zaturdag namiddag kwam de beurt aan mij om hetzelve te doen. Het bestond in Hebreeuwsch: Deuteronomium 1, vertaling en grammaticale uitlegging, Grieksch: N. Testament en Demosthenes; Latijn: Titus Livius en Horatius, Algemeene Geschiedenis, Bijbelsche- en Nieuwe Geographie. Van de Logica, waarin ik ook de lessen gevolgd heb, is mij geen Examen gevraagd. Na afloop daarvan en eene korte besoigne onder de Heeren Examinatoren (welke waren Proff. Merle, Galland, Pilet, benevens de Heeren Rod. Preiswerk (niet de afgetreden Professor)Ga naar voetnoot102 en Hauber,Ga naar voetnoot103 zeide men mij dat mijn Examen was aangenomen en zij mij, bij het ontfangen in de Theologische School, met hunne beste wenschen vergezelden. Ik bedankte H.Ed voor die uitspraak, met welken ik wel te vreden was. Met deze week te beginnen hebben wij de groote vacantie.
7 September. Na het hiervoren gemelde betrekkelijk de dank-, vast- en bededag alhier wil ik U nu nog eens melden, hoe het ten dien aanzien heden gegaan is. Het eerst wat ik er van zag, was dezen morgen alle winkels rondom het huis mijner woning gesloten blijven. Tegen half 8 uur stroomde de menigte naar de Kerken, te weten de Gereformeerde Nationale Kerken, en niet het Oratoire noch de Afgescheidene Gemeentens, evenmin als de Roomsche Kerk; en naar | |
[pagina 221]
| |
de Kerken, dat is: twee van dezelven.Ga naar voetnoot104 Voor deze, zomin als voor de nog gevolgd zijnde biddagsGodsdiensten luidden de Klokken niet; maar tegen 9 uur luidden dezelven voor de gewone weekGodsdienst die in de twee andere Kerken plaats had. Ik las voorts eene aankondiging van de Regering, van dato gisteren, te kennen gevende dat zij vernomen hadden dat eenige Leeraars van de Gereformeerde Godsdienst zich gereed maakten om met hunne Gemeente op Donderdag Biddag te houden, maar dat zij dezelve verzochten daarmede tot Zondag te wachten; dat het ook eene burgerlijke plegtigheid was, en die dus met voorkennis van de Regering moest geschieden, enz. in het lange. Daarop ontmoette ik een broeder, lid van de Gemeente op de Bourg de Four, die mij liet zien een voor deze dag afzonderlijk briefje van predikbeurten, waar bovenaan stond: ‘Retablissement du Jeûne Génévois’Ga naar voetnoot105 en hetwelk voorts ten dien einde in twee Kerken 3 maal Godsdienst aankondigde. Deze broeder zeide mij: ‘het volk wil zijn oude biddag behouden; en voorleden Jaar, hoewel op die dag geen Godsdienst zijnde, zijn egter ook reeds eenige winkels gesloten geweest, en nu hebben zij aan eenige predikanten verzocht te prediken. Ik heb ook besloten, zeide hij, en houd mede biddag met het volk onder hetwelk ik leef en met hetwelk God mij bewaart (- en mag men daarbij voegen, met hetwelk ik schuldig ben); Ik kom anders weinig in de Nationale Kerk, maar straks om 12 uur preekt Do. Bedot,Ga naar voetnoot106 dat is al heel wel, die heb ik Zondag ook gehoord, hij bragt ernstig de zonden onder het oog.’ Tegen 12 uur passeerde ik de St. Pieters-Kerk, waar het ook met scharen naartoe stroomde, welke Godsdienst niet op het briefje stond, en dus, alweder daarna, misschien wel dezen zelfden dag moet zijn verzocht geworden. Ik vroeg aan een man die er inging, wie er preekte? De Heer Chénevière,Ga naar voetnoot107 was het antwoord; denwelken ik niet ging hooren. Alzoo zijn hier dan heden zonder goedkeuring der Regering vijf Biddags-predikatien gehouden, en is tweemaal gebed geweest, en voorts den geheelen dag 2/3 à 3/4 van de winkels en neringen gesloten. Dat het arme Geneefsche volk (want arm, dit is beklagenswaardig, noem ik hen, die de logenleeraars zowel als de getrouwe herders volgen) even zoo de Godsdienst hunner vaderen wil hooren verkondigen, hoewel zeer velen de kennis verloren hebben, door de verleiding der leugenaars, als hetzelve deze boete- en bededag hunner vaderen wil vieren, is wel zeker; dat gedeelte van het volk tenminste die in Gods huis gaan met oogmerk om 's Heeren Woord te hooren; want de schare van hen, die nimmer bijna in kerk of kluis komen, zoo men zegt, zoude alhier, als men die bijeen zag, ook nog al wat bedragen, daar | |
[pagina 222]
| |
hier zeer veel dadelijk ongeloof heerscht (- gevolg van de leer der valsche leeraars sedert reeds lange tijden -) en bepaaldelijk en meest onder ons geslacht; ik heb nog nergens in eene plaats zoo weinig mans in de Kerken gezien, als te Genève; zij maken meestal geen 10 ten honderd uit van de hoorders; ten dezen aanzien is er in het Oratoire en de beide Afgescheide Gemeenten alhier eenig onderscheid; evenwel ook dáár, even als in vele andere mij bekend zijnde oorden de Gemeente overziende, weet ik niet anders dan met Paulus te zeggen, hetgeen wij lezen 1 Corinthe 1 vers 17 het 2de gedeelte.Ga naar voetnoot108 En nu, Zeer Waarde Broeder! het kan bij het zoeken naar God ook dikwijls nog zoo donker van binnen zijn; maar daar straks gaf de Heere mij te gevoelen de schuld die ik voor Hem ook met dit volk had, onder hetwelk ik leef, en toen mogt mijn hart zich in het gebed voor Zijne genadetroon uitstorten! O, bidt Gij ook met de Gemeente voor hen, die hier wachten na licht, terwijl het er niet is; die zien, maar de menschen slechts van verre als boomen zien wandelen, opdat de Heere zich nog over Sion ontferme, en aan Zijn volk herders na hun harte geve, die hetzelve weiden met wetenschap en verstand. Menigmaal kan de begeerte tot dit werk zoo diep verborgen bij mij leggen, dat ik er mij over bedroef, maar somtijds, zeg somtijds, word zij ook weder zeer levendig, en wanneer dan aan den eenen kant mijn ongeloof mij wil voorhouden dat ik nog zoo lang studeren moet en mijne jaren alzoo vorderen, dan mag ik, op de trouwe Gods gerust, aan de andere zijde weer als met Jacob, toen hij zeven jaren en nog eens zeven jaren om Rachel dienen moest, over die jaren heenzien. Ik verheug mij, dat mijn arbeid zich nu weldra zal gaan bepalen om de verborgenheden van het Koningrijk der hemelen te bepeinzen. Bid voor mij, dat het mij gegeven mag worden dezelve te verstaan, en de Heere de rotssteen mijnes harten en mijn deel in eeuwigheid wil wezen.
8 September. Het volgende vernam ik daar nog wegens de Godsdienstoefening, welke, gelijk boven vermeld, gisteren nog boven de aankondiging op het Extrabriefje gehouden is. De Heer Chénevière, om 8 uur in de Kerk de la Madeleine predikende (welke naast de Pieters-Kerk de grootste is) vernam, op stoel zijnde dat een groot aantal menschen, uit plaatsgebrek weer terug moest, en zeide daarop tot diegenen van de Gemeente, die geen plaats konden bekomen: ‘Hebt maar geduld, Geliefden! om 12 uur zal ik in de Pieters-Kerk weder preeken’. Vervolgens om half twaalf was reeds eene geheel schaar voor laatstgenoemde Kerk vergaderd, welke de Regering verboden had te openen. Eindelijk komt Prof. Chénevière daar mede aan, en zegt: ‘ik zal de sleutels wel weten te krijgen’. Z.E. gaat er zelfs om, brengt ze mede en de Kerk wordt geopend. Voorts op stoel komende, heeft hij gezegd: ‘De Roomschen en alle andere Gezindheden, wie zij wezen mogen, hebben hier Godsdienstvrijheid, en komen bij één zoo dikwijls als zij verlangen, en wij alleen, als wij een dag Godsdienstig willen afzonderen, zouden die niet hebben?’ Vervolgens moet hij niet weinig | |
[pagina 223]
| |
aangaande de Regering hebben gezegd. - Alzoo zes Predikanten zijn gisteren, tegen den wil der Regering, (en in betrekking tot het Kerkbestuur waarschijnlijk individueel) voor de Gemeente opgetreden, en daaronder de Heer Chénevière tweemaal. Nu zullen Zondag (de dag door de Regering tot biddag bestemd) de Kerken lediger nog dan op andere Zondagen zijn, zeide men mij daar; en ik verwacht dit mede. Mocht de Heere en Koning Zijner Kerk, door welke weg dan ook, uit al dien ijver nog eens wat goeds doen geboren worden, tot kennis en erkentenis der waarheid! Dat moge ook de vrucht zijn, door Gods genade, van het biddag houden voor de Gemeente in mijn dierbaar Vaderland, welke zich eerlang, mede zonder goedkeuring der Regering gevraagd te hebben, daartoe zal vereenigen, en wij alhier met hen. Mocht die dag hun met een band te meer verbinden aan den Heere, haren God, met een band te meer aan elkanderen en aan allen die met haar in hetzelfde geloof staan. Mocht die dag een gezegende en gekenmerkte Voorbereiding zijn voor de handelingen der Opzieners, die een week daarna zouden vergaderen! Nu, Broeder, de Heere zij met U, Uw hoog vertrek en Uwe sterkte naar geest en ligchaam en zegene alle de Uwen. De broederen alhier laten U groeten. Groet van mij Uwe waarde echtgenoote en Moeder, onze Vriend en Broeder Hasselman en de zijne(n), benevens alle broeders en bid steeds voor Uwen Vriend en broeder in Christus V. Koningsberger Th. Stud.Ga naar voetnoot109 |
|