De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie
(1984)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Hoofdstuk 4
| |
[pagina 37]
| |
avonden’, bijeenkomsten van Réveilmensen.Ga naar voetnoot3 Wij lezen over die bijeenkomsten bij dr. M.E. Kluit:Ga naar voetnoot4 ‘Lange, lange jaren stelde Da Costa iedere Zondagavond zijn huis open voor een ieder die zocht naar opwekking en bijbeluitleg. Da Costa las een stuk uit de Bijbel, bad en gaf uitleg van het gelezene of wel hij hield een wat langere meditatie. Veel werd er ook gezongen op deze avonden. Er kwam al spoedig een talrijk en zeer gemengd bezoek. Ook van buiten Amsterdam kwamen belangstellenden als zij in de stad waren op Zondagavond bij Da Costa...’. Als één van de meest opzienbarende publicaties van Da Costa geldt zijn in 1823 te Amsterdam uitgegeven Bezwaren tegen den geest der eeuw. Bij vijanden en tegenstanders bracht dit geschrift haat en fel verzet te weeg. Het verschijnen betekende niet het begin van het Réveil in Nederland, maar het fungeerde wel als ‘ijsbreker’.Ga naar voetnoot5
Met het oog op de inhoud van de 28 brieven, die wij zullen noemen, een enkel woord over drie speciale onderwerpen. In de eerste plaats de overtuiging van Da Costa ten aanzien van de Heilige Schrift als geheel; ten tweede zijn eschatologie; ten derde zijn beschouwing over de Nederlandse Hervormde kerk en de Afscheiding. Wat het eerste punt betreft: Da Costa kan worden getypeerd als een apologeet van de inspiratie, van het gezag van de Heilige Schrift, als werkelijk te zijn het onfeilbare Woord van God. Als zodanig bestreed hij de vele neologen van zijn tijd, van wie wij slechts David Friedrich Strausz noemen in zijn Leben Jesu.Ga naar voetnoot6 De zaken van rationalisme en Schriftkritiek komen sterk naar voren in de derde en de vierde brief van dit hoofdstuk. Naar wij menen wordt het oordeel van A. Pierson, in zijn Oudere TijdgenotenGa naar voetnoot7 over Da Costa's werk geveld, niet gestaafd. Als we bij Pierson lezen: ‘Zoolang de kerkelijke rechtzinnigheid zich... | |
[pagina 38]
| |
stelselmatig aan de beoefening van de geschiedenis, gelijk aan die van de historisch-litterarische kritiek der Bijbelboeken blijft onttrekken, zal zij het eigenlijk karakter van den nieuwen geest die over de godsdienstwetenschap gekomen is, nooit begrijpen.’, dan verbaast ons niet, dat dezelfde eveneens schrijft, dat ook in Da Costa's verzen ‘de Straussen, de Baurs en Bruno Bauers over het toneel (rukken) als een bende hemelbestormers met grimmige aangezichten.’ Men gevoelt dat hier twee geloofsovertuigingen uiteen gaan. Echter, dat Da Costa ‘nooit eenig Bijbelboek tot een voorwerp van opzettelijke, streng wetenschappelijke studie heeft gemaakt.’, wordt door de zo juist genoemde brieven weersproken. Da Costa gaat juist nogal diep in en levert immanente kritiek op de modernistische ideeën die Scholte ongetwijfeld tijdens zijn studie in de theologie aan de Leidse universiteit heeft moeten aanhoren. Verder, wat de eschatologie van Da Costa betreft: naar wij menen is door J. Kamphuis in zijn Isaäc da Costa en de Afscheiding van 1834Ga naar voetnoot8 duidelijk aangetoond dat Da Costa overtuigd was van een ‘openbaring van den Messias in heerlijkheid, en eene daarmede gepaard gaande wederoprichting van Davids troon, van Israëls stammen.’Ga naar voetnoot9 Hij ziet dit als het duizendjarig rijk van Christus op aarde. Niet los daarvan staat, tenslotte, zijn beschouwing van de Hervormde kerk en van de Afscheiding, zoals deze ook tot uiting komt in de 23e en 24e brief van dit hoofdstuk. Da Costa verwachtte een ‘nieuwe toekomst’ en wilde daarom niet terug, zoals de ‘Zeven Haagsche Heeren’ (Groen van Prinsterer c.s.), naar een handhaving van de Drie formulieren van enigheid en hij verzette zich tegen het breken met de ‘kerk’, gelijk dit was gedaan door de Afgescheidenen als consequentie van hun strijd tegen het loslaten van de leer der Gereformeerde kerk. Da Costa schreef 9 mei 1842 aan Groen:Ga naar voetnoot10 ‘Ik gevoel mij meer dan ooit overtuigd dat eene geheele omsmelting op het gebied der Theologie op handen is, waaruit heerlijker wellicht dan immer de waarheid, zoo als die in het Woord, zooals die in Christus is, zal te voorschijn komen. Geheel eenstemmig derhalve ten aanzien van de klacht in het protest tegen de Synode, tegen Groningen, tegen het rationalismus in alle zijne vroegere en latere vormen, verwacht ik noch kan ik iets verwachten van de herstelling der Formulieren. Dezelfde gedachtengang komen we tegen in het tijdschrift Nederlandsche Stemmen, waar Da Costa schrijft:Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 39]
| |
‘De Hervorming der zestiende eeuw herstelde een gedeelte der Kerken, niet tot den toestand van de tweede, derde of vierde eeuw der Christenheid, maar zij voerde haar, zonder eigenlijk een enkelen voetstap achterwaarts te treden, bij de volkomene ontrolling van de banier der gerechtigheid uit den geloove alleen, op een onvergelijkelijk hooger standpunt, dan zij immer sedert de Apostolische prediking-zelve nog hadden betreden. Mag men zich dus, zoo God met Zijne Kerk is, niet op gelijksoortige wijze voorstellen, dat de levensbeweging, die in de Christenheid over geheel de wereld zoo onmiskenbaar begonnen is, iets meer, iets hooger zal teweeg brengen, dan de terugbrenging tot den Kerkstaat, die vóór den inval der Neologie bestond? In de toekomstverwachting van Da Costa is iets mystieks, we zouden ook kunnen zeggen iets vaags; het verwachten van nieuwe tijden door God gegeven op een wijze waarbij slechts woorden als ‘verborgen’ en ‘speculatie’ passen. Deze gedachtengang krijgt niet eerst gestalte in hem als de Afscheiding daar is en het georganiseerd zoeken naar ‘kerkherstel’ een aanvang neemt, want reeds in 1823 vinden we:Ga naar voetnoot12 ‘Wij mogen in Christus op een naderend herstel van de afdwalingen en van de gruwelen die wij betreuren, hopen. Te midden van eene algemeene overstrooming over de aarde verheft zich een eiland uit de baren, waarop Godsdienst en waarheid op nieuw gevestigd zullen worden. Tenslotte: ook in de 26e brief - 8 februari 1843 - komt de chiliastische overtuiging van Da Costa sterk naar voren in wat hij schrijft naar aanleiding van de brochure van Scholte, getiteld Het Strafregt in verband beschouwd met de vrijheid van geweten en Godsdienst (Amsterdam 1842). | |
[pagina 40]
| |
Wij menen het beste te doen te eindigen met de conclusie van J. Kamphuis, als hij schrijft: ‘Da Costa heeft als romanticus gekozen tegen de Afscheiding en vóór de Medische weg' van kerkherstel... Een mythe, een droombeeld kwam in de plaats van de gehoorzaamheid.’Ga naar voetnoot13 Maar is dit oordeel in feite niet hetzelfde als hetgeen mr. A.M.C. van Hall aan Da Costa tegenwierp, toen hij schreef:Ga naar voetnoot14 ‘Verlangt gij dat wij u eene leer brengen die bijbelsch oud en kerkelijk nieuw is...? Wel nu, wij brengen u die leer van de gemeenschap der heiligen, van het ligchaam der Kerk, van de zigtbare vergadering der geloovigen, waarvan CHRISTUS Koning is. | |
1. Amsterdam (‘van huis’) 4 december 1828Waarde vriend en broeder in den Heere! Met innige deelneming vernamen wij gister avond door uw hartelijk schrijven het overlijden van uwen dierbaren GrootvaderGa naar voetnoot15 en God zij daarbij gedankt, dat uwe droefheid niet is als de genen, die geene hope hebben. Moge deze nieuwe slagGa naar voetnoot16 in de gevolgen tot bevestiging uws geloofs zijn, en gij bij de smertelijke afsterving en verwijdering van uw maagschap en geslachte, des te overvloediger de beloften Gods ondervinden, Mare. X. 29, 30.Ga naar voetnoot17 In het bijzonder moge uwe aangeknoopte band gezegend zijn tot die tijd toe eener geheiligde en van boven bezegelde huwelijksvoltrekking.Ga naar voetnoot18 Ik had mij wel in persoon tot u begeven, om u onze hartelijke deelneming in uw verlies te brengen, doch waarschijnlijk zoude ik u niet te huis vinden. Mocht dit evenwel anders zijn, doet mij dan per brenger toch vooral weten, hoe het met u gaat en of ik u ook ergens in zoude mogen van dienst zijn. Wij hopen u in allen gevalle weldra zoo de Heere wil te ontmoeten. | |
[pagina 41]
| |
De Heere leide u in alle waarheid en bevestige u steeds meerder in de voorbereiding tot het treffelijkste der ambten. Weest van mij en mijne vrouw, van ChevallierGa naar voetnoot19 en Henriette,Ga naar voetnoot20 met liefde en deelneming gegroet, en gelooft mij van ganscher harte Uw liefhebbende en heilwenschende broeder in den Heere, I. da Costa | |
2. Amsterdam 6 oktober 1829In deze tijd studeert Scholte te Leiden.Ga naar voetnoot21 Blijkbaar heeft iemand (Nieuwenhuizen?) aan Da Costa hulp gevraagd voor ‘v.d.V.’. Uit de brieven 4 en 12 van dit hoofdstuk weten we dat is bedoeld Petrus Philippus van der Velde, theologisch student te Leiden.Ga naar voetnoot22 Waarde Vriend en Broeder in den Heere! Ik dank u voor de genomen moeite en vriendelijke informatie. Ook gaf uwe bereidwilligheid om met den mij aanbevolen jongeling in kennis en betrekking | |
[pagina 42]
| |
te komen veel genoegen en uwe broederlijke liefde verheugt mij in allen deele. Doch deze zelfde liefde dringt mij heden van mijne zijde, om niet lang uit te stellen hetgene ik tot u[w] beider waarschuwing, in de onaangename verplichting ben u te moeten mededeelen. De informatieën, die ik uit Utrecht wegens den voormelden v.d.V. ontfangen heb zijn van een gantsch niet gunstigen aart, en ofschoon de persoon, die mij dezelve gezonden heeft, in geene bestemde bijzonderheden treedt, evenwel zeer afschrikkende van eenige broederlijk gemeenschap zoo met den jongeling als met zijnen vader. Daarbij komt, dat ik, even na het ontfangen van uwen brief de Heer NieuwenhuizenGa naar voetnoot23 zelven bij mij zag, die mij over de zaak mondeling kwam spreken. Ik deelde hem mijne ingewonnene berichten mede, en hij was niet in de gelegenheid iets daartegen met kennisse in te brengen. Ook zeide hij mij, dat v.d.V. te voren wel met FijnebuikGa naar voetnoot24 omgegaan had, doch dat die hem thands volstrekt vermeed, en als den rug toekeerde. Dit alles tot uw governo.Ga naar voetnoot25 Merkt er op, en de Heere geve u en mij en ons allen wijsheid in alle dingen. Dit schrijf ik u uit dringende verplichting, om u toch voorzichtigheid in dezen en allen andere omgang aan te raden, en dat te meer, daar ik zelve daartoe gelegenheid hebbe gegeven, hetgeen ik mij bijna verwijten zoude, ware het niet dat ik mijner intentie bewust ben en wist dat dit zelve ten goede medewerken kan en zal. Schrijf mij bij gelegenheid iets nader van uwe bevinding in dit geval. Ook moet ik nog opgeven de volgende adressen, alwaar gij u naar hem beter zoudt kunnen informeren; behalve de door v.d.V. zelve aangewezene adressen te Utrecht (ik weet niet of ik ze u alreeds geschreven hebbe) v.d. Berg, Schipper op Leyden, Ludwig den zilversmid en Horst buiten de Waardpoort.Ga naar voetnoot26 Zoo | |
[pagina 43]
| |
verwijst mijn vriend mij nog tot van Rijn, tuinier te Gouda,Ga naar voetnoot27 en Ver Meulen, lakenkoper te Dordrecht.Ga naar voetnoot28 - Nu, lieve Vriend en Broeder! houd mij alle deze last ten goede. Groet alle de vrienden, bij name onzen geliefden broeder en ouden discipel des Heeren Le Feburé.Ga naar voetnoot29 En weest van mij en alle de mijnen op het innigste in liefde gegroet en de Woorde der genade aanbevolen. Gelooft mij van harte Uw liefhebbende broeder in den Heere I. da Costa | |
3. Amsterdam 9 november 1829Waarde vriend en broeder in het geloof! Ziet hier enige punten in het kort aangegeven, die u wellicht in uwe overdenkingen wegens de mij in uwen aangenamen [brief] voorgestelde vrage[n] dienstig zullen kunnen zijn. De stelling, waartegen met recht uw hart zich verzet, al kunt gij dezelve nog niet zoo geheel voldoende met uw verstand wederleggen, is hoofdzakelijk deze: De natuurlijke Godsdienst, gegrond op de menschelijke rede, is het fundament der Geopenbaarde; - de laatste is eene aanvulling van de eerste; - de rede is het, die de geopenbaarde waarheden onderzoekt, beoordeelt, bevestigt. Een behoorlijke bepaling en onderscheiding der denkbeelden in deze woorden vervat, en eene eenvoudige vergelijking derhalve met de uitspraken der onfeilbare Schrift, zal genoegzaam zijn, om het bedriegelijke en onwaar achtige, onder dezelve bedekt, of door dezelve uitgedrukt, te ontdekken en te wederleggen. Laat ons hierin met eenige orde te werk gaan. 1o. Reeds dadelijk is, volgens de Schrift de onderscheiding tusschen natuurlijke en geopenbaarde Godsdienst onjuist en gebrekkig. Immers ook de kennisse, die de Heidenen uit de Schepping (Rom. I. 19, 20) en uit hunne conscientien (Rom. II. 11-15) van God konden hebben, was een geopenbaarde kennis, ὁ γαρ θεος ἐφανερωσεν αὐτοις.Ga naar voetnoot30 Het onderscheid zoude beter aldus moeten gesteld en uitgedrukt worden: Kennis van God uit de Schepping in den mensch, en dit is dan het voorwerp der zoogenaamde Theologia naturalis; en positieve Theologie, of kennisse Gods uit het Woord. | |
[pagina 44]
| |
2o. Geen van beiden intusschen heeft haren grond in de Rede. Het verstand of de rede is een vermogen der ziele, waardoor zij de denkbeelden der voorwerpen ontfangt, en vergelijkt, en is derhalve een werktuig tot bevatting van Waarheid, geen grond of richtsnoer van derzelver bestaan. Even zoo als het gezicht onzer oogen geen grond is of beginsel van het licht of van de met licht bestraalde voorwerpen, maar het middel, waardoor wij het licht dat buiten ons is, gewaar worden, en daarvan het denkbeeld door ons gepercipiëerdGa naar voetnoot31 wordt. 3o. De rede derhalve mag noch kan iets a priori in haar zelve beslissen, maar heeft alleenlijk waar te nemen, en aan te vatten, hetgene dat haar van buiten af wordt voorgesteld. 4o. Alle kennisse Gods diensvolgens komt den mensch door de beschouwing der werken Gods (Ps. 19, en elders) door het getuigenis der conscientie, door het Woord van God, het zij bij monde het zij bij geschrifte, door hem vernomen. 5o. Zoo kende de mensch zijnen God voor den val. Adam zag Gods werk, en Schepping, en erkende en aanbad Hem als Heer en Schepper; - hij droeg het beeld Gods in gerechtigheid en heiligheid; daarenboven sprak God tot hem, en hij hoorde Zijne stemme. 6o. Na den val blijven de bronnen wel dezelfde - doch het verstand is verduisterd (Eph. IV. 17, 18), de wil bedorven, het bedenken des vleesches vijandschap geworden tegen God. En van dien stond aan kon er geene ware kennisse Gods uit een eenigen dier bronnen tot zaligheid zijn, dan door de opening en omkeering allereerst beide van het verstand en van den wil. 7o. Intusschen niet voor alle menschen of volken bestaat deze driedeelige bron der kennisse Gods. Het Woord Gods is niet bij allen bewaard gebleven. Aan alle volken en menschen derhalve, buiten Israël eertijds, buiten het Evangelium thands, betuigt God zich nu alleenlijk door de Schepping en door de conscientie. 8o. De Theologia naturalis moet ons nu eigenlijk leeren tot hoe verre die kennisse zich uitstrekt of uitstrekken zoude kunnen. 9o. De Apostel Paulus leert uitdrukkelijk dat eene zoodanige kennisse niet verder gaat, dan tot veroordeeling en tot onverontschuldigbaarmaking, Rom. I. 18, 19, 20, 23, 24, 25, 28, 32 en Rom. II. 12. Zij zullen zonder wet verloren gaan; want dat de gedachten haar zoo wel ontschuldigen als beschuldigen. Dit wordt uitdrukkelijk gezegd niet voor God, maar onder malkanderen (v. 15): μεταξυ ἀλληλων.Ga naar voetnoot32 10o. De zaligmakende kennisse Gods dan niet anders zijnde te vinden dan in dat Woord, hetwelk niet alleen God als Schepper en Wetgever, maar ook tevens als Verlosser en Herschepper verkondigt, zoo volgt van zelve, dat de positieve, of gelijk men gewoonlijk zegt, de geopenbaarde Godsdienst met geene mogelijkheid eene aanvulling van - of nadere opbouwing op - de zoogenaamde natuurlijke Godsdienst kan zijn. Want hoe kan aangevuld worden, hetgene dat in beginsel nog niet bestaat? N.B. Zie het Postscriptum. 11o. Doch ook daarbeneven: het Woord van God bevat alle van Hem mededeelbare kennis volmaaktelijk. Zoo heeft het derhalve niet eerst eenig ander | |
[pagina 45]
| |
fundament noodig, om daarop als ware het voort te gaan, en hooger op te klimmen. - Gij hebt, om dit door een gemeen voorbeeld op te helderen, een incompleet deel van eenig werk b.v. de Opera Calvini; wanneer ik u een compleeten Calvijn nu ten geschenke geve, kan ik dan gezegd worden, uw afzonderlijk deel aan te vullen? Geenszins, Gij verkrijgt daardoor een geheel dat in zich zelven volkomen is en uw vroegere bezitting van een enkel brokstuk wordt vervangen, niet aangevuld, door eene collectie, waarin alles bevat is, dat gij noodig hebt te kennen, en dat u door een afzonderlijk gedeelte niet genoegzaam kon bekend gemaakt worden. 12o. Merkt in den op deze materie bij uitstek toepasselijke Psalm 19 de krachtige tegenstelling van de overtuigende kennisse die door het werk der Scheppinge te weeg gebracht wordt, vs. 1-7 en de bekeerende kennisse die alleen door het Woord of de Wet gegeven wordt, vs. 8-11 en vergelijk hiermede Hand. XIV. 15-17 en vooral XVII. 23-27, voorts 30, 31. 13o. Ten blijke verder, dat deze natuurlijke kennisse Gods, of liever kennisse uit de natuur, nooit anders dan tot overtuiging van schuld heeft kunnen leiden, en geenszins tot eene eigenlijke dienst, of vereering van God, veel minder tot zaligmakende gemeenschap met God, diene de eenvoudige opmerking, dat nimmer bij eenig volk op aarde, eenige religie hoe ook genaamd uit dezelve geformeerd is geworden. Alle de godsdiensten der volken dragen de onmiskenbaarste blijken, dat zij verbasteringen van eene vroeger bekende Openbaring zijn, en worden derhalve niet tot de Theologia naturalis, als tot hare bron, maar wel tot de menigvuldige afwijkingen en verdervingen eener eenmaal van God ingestelde ware en oorspronkelijke Godsdienst terug gebracht. Getuigen hiervan de offeranden, de overleveringen en velerlei overblijfsels van de in den Bijbel alleen echt en ongeschonden bewaarde Waarheid, die wij overal onder alle volken en in alle tijden wedervinden. Op dezen doelt de Apostel kennelijk Hand. XVII. 13 en 28. - Doch dat hij van dezelve tot verdere overtuiging der Heidenen in den Brief aan de Romeinen Cap. II geen gewag maakt, is, omdat de heilige Schrijver zich op geene door menschen verbasterde Openbaring wilde beroepen, maar wel op de steeds, onafhankelijk van der menschen dwalingen, en onveranderlijk hetzelfde getuigende, Schepping en inwendige conscientie van het menschelijk hart. Deze beide laatsten alleen maken het voorwerp der Theologia naturalis. De eerste behoort eerder tot de geschiedenis der Geopenbaarde Godsdienst, even als de ketterijen tot de Kerkelijke historie behooren. 14o. Wat aangaat voorts de derde stelling, aangaande het aan de rede toegeschreven onderzoek, en oordeel van en over de geopenbaarde waarheden; hier kan wederom door eene eenvoudige bepaling der woorden, uit de Schrift de quaestie uitgemaakt worden. Nergens getuigt de Schrift, dat hare inhoud (quod absit!Ga naar voetnoot33) aan het goed- of afkeurend oordeel van menschen zoude zijn onderworpen! - dat het onderzoek mag en moet plaats hebben, blijkt uit Hand. XVIII. 28, XVII. 11 enz. enz. en dat het onderzoek geschiedt door middel van het verstand is ontwijfelbaar. Doch (en hier ligt de oplossing der zake geheel) | |
[pagina 46]
| |
welk verstand? Geen ander immers dan het door God, door den Heiligen Geest, tot en onder dit onderzoek geopend verstand of hart. Zie Hand. XVI. 14, Eph. I. 17, 18, Luc. XXIV. 25, 2 Cor. IV. 3, 4, 6. Het onvernieuwde verstand wordt beschreven 1 Cor. II. 13, Eph. II, 12, IV. 18, 19, Hand. XXVI. 17, Joh. XII. 39, 40 enz. enz. Dat 2 Cor. X. 5 niet van de recta ratioGa naar voetnoot34 gesproken wordt, zij zoo! Maar men vergeet dat onze ratio met betrekking tot God en onze zaligheid niet meer recta is, maar...,Ga naar voetnoot35 en alzoo eerst door de genade der wedergeboorte tot de bevatting van deze dingen kan worden bekwaam gemaakt. Col. II. 8 en 1 Tim. VI. 20 getuigen niet alleen tegen Joodsche, maar tegen alle ook naamchristelijke wijsheid des vleesches tot in eeuwigheid! Of hebben de uitspraken der Schrift geene toepassing verder dan de tijd, waarop ze geschreven, of de Gemeenten, tot welke zij het eerst gericht werden! - Wat dwalingen en verwarringen. - Dit weinige moge aan uwe intentie vooreerst voldoen kunnen. Verlangt gij ook nog eenige nadere uiteenzetting of verklaring van deze beknopte wellicht niet duidelijk genoeg ontwikkelde punten - ik zal gaarne op uw wederschrijven aan dit verlangen nader trachten te voldoen. - De Heere zelve geve u in alle dingen, en voor alles in het Woord Zijner waarheid, licht, wijsheid, genade! Hij zelve fondere, bevestige, versterke ons in het allerdierbaarst geloove. Amen. - Groet de vrienden, bij name den geliefden vriend Le Feburé. - Weest van de mijnen op het innigst gegroet, en de Woorde der Genade aanbevolen. Ik ben van harte Uw liefhebbende en heilbiddende vriend en broeder I. da Costa
P.S. (Bij) N.B. De natuurlijke kennisse van God heeft geen zaligmakend beginsel. | |
4. Amsterdam 5 december 1829Lieve vriend en broeder in den Heere! Op uwe vragen wegens het gewichtig stuk van de volkomene en algehele ingeving der Heilige Schrift spoede ik mij u het volgende zoo kort mogelijk ter overdenking voor te stellen. De Heere zelve van Wien alleen de wijsheid en de kennisse is van Zijn gezegend Woord en tot verdediging en vrijmoedige belijdenis Zijner Waarheid leere u en sterke u in alle goede oefening en strijd aangaande het allerheiligst geloof dat ons is overgeleverd. Ik heb in het derde deel mijner Voorlezingen blz. 120 en volg.Ga naar voetnoot36 het artikel der | |
[pagina 47]
| |
volstrekte onfeilbaarheid der heilige Schrijvers in hunne prediking zoo bij schrifte als bij monde aangevoerd en eenige beginselen tot recht verstand van deze fundamenteele geloofswaarheid aangegeven. Daartoe kan ik u dan, naar uw eigen schrijven deswegens, vooreerst verwijzen, mij vergenoegende voorts hierbij eenige nadere opmerkingen, en wel bepaaldelijk hetgene tot uitlegging der door u aangevoerde plaatsen dient, naar mijn best weten en vermogen, te voegen. En om dan nu maar onverwijld ter zake te komen, zoo is het noodig Allereerst: dat wij acht geven op twee plaatsen in de Schrift, die den grond leggen, tot alles wat in deze materie eenigszins kan te pas komen, tot leeringe en wederlegginge te kennen. De eene is de bekende en alles beslissende plaats van den 2den Brief aan Timotheus Hoofdst. 3 v. 14-17,Ga naar voetnoot37 in welke van alle de Schrift zonder uitneming, beperking, of onderscheid getuigd wordt dat zij van Goddelijke ingeving is en tegen welke al het gene de Neologie door gedwongene en ongerijmde uitleggingen heeft zoeken in te brengen, bij eene eenvoudige en grammaticale beschouwing en echt critische onderzoeking ten eenenmale wegvalt. De tweede, (en deze meer bepaaldelijk betreffende de wijze, waarop de Goddelijke ingeving geschiedt) is die van den 2den Zendbrief van Petrus, Hoofdst. I. vs 21 alwaar de heilige menschen Gods, in het gene zij als propheten des Heeren spraken, gezegd worden van den Heiligen Geest gedreven te zijn geweest. Dit woord drijven (gedreven zijnde, φερομενοςGa naar voetnoot38) geeft op het eigenaardigst en volkomenst de aard der werking van den Geest te kennen door welke de heilige schrijvers in hun spreken en schrijven onbedriegelijk en onfeilbaar werden gemaakt, zoo in de zaak zelve, als in voorstel en woordelijke uitdrukking tot den minsten tittel en jota toe, zonder dat er aan den anderen kant eenige aanleiding blijve bestaan, om (het gene ons de Neologie zoo gaarne aanwrijft) het middellijke en personeele in de Schrijvers zelve, die door God alzoo onfeilbaar bestuurd werden, in het minste weg te nemen of te belemmeren. Wij moeten ons, zoo het mij voorkomt, de zaak zelve aldus naar de Schriften voorstellen. De Geest in Zijne werking op het hart en op het verstand der geheiligden wordt vergeleken bij de blazinge van den wind; dit geeft reeds de zaak zelve te kennen το πνευμαGa naar voetnoot39 - verg. Joh. III. 8. En overeenkomstig daarmede worden dan nu in de aangehaalde plaats van Petrus, de heilige Schrijvers vergeleken bij schepen of vaartuigen, wier opgespannen zeilen de drijving van den wind ontfangende, alzoo juist in die richting zich bewegen en gaan, naar welke zij door die werking en drijvinge van buiten gestuwd worden. De Geest nu, welke ook zelve de waarachtige God is, is ook in deze zijne werking onwederstaanbaar en almachtig, en werkt alzoo ook te dezen gelijkerwijs Hij wil. - 1 Cor. XII. 11. Het Woord of de Schrift derhalve door deze drijving des Geestes voortgebracht, is het woord van den Geest zelven (verg. Hebr. III. 7; Hand. XXVIII. 25 enz.) - het Woord van God. En van dat Woord kan tittel noch jota ter aarde vallen (Matth. V. 18; Mare. XIII. 31; 1 Petr. I. 23, 24, 25, enz. enz.). Doch deze onfeilbare en | |
[pagina 48]
| |
almachtige werking des Geestes sluit evenmin, in de beschrijvinge van het Woord, de middelen, gelegenheden, omstandigheden en werktuigen uit, als zij dat doet in het werk van 's menschen bekeering, heiligmaking en zaligheid. Daarom, ofschoon het Woord door Paulus, door Johannes, door Petrus, door Daniel, door Jesaja, door Moses, beschreven, altijd en overal en gelijkelijk het Woord Gods is in gezag en volstrekte onfeilbaarheid, zoo is evenwel Paulus en Petrus en Johannes en een iegelijk der heilige schrijvers van den ander onderscheiden en blijven een iegelijk hunne persoonlijkheid of individualiteit behouden in stijl, aart, leidinge, en in oneindige bijzonderheden meer. Vergelijk ook 1 Cor. XIII geheel. Ook neemt die werking des Geestes niet weg de omstandigheden, door welke middellijkerwijze de Apostelen, b.v. Paulus aan de Romeinen of aan de Corinthiers, op deze en gene door de gelegenheid der zaken in de Gemeenten aanleiding ontfangen om te schrijven; ook sluit zij niet uit, maar onderstelt veeleer alle mogelijke werkingen van verstand, geheugen, redenering, gevoel, enz. enz., welke een iegelijk der heilige mannen bij hun schrijven zoo duidelijk blijk geven te hebben ondervonden, niet als werktuigen zonder zelfbewustheid of wetenschap van het gene zij spreeken of schrijven, maar als redelijke en met hun hart en verstand zelf werkzame menschen, die ook het gene zij schreven en spraken, tevens uit hun eigen hart en uit hun eigen verstand spraken en schreven, maar in hun hart en verstand geheel en volmaakt van den Heiligen Geest ontfingen. De drijving des Geestes, in één woord, gaat over alle de vermogens en werkzaamheden van de door God ingegevene schrijvers, zoodat hun woord of schrift (en daarin gaan ons de heilige Schrijvers zelve met hun voorbeeld voor) te gelijk en met dezelfde waarheid aan Petrus, of Johannes, of Moses, en te gelijk aan God, den Heiligen Geest, toegeschreven kan en moet worden. - Hier in is de Wijsheid Gods en de onderscheiding van het geestelijk verstand. Doch daar is nog eene andere préalable aanmerking te maken, voor dat wij tot de verklaring der aangegevene texten kunnen overgaan. - Het is een werk van uitnemende domheid, of kwaden trouw, wanneer ons door de bestrijders van de volstrekte ingeving wordt tegengeworpen dat, indien de Schrift alzoo in ieder woord en uitdrukking van den Heiligen Geest is, wij ook de woorden van booze of onwijze menschen (als b.v. Laat ons eten en drinken enz. 1 Cor. XV. 32) aan God moeten toeschrijven, dewijl wij dezelve in de heilige boeken en door de Apostelen en Propheten des Heeren beschreven vinden. - Het ongerijmde van deze tegenwerping, gelijk zij naauwelijks wederlegging of tegenspraak waardig is, loopt in het oog; doch verliest ook zelfs zijnen sophistischen schijn, wanneer wij ons slechts bij eene goede bepaling der zake houden, en de drijving des Heiligen Geestes tot zamenstelling der Schriften aldus beschrijven: dat zij is die werking van den Geest, waardoor de heilige Schrijvers van de Boeken in den Canon van het O. en N.T. vervat, behoudens en middellijk hunne eigene persoonlijkheid, en de werkzaamheid van hunne eigen vermogens, gaven, en wijze van zien, schrijven, en spreken, tevens alzoo volkomen en volstrekt in dit werk, van God bestierd en in alle waarheid geleid werden, dat al het gene zij leeren en voorstellen zoo in de zaken zelve, als in de uitdrukking der zaken, zoo volkomen en volmaakt waarheid, eeuwigblijvende en altoos toepasselijke waarheid is, als of God met eigene hoorbare stemme uit den hemel ons dezelve nog | |
[pagina 49]
| |
heden ten dage onmiddellijk voorhield en onderwees. - Wanneer zij derhalve dus eenig gevoelen, woord of uitdrukking, met afkeuringe voorstellen, zoo is ook hierin de waarheid hunner ingeving openbaar, dat zij naar waarheid en als uit God, met volkomene juistheid en onberispelijkheid van uitdrukking, ons die dwaling, als dwaling, leeren kennen en onderscheiden, en waar het noodig is, wederleggen of bestrijden. Passen wij nu deze eenvoudige en voor oneindig meerdere ontwikkeling vatbare beginselen op de aangeteekende plaatsen toe, wat zal er uit volgen, anders dan de bevestiging van het rechtzinnige gevoelen, naar de Schriften, van derzelver volstrekte ingeving en onfeilbaarheid? 1o. De plaats 2 Cor. XI. 17Ga naar voetnoot40 bewijst niets tegen ons, zoo wij slechts in acht nemen het onderscheid tusschen de waarheid in zaak en uitdrukking, hier als overal elders in de Heilige Schriften plaats heeft, en het persoonlijke en individueele van de Apostel die spreekt, als een mensch, naar den mensche. Doch dit spreken zelve als naar den Vleesche, met de protestatie van den Apostel tegen allen roem, dien hij door al het gene hij daar ter plaatse van zich zelven zegt kon schijnen te roemen, dat zelve, zeg ik, is van den Heiligen Geest, en zoo komt het ten slotte wederom daarop neder, dat het gene aldaar geschreven is volkomene, volmaakt uitgedrukte leeringen der waarheid is, onfeilbaar van wege de drijving des Heiligen Geestes. Want dat hij zegt, ik spreke niet na(ar) den Heere, dat ziet uitdrukkelijk en kennelijk niet op de zaak zelve, want het was immers waarachtig waar, noch op de uitdrukking, want die is immers volkomen juist, maar op de vermelding dezer dingen uit de eigen mond des Apostels, die alzoo zich zelven eenigermate lof geeft, en dat was niet naar den Heere, niet overeenkomstig de leere en het voorbeeld Christi, namelijk in zich zelve; doch nu hij dezen roem als zoodanig eene dwaasheid noemt, zoo werpt hij alle eer en lof wederom van zich zelven weg; en daarin juist is het werk van den Heiligen Geest kenbaar. Vergelijk vooral Bengel ad hoe loco bijzonder het laatste gedeelte zijner aanteekening.Ga naar voetnoot41 - Vergeten wij nimmer dat de drijverij des Geestes op den heiligen Schrijver werkt behoudens niet alleen, maar ook op alle de werkzaamheden van zijn gemoed; ja die ook in hem te weeg brengt, en te weeg gebracht hebbende, in de volkomenste uitdrukking daar stelt. De Apostel schrijft hier dingen, die zijne roeping en ampt als Apostel moeten getuigen en bevestigen. Dit schrijven, menschelijkerwijze beschouwd, had eenen doem in zich, en was in zoo verre met betrekking tot den persoon van Paulus, niet naar den Heere. Maar wel degelijk van den Heere, voor zoo verre met bijgevoegde protestatie tegen deze | |
[pagina 50]
| |
roem, al het gene hij zegt, betuigt, en schrijft waarachtig is met eene waarheid der onfeilbaarheid, als onder de blijvende drijving des Heiligen Geestes. 2o. Evenmin blijken zij de aart dezer drijving en ingeving te verstaan, die ons de groetenissen of menschelijke voornemens of beschikkingen, hoedanige wij vinden Rom. XV. 20-28; XVI; 2 Tim. IV. 13 enz. tegenwerpen, als of zulke dingen met eene onfeilbare leiding of inspiratie van den Heiligen Geest niet overeenkwamen? Weten zij dan niet, dat die God, aan welks onbedriegelijke en eeuwig zekere ingeving wij de gantsche Schrift moeten toeschrijven, ook zelfs het vallen ter aarde van een mosjen, waar van er twee voor een penningsken verkocht worden niet buiten of beneden Zijne albestierende Voorzienigheid geacht of gesteld heeft? En waarom zouden wij dan moeten (of liever hoe zullen wij dan mogen) onderstellen, dat de Heilige Geest, onder wiens bestiering de heilige Schrijvers hunne brieven of schriften opstelden, juist van hun week en weg ging, telkens wanneer zij in persoonlijke bijzonderheden traden of wanneer zij zich begaven tot de groetenissen der broederlijke liefde en vermaning? - Hoe naauwgeestig en onverstandig, om niet te zeggen, onheilig en Godonterend! - Te meer, daar ook in die groetenissen en bijzondere persoonlijke betrekkingen altijd, voor wie oogen heeft om te zien, zoo kennelijk van toepassing is hetgene de Apostel zegt van de Schriften in het algemeen 1 Cor. X. 6, 11. Ziet maar eens wat uitnemende leeringen onze voortreffelijke Bengel alleen uit enkele groetenissen van het 16de Hoofdst. aan de Romeinen al heeft afgeleid; en hij kon er nog zoo oneindig meer uit afgeleid hebben! Is hier dan juist niet wederom kenbaar in, de diepte des rijkdoms, der wijsheid Gods, en is het niet eene zake der ingevinge van den Heiligen Geest waardig, dat in zulke schijnbaar geringe en dagelijksche bijzonderheden, zoo vele en zoo uitnemende voor alle tijden der kerke hoogst nuttige en gewichtige leeringen der wijsheid en der liefde verborgen liggen? - Doch ziedaar de wijsheid der wereld en des vleesches, die het kleine en geringe, dat bij God zoo dierbaar en gewichtig is, veracht en verwerpt. - Aangaande Rom. XV. 20-28 en alle andere plannen, door den Apostel in zijn brieven medegedeeld, naar menschelijke wijze, merkte ik nog aan, dat hier wederom alles aan komt op het juiste begrip van de ingeving, welke niet bestaat in het instorten alleen van hoogere bovennatuurlijke kennis en wetenschap, prophecy en verkondiging, maar in eene zulke volmaakte en volledige werking op den heiligen Schrijver en alle zijne gemoeds- en verstandswerkzaamheden, dat hij (hetgene anders voor een iegelijk mensche en ook voor de heilige mannen zelve buiten deze onmiddellijke ingeving onmogelijk ware) in alles alle waarheid, zonder eenige uitlating, toevoeging, of gebrek in zijn schrijven te voorschijn brenge, en dat wel zoodanige, dat niet hij zelve, maar alleen de Geest Gods alle de diepten kennen konde van al het gene zoo voor de personen tot welke hij zich onmiddellijk richtte, als voor volgende tijden en geslachten in deze hunne Schriften, door de oneindige Voorzienige wijsheid Gods bevat en besloten was. - Zoo b.v. ligt in de plaats 1 Tim. V. 23 eene krachtige wederlegging tegen alle eigenwillige onthoudingen van monniken of andere diergelijke instellingen der menschen. Zoo insgelijks in 2 Tim IV. 13 een krachtig bewijs voor het plichtmatige van de inachtneming van middelen en behoorlijke verzorginge in de afhankelijkheid van boven. Zoo b.v. herinnert gij | |
[pagina 51]
| |
u dat onze geliefde broeder ter BorgGa naar voetnoot42 eens twee der zoogenaamde ScheppianenGa naar voetnoot43 den mond stopte, uit Philemon vs. 18,Ga naar voetnoot44 tegen hunne beweerde gemeenschap van goederen, en zoo voorts in het oneindige. - Wat voorts 2 Tim. IV. 16Ga naar voetnoot45 betreft, gij ziet van zelve dat dit dezelfde objectie des ongeloofs is, welke tegen de prophetische psalmen van David wordt ingebracht; en ik kan mij derhalve daaromtrent vergenoegen met u te verwijzen naar de plaats in mijne Voorlezingen over de Handelingen, nl. waar ik dit punt breeder hebbe behandeld, Dl. III, pag. 130 en I, 96 en 97.Ga naar voetnoot46 3o. Aangaande voorts de gewichtige woorden 1 Cor. VII. 12Ga naar voetnoot47 is uwe oplossing voldoende, en zoo gaf ik ze ook ter aangehaalde plaatse mijner Voorlezingen bl. 123 en 124.Ga naar voetnoot48 Doch hetgene in het bijzonder over den waren zin en bedoeling van de onderscheiding tusschen het gene de Heere zegt, en het gene de Apostel zegt licht verspreidt, is de vergelijking van vs. 12 met vs. 25 en voorts van deze beide verzen met 2 Cor. VIII vs. 8 en vs. 10, waaruit blijkt, dat hetgene hier genoemd wordt een zeggen des Heeren, elders verklaard wordt door ἐπιταγηGa naar voetnoot49 dat is een bevel, een stellige wet of gebod; terwijl daarentegen hetgene de Apostel uitdrukt door ik zegge het, niet de Heere, een γνωμηGa naar voetnoot50 of gevoelen of raad is, doch zulk een raad, als om welken te geven de Apostel door barmhartigheid des Heeren getrouw was gemaakt, een raad derhalve van den Heere en door den Heiligen Geest aan de geloovigen gegeven, en alleen daarin onder- | |
[pagina 52]
| |
scheiden van een uitdrukkelijk zeggen (dat is gebieden) des Heeren, dat het laatste eene volstrekte gebiedend bevel of gebod te kennen geeft, hetwelk niet zonder zonde kon vernalatigd worden, terwijl daarentegen in het andere geval de gene die des Apostels raad niet opvolgde, geen eigenlijk gezegde zonde beging (vs. 28). Even zoo 2 Cor. VIII. vs. 8 en 10 wordt de overvloedigheid en mildheid in de gave bij wijze van raad en als iets oorbaars aanbevolen, niet als gebiedende (οὀ)(κ) κατ' επιταγην, sed γνωμην διδωμι - τουτο γαρ ὑμιν συμφερει).Ga naar voetnoot51 Zal iemand nu zeggen dat de Apostel aldaar niet schreef door den Heiligen Geest, of dat het de Heilige Geest niet was, die den Corinthiers vermaning deed, om in hunne gave overvloedig te zijn? - Nogmaals, in korte woorden, de tegenoverstelling is deze: daar zijn sommige dingen, die de Heilige Geest in de Schriften aan de gewillige keuze der gelovigen overlaat, hun aanradende en vermanende tot het gene niet wettelijke verplichting, maar oorbaar en nuttig is: zoodanige dingen zijn b.v. het ongetrouwd blijven voor de genen, die zich kunnen onthouden, het blijven bij eenen ongeloovigen echtgenoot of huisvrouw, indien deze daarmede te vrede is, (meent iemand dat de Apostel dien heiligen raad van liefde en verdraagzaamheid in tegenoverstelling van de ingevinge des Heiligen Geestes gegeven hebben? dat ware immers ongerijmd) eindelijk het geven aan de armen met meerdere overvloedigheid enz. Dat zijn de vrijwillige offeranden ook des Ouden Testaments, wel van God ingesteld, maar niet onder dreiging geboden (zie b.v. Exod. XXXV. vs. 4, 5, 21, 22). - Het blijkt derhalve meer dan overvloedig, dat hier niet op de al of niet-ingevinge van het gebod, maar op het onderscheid tusschen verplichtend en aanradend, tusschen noodzakelijk en gewillig gezien wordt. - Nog iets: het aanraden des Apostels aangaande het huwelijk (vs. 8 en 9) ik zegge den ongetrouwden enz. is niet anders dan hetgene de Heere zelve gezegd heeft, Matth. XIX. 10-12; doch op beide de plaatsen is het geen gebod, of eigenlijke wet, of ἐπιταγη,Ga naar voetnoot52 maar een raad, aan die het vatten kan, aan die het gegeven is, eene γνωμη.Ga naar voetnoot53 - Ik hoop dat gij uit deze zonder behoorlijken zamenhang aangegevene punten wel eenigzins mijne meening en den waren zin dezer gewichtige plaatsen zult kunnen verstaan. Anders ben ik, zoo God wil, tot nadere uiteenzetting van harte gaarne bereidwilligheid.
| |
[pagina 53]
| |
BählerGa naar voetnoot54 (wiens lieve broederGa naar voetnoot55 gister van ons is uitgegaan tot de werkzaamheden van de fabriek bij den Heer Weyrathe;Ga naar voetnoot56 gelief dit onzen vriend te melden) en aan alle die des Heeren zijn sterkte en goeden moed in den Heere, die Zijn Woord waar maakt, en waar maken zal, gelijk wij naar den Psalmist zingen! Wie heeft lust den Heer te vreezen, en wat er volgt. - Mathile en HenrietteGa naar voetnoot57 groeten u, en zijn van lichaam welvarende, doch zeer aangedaan, gelijk ook wij, wegens de smertelijke en waarschijnlijk doodelijke toestand van hunne en onze zeer lieve zuster Mevr, de Wit,Ga naar voetnoot58 die naar den uitwendigen mensch zeer zwak en krank, naar den inwendigen mensch vol des geloofs is en der hope in dezen wellicht allerlaatsten strijd, en den omstanderen tot verwondering en zegen. Nogmaals weest van alle de vrienden gegroet. Wij zijn redelijk welvarende, vooral de kinderen door Gods groote ontferming. - De Heere heeft onze lieve zuster ter BorgGa naar voetnoot59 voor eenige dagen volkomen weder opgericht! o, wonder van reddende goedertierenheid en genade. - Ik hadde nog wel veel te zeggen. Doch ik moet eindigen. Alleenlijk meld mij, zoo dra gij eenigzins zult kunnen, hoe het toch met dien student v.d. VeldeGa naar voetnoot60 staat? Ik worde wederom over hem aangesproken met vele aanbeveling; doch ik vinde nog geene vrijmoedigheid, mij hiermede in te laten; ook ben ik niet in de gelegenheid iets bijzonder voor hem te doen. Van harte Uw liefhebbende Vriend en Broeder in den Heere I. da Costa | |
[pagina 54]
| |
5. Amsterdam 11 december 1829Waarde vriend en broeder in den Heere! Ik verheuge mij dat het met uwe responsieGa naar voetnoot61 zoo wel is afgeloopen. De Heere verleene u verder in alle uwe onderzoekingen en ondervindingen den Geest der kracht, der liefde en der gematigdheid (2 Tim. I. 7) welken allen die naar het ampt van Timotheus staan zoo zeer in het bijzonder behoeven. Doch onze God is goed en genadig, gevende een iegelijke mildelijk, die Hem om wijsheid bidt (Jac. I. 5) en ons leerende en leidende door Zijn Woord en Geest. Beproeft op deze wijze de geesten, als het is oude of nieuwe gevoelens, en gij zult door het midden van alle dwalingen henen geleid worden op dien heiligen weg, op welken de eenvoudigen van harte zekerlijk niet zullen verdwalen. - Aangaande het gevoelen onzer oude Gereformeerde Leeraars wegens den Raad des Vredes en de plaats Zach. VI. 12, 13. Daarover is het niet wel mogelijk in het kort bestek eens briefs (vooral daar ik heden maar zeer weinig tijd hebbe, en met omgaande niet uitvoerig zal kunnen antwoorden) het noodige te zeggen. Gaarne spreke ik er eens mondeling met u over, zoo de Heere wil en wij leven, en gij uw plan om Zaterdag herwaarts per diligence over te komen, ten uitvoer kunt brengen. Want het is een stuk in actualiGa naar voetnoot62 het wezenlijke der zaak, hetgeen de tegenpartij wil wegredeneeren, van het uitwendige van systematische form en uitdrukking wel moet onderscheiden worden, zoo ik meene. - Groet de vrienden, bij name Le Feburé en uwen waarden commilito Bähler. Geloof mij van harte Uw liefhebbende vriend en broeder in den Heere I. da Costa
In grooten haast P.S. Verzoeke zoo spoedig gij kunt adres voor de inliggende.Ga naar voetnoot63 - Het ware goed om voorloopig over het stuk des Vrederaads BrakelGa naar voetnoot64 en Witsius (Oeconomia foederum)Ga naar voetnoot65 na te zien. | |
[pagina 55]
| |
Evenwel is in A. Brummelkamp, Levensbeschrijving van wijlen Prof. A. Brummelkamp, Kampen 1910, geen aanwijzing te vinden voor het feit dat laatstgenoemde in zijn studententijd hulp nodig heeft gehad of deze heeft bekomen. Waarde broeder in den Heere! In vliegende haast te midden van vele drukte schrijve ik u deze weinige regelen, ten einde het antwoord wegens het Joodsche dienstmeisje,Ga naar voetnoot66 over welke ik zoo even den OudenGa naar voetnoot67 gesproken heb, niet uit te stellen. Wees dan zoo goed met de aangevangene onderhandeling deswege eenig kort oponthoud te verkrijgen, dan zal binnen weinige dagen de Heer van ReenenGa naar voetnoot68 zelve, die zich nog hier ter stede bevindt, van alles de noodige informatie schrijven, ik heb uw adres opgegeven, en wilde u dit alleenlijk melden. Veel kan ik hier niet meer bij voegen, dan dit eene nog dat den Ouden met den weg en bekeering van deze Israelitische zeer ingenomen scheen; van de bekwaamheid tot huisdienstbaarheid kon hij niets zeggen, wel dat het hare begeerte was. - Aangaande Brummelkamp heb ik u bij uw verblijf alhier niet kunnen melden, door de tusschengekomen omstandigheden te Haarlem,Ga naar voetnoot69 dat ik, hoe gaarne ook voor dezen lieven jongen broeder eene uitzondering wenschende te maken, evenwel geene vrijheid gevonden hebbe sints lang om op lijsten van wat aart ook te teekenen, vooral niet voor meer dan een jaar en bij nadere overweging van uw voorstel heb ik gemeend hier bij te moeten blijven. Om mijne bereidwilligheid en hartelijke belangstelling in den waarden jongeling niet ongetuigd te laten evenwel, zoo hope ik dat eene geringe bijdrage van ƒ 10,- in eens, aangenaam zal kunnen zijn. Gelief die dan op mij te disponeeren wanneer gij het best zult achten. - Heden ochtend hadden wij het genoegen uw lieve aanstaandeGa naar voetnoot70 hier te zien, tot gelukwenschinge aan onzen waarden Bruidegom en Bruid.Ga naar voetnoot71 - Weest van harte van ons allen gegroet. Groet de vrienden BuenoGa naar voetnoot72 en Bähler in de Heere. - Hoe verblijde mij de berichten wegens de heer | |
[pagina 56]
| |
Twent.Ga naar voetnoot73 Groet dien waarden broeder bij gelegenheid voor mij ten hartelijksten, schoon nog van aangezichte onbekend. - Van Kohlbrugge zult gij ook wel het goede verblijdende nieuws vernomen hebben, dat hun een jonge zoon geboren is,Ga naar voetnoot74 en alles naar wensche is. Zoo gij hem schrijft, meld hem (hetgeen onze Chevallier heden op zijne vraag verzuimd heeft te antwoorden) dat zijn huwelijk bepaald is op Donderdag 6 Mei.Ga naar voetnoot75 Mochten wij allen te zamen bij alle deze vreugde en zegen dankzeggende en biddende gemaakt worden. Ik ben van harte Uw liefhebbende vriend en broeder I. da Costa | |
7. Amsterdam 27 oktober 1830Ga naar voetnoot76Op 5 oktober 1830 richtte Koning Willem I een proclamatie tot het Nederlandse volk naar aanleiding van de Belgische Opstand, welke 24 augustus te Brussel was uitgebroken en zich daarna over het gehele huidige België had uitgebreid. | |
[pagina 57]
| |
sen van Noord-Brabant. In april 1831 kwamen zij te Eindhoven, uit welke plaats zij tijdens de Tiendaagse Veldtocht (2 tot 12 augustus 1831) oprukten via Hasselt naar Leuven.Ga naar voetnoot79 Waarde vriend en broeder in den Heere! Ja! het is een dag van donkerheid, een dag van verschrikkinge en groote bedreiging der oordeelen Gods over ons dierbaar, maar schuldig vaderland, en zoo er voor de gemeente nog eene hope is van behoud voor het land en zijne inwoonders en het beminde Stamhuis zijner Vorsten, het zal eene hope als tegen hope zijn, niet vast te houden dan in het geloove aan de loutere, ondoorgrondelijke rijkdommen des ontfermenden Gods. Wat blijft ons dan overig dan met gebogene knieën en harten, een iegelijk naar dat het hem van des Heeren Geest gegeven zal worden, te bidden, te smeeken, te zuchten als aan de voeten van Jesus Christus, onzen eeuwig Getrouwen Hoogepriester en Koning. Mochten wij dit allen doen, zoo vele ons God het verstand heeft geopend om hem te kennen in de Waarachtigen, niet als afzonderlijk een iegelijk op zich zelve, maar allen te zamen in een band en verbond der broederlijke liefde in het geloof! In deze stemming des harten, ook in uwen lieven briefGa naar voetnoot81 en daarin uitgedrukt denkbeeld doorstralende, deelt met u, met alle de geliefden in de Heere, ook het mijne volkomen, en immers kan het niet anders of zij moet ons, waar wij ook zijn, en aan wat plicht of roeping verbonden, dicht bij elkander houden in den Geest, al zijn wij ook naar het uitwendige niet aan eene plaatse vergaderd. Want anders, om eene geregelde te zamenkomst tot bidstonden aan te leggen onder de vele en zeer verspreide broederen in deze groote stad, vinde ik weinig uitzicht, en weet ik niet, of de gelegenheid der zake zoo iets wel medebrengt. Het uitschrijven van een Biddag is het werk der Overheid, het verordenen van bidstonden behoort tot de bediening der Leeraars en Herders - ik zoude denken, dat onze roeping ons al meer en meer, op het stuk der gebeden en smeekingen in dezen dringenden nood, bij de afzonderingen in de binnenkameren (Jes. 26 vs. 20) bepaalt, en voorts, als van zelve spreekt, tot overige waarneming van alle gelegenheden, die God geeft, om ook twee of drie of zoo velen er te zamen zijn, met vereenigde harten de knieën te buigen, en te bidden met psalmen en onderwijzingen uit het Woord. Het is tot nog toe kennelijk Gods weg met ons geweest, alle deze dingen op eene meer voor de wereld verborgene, ja dikwijls voor ons zelven onmerkbare wijze, te werken, die wij eenmaal | |
[pagina 58]
| |
bidden in volle ontwikkeling en kracht over de geheele uitgestrektheid der Gemeenten, en openbaar te zullen mogen zien.Ga naar voetnoot82 Uw voorstel intusschen om den Zaterdagavond van 7 tot 8 uren tot eene bidstonde onder ons af te zonderen voor de zaken van ons fel bedreigde, diep gevallen Vaderland, blijft daarom niet minder belangrijk, al geeft het ook tot geene bepaalde zamenkomsten (waartoe noch onze broeder Capadose noch ik voor het oogenblik de gelegenheid zien, noch zelfs de meerdere nuttigheid boven eene meer ongezochte, meer enkel geestelijke, en onder Gods onmiddellijke leiding staande gemeenschap der geloovige) aanleiding. Immers, en zoo denkt er insgelijks onze geliefde ter Borg over, die ik zoo even uwen brief mededeelde; indien wij een iegelijk, tot wiens kennisse dit voornemen en deze afspraak zal komen, den voorgemelden tijd tot het zoo dierbaar en gewichtig einde, voor de gedachte en in het harte houden, om op die ure wekelijks, het zij in onze eenzaamheid, het zij in vereeniging met dezen of genen, naar dat de Heere bestieren en geven wil, ons tot deze overdenkingen af te zonderen, zoo is het doel, onder den alleen wasdom gevenden zegen Gods, wat het geestelijke der zaak betreft, bereikt, en dat zonder de vele ongelegenheden, die naar den ons wel bekenden toestand der dingen en der menschen, anders met zulke zamenkomsten gepaard zouden gaan. - Ik verneme gaarne nader uw denkbeeld, en wat er de broeders met wien gij hierover gesproken of geschreven hebt, van gezegd zullen hebben, om zich omtrent zulk eenen tijd met elkander een iegelijk aan zijne plaatse te verstaan. Is de dag der uittrekking van de jongelingen uwer Hoogeschool nog niet bepaald? Ik verneem dat gij druk bezig zijt te exerceeren dagelijks. De Heere zelve, de God der heerscharen zij met u en met alle de geroepenen ten dage uwer uittocht. Hij zij u tot een schild en tot eene sterkte in allen strijd en nood, en brenge u allen weder in vrede. - Komt gij wellicht nog afscheid nemen te Amsterdam? Anders hoe zal u het AlbumblaadjeGa naar voetnoot83 geworden; meld mij dit, zoo gij kunt, nog met een woord. - Aanstaande vrijdag vertrekt eene eerste afdeeling van onze schutterij, ten getale van 600 man, naar Bergen op Zoom;Ga naar voetnoot84 onder | |
[pagina 59]
| |
dezen onze Bousquet,Ga naar voetnoot85 ook Bähler,Ga naar voetnoot86 en waarschijnlijk ook Koenen.Ga naar voetnoot87 - Ik schrijf u dit slot in haast; ik heb niet veel tijd en nog het een en ander te doen, eer wij ons heden avond nog al vroeg bij Mevr. KoenenGa naar voetnoot88 vergaderen, al waar Ds. SanderGa naar voetnoot89 ook komt. - Nu! de genade zij onzer aller algenoegzame sterkte in dezen nood. De zake van Kerk en Nederland en Oranje, ook met bijzondere betrekking tot de hope voor de terechtbrenging van de Prins,Ga naar voetnoot90 blijft steeds onafscheidelijk verbonden in onze smeekingen en verwachtingen der Goddelijke ontferming. - Naar de mensch is alles verloren, verbeurd. Maar bij Hem zijn alle dingen mogelijk, en Hij doet het uit enkel genade en onveranderlijke trouw. Amen. Uw liefhebbende Vriend en Broeder in den Heere I. da Costa | |
8. Amsterdam ongedateerd; vermoedelijk zaterdag 4 december 1830Dit ‘vermoedelijk’ hierboven berust in de eerste plaats op de analyse van het poststempel dat de brief vertoont: ‘Amsterdam 5.. c’. Waarde vriend en broeder in onzen Heere en Heiland! Door uwe beminde, die ons dezer dagen een alleraangenaamst bezoek bracht, | |
[pagina 60]
| |
en ons de van u ontfangene tijding kwam mededeelen, vernam ik, dat gij eenig schrijven van mij verlangdet, en werd daardoor des te meer opgewekt, om hierin, gelijk het reeds buitendien mijn voornemen geweest was, U eenige letteren van hartelijke broedergroete en heilstoebidding te zenden, niet te vertragen. En thands, geliefde broeder! dat ik tot dat einde de pen opvatte, waarmede zal of kan mijn hart anders beginnen dan met aanroeping over u en over alle onze geliefde broederschap in denzelfden loop en strijd met u vertoevende, van die genade en vrede welke is van God onzen Vader door Jesus Christus onzen Heere machtig om u tot alle dingen in dezen uwen gewichtigen weg bekwaam te maken, en U inwendig te versterken, te bemoedigen, en te verblijden te midden van alle de rumoeren des oorlogs, en al het aan uwen tegenwoordigen stand verbondene van moeite en zwarigheid beide naar het lichaam en naar de ziele. Dat mijn hart, zoo wel als dat van alle te huis bepaalde broeders en vrienden en vriendinnen in den Heere met U allen in de zelfde gemeenschap in den strijd der gebeden en der smeekingen voor het aangezichte van Hem die de Overwinninge Israëls, de Rotsteen onzer hope ook voor ons dierbaar Vaderland is, op het innigste steeds verbonden blijft, is wel overbodig bijna te zeggen. Gij weet dit, gij gevoelt dit aan uw eigen hart. Dierbaar is ons de gedachte dezer gemeenschap, die geen afstand, geen omstandigheid van wat aart ook kan belemmeren of hinderen; allerdierbaarst vooral in die uren, waarin het ons gegeven mag worden, meer bepaaldelijk het zij gezamenlijk of in de afzondering, aan de zake van het Vaderland in nood, en aan de geliefde vrienden voor die heilige zaak uitgetrokken te gedenken in den gebeden, gelijk gij weet het geval te zijn bij ons op den Rustdagavond, en in de afgesprokene ure op den avond der Sabbathsvoorbereiding, welke wij met zoo veel zegen het eerst ten onzent met ulieden mochten aanvangen, en als zaaijden. Met bijzondere blijdschap verneme ik, dat er een artikel van onzen hooggeachten Ds. James in de Bredasche Courant staat,Ga naar voetnoot92 om de geloovigen van diergelijke reeds plaats hebbende oefeningen als in de plaatse der anders zoo gewenschte openbare Biddagen, | |
[pagina 61]
| |
kennis te geven, en er hen toe op te wekken tot deelneming. De Heere geve genadig Zijnen alleen vruchtbaar makenden zegen over dit voornemen, hetwelk ik verneme en meene te gevoelen, dat zich onder velen uitbreidt en van Boven bevestigd wordt. Heden acht dagen hield ik het uur nog met onzen beminden broeder Bähler; en op het oogenblik bevindt hij zich waarschijnlijk reeds te Nimwegen! Wij zagen hem Dingsdag 1.1. vertrekken, denzelfden dag waarop ook onze vriend en gebuur de jonge van HoutenGa naar voetnoot93 van ons afscheid nam, en met zijne Groningsche Commilitiones verder optrok naar Breda. Wat ijver! wat wonderbare zamenvoegingen van omstandigheden. Ja! ik mag zeggen, dat alles wat ik waarneme aangaande de dingen van ons lieve vaderland in betrekking met de kleine altijd voor de oogen der wereld weinig zichtbare kerk, en in verbinding met het gezegend Oranjestamhuis, mij eerder in de hope bemoedigend is. Is Nederland in nood, Daar zal verlossing komen, mogen wij naar den 130sten Psalm nog wel eens uitroepen, ziende de wonderen die de Heere doet, onder alle de ellende, ja, onder den afval zelven dezer eeuw, waaraan ons schuldig land en volk anders zulk een gewichtig deel heeft. Doch wij wachten dan ook de herstelling, den wederopbouw van Gods heiligdom, niet van eenige gerechtigheid bij ons zelven, maar alleen van Gods loutere ontferminge om Zijns zelfs wille, en dat in benaauwdheid der tijden, als ten tijde van Zerubbabel en Nehemia, enz. De vrienden alhier zijn door 's Heeren goedheid welvarende, ook over het algemeen in goede hope, bij en onder alle afwisselende geruchten het zij van de Mogendheden, het zij van België, het zij van de toneelen des oorlogs. Wij moeten slechts op de baniere, die God zelve opgericht heeft zien! Jes. 50 v. 19. - Alleenlijk gedenken wij met aandoening des harten aan u lieve dierbare vrienden en broeders! die nu aan alle de kansen en gevaren van een hachelijken krijg het naaste staat blootgesteld. De tijdinge heden ten dage in de nieuwspapieren doen ons denken, dat uwe posten met een vernieuwden aanval van den in meerder getale aanloopenden vijand bedreigd worden. Wat nood, zoo op het ootmoedig smeekgebed de Heere zelve zich gesteld heeft als een vurige muur rondom onze grenzen, gelijk tot hier toe, en eenen geest des levens en des ijvers tot en voor de goede zake aan het volk heeft ingeblazen. Immers zijn alle de beloften in Christus Jesus voor ons Ja en Amen, zoo wij in | |
[pagina 62]
| |
der waarheid tot eenen grond der hope in ons gesteld mogen hebben de heerlijkheid des Heeren, des Gods van Israël en van OudNederland. Die Heere bekwame u in den dag des strijds en midden onder alle gevaren en nooden, en brenge u psalmzingende weder. Gelukkig die in de vreeze Zijns Naams tot dien heerlijken strijd verwaardigd worden mochten uit te gaan; gelukkig die ook maar als eene bazuine mochte zijn aan den mond der Priesteren, die de Arke des Verbonds dragen rondom het van God vervloekte Jericho, dat vallen zal, van ongeloof en Antichristendom. Groet uwen wapenbroeder Brummelkamp van ons op het innigst, gelijk hij ook de onze is, en wij de zijne en die van allen die den Heere volgen wensche te zijn, met innige toegenegenheid der broederlijke belangstelling. Groet den waardigen voorganger Ds. James en zijne vrouw. Groet ze alle die den Heere volgen onder de banier van Nederland en Oranje! - De vrienden alhier groeten u innig, Chevallier en zijne Egade, Capadose en de zijne, enz., alle door 's Heeren goedheid welvarend. Ds. ter Borg was heden bij mij: hij laat u weten, dat hij u een schuldenaar is voor eenen brief. Denk ook eens, zoo gij tijd en opwekking vindt, om aan ons een lettertje schrift te doen geworden van wederzijde. - Onder de onzen alhier gaat veel tot verandering onzer tegenwoordige plaatsinge om. Capadose gaat hoogstwaarschijnlijk in het Utrechtsche wonen aan de grenzen van Gelderland met aanstaande Mei.Ga naar voetnoot94 Ter Borg insgelijks zeer waarschijnlijk te NichtevechtGa naar voetnoot95; en ook wij verhuizen (ons huis is alreede verhuurd)Ga naar voetnoot96 - waarheen? - dit is nog geheel onzeker, en hangt van vele omstandigheden in het middellijke af, en zal van den Heere beslischt worden. - Nu, waarden vriend en broeder! gedenkt onzer ook te dezen opzichte in uwe gebeden en nadering voor den troon. De vrede Gods zij onzer aller deel aan alle plaatse, en in alle maniere διὰ τῆς χάριτος τοῦ μεγάλον Θεοῦ καὶ οωτῆρος ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, ὃν ἀπὸ τοῦ οὐρανοῦ ἀπεκδεχομεϑα σὺν πασι τοῖς ἡγιασμένοις... ἐ δόξῃ.Ga naar voetnoot97 | |
[pagina 63]
| |
Amsterdam, ἐν τῇ παρασκευῇ τοῦ Σαββάτου hora sexta promeridiana.Ga naar voetnoot98 t.t. I. da Costa
(P.S.) Bijzondere groetenissen moet ik hier nog vooral bijvoegen met heilbede van wege mijne lieve vrouw; kushandjes van de kindertjes, die onder den Goddelijken zegen in de loop der aanstaande maand een broertjen of zustertjen te wachten hebben. - Is er ook iets waarmede wij u in Amsterdam, of van uit Amsterdam, of elders, zouden kunnen dienen? Gij hebt in vele manieren op onze liefdedienst aanspraak, waarde jongelinge! Maar allermeest als onze veelbeminde broeder in Hem, aan Wien door Zijne eigene Genade ons leven, ons bloed, onze adem geheel toegewijd zij, en toebehoort. Hij is getrouw, ὁς και ποιησει. Ἀμην.Ga naar voetnoot99 | |
9. Amsterdam 27 juli 1831Scholte had blijkbaar gedateerd 27 juni aan Da Costa geschreven. Onderstaande brief is daarop een antwoord. De Leidse Jagers bevinden zich in deze dagen te Eindhoven. Het is slechts een paar dagen voor de Tiendaagse Veldtocht (2 tot 12 augustus 1831), zodat het de vraag is of Scholte de brief nog heeft ontvangen vóór zijn vertrek uit Eindhoven. Veel geliefde Broeder in den Heere! Gij zult het toch wel aan geene onverschilligheid omtrent uwen ons steeds zoo dierbaren en belangrijken weg en persoon toegeschreven hebben, dat ik u in zoo langen tijd niets van mij deed hooren, ook zelfs nog niet na de ontfangst van uwen lieven aangenamen brief van 271.1. Van dag tot dag neem ik mij voor om U te schrijven, en u een woord der innigste en hartelijkste gemeenschap, gelijk die in Christus onzen eeuwig gezegenden Heere en Heiland is, toe te spreken; doch overstelpende bezigheden hebben mij belet, en beletten mij ook nog eenigzins uitvoerig te wezen. Waar zoude ik ook beginnen, en waar zoude ik eindigen, wilde ik u van al het geen ik weet u van hier belangrijk en gewichtig te zijn maar iets te melden? Dit alleen zij u in plaats van vele woorden: dat wij hier zonder ophouden in onze gedachten en gebeden met u en onze uitgetrokken broeders en landgenooten bezig zijn; dat de hope eener geestelijke wedergeboorte voor Nederland, wanneer en voor zoo lang het den Heere behaagt en Hem alleen bekend is, levendiger bij mij is (in mijne anders zeer zwakke toestand van hoofd dikwijls, en geheel het zenuwgestel; doch de Heere ondersteunt mij krachtdadig) dan immer, en dat ik mij dus wel op het innigst heb kunnen vereenigen met uwe gewaarwordingen en uitboezemingen omtrent Psalm 46, waarvan de Heere aan u, in uwen geestelijken en militairen loopbaan, aan ons allen, aan Kerk en Nederland en Oranje, te | |
[pagina 64]
| |
zamen nog overvloedig eenmaal de krachten doe ondervinden.Ga naar voetnoot100 Dit is mijne dagelijksche verzuchting voor den Heere, in welke al wat ik zie, al wat ik hoor, mij meer dan ik uitdrukken kan bemoedigt en versterkt in de sedert lang mij van den Heere geschonken verwachting. Ja, al is het dan ook onder donkerheden, en in benaauwdheden, de heerlijkheid des tweeden huizes zal grooter zijn wellicht dan zelfs die des eerstenGa naar voetnoot101; alleenlijk de God aller genaden zij met ons en met het van Hem ja! afgeweken maar toch nog niet van Hem verlaten volk. De Heere, die God der legerscharen sterke u, dierbare broeder! tot den gewichtigen op handen zijnde strijd. Hij zal zich verheerlijken aan de Zijnen: dit is, wat ook gebeure, zeker. Groet uwen lieven wapenbroeder en onzen broeder in den Heere, Brummelkamp voor ons op het innigste. De broeders groeten u bij name. Insgelijks onze vrouwen, uwe zusteren in den Heere. Ik werd bij deze treffende beslisschinge onzer houding met betrekking tot België en EuropaGa naar voetnoot102 opgewekt, weder iets in het licht te geven. Het is eene herinnering aan de Verbondsverklaring van 1573Ga naar voetnoot103 (De Brief aan SonoyGa naar voetnoot104 door Willem van Oranje!). Ik wensche er u zoo spoedig mogelijk Exemplaren van te zenden, onder kruisband met de post, vindt gij dat niet den besten weg? Of weet gij iets beters daarop? Schrijf mij, inzonderheid in het laatste geval, een woordjen ten antwoord, zoo spoedig gij zult kunnen. Intusschen zal ik de afzending niet vertragen. Broeder! bidt voor mij: wij hopen het ook voor u te doen, en (voor) onze dierbare broederschap en jongelingschap aan de grenzen. De Heere volbrenge Zijne kracht in onze zwakheid. Nogmaals ook broedergroetenisse in de gemeenschap der genade Christi. - Jacob KohlbruggeGa naar voetnoot105 is van China behouden te rug gekeerd, doch voor de wal gekomen, heeft hij een zwaren val gedaan waarvan evenwel, door Gods bijzondere bestiering en hulpe, de gevolgen zeer gunstig | |
[pagina 65]
| |
zijn afgeloopen. Doch onze lieve broeder uit UtrechtGa naar voetnoot106 had zich daarbij zeer geschrikt, en was voor eenige dagen bij ons, gantsch geschokt en getroffen, ook door de Goddelooze behandeling van het Provinciaal kerkbestuur. Nu! de Heere geve ons stil te zijn, en op Zijn heil te wachten. De genade zij met U! Uw liefhebbende broeder I. da Costa
(P.S.) Wij zijn allen, ook de lieve kinderen, door Gods goedheid welvarende. ἡ χαρις υετα σου. Ἀμην.Ga naar voetnoot107 | |
10. Amsterdam 30 januari 1832Op 20 januari 1832 legde Scholte het candidaatsexamen theologie af aan de universiteit van Leiden.Ga naar voetnoot108 Waarde vriend en broeder in onzen Heere en Heiland! Uw brief van 23 dezer was mij in allen opzichte welkom en verblijdend. Gode zij dank, die u wederom in dezen weg zoo krachtig heeft bijgestaan, dat gij bij uw Examen verwaardigd werd met vrijmoedigheid en getrouwheid te antwoorden, en uw gebed, door den meest gewenschten uitslag, verhoord te zien. Ziedaar nu wederom een steen van het hart, en eene bemoediging van den Heere, om met vernieuwde ijver u tot Zijne heilige en gezegende dienst als een geroepen arbeider in den oogst aan te gorden. De liefde onzes Heeren Christi worde in onzer aller harten overvloedig uitgestort, op dat wij een iegelijk naar Zijne gave en in Zijne kring, het zij als Leeraars en Herders, het zij als behulpsels mogen medewerken tot den opbouw en te zamenvoeginge van het huis Gods in den Geest, van hetwelk Jesus Christus zelve is de Uiterste Hoeksteen, bij de bouwlieden wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar.Ga naar voetnoot109 Heb dank voor de hartelijke broederwenschen bij deze gelegenheid tevens ook over mij en de mijnen geúit. Ja! moge het voor ons allen, die de verschijninge des Heeren door de genade lief mogen hebben, een jaar des welbehagens zijn in de verhoring der gebeden van Zijn arm en ellendig volk, dat Zijn Naam in ons verheerlijkt worde, Zijn koninkrijk kome, Zijne wonderen aan velen gezien worden, en Hij zelve in ons een gestalte krijge. Gij hebt nu wederom een gewichtigen tijd van voorbereiding voor oogen. Des Heeren Geest leide u veel in de PastoraalGa naar voetnoot110 van Paulus aan Timotheus en Titus, en bekwame u meer en meer tot het eerste en allerdierbaarste van alle herder- | |
[pagina 66]
| |
lijke vereischten, Joh. XXI. 15-17. Hij, die u tot hiertoe leidde en weidde is getrouw, die ook alles zal voleindigen voor ons en in ons, ja, reeds alle dingen voor de Zijnen heeft volbracht, lang voor dat wij tot Zijne dierbare dienst en gemeenschap afgezonderd werden van moeders buik. Aangenaam zal het mij zijn, van uwe verdere studiën en ondervindingen bericht te ontfangen ten allen tijde; en vooral wanneer gij in Amsterdam weder voor een wijle gevestigd zult zijn, u daar als van ouds, zoo God wil en wij leven, veel bij ons te zien. - Uwe mededeeling omtrent den goeden voortgang van de bidstond bij le Feburé heeft mij zeer verheugd, insgelijks aangaande het huis van Twent. Groet beide deze veel geliefde broeders van harte voor mij met heilbede; moge zij en velen op het land en in de steden den zegen ondervinden van Ps. 72 vs. 16. De Heere zij groot gemaakt aan alle plaatse. Ik verneme meer en meer van alle kanten, dat zich Gods Koninkrijk ook hier te land uitbreidt. Het is een tijd der toevergaderinge van dat gewillig volk, het welk eerst in heilige sieragiën uittrekkende achter den Heere, den Hoogepriester Koning over Sion, op den weg met Hem uit de beke zal moeten drinken, eer het wederom, maar dan ook voor eeuwig, met Hem het hoofd zal opheffen.Ga naar voetnoot111 Mochten wij veel ingeleid worden in de Waarheid van Gods Woord, en beloftenis, en toekomste. Bidden wij voor elkander, zoo veel het ons gegeven mag worden den troon der genade met ootmoedige vrijmoedigheid te naderen door dien verschen en levendigen weg, die ons geopend is in het bloed van dat Lam Gods, voor het Welk al wat in den hemel en op de aarde ja ook onder de aarde is de knieën buigen moet. Ik had gisteren en heden een onverwacht, schoon toch ook lang gewenscht en verwacht bezoek van Kohlbrugge, wiens stemme wederom dubbel aangenaam in onze ooren klonk toen hij na lange afwezigheid onze Sabbathavonds-zamenkomst met dankzegging besloot. Van onze Capadose vernemen wij verheugende berichten, mede tot de uitbreidinge van Gods Koninkrijk onder de ge ringen en stillen in den lande betrekking hebbende.Ga naar voetnoot112
Ik zoude u nog over vele dingen wenschen te schrijven; doch de grenzen van eenen brief zijn voor Christelijke broederlijke gedachtenmededeelingen veel te eng. Ik sluite dan nu met het bericht van onzer aller welstand, en den groet van de broederen alhier, bij name Chevallier, enz. Groet ook voor ons onzen geachten vriend en broeder Bähler, mitsgaders niet minder hartelijk onzen Brummelkamp. Ik teekene mij van harte Uw liefhebb. Vr. en Br. in het geloof, I. da Costa | |
[pagina 67]
| |
11. Amsterdam (maandag) 14 mei 1832Veel geliefde Vriend en Broeder in den Heere! Alleraangenaamst was mij gister ochtendGa naar voetnoot113 de ontfangst van uwe belangrijke letteren, en bijzonder het bericht van de u tegen aanstaande Rustdag [20 Mei] verleende predikbeurt te Sloterdijk. Ik heb den dag en [het] uur aan de vrienden die hier gister avond naar de gewoonte vereenigd waren medegedeeld, en meer dan een van ons stelt er zich, onder den Goddelijke zegen, een waar genoegen van voor u, veel geliefde broeder en weldra Voorganger! in de gemeente te hooren verkondigen den naam en Waarheid van onzen Heere en eeuwiggezegende Koning en Zaligmaker Jesus Christus. Zijn Geest zelve bereide, bekwame, versterke u; van kracht tot kracht, van licht tot licht zij uwe voortgang op den weg des heils en der prediking van het eeuwig Evangelie. Hij geve dat het Woord, door u verkondigd, reeds van den aanvang overvloedigen zegen voor u zelven en de genen die u hooren moge voortbrengen; Hij geve u en ons in een van alle eigen wetenschap, kracht en heerlijkheid uitgeledigd hart Zijne Waarheid te ontfangen, te bewaren, lief te hebben. Ik deele van harte in het gene deze dagen voor u treffends en aandoénlijks noodwendig moeten hebben. De Heere make u maar veel biddende. Wij hadden hier gister avond noch veel zegen en kennelijke nabijheid des Heeren, bij de onderzoeking Zijner Waarheid Joh. XXI en bijzonder trof mij in dat van allerlei heerlijkheid overvloeiende Hoofdstuk de aanstelling van Petrus tot het Herdersampt op de vernieuwde belijdenis van Liefde, driemaal plechtig afgevraagd en afgelegd. De Geest zelve der genade en der liefde vervulle onze harten, opdat wij die belijdenis een iegelijk voor zijne roeping en aan zijne plaatse mogen doen. Hetgeen gij mij schrijft van het minder gunstig Professoraal oordeel over uw tweede voorstelGa naar voetnoot114 verwondert mij niet, en moet ons, uitgenomen het medelijden met de blindheid dier zoo ongelukkig dwalende Leidslieden eerder tot bemoediging zijn. - Zoo mogen wij dan den Apostel Paulus op zijn woord niet gelooven, dat hij waarlijk bekeerd is geworden van een Godslasteraar tot een dienstknecht en Apostel des Heeren? Maar moet het enkel zedelijke verbetering, en voortgang en ontwikkeling van het goede beginsel bij een (anders toch bij die Heeren in een kwaden reuk staande) Phariseeuwschen ijveraar?Ga naar voetnoot115 - De Heere zal Zijnen dorschvloer zuiveren op Zijnen tijd. Hij zelve vermenigvuldige den oogst, en stoote de arbeiders uit en make ons door genade getrouw in | |
[pagina 68]
| |
de verwachtinge aller Zijner wegen, en Zijne heerlijke komst. - Weest van ons allen op het innigst gegroet en den woorde der genade bevolen. Mijne vrouw groet u hartelijk in het bijzonder. Groet onzen waarden Twent, en de beide vrienden en broeders Bähler en Brummelkamp met heilbede. Nu genoeg met pen en inkt; wij hopen, zoo God wil, nader en breeder met elkander bij monde te spreken. Geloof mij als steeds Uw liefh. Vr. en Br. in den Heere I. da Costa | |
12. Amsterdam 1 juni 1832Scholte woont, kort na het afleggen van zijn kerkelijk examen, nog te Leiden. Waarde vriend en broeder in den Heere! Ik ontfing gister een brief van onzen geliefden D. JamesGa naar voetnoot116 te Breda, met verzoek om voor hem informatie in te winnen wegens den student Petrus Philippus van der Velde,Ga naar voetnoot117 die zich bij dezen onzen hooggeschatten Broeder en Voorganger vervoegd heeft, ten einde door Zijn welEerw. voorspraak eene beurs te verkrijgen bij de nieuw gestichte Theologische School te Genève,Ga naar voetnoot118 alwaar hij wenschte zijne studiën te eindigen. Door zijn gesprekken en uitgedrukte gevoelens (ook in het gebed) mitsgaders de aanbevelingen die hij bij zich had van twee predikanten (waarvan de een D. DetmarGa naar voetnoot119), eene Jufv. Hoogendorp,Ga naar voetnoot120 en eene Heer Richter (in de Janvossensteeg) te Leijden woonachtig,Ga naar voetnoot121 had hij voorlopig vele toegenegenheid en belangstelling te Breda gevonden. Doch nu wenschte men natuurlijk iets naders van hem te weten, en van daar het vermelde verzoek. Ik herinner mij zeer wel, dat gij mij voor eenigen tijd een zeer ongunstig getuigenis van dezen jongeling gegeven hebt, doch vinde geen vrijheid om het daarbij te laten, vooral daar D. James speciaal mij eene informatie vraagt door middel van onze geliefde broeders Scholte en Bähler. Mag ik u derhalve een van beide verzoeken, zoo spoedig het u doenlijk zijn zal, aan deze aanvrage te voldoen, en mij in de gelegenheid te stellen, onzen eerwaarde[n] vriend de gewenschte inlichting te verschaffen? - Nog iets: SteylingGa naar voetnoot122 | |
[pagina 69]
| |
was gister even bij mij, en verhaalde mij veel van een bezoek dat hij dezer dagen in Friesland (Bolsward, Sneek en de omstreken) gedaan heeft, en van den zegen daar, onder het zich uitbreidend volk des Heeren genoten. Nu was hij wedergekeerd met eene commissie van eene Gemeente in de nabijheid van Dokkum (de martelplaats van den H. Bonifacius), die naar eenen rechtzinnigen Leeraar uitziet,Ga naar voetnoot123 en dezen broeder verzocht heeft, bepaaldelijk naar u informatie te doen; tot dat einde wenschte hij zelve u wel eens te hooren preeken. Hij was afwezig, toen gij te Sloterdijk gepredikt hebt. Ik heb op mij genomen, U hiervan kennis te geven, en U te verzoeken mij te melden, of en waar gij dezer dagen wellicht voornemens mocht zijn eene beurt aan te nemen, het zij in de omstreken van Leijden, of elders. Antwoord mij ook hierop zoo spoedig mogelijk. (Ik moest u nog van wege die voormelde Friesche gemeente zeggen, dat de landstreek mitsgaders de pastorij in hare ligging zeer geroemd werden, en het inkomen ƒ 1000,- bedroeg. Gij ontfangt hier de getrouwe overbrenging van Steylings eigene woorden.) Wees voor het overige op het innigste van ons en alle de vrienden gegroet. Groet de vrienden bij name Bähler en Brummelkamp. De genade des Heeren worde over ulieden vermenigvuldigd! De Heere leide en bekwame u en ons allen in Zijne wegen en tot Zijne dierbare dienst! - Ik teekene mij met broederlijke hartelijkheid Uw heilbiddende Vriend I. da Costa | |
13. Amsterdam 9 augustus 1833Scholte werd 12 november 1832 beroepen in de Hervormde gemeente van Doeveren, Genderen en Gansoyen; hij nam dit beroep 18 december van hetzelfde jaar aan.Ga naar voetnoot124 Zondag 17 maart 1833 werd hij in genoemde gemeente bevestigd door de consulent L.P. Suringar te Eethen en Drongelen.Ga naar voetnoot125 Veel geliefde vriend en broeder in onzen Heere Jesus Christus! Uwe letteren, mij door uwen broeder BrandtGa naar voetnoot126 ter hand gesteld, en ook ter mededeeling aan de broederen door u gezonden, waren hier bijzonder welkom. Wij hebben ons, zoo velen deze uwen recht vertrouwelijken en hartelijken brief gelezen hebben, zeer verheugd in uwen zegen, en de genade mogen roemen, door welke gij bekrachtigd wordt om als een dienstknecht van Jesus Christus te | |
[pagina 70]
| |
staan voor de Eer Zijns Naams en Zijner Waarheid, en als een Herder van Hem aangesteld in de Gemeente om Zijne schapen te weiden, en te besturen naar Hem. Gij zult (met reden) nu ook wel verlangen naar eenig wederschrijven, en u wellicht verwonderd hebben, niet vroeger reeds eenig antwoord op uwe belangrijke mededeelingen te hebben ontfangen. Doch gij weet zelve, en ondervindt het, hoe het met de briefwisseling gaat, als men in zijne bezigheden en dagelijksche bemoeijingen verkeert; en het dus de vrienden (bij name de Clercq, WestendorpGa naar voetnoot127 en anderen die uw brief gelezen hebben) niet ten kwade duiden dat zij nog de pen niet hebben opgevat, gelijk gij hun en mij daartoe uitnoodigdet, en ik ook zelve gedaan heb, zonder u evenwel daaromtrent eenige stellige toezegging te kunnen doen. Ook was de afspraak (zoo ik mij niet bedriege) dat gij, lieve broeder! dan eens aan den eenen dan eens aan den anderen tevens voor allen zoudt schrijven; en dan wederom van wederzijde een onzer uit naam van allen antwoorden. Hoe dit zij, ik neem thands, en bij welzijn, in het vervolg, dit laatste gaarne op mij, zoowel als de mededeeling uwer letteren aan de overige vrienden. Alleenlijk onthoud mij niet uwe altijd gewenschte berichten, zoo veel uwe gewichtige werkzaamheden, en de u door ons allen toegebedene goede gezondheid en krachten zullen veroorloven. Wat mij betreft, broeder! die juist door geene ampts- of beroepsbezigheden in dezen verhinderd worde, mijn zwakke (en naar mijn gevoel steeds minder wordende) gezondheid verhindert mij veelal zoo ijverig te zijn in den briefwissel als mijne lieve vrienden, en ik zelve wel zouden wenschen. Anders had gij reeds voorlang op schrift van mij het antwoord van zamenstemming en broederlijke heilbede ontfangen, dat u onmiddellijk in mijn hart toegedacht was bij de lezing der uwen. Gij zult mij dan, van wege de oorzaak, mijn te lang stilzwijgen wel niet ten kwade duiden, geliefde broeder! in wiens voorbidding ik mij allereerst bevele, op dat God mij genade geve, dat naarmate mijn uitwendige mensch vermindert en verzwakt,Ga naar voetnoot128 de inwendige moge wassen en gesterkt worden, ten einde in leven of sterven, in zwakheid of welstand, van den Heere Jesus Zijne waarheid, Zijne goedheid, Zijne trouw te getuigen, gelijk het u door genade gegeven wordt in het openbaar voor de gemeente en in de tegenwoordigheid der wereld te doen. De mededeeling van uwe gepredikte texten te Heusden, gesprek met D.P.,Ga naar voetnoot129 | |
[pagina 71]
| |
antwoord en gedrag omtrent de GezangenGa naar voetnoot130 enz. hebben onze eenparige zamensteming weggedragen. De Heere geve ons verder den Geest der kracht, der liefde en der gematigdheid, naar de vermaning en belofte van Zijn gezegend Woord. Oprechtheid en voorzichtigheid, kracht en wijsheid moeten in uwe heilige en tedere dienst voor Hem in de gemeente gepaard gaan; en van dat alles is de Bron en Volheid in Hem zelven, voor Wien wij niet genoeg als onwaardige, onnutte, ledige (maar door genade geroepene en verwaardigde) vaten kunnen staan. De goede berichten omtrent de militairen onder uw gehoor en onderwijs,Ga naar voetnoot131 de bijzonderheid omtrent die Godvreezende artilleristenGa naar voetnoot132 waren ons als liefelijke regendroppen voor het naar de komst van Gods Koninkrijk (onder allen strijd en ellendigheid die bij ons is, toch steeds) reikhalzend hart. Ook op uwe BidstondenGa naar voetnoot133 kome een overvloedige zegen: de Heere vereenige onze en veler harten te zamen in het gebed, en doe ons moedig in de bres staan met vereenigde zielzuchten en kniebuigingen bij de oordeelen die over de wereld en ons lieve vaderland dreigen en alreeds gekomen zijn. Bij gelegenheid der op nieuw dit jaar in Rotterdam uitgebrokene plageGa naar voetnoot134 heeft onze vriend DonkerGa naar voetnoot135 een preek uit het Engelsch vertaald en uitgegeven onder de titel Oordeel en Barmhartigheid. Het is een preek uit een bundel Leerredenen van onzen waardigen Boetprediker en Voorganger Thelwall welke hij mij onlangs gezonden had.Ga naar voetnoot136 Mochten toch de oogen opengaan van het volk, om niet slechts bij hevige uitbarstingen, maar ten allen tijde de vermenigvuldiging en schrikkelijkheid der ziekten in deze dagen, als te voren aangekondigde oordeelen Gods te beschouwen, en zich te verootmoedigen onder Zijne machtige Hand. Droevig is daaromtrent, wellicht meer nog dan de vorige jaren, de toestand van ons land en volk. Voorspoed had ten allen tijde op Nederland eene insluimering vol gevaren | |
[pagina 72]
| |
ten gevolge. De Heere ontferme zich! Zijne beloften intusschen wankelen niet. En dat er voor Oranje met Nederland ook nog een geestelijke zegen en heerlijkheid aanstaande is, blijve onze ziele vertrouwend hopen, al is het ook tegen hope aan. Intusschen gaat het werk des Heeren, zoo veel wij hier zien kunnen, in veler harten vooruit; het Woord neemt eenen loop, en heeft reeds over veel de overhand gekregen, dat eenige jaren geleden gantsch anders gericht, en in die richting krachtig scheen. Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijnen Geest zal het geschieden, spreekt de Heere.Ga naar voetnoot137 De berichten uit Zwitserland,Ga naar voetnoot138 de WupperthaleGa naar voetnoot139 enz. blijven gezegend. In laatstgemelde plaatse waren onlangs de Clercq met Koenen een paar weken zeer tot geestelijke verkwikking.Ga naar voetnoot140 Zij vonden daar ook Kohlbrugge, die destijds reeds en sedert meermalen, de beurten heeft waargenomen voor den Jongeren Krummacher (te Gemarke)Ga naar voetnoot141; en in eene vergadering van het BijbelgenootschapGa naar voetnoot142 verzocht is geworden het dankgebed te doen, toen ook de Clercq eenige woorden had gesproken over de zake Gods in Nederland. Uit Zwitserland zien wij wederom een jaarlijks rapport tegemoet van de Evangelische Societeit,Ga naar voetnoot143 de Mélanges de ThéologieGa naar voetnoot144 aldaar schijnen geen voortgang te hebben; althands zij zijn nog niet herwaart gezonden, en het tweede deel heb ik nog nergens aangekondigd gezien. Daarom heb ik maar vooreerst nog de Evangelische KirchenzeitungGa naar voetnoot145 niet afgezegd. Vindt gij dat goed? Intusschen hiernevens eenige nummers. De Theologische Opstellen van BilderdijkGa naar voetnoot146 worden door velen met belangstelling, en (zoo ik uit enkele omstandigheden opmaak) met zegen gelezen. Hebt gij | |
[pagina 73]
| |
| |
[pagina 74]
| |
reeds het portret na den dood door MichaelisGa naar voetnoot147 en door VelijnGa naar voetnoot148 in 't koper, gekocht? Hebt gij ook den bundel nagel(aten) gedichten van Mev. Bilderdijk?Ga naar voetnoot149 Hiernevens eenige facsimile's van haar schrift. Lodewijk B(ilderdijk) logeert thands bij ons. Hij is recht wel, en schijnt in zijn nieuwen loopbaan het zeer naar zijn wensch te hebben.Ga naar voetnoot150 Zijn verblijf alhier is mij zeer tot verkwikking. Gods getrouwigheden over dezen wees zijn machtig! Hij laat U hartelijk groeten in den Heere. HeijkensGa naar voetnoot151 gedacht 1.1. week (31 Julij) met zegen zijn 25 jarige echtviering. Ook deze dierbare Vader in Christus laat u innig groeten, en zoo doen ook (de groete mijner Gade, en vele kushandjes der kinderen spreken van zelve) de vrienden de Clercq, Gildemeester,Ga naar voetnoot152 Westendorp, Chevallier (die thands te Blaricum bij Soestdijk is), Bähler enz. Met zegen spraken de broeders alhier eenige der wedergekeerden en tot den Heere bekeerde gevangenen uit S. Omer.Ga naar voetnoot153 Bij velen schijnt het een blijvend werk, een werk Gods te zijn, dat in hun begonnen is, en krachtig voortgaat. Ik had voorleden week het bezoek van een jongeling van even twee en twintig jaren uit hun getal. Deze diende den Heere van zijne jonkheid aan, en had veel te vertellen in zijne eenvoudigheid van Gods genadige wegen en bewaringen over hem. SamesGa naar voetnoot154 is hier in welstand en vele blijdschap in den geloove. MerckensGa naar voetnoot155 te Deventer ondervindt veel, en schrijft heerlijke brieven. De Heere, wiens werk het is zoo iemand naar Hem vraagt, Hem zoekt, Hem dient, verheerlijke in alle dezen Zijnen grooten en heiligen Naam. De broeders uit Genève schrijven ons dat onder de in Zwitserland thands gevluchte Polen (een ruw en losbandig volk) ten gevolge der ijverige prediking en | |
[pagina 75]
| |
aanhoudende pogingen van een Engelsche Leeraar en andere Godvreezenden een begin van opwekking, begeerte en verlangen naar Gods Woord begint bespeurd te worden.Ga naar voetnoot156 Wonderlijk zijn Gods wegen met de uitwandelingen der menschen, de lotgevallen der volken, in betrekking tot Zijn Koninkrijk en Kerk! Wonderlijk, eeuwig aanbiddelijk, waarachtig is zijn Naam! Kunt gij mij eenigzins bijzonder bericht geven omtrent den jongen van Raalte, zoon van den overleden Predikant aan de Fijnaart?Ga naar voetnoot157 Gister avond was de jonge PapeGa naar voetnoot158 op mijne voorlezing. Hij groette mij van uwentwege, en scheen wel gezind. Weet gij dat zijn vader aan onzen de Clercq ƒ 100,- gezonden heeft als opbrengst van een ten behoeve der gevangenenGa naar voetnoot159 door hem uitgegeven stukje?Ga naar voetnoot160 en kent gij dat werkje? En nu, lieve vriend en broeder! des Heeren hand zij en blijve over u en uwe Gemeente, mitsgaders uw huis uitgestrekt ten goede. Uwe lieve Echtgenoote worde op den bestemden tijd de blijde moeder van een levendige spruit, een zaad voor den Heere. Groet haar voor mij en mijne vrouw op het innigst. Gedenk onzer in de gebeden. Schrijf mij als gij kunt eens spoedig en uitvoerig. Groet de broeders, inzonderheid VerkuijlGa naar voetnoot161, voor wien wellicht een lettertje hiernevens zal gaan, ook voor die zusterGa naar voetnoot162 welker brief mij te gelijk met den uwen door uwe broederGa naar voetnoot163 overhandigd werd. Hiernevens ook nog een Liedeken, niet openbaar uitgegeven, maar tot bijzonder gebruik; daar ik weet dat gij gaarne alles vergadert, wat van mij gedrukt is, zend ik u twee Exemp. ten geschenke, en, waar te pas mocht komen, ten gebruike. | |
[pagina 76]
| |
Door 's Heeren goedheid zijn mijne vrouw, en ons dierbaar viertal welvarende. Ook mijne moeder en de verdere huisgenooten, uitgenomen voorbijgaande ongesteldheden. Onze vriend en broeder D(ir)k van Hogendorp heeft de kinderziekte gehad, doch zeer gelukkig doorgestaan, en is thands beter. Zijne vrouw en kinderen zijn van de besmetting genadig bewaard. Doch ik moet het voor deze reis hierbij laten blijven, ὁ Κύριος μετὰ σοῦ.Ga naar voetnoot164 Ik verblijve, als steeds van harte, Uw, door genade, broeder in den Heere Jesus Christus, I. da Costa
(P.S.) Het stukje van Moser over de Psalmen met de Inleiding in het nummer der Ev. Kirch. Z. van MaartGa naar voetnoot165 zal u zekerlijk, gelijk als mij, wel bevallen. Het ware te wenschen, dat zulk een stukje eens ergens in het Nederduitsch geplaatst werd. Bij gelegenheid wenschte ik dat nummer wel eens te rug, of het iemand der vrienden of ik zelve eens opwekking vond te vertalen. Nogmaals, vele groetenisse in den Heere. ἔρρωσϑε.Ga naar voetnoot166 Ik had gewenscht den brief van die goede Jufvr. Maria Rombout nog bij deze gelegenheid te beantwoorden. Doch vrees dat het er deze reis niet toe komen zal. Wilt gij haar Ed. intusschen wel voor hare hartelijke en Christelijke letteren danken; mijne broederlijke groet en heilbede overbrengen? Haar roem en sterkte zij en blijve, en worde meer en meer die Heere, die Rotssteen, in Wien onze betrekking, schoon elkander van aangezicht onbekend, bestaat! | |
14. Amsterdam 17 oktober 1833Veelgeliefde Broeder in den Heere! Ofschoon niets bijzonders te melden hebbende, zoo wil ik toch niet in gebreke blijven, om aan uw verlangen en aan mijne eigene begeerte te voldoen, namelijk onzen briefwissel aan den gang te houden, en U ten minsten eenige letteren van broederlijke groet en heilbede te doen geworden bij de gelegenheid die mij het vertrek van uwen schoonbroeder aanbiedt. Hij zelve zal u van ons wel het een en ander, waarin wij weten dat gij belang stelt, willen mededeelen, inzonderheid aangaande onze Sabbathavonden. Wat mijne gezondheid betreft, die blijft en wordt al meer en meer zwak, zoo dat ik des te meer stoffe heb om de ondersteuningen en goedertierenheden des Heeren te roemen, die mij in mijne diepe onwaardig- en ellendigheid zoo telkens op nieuw wil sterken en bestieren in het werk, dat Hij mij op de hand gelegd heeft. Gedenkt lieve broeder en | |
[pagina 77]
| |
Voorganger! gedenk mijner in uwe gebeden en dankzeggingen, als aan eenen broeder, dien dagelijksch meer zijne ellende in allen opzichte en betrekking openbaar wordt en die meer dan immer de behoefte gevoelt om op enkel genade te leven en te sterven. Mijne vrouw en de kinderen zijn, dank zij de Heere, welvarende; ook de overige huisgenooten, waaronder ook mijne nog tweezinsGa naar voetnoot167 blinde moeder, wie onze God nog eenmaal genade bewijze als aan eene dochter Abrahams. Rustdag aanstaande zijn het, bij welzijn, elf jaren, dat ik met mijne lieve vrouw en onzen broeder Capadose den heiligen waterdoop ontfing in de Pieterskerk te Leijden.Ga naar voetnoot168 Wat is er sedert in en om mij al gebeurd. O! moge maar de Heere meerder worden en wassen, wij minder worden. Ja, gantsch niet in ons zelve, om alles te hebben in Christus, en op dat Hij zelve alles in allen in ons zij. Mogen wij weldra met het gewenschte bericht van den biddend verwachten zegen, ten Uwent verblijd worden. Uwe lieve vrouw worde weldra van den Heere gezegend als de levendige moeder van een levendig, Hem geheiligd, zaad. Groet haar voor ons beide, voor alle de geliefde broederschap alhier, op het innigste in de gemeenschap des evendierbaren geloofs. De gelukkige bevalling van de jonge Mevrouw Koenen zal u wel bericht zijn geworden.Ga naar voetnoot169 De Heere vervulle ook uw huis van gelijke vreugde, uw hart en mond van Zijne liefde en lof. Doe mij weldra weder iets van u zelven, uw dienstwerk, uwe Gemeente vernemen. Gij weet hoe innig wij allen daarin belang stellen. Hoe staat het met den aanbouw der galerij in uwe kerk van Doeveren?Ga naar voetnoot170 Ik heb van Mevrouw KoenenGa naar voetnoot171 daaromtrent nog niets vernomen; ook scheen onze waarde vriend Gildemeester nog op eenig nader schrijven van u te wachten. Deze zaak is mij nog niet geheel helder, en, is zij van den Heere, zal nog nader aan de harten moeten gebracht worden. Hoe staat gij zelve met dit plan? Op het ogenblik is onze geliefde D(s). ter Borg voor een korte tijd hier, zich morgen naar Velp begevende bij den broeder Westendorp op Middenhage.Ga naar voetnoot172 Laatsman was hier 1.1. week, en wij met hem in gezelschap, met zegen. Hij las ons een heerlijke preek over de keuze van Ruth. Hebt gij het Derde Deel van Van der KempGa naar voetnoot173 reeds gelezen? Een stevige voorrede, recht op den man af, en | |
[pagina 78]
| |
krachtig ter zake, gelijk trouwens dit gantsche werk. Het tweede Deel der Opstellen van B(ilderdijk) zal spoedig gereed zijn.Ga naar voetnoot174 Ik ben benieuwd, wat gij van de Voorrede zult zeggen, die ik daarvoor geplaatst heb. Van Kohlbrügge zijn de tijdingen goed: hij heeft ook te MetmanGa naar voetnoot175 met zegen gepreekt, en ware bijna aldaar beroepen geworden; doch zijn hart trekt steeds naar Holland zoo mij de goede GinkelGa naar voetnoot176 en anderen verzekerden. Aanstaande Rustdag preekt hier voor Begemann,Ga naar voetnoot177 de jonge Ds. Ball van Horstgen in het Guliksche,Ga naar voetnoot178 een Evangelisch man. Ik had u nog vele dingen te zeggen, maar die voor pen en inkt te talrijk zijn. Dat overal in het land het werk des Heeren zich uitbreidt, is openbaar zelfs uit de alarm bij den vijand. Hij zelve geve Zijn volk genade en sterkte; door de Geest der kracht, der liefde, der gematigdheid zal de overwinning gegeven worden op Zijne bestemde tijd, met en onder verdrukkingen. Groet de broeders, inzonderheid Verkuijl. Maar wil mijne zaak vooral bij die waardige zuster in den Heere, Maria Rombout, goed maken, wier schuldenaar ik nog moet blijven voor haren brief, die nog onbeantwoord bleef, dat is te zeggen met de pen, niet met het hart. Ik heb het steeds vrij druk, hetgeen bij de zwakheid mijner gezondheid mij vooral in het schrijven van brieven tot mijn leedwezen zeer achterlijk maakt. Ik hoop evenwel na den afloop van mijn tweeden Cursus (bij welzijn op heden over acht dagen besluit ik denzelven) een en ander achterstallig werk te zullen mogen afdoen; en dan ook een en anderen brief te schrijven. Als ik u de Kirchenzeitungen zende, voege ik daar dan wel nog een lettertje misschien voor die geachte zuster bij. Groet haar intusschen hartelijk voor mij in den Heere. Schrijf mij ook spoedig; en wees van onzen broeder Chevallier enz. gegroet. Χαίρετε ἐν Κυρίῳ.Ga naar voetnoot179 Uw liefhebbende Vr(iend) en Br(oeder) I. da Costa | |
15. Amsterdam 13 november 1833Op 9 november 1833 werd te Doeveren het eerste kindje, Sara Johanna, van het echtpaar Scholte-Brandt geboren. Zij huwde te Pella, Iowa met de arts B.F. Keables en overleed te Waterloo, Iowa 14 oktober 1914. Waarde Vriend en Broeder! Met blijdschap des harten vernamen wij de gezegende gebeurtenis ten Uwent, de verhooring onzer gemeenschappelijke gebeden. Zoo heeft dan uwe lieve vrouw mogen ondervinden de waarheid en dierbaarheid van dat Woord des | |
[pagina 79]
| |
Heeren: Joh. XVI. 21. Het worde verder aan haar dankend moederhart en geheel haar leven voor den Heere geheiligd. De schaduwe Zijner genadevleugelen worde over moeder en kind uitgebreid tot volkomene wederoprichting, en aller zegen. Zeer verlangend zijn wij naar nog nadere berichten, te meer daar de worsteling hevig geweest zijnde, de overgeblevene zwakheid wellicht nog aanmerkelijk heeft kunnen zijn. Ik heb de blijde tijding aan de broeders zoo veel ik konde mondeling of door mededeeling uwer eigene letteren, doen vernemen. Allen vereenigen zich als wij in den biddenden wensch, dat uwe vreugde volkomen moge gemaakt worden, en uw dierbaar spruitje in de registers van het Sion Gods onder de dochteren van Zijn geestelijk Juda moge opgeschreven worden. Gaarne vernemen wij eens nader zoo de naam der jonggeborene als den dag haars doops. Groet innig voor ons uwe lieve vrouw, feliciteer voor ons uwe waarde moeder.Ga naar voetnoot180 Bij ons is alles wederom door 's Heeren nooit volprezene goedheid welvarende; alle vier onze kinderen hebben de mazelen gelukkig doorgestaan. Gedenkt onzer in uwe dankzeggingen en gebeden, gelijk ook wij uwer wenschen te doen. Groet onze broeder, wiens bezwaar ons ter harte gaat; doch wat mij betreft, ik heb bij de Domeinen geen kennis; ook, zoo veel zij zich konden herinneren de broeders de Clercq en Gildemeester niet, wien ik onmiddellijk uwe voorlaatste mededeelde.Ga naar voetnoot181 Nogmaals vermenigvuldigde genade en vrede zij u, uwe Gemeente, geheel uwe huize biddend toegewenscht van Uw liefhebbende vriend en broeder I. da Costa | |
16. Amsterdam 29 november 1833Veelgeliefde Broeder! Hiernevens ontfangt gij weder een paar nommers van de Kirchen Zeitung die ik nog maar aangehouden heb, om dat zij dunkt mij sedert eenigen tijd belangrijker wordt; en wij toch de Gazette EvangéliqueGa naar voetnoot182 niet schijnen te bekomen. Ik voeg daarbij volgens uw verlangen de preek van Kohlbrugge,Ga naar voetnoot183 waarover ik uw gevoelen wel nader hoop te verstaan. Ik heb hem ernstig daarover geschreven. | |
[pagina 80]
| |
| |
[pagina 81]
| |
Gij ontfangt ook tegelijk de preek van den eerw. Ball, door mij vertaald.Ga naar voetnoot184 Ik moet kort zijn, doch wilde u nog alleen zeggen, dat onze de Clercq voorloopig bij de Heer van Gennep, (die President van de Directie der Domeinen is alhier)Ga naar voetnoot185 gesproken heeft over de zaak Verkuijl. Deze onze broeder moet request aan die Directeur presenteeren, en dat request maar aan de Clercq zenden, zoo spoedig mogelijk; zijn verzoek zoo duidelijk mogelijk uitdrukkende. Lieve broeder! wees nogmaals de Heere en het woord Zijner genade biddend aanbevolen, met uwe lieve vrouw en aanstaande doopeling. De Heere bezegele de doop des waters door die Zijnes Heiligen Geestes zelven. Doch waarom in de CourantGa naar voetnoot186 de annonce der bevalling van uwe vrouw zoo nieuwerwetsch gesteld? en zonder dat woord, dat wij zoo gaarne in burgerlijke zoo wel als geestelijke dingen gebruiken: door Gods goedheid? - Houd mij deze aanmerking te goede! gij weet de bedoeling van uwen innig liefhebbende(n) broeder I. da Costa | |
17. Amsterdam 30 december 1833Veelgeliefde Broeder in den Heere! Een woord slechts ter geleide van mijne nevensgaande Inleiding,Ga naar voetnoot187 pas in het licht verschenen; om u tevens den zegen des Heeren in een jaar Zijns welbehagens en vrede over u, uw huis, en uwe Gemeente biddend toe te wenschen. Broeder Verkuijl zal u onzer aller groetenisse wel gebracht hebben. Hij ontfange nu weder de onze door u! Onze beminde broeder Gildemeester heeft mij uwe laatst ontfangene over de zaak der aangebouwde gaanderij medegedeeld. Gij weet dat ik van den beginne eenige zwarigheid daaromtrent te gemoet zag. Dezer dagen deed ik eene poging, die mislukteGa naar voetnoot188; en ik zag van achteren in, dat de weg des Heeren daaromtrent anders was. Wat gij in het geloof begonnen hebt, zal u nimmer beschamen; doch gij gevoelt zelve, lieve Broeder! dat daarom juist, dit geloof voor anderen geen drangrede mag of kan zijn. Gaarne intusschen drage ik voor mij zelven iets bij, al is dan ook slechts naar vermogen, een penningske uit een welmeenend hart in broederlijke gemeenschap. Teeken mij s.v.p. aan voor ƒ 6,- die wij bij gelegenheid wel eens verrekenen. Gildemeester zal ook niet in gebreke blijven te doen, wat in den weg zal blijken te zijn. Weest nogmaals van ons allen gegroet in den Heere. Groet uwe lieve vrouw, en | |
[pagina 82]
| |
omhels uw dochtertje van mijne vrouw en mij. Aangenaam is ons bij den uitgang dezes jaars de herinnering aan het slot des vorigen in uw bijzijn en onder uw gebed. De Heere vereenige ons ook nu in den Geest. Schrijf mij weder eens, zoo het uwe gewichtiger bezigheden toelaten. Hoe staat het met het stukje over de Psalmen?Ga naar voetnoot189 Het kleine door Westendorp ondernomen drukjeGa naar voetnoot190 is ter perse, en zal zeer lief zijn. Het komt uit geheel en al text, zonder noten of iets dergelijks. Geloof mij als steeds Uw heilbiddende vriend en broeder I. da Costa
(P.S.) De jonge PapeGa naar voetnoot191 bracht mij voor eenige weken een bezoek, en sprak zeer hartelijk over u. Nogmaals ἡ χαρις μετα ὑμων.Ga naar voetnoot192 | |
18. Amsterdam 1 maart 1834Waarde vriend en broeder in den Heere! Met bijzonder genoegen ontfing ik uwe lieve broederlijke letteren van den 21 feb. Deszelfs inhoud, zoo wel als die der mij medegedeelde aan de broeders MesschertGa naar voetnoot193 en Gildemeester was mij wederom zeer belangrijk in vele opzichten. De Heere vermenigvuldige u en uw mede getrouwe jonge Leeraars, van welke gij schrijft,Ga naar voetnoot194 en van welke wij hooren, de genade om in de kracht van Christus uwen Heere staande, de vijanden niet te vreezen, maar te bestrijden in den Geest des ootmoeds zoo wel als des ijvers in oprechtheid en voorzichtigheid; in één woord als door den Heiligen Geest zelven geleerd en bekwaamd. Uw stukje over de Psalmen,Ga naar voetnoot195 zoo wel de vertaling als het Naschrift bevalt mij uitnemend, als recht ter zake, en duidelijk in de voordracht. Over enkele uitdrukkingen of bijzonderheden, waren wij wat nader bij elkander, zoude ik u nog wel eens het een en ander in bedenking geven, of kleine veranderingen voorstellen. Doch in het Voorwoord (liever Voorbericht, of Voorrede, Voorwoord is wat Duitsch) had ik liever gezien, dat er van uwe uit te geven preeken of niet, of op eene andere wijze gemeld was. Kunt gij niet nog iets anders in de | |
[pagina 83]
| |
plaats stellen voor de woorden: Uit een paar leerredenen zult gij mij nader leeren kennen? Heden verwacht ik HövekerGa naar voetnoot196 bij mij, en hoop hem uw handschrift te overhandigen om het te laten overschrijven, en dan het afschrift ter drukkerij te bezorgen. Over de conditiën en andere bijzonderheden zal hij u dan wel schrijven. (Misschien zoude er, zoo gij voor u zelven geen honorarium verlangt, nog iets van kunnen komen ten behoeve van de kosten uwer kerkgaanderij.) Ik wil gaarne een enkele proef of revisie telkens nazien, doch de laatste Revisie moet gij zelf maar overzien. Behalve spel- en taalfouten wordt daarbij niets veranderd; ten zij gij het verlangen mocht, dat ik in kleinigheden deze vrijheid nam. - Gij weet misschien nog niet, dat Höveker in den boekhandel geassocieerd is geworden aan onze broeder Messchert, die tegen aanstaande Mei, bij welzijn, hier komt wonen, als wanneer de nieuwe firma begint. Zij hebben een geschikt huis gehuurd op de Leliegracht.Ga naar voetnoot197 Deze zaak onder biddend opzien, en bijzondere leidinge des Heeren begonnen, zal, mogen wij vertrouwen, gezegend zijn. SecrétanGa naar voetnoot198 geeft bij hem een bundel fransche preeken uit, die ter perse liggen.Ga naar voetnoot199 Het ware goed, zoo ik acht, dat ook van u een bundeltje verscheen, liever dan de vier preken afzonderlijk.Ga naar voetnoot200 Dat ware dan een aardig geheel. In alle gevallen zoude ik u niet raden, om de preek over de heiligmaking te laten voorafgaan. Dat zoude een tegen Kohlbrugge vijandige houding, in plaats van alleen eene verkondiging der volle waarheid, kunnen schijnen.Ga naar voetnoot201 Zijn preek over Rom. VII. 14 is bedroevend. Evenwel heeft die bij velen van Gods volk grooten ingang gevonden; en Kohlbrugge weet zijne zaak zoo knap voor te dragen, dat het velen moeilijk valt, eigenlijk te bemerken, waar hem de dwaling zit. Op eene brief, dien ik hem in Nov. 1.1. met aanmerkingen en waarschuwingen tegen zijn niet Gereformeerde Bijbelsche leer schreef, ontving ik deze dagen een zeer bits en overigens uitvoerig, zeer kunstig samengesteld antwoord.Ga naar voetnoot202 Hij behandelt alles zeer uit de hoogte, en weigert zommige der vrienden alhier de broederhand. De Heere geve ook in deze wijsheid, liefde, kracht! | |
[pagina 84]
| |
Door Gods goedertierenheden is alles ten onzent redelijk welvarende, en bij de vrienden, zoo veel wij weten. Weest van allen, en van ons in het bijzonder innig in den Heere gegroet. Groet voor ons uwe lieve vrouw, en kus uw dochtertje. Groet den broeder Verkuijl, en allen die des Heeren zijn. Mijne gezondheid blijft zwak, doch de Heere is getrouw, en ondersteunt mij machtig in mijn werk. Gedenkt onzer in uwe gebeden; schrijf mij weder spoedig, zoo gij kunt; gij weet hoe wij hier in al het gene uw werk, uw persoon, uw huis, uwe Gemeente aangaat belang stellen. ἡ χάρις μετὰ σοῦ. Ἀμήν.Ga naar voetnoot203 Uw liefh. Vr. en Br. I. da Costa
P.S. Ik heb Höveker uw manuscript overhandigd. Hij zelve zal u nader schrijven. - Doch bij uw antwoord vergeet niet hem of mij te melden, hoe het met Bijlage A en B moet.Ga naar voetnoot204 Gij wilt die immers geheel geplaatst hebben; en dus A vertaald. Zend dan s.v.p. ook deze copy over. - Nogmaals van harte ἔρρωσο.Ga naar voetnoot205 | |
19. Amsterdam 16 maart 1834Waarde Vriend en Broeder! Een woord slechts in haast, om u te zeggen, dat ik uw handschrift nog nader heb nagezien tot het door u bedoelde einde; doch het zal vooral noodig zijn, dat gij zelve nog een revisie telkens overziet. Want daar zijn enkele plaatsen, die ik bij gebrek aan gelegenheid om het oorspronkelijk Duitsch te vergelijken, niet heb kunnen te recht brengen. Ook is er in uw naschrift een plaats, die ik niet recht versta: Gij spreekt van onze beweldadiging boven Duitschland door het tot hier toe voortduren van den zegen der kerkelijke Gemeenschap.Ga naar voetnoot206 Wat bedoelt gij daarmede? Ook schrijft gij (zinspelende op de belofte die de Leeraars tegenwoordig moeten afleggen) dat de uitgave van uw stukje is tot bevordering van Godsdienstige kennis en Christelijke zeden. Ik zoude liever die woorden niet bezigen.Ga naar voetnoot207 Wees met uwe lieve vrouw innig van ons gegroet in den Heere. Groet de vrienden, en geloof mij heilbiddende Uw liefh. Vr. en Br. I. da Costa
In haast | |
[pagina 85]
| |
20. Amsterdam (‘van huis’) 28 april (1836)Het jaartal bij deze brief ontbreekt. Gezien het noemen van ds. H.J. Budding, die 1 april 1836 met de Hervormde kerk brak; van mr. A.M.C. van Hall - deze verhuisde 7 september 1836 van Amsterdam naar 's-Gravenhage; en de uitnodiging aan Scholte die, mede vanwege de aanstaande bevalling van zijn vrouw, in april 1836 met zijn gezin te Amsterdam vertoefde (EERSTE DEEL 56), komen we tot het jaar 1836. Waarde Vriend en Broeder! Ik wacht heden avond op een familiairen boterham onze vrienden Ds. Buddingh en van Hall; en rekene immers daarbij, zoo de Heere wil, ook op uwe tegenwoordigheid? De Geest van Christus onzen eeuwiggezegende Heiland wone in onze harten en zij in ons midden; zoo zal het ons goed zijn, te zamen geweest te zijn. Groet uwe lieve vrouw, ook in 't bijzonder van de mijne. Joh. XVI v. 21 worde weldra genadig aan haar vervuld. Groet ook uwe moeder en broeder Brandt, en allen die des Heeren zijn. Ik verblijf Uw liefh. Broeder I. da Costa | |
21. Amsterdam (‘van huis’) 6 mei (1836)Waarde Vriend en Broeder! Ontfang met uwe lieve vrouw onze hartelijke felicitatie wegens de gewenschte bevalling van een dochtertje.Ga naar voetnoot208 De eerste boodschap meldde ons dat de kraamvrouw nog zeer zwak was. Wij verlangen zeer naar het bericht van heden. De Heere breide Zijne vleugelen genadig uit over moeder en kind, en over ons allen. Mag ik u herinneren aan de Acta Syn. Dord. en aan de Kirchen-Zeitung van 1834? Met dat ééne deel is mijn Exemplaar compleet sedert 1830. Ik verblijf heilbiddend Uw liefh. Broeder I. da Costa | |
22. Amsterdam (‘van huis’) 13 juli 1836Maria Scholte van wie de geboorte in de vorige brief wordt vermeld, overleed in juli 1836 te Amsterdam. Waarde Vrienden! Met hartelijke deelneming vernemen wij het overlijden van uw jongste dochtertje. Moge het u gegeven zijn van harte te prijzen Hem die gegeven heeft, en genomen heeft. Moogt gij haar nazien in het verzekerd vertrouwen op de Bondsbelofte, haar | |
[pagina 86]
| |
verzegeld in den Doop. Moge uwe eenlingGa naar voetnoot209 opgroeien voor den Heere in aangenaamheid en genade, en de vertroostingen van den Heiligen Geest uw overvloedig deel zijn temidden van Uwe beproeving. Breng ook, bidden wij u, aan uwe moeder en broeder onze deelneming over, en twijfel niet, wat ook in enkele gewichtige opzichten ons van elkander verwijderd houdt,Ga naar voetnoot210 aan de onveranderde betrekking in Christus, waarnaar wij ons noemen met innige heilbede Uwe liefhebbende Vrienden Da Costa P.S. Zoo even vernemen wij het zalig ontslapen van onzen waardigen Broeder en Voorganger D. Bähler te Zwolle.Ga naar voetnoot211 | |
23. Amsterdam 18 februari 1840In het Tijdschrift De Reformatie 1e S. VII (1840), 76-89, schreef Scholte een artikel ‘Separatismus’. Hij noemt onderscheidene Schriftplaatsen, waar wordt gesproken over omstandigheden waarin kerkelijke afscheiding is geboden, maar ook waarin een zodanige daad door de Heere wordt verboden. Da Costa blijkt door Scholtes argumentatie niet overtuigd. Waarde Vriend en Broeder! Ik heb uwe letteren van den 4de[n] Januarij wèl ontfangen en uw Opstel over Separatismus in uw feb. Nr. gelezen. Wat zal ik nu van den indruk zeggen? Ik moet oprecht zijn, en bekennen, dat zij mij, vooral het laatste, eerder bevestigd hebben in mijn gevoelen, en de zwakheid uwer gronden des te meer doen inzien. Wij hebben elkander zoo dikwerf reeds deze punten uit één gezet, dat er menschelijker wijze, van al dat redetwisten weinig overreding te wachten is. Uwe redenen hebben voor mij altijd nog dat ultra-consequente, waarvan de inwendige zwakheid mij sints lang (in allerlei onderwerpen, vooral Godsdienstige) gebleken is in gelijke verhouding te staan met het uitwendig vertoon daarin van wezenlijkheid en kracht. Beste Vriend! Zelfs uit zijn standpunt (dat het mijne niet is) op het artikel der Kerk, heeft Brakel reeds in zijnen tijd uwe sterkste bewijsredenen wederlegd.Ga naar voetnoot212 - Wat dan? laat ons liever, zonder twisten om elkander te overtuigen, van wederzijde de vermaning en opwekking aannemen: en voorts een iegelijk, zich voor God beproevende, werkzaam zijn in Zijnen wijngaard aan de plaats, waar hij is gesteld. Mijne overtuiging van hetgeen de Kerk is, laat mij evenzeer toe Gods werkingen te waarderen bij Gescheidene als | |
[pagina 87]
| |
bij gevestigde Gemeenten. God werkt door WhitefieldGa naar voetnoot213 als door Newton; door HoweGa naar voetnoot214 of LeightonGa naar voetnoot215 als door Erskine,Ga naar voetnoot216 door MalanGa naar voetnoot217 als door Merle d'AubignéGa naar voetnoot218 of Gaussen.Ga naar voetnoot219 De vraag is alleen: staan wij, waar God wil dat wij staan. Het is zeer mogelijk, dat Gij en velen van Hem geleid zijt, om aan uw protest tegen het verval dezen vorm te geven. Doch zoo weinig ik dit wil tegenspreken, zoo zeer moet ik er van mijne zijde op aan dringen, dat ook Gij u daaromtrent onderzoekt. Men komt er zoo licht toe, om (gelijk de Roomsche kerk al vroeg gedaan heeft) de Kerk aan Christus in de plaats te stellen, en te ijveren voor het lichaam in zijn uiterlijke gedaante, met verzuim in den grond van de hoogste heerlijkheid van het Hoofd. Zoo Gij iets daarvan in U zelven bemerkt, strijdt er tegen; en zoo Gij met uitgaan gedwaald hebt, keer te rug. Het zal u geen schande, maar eer en zegen zijn, het bijpad verlaten, en den gebaanden weg weder ingeslagen te zijn. Of is daarentegen uwe leidingGa naar voetnoot220 (onder de menigvuldige gaven en roepingen Gods) die van Verzorger eener kleine meer uiterlijk afgezonderde kudde? Nu! ook daarop geve God Zijnen zegen. Win aldaar zielen voor Christus, doe aldaar het werk van een Evangelist. Verwek ons en de andere Gemeenten tot naijver. Vereenigen wij ons met elkander in het gebed dat Christus gepredikt, dat Hij verheerlijkt worde! Maar schuw dien weg van uitnoodigen en uitlokken tot uwe gemeenschap die zoo rechtstreeks tegen de handelingen van Apostelen en Hervormers aanloopt, en zelfs het goede, dat uwe prediking en herderswerk kan te weeg brengen, belemmert. Nu! God zij in alles met u, met ons - Zijn Woord en Zijn Geest! in dezen beiden (zoo zongen en spreken wij steeds van den beginne) is het Verbond. Geloof mij van harte Uw liefh. heilbiddende Vr. en Br. I. da Costa | |
24. Amsterdam 14 juni 1842Wij kennen niet de ‘gulle toespraak’ waarop Da Costa in deze brief reageert. | |
[pagina 88]
| |
Hervormde kerk. Dit zevental vroeg de tussenkomst van de synode onder meer ter handhaving van het gezag der Drie formulieren van enigheid en tot wijziging van het bestuur der kerk. Waarde vriend en broeder! Heb dank voor uwe gulle toespraak. Over het punt zelve spreke ik gaarne, en veel liever dan met de pen, met u mondeling. Ik verlang zelve u mijne geheele gedachte te zeggen, en de uwe te hooren. Dubbel aangenaam is mij dus de aankondiging uwer overkomst. Nu moest gij met ToorenenbergenGa naar voetnoot225 familiair Donderdag, bij welzijn, bij ons komen eten. Dan kunnen wij na den eten een paar uren praten. Misschien komt dan ook de Clercq, of gaan wij tezamen naar dien lieven broeder toe. In allen gevalle deel ik hem heden nog uwen brief mede. Mocht het u onverhoopt niet schikken het middagmaal bij ons te houden (wij eten te vier ure, en tot dat uur heb ik mijne lessen), schrijf mij dan nog per omgaande een woord, ter bepaling van een ander uur, liefst na den eten, maar kan het volstrekt niet anders, dan 's morgens 10-1 ure. Heb ook de goedheid Toorenenbergen voorloopig voor den SorteringGa naar voetnoot226 te danken; een treflijk geschenk aan onze kerken en academiën in dit tegenwoordig treurig verval. - Het adres heeft ook mij recht goed gedaan. Waarom ik het evenwel niet heb kunnen teekenen, hoop ik u bij monde te doen gevoelen. - God zij in alles met de Zijnen, en leere ons Zijn wegen. De naam van Jesus moet beleden en zal verheerlijkt worden. Zalig, die er toe geroepen zijn. De Heere alleen weet dag en ure, tijd en wijze. Weest innig | |
[pagina 89]
| |
gefeliciteerd met den gelukkigen afloop der bevalling uwer beste vrouw, en de vermeerdering van uw gezin.Ga naar voetnoot227 - Mijne vrouw voegt hare heilbede en hartelijken groet bij de mijne. - SuzeGa naar voetnoot228 kwam ons nog een oogenblik zien, dat ons recht aangenaam was. Nu moet ik sluiten, in eenigen haast. T.Ga naar voetnoot229 in den Heere I. da Costa | |
25. Amsterdam 22 januari 1843Waarde Vriend en Broeder! Ik miste uw bezoek ten mijnent, mij juist op dien tijd in den Haag bevindende. Sedert wilde ik u gedurig schrijven, ook om u te melden hoe aangenaam uw bezoek aan mijne vrouw geweest was, en hoe het ook mij verblijdde te vernemen, dat wij in de beschouwing van de vertooning op den NieuwjaarsdagGa naar voetnoot230 op hetzelfde standpunt staan. Toorenenbergen zal u uit mijnen brief aan hem wel voorlezen, hetgeen verder tot die materie dient, zoo wel als nog het een en ander over de gewichtige vraag wegens de afkomst van Maria.Ga naar voetnoot231 Spraken wij elkander eens mondeling, ik zoude u nog het een en ander mededeelen van mijne ontmoetingen in den Haag, dat mij belangrijk was. Heb ook nog dank voor uw (anoniem) stukje tegen de Groninger School,Ga naar voetnoot232 dat ik alleenlijk wat uitvoeriger zou gewenscht hebben. Ik zag met genoegen dat onze beschouwingswijze over de Formulieren weder zoo veel nader aan elkander gekomen is. Het is als geschreven is - Eph. VI. En neemt het zwaard des Geestes hetwelk is Gods Woord.Ga naar voetnoot233 God zij met u en de uwen in alles. Groet uwe vrouw van de mijne. Gedenken wij elkander in het gebed en in de liefde des harten voor onze groote God en Zaligmaker wiens Naam verheerlijkt worde in eeuwigheid. Uw liefhebbende I. da Costa | |
[pagina 90]
| |
P.S. Bijzonder ook veel dank voor uw stukje Het StrafregtGa naar voetnoot234 waarnaar ik zeer verlangend was. | |
26. Amsterdam 8 februari 1843In 1843 werd een nieuw wetboek van strafrecht ingevoerd - ter vervanging van de Code Pénal - nadat in het jaar 1842 een ‘ontwerp van het Wetboek van Strafrecht’ bij de Staten-Generaal was ingediend. | |
[pagina 91]
| |
Waarde vriend en broeder! Heb nog dank voor uw bezoek, en hervat het eens zoo spoedig gij kunt, en ons beider gelegenheid zal toelaten. - Sedert las ik nog het een en ander van u, waarover gij mijn gevoelen verlangdet. Zie hier hetzelve kortelijk. Uwe brochure over het Strafregt enz. las ik met belangstelling en grootendeels, immers het geen betrekking heeft op onze wetgeving, met instemming. Ik meen: ten aanzien van het beginsel, waaruit gij te recht sommige artikelen van het Ontwerp afkeurt, en andere voorstelt, die beter zijn. Ik voor mij zoude, uit dat zelfde beginsel, nog ruimer gevolgen afgeleid willen hebben, en b.v. ten aanzien van Rome, liever de Regeering geheel zien afstand doen van het recht van PlacetGa naar voetnoot235 (bl. 33 is door schrijf- en drukfout veto voor placet gekomen!), om zich dan louter te bepalen bij het straffen van de overtreding, en volstrekt geene preventieve middelen in den weg van vooraf te vragen goedkeuring of iets dergelijks te zoeken. Doch wij zouden hierover nog veel kunnen bespreken, dat buiten het bestek van een eenvoudige brief gaat. Het is ook meer bepaaldelijk uwe bedoeling geweest, mijn denkbeeld te vernemen over uwe ontwikkeling van het stuk der volledige scheiding van kerk en staat, in uw naschrift. Ik zie heel wel, dat de loop der gebeurtenissen, niet zonder de kenlijke hand van God, daarhenen gaat; en zulk eene scheiding moet, dunkt mij uit den aart der zaak voorafgaan, eer de ware hereeniging van kerk en staat onder den scepter van Christus op den bestemden tijd zal dáár zijn. - Een andere vraag intusschen is het, of die scheiding eene in zich zelve goede en begeerlijke zaak is, of zij dus door Christenen mag gevorderd en bevorderd worden, en alzoo de pogingen der ware onderdanen van Christus daarheen moeten strekken, om den band - waar die nog bestaat geheel of ten deele - te vernietigen. - Dit is mij minder klaar. Gij zelf erkent, dat en principe alles, ook de overheid zich aan Christus, de Opperste Koning niet alleen in eene nog aanstaande toekomst, maar ook nu reeds behoort te onderwerpen (p. 42 onderaan; p. 43 bovenaan). Volledig is dit nooit geschied, evenmin als er ooit sedert de Apostelen en zelfs bij het leven der Apostelen, een volkomen kerkstaat heeft plaats gehad. - Alles in de tegenwoordige bedeeling is daaromtrent provisioneel, en als 't ware parenthetisch.Ga naar voetnoot236 Desniettemin is in dat onvolkomene, provisioneele, voorbijgaande toch de hand van Gods Voorzienigheid op te merken, die Koningen, Volken, Regeeringen aan het Woord des kruises, hoe ook verbasterd soms door menschen, onderwierp. Van daar, niet slechts vóór, maar ook bij en na de Hervorming steeds eene meer of min naauwe betrekking tusschen Kerk en Staat. Van daar ook nog, bij de grondwettige afschaffing dier betrekking, toch nog een overblijvende verplichting van den Staat jegens de Kerk, van welke ik nog niet beslissen durf dat het goed of geoorloofd zoude zijn de werking, uit kracht van het | |
[pagina 92]
| |
beginsel van Vinet,Ga naar voetnoot237 Merle,Ga naar voetnoot238 het uwe en anderen, stelselmatig te niet te doen. God regeert, lieve vriend! en ook daarin heeft eene soort van vrijheid, bij alle consequentie, plaats, die zoo veel hooger is dan onze stelsels en consequenties als de hemel hooger is boven de aarde. - Ik wacht ten minste voor mij nog een geheel andere wenk, dan mij menschelijke logica geven kan, om het ensemble, dat hoe gebrekkig en ellendig het ook zij van de zijde der menschen, evenwel door de bemoeijing van den Staat met de Kerk feitelijk bestaat, omver te werpen zonder iets stelligs in de plaats te geven, of (hetgeen aan alle bedenking een einde maakt) eene bepaalde roeping en leiding Gods.Ga naar voetnoot239 Ik weet, wij verschilden steeds op dat punt. Maar ik blijf van dat gevoelen, dat zelfs de duidelijkste uitspraken des Woords niet zoo maar volgens een algemeen mandaat in de toepassing kunnen gebracht worden, maar wel op een bestemden tijd en naar eene bepaalde leiding Gods in de praktijk der Kerk en in het leven komen. - Doch, als gezegd is, ik zie die tijden naderen; schoon nog mogende en moetende toezien, wat er uit den bestaanden staat van zaken in Nederland zich, in Gods weg, ontwikkelen zal. Uwe redeneering intusschen - blz. 43 - Joh. XVIII. 36Ga naar voetnoot240 bewijst niets over het door u verdedigd stelsel. Jesus zegt daar, dat Zijn Koninkrijk niet ἐκ του κοσμου τουτου is, dat is niet uit deze wereld, dat is, zijn oorsprong niet hebbende uit deze wereld, gelijk de andere koninkrijken (als bij Daniel II en VII zichtbaar is, daar het koninkrijk des Messias de steen zonder handen afgehouwen is); maar uit den hemel. Ware het anders, zegt Hij, d.i. ware mijn koninkrijk uit deze wereld, dan zoude het ook naar de wijze dezer wereld verdedigd zijn geworden, door de wapenen; maar nu (dat is niet te zeggen tegenwoordig, maar: dit nu zoo niet zijnde, gelijk dit woordje nu in onze taal, in het Grieksch, in het Fransch, veelvuldig die beteekenis heeft) maar nu, in tegendeel, is mijn koninkrijk niet uit deze wereld, en hebt gij, Pilatus! dus van die zijde geene vreeze. - Wij bespraken dit punt ook al eens in den Haag, t.w. ten huize van Capadose met (de) Pinto,Ga naar voetnoot241 die daarin ook meer op zich genomen had, dan hij kon goed maken. | |
[pagina 93]
| |
Met bijzonder genoegen las ik voorts het stuk: Wat moeten de gelovigen in Nederland doen?Ga naar voetnoot242 Ik vond het nog meer ad rem dan uw stukje over de Groninger School.Ga naar voetnoot243 Is ook dat stukje in de Reformatie van u? Ik twijfelde hier en daar. Ook had ik er, met nog eenige andere bedenkingen niet tot de hoofdzaak doende, dit op aan te merken dat (ten zij de Redacteur zelve der Reformatie de schrijver is) een zoo stellig en aanvallend geschrift niet zonder naam had behoeven te zijn gegeven. - Het stuk zelve is intusschen niettegenstaande een en ander, dat ik, bij ruimer bestek grondiger zou aan te merken hebben, inderdaad fiksch. Ik voeg hier nog bij eene opheldering van de aangehaalde plaats uit Ammonius,Ga naar voetnoot244 die thans voor me ligt. Ik schreef die opheldering op een afzonderlijk stukje papier, ten einde aan belangstellenden of deelnemenden in deze vraag, te kunnen medegedeeld worden, bijzonder aan Toorenenbergen. T. in den Heere I. da Costa | |
[pagina 94]
| |
‘Antje Abrahamsz’ woonde in die tijd bij haar vader (weduwnaar) op de Geldersche kade te Amsterdam. Zij was de dochter van Cornelis Abrahamsz en Anna Swart. In 1837 heeft zij de huishouding geleid van (de weduwnaar) Abraham Capadose te 's-Gravenhage.Ga naar voetnoot245 Waarde Vriend en Broeder! Uw brief aan de Clercq aangaande den toestand onzer veel beminde vriendin van Hall geeft mij aanleiding u zeer in 't kort evenwel, te schrijven. Jufr. Antje Abrahamsz heeft reeds vroeger aan de lieve patiënte geschreven, om hare goede diensten in deze moeilijke omstandigheden aan te bieden. Wij spraken haar sedert opzettelijk over deze aangelegenheid. Van harte blijft zij bereid, om zoo spoedig het haar doenlijk zal zijn (d.i. wellicht reeds met aanstaande woensdag namiddag) zich naar Utrecht te begeven. Zij kan zich, wel is waar, niet bepaaldelijk verbinden op den duur, noch zich met eigenlijk gezegd geregeld onderwijs belasten, maar is verder gereed, en van gantscher wille, om alles te doen wat tot dienst en verlichting kan zijn. - Convenieert dit, wees dan zoo goed zelve aan deze onze veelgeachte vriendin te schrijven - adres ten huize van hare vader op de Geldersche kaai. Zij zoude in allen gevalle wel eens willen overkomen, en kan zij dan niet bij Suze logeeren, zoo vraagt zij voor die nacht belet ten uwent. Groet, zoo er gelegenheid toe is, onze innige vriendin. God zij haar in dezen strijd nabij, en geve eene uitkomst, mocht het nog zijn ten leven. In haast, T. in den Heere I. da Costa
P.S. Mag ik adres voor het inliggende billet, zoo het kan zonder verwijl, verzoeken? - Groet ook uwe vrouw van ons speciaal. | |
28. Amsterdam 25 januari 1844Onderstaande brief werd geschreven naar aanleiding van het overlijden van Sara Maria Scholte-Brandt, te Utrecht 23 januari 1844. Waarde Vriend en Broeder! Wij werden gister diep geschokt door de smartelijke tijding, die ons de Pinto mededeelde, en die ons zoo geheel onverwacht, zoo geheel door eenige kennis van voorafgegane ziekte onvoorbereid aankwam.Ga naar voetnoot247 Zoo is dan uwe brave, uwe | |
[pagina 95]
| |
getrouwe gezellin, de moeder uwer lieve kinderen, en eene hartelijke zuster in den Heere voor u en voor velen, van haren post afgeroepen, en is ingeleid in de ruste van haren en onzen Heer! Zalig zijn de dooden, die in Hem gestorven zijn. Zij rusten van nu aan van haren arbeid, en de groote dag der Opstanding zal met hare verheerlijkte lichamen ook hare werken openbaar maken. Naar boven opziende, moogt Gij dus in den Geest aanbiddend danken! naar deze aarde, is het een zware weg, die zich voor u opende, een vallei der tranen. Veel hebt gij noodig, en zult gij verder noodig hebben, om dien Naam, welken gij aan anderen moogt verkondigen, nu te verheerlijken in eigen huisselijke beproeving; om voor uwe Gemeente en vrienden tot een voorbeeld te zijn. Voor uwe kinderen thands moeder en vader te gelijk. Hij sterke u, bij Wien alle krachten en gaven, bij Wien genade is en hulp voor alle toestanden, voor alle strijd en smart. Mochten wij het maar zoo waarachtig gelooven, als het waarachtig is. Hij werke en vermeerdere dat geloof in elke omstandigheid in ons, en bij het verbreken onzer harten onder de Vaderlijke roede, storte Zijne hand de olie der vertroosting en Zijne eeuwige ontfermingen in de striemen. Zeer vele herinneringen dringen zich op bij zulke treffende slagen. Wij gedenken met aandoening aan vroegere dagen van familiairen omgang ook met uwe zalige ontslapene. Hare gedachtenis zij in zegening. Ik heb de brief van onzen waarden de Pinto, aan wiens bijstand en broederliefde, ik begrijp dat gij veel zult hebben in deze moeite volle dagen, ook aan de vrienden de Clercq en Koenen gezonden. Zij zullen niet in gebreke blijven, u hunne innige deelneming te betuigen. God zelve zij uw Trooster! Wat vermogen menschen in die oogenblikken. En toch! ook de broederlijke deelneming heeft haar zoet. Wees van de onze, meer dan woorden bevatten, overtuigd. Chevallier, die juist heden door ondertrouw met Mev. Roëll-AbrahamszGa naar voetnoot248 het einde bereikt van zijn pijnlijke weduwstaat, vernam met dubbel levende gewaarwording uwe smart. - Voor dat hij òf door mij òf van elders die tijding hoorde, was zijn gebed reeds voor u opgegaan; als hij in 't eenzame met zijne aanstaande God gesmeekt had om een zegen op zijne vreugde, mocht hij tevens | |
[pagina 96]
| |
een balsem afsmeeken op anderer broederen weduw-lijden. - Ik hoop (de) Pinto eerlang te schrijven. Ook aan die waardste zuster van Hall. - Groet ze beiden intusschen hartgrondig van ons. Uw liefhebbende met u diep gevoelende Vr. en Br. in den Heer I. da Costa ook uit naam mijner vrouw en kinderen. |
|