De Afscheiding van 1834. Deel 4. Provincie Utrecht
(1980)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 24
|
12 juli 1835 | De eerste personen scheiden zich af; ‘openbare oefening’. |
23 okt. 1835 | Instituëring (bevestiging van de kerkeraad) door ds. H.P. Scholte. |
1836-1840 | Vervolging, bestaande in veroordelingen tot boeten, inlegering van militairen en uiteendrijving van godsdienstoefeningen. |
1839 | Begin van de verdeeldheid in de gemeente. |
25 aug. 1840 | Erkenning door de overheid. |
1840-1842 | Gemeente staat buiten het kerkverband. |
1844-1849 | Geen afvaardiging naar de meerdere vergaderingen. |
1846 | De gemeente ‘is door twist en verwarring uiteengegaan’. |
eind 1849 | Herinstituëring van de ‘gemeente Ruth Groen’. |
20 jan. 1850 | Herinstituëring van de ‘gemeente Karsemeijer’ door ds. J.H. Donner Sr. Deze gemeente sluit zich tot 1854 aan bij de provincie Gelderland. Begin van de bewaard gebleven notulen: 20 maart 1850. |
1850-1869 | Er bestaan te Oud-Loosdrecht twee Afgescheiden gemeenten. |
1854 | Behalve de ‘gemeente Ruth Groen’ wordt ook de ‘gemeente Karsemeijer’ opgenomen in het classicale kerkverband van Utrecht. |
1853-1869 | Enige pogingen tot hereniging. |
1856 | De ‘gemeente Ruth Groen’ raakt in verval; er wordt een geheel nieuwe kerkeraad gekozen. Van 1856 tot 1859 geen vertegenwoordiging op de meerdere vergaderingen. |
1869 | De ‘gemeente Ruth Groen’ wordt door de classicale vergadering van Utrecht ontbonden; een groot gedeelte der leden verenigt zich met de ‘gemeente Karsemeijer’. |
2. De eerste Afgescheidenen, instituëring
Wij menen met de ondertekening van het request aan de Koning (hoofdstuk 3) de lijst van de eerste Afgescheidenen te Loosdrecht wel te hebben gegeven. In het bestand van de 46 meerderjarigen en de 42 kinderen komt de eerste twee jaren na 1836 niet veel verandering.Ga naar voetnoot2
Wij zullen dus deze lijst hier niet opnieuw geven, maar vermelden aangaande enige meer op de voorgrond tredende personen nog een enkele bijzonderheid.
In de notulen van de Hervormde gemeenteGa naar voetnoot3 wordt voor het eerst gewag gemaakt van Afgescheidenen op 18 juli 1835. De predikant, W.F. Overhoff, deelt dan mede, dat er zondag 12 juli een openbare oefening is gehouden ten huize van Willem Karsemeijer. Een ‘voorgeschiedenis’ vinden we in de Hervormde notulen, die in het tijdvak 1829 tot 1851 uiterst beknopt zijn, niet. Toch moet W. Karsemeijer ook vóór genoemde datum als oefenaar hebben bekend gestaan.Ga naar voetnoot4 In dezelfde vergadering wordt medegedeeld dat
er een brief is ingekomen, waarin de volgende personen verklaren zich af te scheiden.
Willem KarsemeijerGa naar voetnoot5 en zijn vrouw Aagje Vogel met hun vier kinderen |
Aaltje Land, echtgenote van F.H. ReijmerinkGa naar voetnoot6 |
Nicolaas Pos en zijn vrouw Jantje Land |
Brunis van den Berg |
Hendrik van Henten |
Enige andere op de voorgrond tredende Afgescheidenen van het eerste uur, waren de volgende personen.Ga naar voetnoot7
Harmen Boom, geboren 1776, visser en zijn vrouw Maria Slagt |
Ruth Groen en zijn vrouw Woutertje Baas |
Jan (Jans) Karsemeijer (overl. 1885) en zijn vrouw Aaltje Lamme |
Evert Lamme (overl. 1876) en zijn vrouw Lammertje van Dooren |
Barend Pos, geboren 1758, visser, en zijn vrouw Trijntje Land |
Gerrit Pos (in sommige stukken genoemd Post) |
Adrianus Tober en zijn vrouw Grietje Meijers |
Hendrik Vogel en zijn vrouw Marrietje Fabrie |
Behalve door deze en andere personen woonachtig te Loosdrecht, is het reeds genoemde request van 1838 getekend door hieronder te vermelden lidmaten die in twee naburige plaatsen woonden.Ga naar voetnoot8
Te Loenen:
Maartje Akerboom |
Elbert van den Bos |
Melis van den Bos |
Geertrui Driesen |
Abraham Pietersz Haagen |
Jacoba Knaap |
Matthijs Johannes Knobel |
Matje Schipper |
Alida Cornelia Schoonewolff, echtgenote van |
Jan Molenaar Hancock |
Arie Verburg |
Cornelia Verburg |
Willemijntje Verburg |
Te Breukelen:
Gerrit van Balkom |
Lammertje van Balkom |
Jacobus Moolenaar |
Huybert Stekelenburg |
Cornelis Verkerk |
De gemeente werd geïnstitueerd 23 oktober 1835 door ds. H.P. Scholte in de woning van Nicolaas Pos.Ga naar voetnoot9 De eerste kerkeraadsleden waren:
Filippus Hermanus Reijmerink, 35 jaar, kleermaker, ouderling; |
Willem Karsemeijer, 31 jaar, winkelier, koopman, tapper, diaken; |
Nicolaas Pos, 31 jaar, turfschipper, diaken.Ga naar voetnoot10 |
Laatstgenoemde die 23 oktober niet thuis was, wordt twee dagen later te Amsterdam bevestigd. Niettegenstaande zijn afwezigheid worden door Scholte twee van zijn kinderen gedoopt.
3. Vervolging
De vervolging te Oud-Loosdrecht is lang en hevig geweest. Niet zozeer door de veelheid en de hoogte der boeten, als wel door haar aard: van 12 september 1836 tot eind 1840 heeft, met enige onderbreking, een aantal Afgescheidenen inkwartiering van militairen gehad.
Wij zwijgen dan nog over de gebeurtenissen van 12 juli 1836 te Hilversum, waarbij ook enige Afgescheidenen van Loosdrecht waren betrokken en tengevolge waarvan W. Karsemeijer veroordeeld werd tot drie dagen gevangenisstraf.Ga naar voetnoot11
Laatstgenoemde schrijft in zijn ‘Herinneringen’ over de aanwezigheid van de militairen onder andere het volgende - hierna geven wij meer bijzonderheden.
Daarop kregen wij 25 lanciers, op een Zondag, des morgens om 9 ureGa naar voetnoot12, dronken en nat van den regen... Zij kwamen in de kerk; (er was nog niemand anders dan ik). Zij reden toen het dorp in, zij hadden billetten voor de Afgescheidenen. De meesten der leden hadden geen stal, en zoo reden zij met hunne paarden maar in huis, bonden die aan den poot van de tafel of aan de lade van het kabinet vast, en dat op een blanken vloer; dit laatste geschiedde bij den vader van mijne vrouw; ook werd zijne dochter, een meisje van 20 jaren uit bed gehaald, hoewel zij aan de pokziekte blind lag... Bij twee andere leden - man en vrouw, van ongeveer 80 jarenGa naar voetnoot13, smeten zij een pond boter aan den balk; bij mij werden de deuren opengebroken; bij mijne oude moeder moesten zij brood voor de paarden hebben, boter en drank laten halen, anders steken wij, zeiden zij, uw zoon, een jongeling van 13 jaren, dood!
Genoeg, ik zou een boekdeel kunnen vullen, zoo ik al die jammerende ellende wilde beschrijven, die ons trof. De 25 lanciers bleven ongeveer 14 dagen hier, en nadat zij vertrokken waren kregen wij infanterie, die bij ons tusschen de vier en vijf jaren bleven, om ons dag en nacht te bewaken; zoodat wij bijna geen 2 voet gronds hadden, om God in gemeenschap te dienen.
Zou ik gewagen van al de huisselijke ellende in die 4 à 5 jaren, waar begonnen, waar geëindigd...
We geven nu een chronologisch overzicht van de vervolging etc. te Loosdrecht en we eindigen daarmee met november 1837. Daarna is de inlegering van militairen te Loosdrecht wel doorgegaan tot midden 1840, zoals we zagen, maar veroordelingen zijn er niet meer geweest. Blijkbaar kwamen de Afgescheidenen te Loosdrecht in het tijdvak van eind 1837 tot begin 1841 (erkenning) slechts met minder dan twintig personen bijeen of ontkwamen zij een enkele maal aan het spiedende oog van de overheid.
Scholte heeft betrekkelijk vaak te Loosdrecht gepreekt, voor het eerst echter 23 oktober 1835. Daarvóór had de burgemeester van deze plaats, J.W. de Wit, reeds tweemaal aan de gouverneur der provincie Utrecht bericht, dat het gerucht liep dat Scholte zou komen en een godsdienstoefening binnenshuis of in de open lucht zou leiden.Ga naar voetnoot14
Maar als hij komt - 23 oktober 1835 - is dit geheel onverwacht. De gastheer Nicolaas Pos, die naar bekend was geworden begeerde twee kinderen te laten dopen, was niet eens thuis. De burgemeester komt te laat, want zijn woning is een uur gaans van die van Pos verwijderd. Evenwel wordt er proces-verbaal opgemaakt naar aanleiding van de bijeenkomst.Ga naar voetnoot15 Merkwaardig is, dat een betrekkelijk groot percentage der aanwezigen later niet bij de Afgescheidenen wordt gevonden - zij zijn blijkbaar Hervormd gebleven. De rechtbank van eerste aanleg te Utrecht veroordeelt vanwege deze bijeenkomst 19 januari 1836 Scholte tot ƒ 25,- boete; F.H. Reijmerink en W. Karsemeijer als ambtsdragers tot ƒ 8,-; Nicolaas Pos die zijn woning heeft beschikbaar gesteld eveneens tot ƒ 8,-. Barend Pos (77), Harmen Boom (59) en de Amsterdamse ouderling Coenraad Deteleff (69, geboren te Emden) die ook tot de ‘verdachten’ behoren, worden vrijgesproken.Ga naar voetnoot18
Na 23 oktober 1835 zijn de Afgescheidenen te Loosdrecht voortgegaan met het houden van hun ‘ongeoorloofde samenkomsten’. Een week later zijn zij opnieuw bijeen ten huize van Nicolaas Pos. De burgemeester gaat er heen vergezeld van de Hervormde predikant en vermaant in naam der wet uiteen te gaan, maar hieraan wordt geen gevolg gegeven. Ouderling Reijmerink vervolgt zijn lezen uit Smytegeld...,Ga naar voetnoot17
Daarna vinden we in het ‘Kopieboek’ van de burgemeester vermeldingen aangaande samenkomsten ten huize van Karsemeijer en Reijmerink. Zo zou er 22 november een oefenaar Dedelsman uit Amsterdam zijn ‘voorgegaan’. Deze zou als catechiseermeester zijn afgezet. De burgemeester verklaart de bijeenkomsten niet te kunnen beletten; hij kan ook niet steeds aanwezig zijn. Toen Dedelsman kwam spreken heeft hij tevergeefs ‘de Leden van den Gemeenteraad verzocht... behulpzaam te zijn, in de verijdeling der pogingen,
van een hoop opgewonden gemeen, op wiens zedelijk gedrag zeer veel is aan te merken’.Ga naar voetnoot18
Na een tijd van rust en geruchten preekt Scholte 22 mei 1836 ten huize van F.H. Reijmerink. Deze zaak dient tezamen met enige andere voor de rechtbank te Gorinchem, waar door de felle officier van justitie mr. P.L. Begram een hoge boete wordt geëist. Scholte moet ƒ 100,- boete betalen, Reijmerink ƒ 80,-. Beiden moeten tevens allerlei beledigingen van de zijde van de officier incasseren.Ga naar voetnoot19
Er is nu geen mogelijkheid van appèl bij de rechtbank te Amsterdam, met grote kans op vrijspraak. Daarom vragen de Afgescheidenen te Loosdrecht kort daarna aan de burgemeester ‘vergunning’ tot het houden van godsdienstoefeningen (die echter in geen enkel opzicht het karakter mogen dragen van kerkelijke eredienst). Zij doen dit, evenals in andere plaatsen - Leerdam, Utrecht etc. - door het indienen van een lijst van personen. Het verzoek wordt afgewezen.Ga naar voetnoot20
Juist in deze tijd komt het kerkgebouw gereed. Dit was een verbouwde boerderij ‘geteekend no. 176’, een deel van de hofstede Oranjelust, vroeger eigendom van mevrouw J.J. Zeelt te Baambrugge, dan bezit van W. Karsemeijer. Het stond op de plaats waar nu het bedehuis van de Gereformeerden is aan de Oud-Loosdrechtsedijk. De samenkomsten krijgen daardoor vanzelfsprekend een meer publiek karakter en we hebben de indruk dat de toeloop in deze maanden toeneemt.
Zondag 14 augustus 1836 spreekt de reeds eerder genoemde Pieter van Veen (41), scheepmaker te Muiden, in het kerkgebouw voor meer dan honderd personen, van wie de meesten uit andere plaatsen zouden zijn gekomen. F.C. Muijsken, vrederechter te Maarssen, meldt dat het kerkgebouw op deze zondag in gebruik is genomen.Ga naar voetnoot21 De burgemeester doet vergeefse pogingen de samenkomst te ontbinden. Hij meldt dit alles aan de gouverneurGa naar voetnoot22 en deelt tevens mede dat Scholte aanstaande zondag zal komen preken. Daarop ontvangt hij assistentie van zes ‘dienaren der justitie’; twee komen uit Amsterdam en vier uit Loenen.
Het is op 21 augustus te Oud-Loosdrecht een heel spektakel geworden - een onwaardige vertoning, die zich daarna in heviger vorm enige malen heeft herhaald.
Te ongeveer half negen in de morgen begeven de burgemeester en zeven ‘dienaars der justitie’ zich naar het kerkgebouw. Karsemeijer en enige andere personen zijn aanwezig en geleidelijk groeit het gezelschap aan tot meer dan veertig personen. De burgemeester maakt bekend, dat een bijeenkomst van meer dan twintig personen niet zal worden geduld. Na enige tijd gaat de ‘vergadering’ uiteen. De burgemeester rapporteert over deze zaak,
dat hij zich ongeveer te 12 uur heeft verwijderd; de ‘dienaren’ gaan bij hun collega's te Loosdrecht uitgebreid eten.Ga naar voetnoot23 Om ongeveer één uur komt hij terug en vindt ‘een aantal van meer dan 100 personen vereenigd, en den afgezetten predikant H.P. Scholte biddende’. De dienaren der justitie wordt gelast de vergadering te ontbinden, maar deze is reeds nagenoeg tot een einde gekomen. Later op de dag wordt er nog een dienst gehouden ten huize van Reijmerink met ongeveer 46 personen, waarna Scholte in gezelschap van mevrouw J.J. Zeelt naar Baambrugge vertrekt. Laat in de avond zou men voor de derde maal in het kerkgebouw zijn samengekomen.
De lezing die W. Karsemeijer van het gebeurde op die dag heeft gegeven luidt enigszins anders.Ga naar voetnoot24 Volgens hem was men 's morgens vroeg, toen de burgemeester het kerkgebouw betrad, reeds met een godsdienstoefening begonnen. Nadat het bevel tot uiteengaan was gegeven, kwam er iemand binnen, die riep dat Scholte was aangekomen - blijkbaar onverwacht - en dat hij bij Reijmerink was afgestapt. De burgemeester verliet toen met vier man de vergadering en ‘wij werden door Gods genade en wonderbare voorzienigheid in vrijheid gesteld, om onze godsdienstoefening onverhinderd voort te zetten. De andere vier dienaars deden niets bij afwezigheid van den burgemeester, integendeel, hoewel Roomsch-Catholiek waren zij diep bewogen, en schreiden als kinderen onder onze godsdienstoefening, inzonderheid onder de gebeden... niet alleen dat wij des morgens zonder hinder waren, maar de Heere verdwaasde den burgemeester, zoodat die om 11 à 12 uur met zijne manschappen naar huis ging om te eten’. Tenslotte vermeldt Karsemeijer, dat Scholte onverhinderd tot twee uur preekte. Scholte schrijft over het gebeurde aan ds. H.J. Budding onder andere: ‘Wij zijn zoo ongeveer van 11 tot 3 uur in de kerk geweest.’Ga naar voetnoot25 Eerstgenoemde wordt vanwege de samenkomst te Loosdrecht alsmede één te Baambrugge op 18 oktober 1836 te Utrecht beboet voor ƒ 25,-, Willem Karsemeijer voor ƒ 8,-. Nicolaas Pos en F.H. Reijmerink worden vrijgesproken.Ga naar voetnoot26 In hoger beroep te Amsterdam worden alle beklaagden buiten vervolging gesteld.Ga naar voetnoot27
De burgemeester voelt zich door al deze gebeurtenissen danig in het nauw gebracht. Enige dagen na de 21e augustus verklaren Karsemeijer c.s. niet te zullen gehoorzamen met betrekking tot de samenkomsten. ‘Weshalve’ - zo schrijft hij aan de officier van justitieGa naar voetnoot28 - ‘ik van oordeel zou zijn, dat alleen de tusschenkomst van de gewapende magt in staat is om hun opzet te verijdelen.’
Zondag 11 september 1836 verschijnen voor het eerst militairen - lanciers -
in Loosdrecht. Aan het rapport van de burgemeester over deze zaak gedateerd 12 september, gericht tot de gouverneur, ontlenen we het volgende.Ga naar voetnoot29
Gisterenmorgen tussen 7 en 8 uur, arriveerde voor het raadhuis een detachement lanciers, bestaande in een luitenant, een wachtmeester, twee korporaals, een trompetter en twintig lanciers. De manschappen heb ik in overleg met de luitenant dadelijk ingekwartierd bij de Separatisten die te Oud-Loosdrecht woonachtig zijn ‘na mijne instructien aan den Kommandant te hebben medegedeeld’.
Nadat het detachement was vertrokken en men bezig was met inkwartieren, begaf ik mij naar Oud-Loosdrecht om de nodige bevelen te geven, indien vooral de inkwartiering van paarden tegenstand vond, hetwelk ik vermoedde, daar er ‘weinig stalling te Oud-Loosdrecht te vinden is; dit is echter tamelijk wel geschiktGa naar voetnoot30 en het oogmerk is in zooverre bereikt geworden dat er geene bijeenkomsten gehouden zijn, hoewel eenige weinigen dit beproefd hebben’. ‘Te Oud-Loosdrecht zijnde, werd mij berigt dat de afgezette predikant Scholte met Jufvrouw Zeelt in een rijtuig in aantogt waren, maar op hun door N. Pos toegezonden kennisgeving dat er militairen in de Gemeente waren, aan het begin der Veendijk zijn teruggekeerd.
Na het hooren van velerlei klachten en beleedigingen van de zijde der Separatisten aan de eene zijde en de goedkeuring van weldenkenden aan de andere zijde, keerde ik des middags 12 uren terug, aangemoedigd door het bewustzijn van mijn pligt zonder haat of nijd jegens iemand betracht te hebben en alle mogelijke middelen te hebben aangewend ter voorkoming van onaangenaamheden.
...Ik stel mij voor dat het detachement Lanciers eenigen tijd in de Gemeente blijvende, de vereenigingen zal beletten, terwijl ik de hoop koester dat dergelijke zamenkomsten geheel zullen ophouden indien dezelfde maatregelen te Utrecht en Amsterdam genomen worden, waarop de separatisten alhier zich aanhoudend blijven beroepen en alle genomene maatregelen op mijne rekening schrijven.’
Reeds vijf dagen later meldt de burgemeester,Ga naar voetnoot31 dat zich één maar ook slechts één afgescheiden gezin, bestaande uit man, vrouw en drie kinderen bij hem heeft gemeld, waarvan de vader heeft verklaard dat hij het gedrag van ‘de hoofden der afgescheidenen alhier’ afkeurt en dat hij zich zal onderwerpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit aangaande de godsdienstoefeningen.Ga naar voetnoot32 De twee ingekwartierde lanciers met hun paarden worden
dadelijk van dit gezin ‘teruggenomen’. En, zo schrijft de burgemeester, zij zijn voor mijne rekening in de herberg besteed, ten einde dit voorbeeld anderen zou opwekken tot gehoorzaamheid aan Z.M. besluit, doch vruchteloos.’ Inmiddels heeft de luitenant medegedeeld dat sommige Afgescheidenen de bij hen ingekwartierde lanciers uit onvermogen niet behoorlijk kunnen voeden en onderhouden. Deze officier heeft de indruk dat het getal der lanciers wel tot de helft zal kunnen worden verminderd. De burgemeester zelf geeft als zijn oordeel te kennen dat er 10 à 12 lanciers met een wachtmeester voor onbepaalde tijd te Loosdrecht zullen moeten blijven teneinde de ongeoorloofde bijeenkomsten te verhinderen en dat de inkwartieringen op dezelfde voet dienen te worden voortgezet ‘zonder dat de weldenkenden daarmede worden belast, dewijl deze maatregel dit voordeel heeft dat aan de ééne zijde Z.M. besluit wordt gehandhaafd en aan de andere kant het maken van proselieten wordt voorgekomen’.
Het is de burgemeester blijkbaar niet gegeven geweest te beseffen dat ook de Afgescheidenen ‘weldenkenden’ waren; noch minder tegenover de gouverneur en de landsregering de gedachte uit te spreken, of het niet beter ware deze rustige burgers van Loosdrecht niet langer het uitoefenen van hun godsdienst te beletten...
Zondag 18 september 1836 beleggen de Afgescheidenen geen samenkomst waarbij de lanciers behoeven op te treden. De gouverneur beveelt dan dat zij kunnen worden teruggetrokken. De burgemeester ziet het echter donker in. Hij verzoekt bij voorbaat opnieuw hulp, daar hij ‘de personen die het werk besturen vermeent te kennen en daarvan niets gunstigs durft te verwagten’. Het siert hem dat hij voor een tweede hulpverlening infanteristen vraagt. De moeilijkheden met het stallen van paarden zullen zich dan niet herhalen.Ga naar voetnoot33 Reeds zondag 25 september houden de Afgescheidenen opnieuw een tweetal diensten. Het rapport hierover van de burgemeester luidt als volgt.Ga naar voetnoot34
Tot mijn leedwezen zie ik mij verplicht UHG. te berigten dat de onwettige bijeenkomsten te Oud-Loosdrecht niet ophouden en dat ik van hunne verrigtingen op gisteren een proces verbaal heb opgemaakt en aan den Ofifcier van Justitie verzonden...
Gisteren morgen ten 8½ uur begaven zich de dienaaren der Justitie C.D. Kaptijn en Arie Keijzer gestationneerd alhier en te Loenen naar de zoogenaamde Kerk der Separatisten te Oud-Loosdrecht nom. 176 ten einde de verrigtingen aldaar gade te slaan en de bijeenkomsten voor te komen of te beletten.
Aldaar gekomen zijnde beproefde het den persoon van Willem Karsemeijer om de deur van het gebouw te openen en een groot aantal personen te laten binnenkomen niettegenstaande het ongeoorloofde(n) aan alle deze personen bij herhaling was bekend gemaakt. Dat men zelfs voornemens scheen te zijn om met geweld binnen te dringen en daarin zou geslaagd zijn indien niet de persoon van F.H. Reijmerink was aangekomen zeggende: menschen doe in Godsnaam geen tegenstand, wij zullen hen wel vinden (en) nu buitenshuis Godsdienstoefening houden, zoo als dan ook achter op de werf van het huis nom. 176 door een
aantal van 41 personen is geschied zijnde als toen gelezen uit Jezaja 45, gebeden en drie maal psalmen gezongen terwijl inmiddels door den persoon van Nicolaas Pos met een zakje is gecollecteerd.Ga naar voetnoot35
Dat men des namiddags ten twee uur andermaal op gemelde werf is bijeengekomen doch dat op een geroep ‘wij gaan naar W. Karsemeijer’ de menigte ook derwaarts is heengegaan en de zoogenaamde Kerk is gesloten.
Dat de voornoemde dienaaren zich vervolgens mede hebben begeven naar de woning van Willem Karsemeijer doch dat bij hunne aankomst de deuren wierden gesloten en gegrendelt weshalve de dienaaren buiten zijn gebleven, den afloop dezer oefening hebben afgewacht en des middags ten vijf uur 55 personen uit gemelde woning hebben zien heengaan.
Naar aanleiding van deze brief verzoekt de gouverneur nadere inlichtingen. De burgemeester schrijft dan, gedateerd 30 september 1836, het volgende.Ga naar voetnoot36
...Dat er eigentlijk op Zondag 25 dezer geen dadelijke geweldpleging van de zijde der Separatisten heeft plaats gehad, maar dat de zaak zich aldus heeft toegedragen.
Dat de beide dienaars der Justitie behoorlijk gekleed en gewapend, voorzien van schriftelijken en mondelingen last zich hebben begeven naar de zoogenaamde Kerk en W. Karsemeijer hebben aangezegd dat er geen ongeoorloofde bijeenkomsten mogten plaats hebben; dat gemelde Karsemeijer alstoen getracht heeft om binnen te dringen maar door C.D. Kaptijn... is terug gehouden, terwijl den Dienaar A. Keijzer de aankomenden zijnen last aan ieder hunner heeft bekend gemaakt zoo als bij aannadering door de beiden dienaars is herhaald. Dat intusschen gem. Karsemeijer agter het gebouw is omgegaan, eenen anderen deur is binnen gekomen en een derde deur geopend heeft, roepende: ik ben er toch binnen gekomen zonder dat mij een mensch heeft teruggehouden, en de voor die deur verzamelde menigte uitgenodigd om binnen te komen zoo als ook aanstalten gemaakt wierden tot dringen, doch dat men het oogmerk niet heeft kunnen bereiken door dien de dienaars in den ingang post vatten, de menigte tegenhielden en zeiden dat zij niet zouden wijken voor dat geweld hun van hunnen post rukte, terwijl inmiddels den persoon van F.H. Reijmerink later aankomende het opzet heeft gedetourneerd door te zeggen: menschen doe in Gods naam geen tegenstand, wij zullen hen wel vinden, en nu buitens huis Godsdienstoeffening houden.
Het wordt de autoriteiten te veel. Zondag 2 oktober 1836, in alle vroegte, rukken vijftien infanteristen Loosdrecht binnen. Zij worden ingekwartierd bij de Afgescheidenen.Ga naar voetnoot37 Die dag worden er geen ‘ongeoorloofde bijeenkomsten’ gehouden.
De inkwartiering zal deze maal duren tot de troonsbestijging van Koning Willem II, eind 1840.
Al spoedig rijst er kwestie over de afwikkeling van de financiële zijde van de eerste inkwartiering.Ga naar voetnoot38 De luitenant van de troep van 24 man had bij zijn vertrek uit Loosdrecht, aan de burgemeester betaald een bedrag van ƒ 78,80, blijkbaar voor de voedering der paarden en een som van ƒ 67,20, berekend naar 8 x 24 = 192 dagen à ƒ 0,35 als vergoeding voor de inkwartiering van de manschappen. Tezamen ƒ 146,-. De herbergier te Oud-Loosdrecht,
zekere F. Lamme, had voor de fourage gevraagd 200 x ƒ 0,50 = ƒ 100,-, welk bedrag door laatstgenoemde ook met de luitenant was overeengekomen. Resteerde ƒ 46,-. De burgemeester besloot nu dit overblijvende bedrag onder de Afgescheidenen te verdelen. Dit betekende, dat zij, inplaats van ƒ 0,35 per dag per persoon, slechts ƒ 0,24 zouden ontvangen. Enige Afgescheidenen protesteerden en daagden de burgemeester voor de vrederechter te Loenen. De dagvaarding is blijkbaar op de een of andere wijze geseponeerd.
Betreffende deze zaak is de onderstaande brief van de burgemeester, gedateerd 19 september 1836, bewaard gebleven.Ga naar voetnoot39
Aan F.H. Reijmerink
Tengevolge van eene missive van den Heere Staatsraad Gouverneur der provincie Utrecht... is het Detachement Lanciers op heden vertrokken. ZHEg. hoopt dat deze maatregel de gewenschte indruk zal nalaten en de vernieuwing van dezelve aldus niet zal vereischt worden, alzoo men nu weet wat andermaal te wagten is indien men zich aan de stoornis der orde en versmading der bestaande verordeningen mogt willen schuldig maken.
Ik heb gemeend U hiervan te moeten kennisgeven, met ernstig verzoek, deze aan de overige afgescheidenen mede te deelen, en tevens dat op vertoning der billetten van Inkwartiering op dinsdag den 20sten dezer, des namiddags tusschen 3 en 5 uur aan mijn kantoor kan ontvangen worden hetgeen door den Luitenant der Lanciers voor de vergoeding der manschappen aan mij is uitbetaald.
Tengevolge van deze brief - zo schrijft de burgemeester aan de gouverneur -Ga naar voetnoot40
zijn op dingsdag agt de(r) afgescheidenen bij mij geweest aan wien ik de voors. rekening heb voorgelegd en aangeboden de resteerende ƒ 46 onder hun te verdeelen, waarmede vier hunner genoegen namen, dewelke ook zijn uitbetaald, doch de overigen weigerden minder dan 35 cent per dag aan te nemen, onder bedreiging mij wel te zullen vinden.
Ik heb mitsdien het overige geld onder mij gehouden en weigerde aangemaand om met den kastelijn F. Lamme te spreken onder aanbod om denzelve niet te zullen uitbetalen, voordat ik berigt zou ontvangen hebben van den uitslag dezer onderhandeling en tot op heden geen berigt ontvangen, zoodat ik de uitbetaling aan gemelde kastelijn heb geeffectueerd.
En daar gemelde afgescheidenen opgestookt door den genoemde Reijmerink en W. Karsemeijer in hunne overmoed alles naar hunne zin en wil pogen te drijven, en ik vermeen dat er geen onbillijkheid in mijne propositie gelegen is, maar wel daarin dat zij eenige de minste schadevergoedingGa naar voetnoot41 vermits zelve tegen beter weten aan zich verzetten tegen Zijner Majesteit Besluit en zich de genomen maatregelen moedwillig op den hals gehaald hebben, zoo neem ik de vrijheid UWEdGestr. hiervan kennis te geven met eerbiedig verzoek mij in dezen te handhaven en mij te magtigen om geene der onwilligen uit te betalen.
Ik zal het antwoord van UWEdGestr. tegemoet zien, en inmiddels de dagvaarding tot zoo lang trachten te verschuiven.Ga naar voetnoot42
Na enige zondagen waarop de Afgescheidenen noodgedwongen hebben moeten afzien van het houden van samenkomsten van enige omvang, is er zondag 4 december 1836 opnieuw een incident. Dit blijkt uit onderstaand rapport van 5 december, door de burgemeester gezonden aan de gouverneur.Ga naar voetnoot43
...Zaturdag den 3en dezer ontving ik des avonds 10 uren een briefje, waarin kopij hiernevens gaat; ten gevolge van hetzelve heb ik dadelijk de gegeven instructien aan den Sergeant, het Detachement Infanterie Kommandeerende, schriftelijk herhaald en speciaal om H.J. Budding te beletten godsdienstoeffening te houden en te doopen.Ga naar voetnoot44
Hedenmorgen ontving ik het volgende berigt:
den 4den dezer 's morgens 9 uren begaf zich H.J. Budding met F.H. Reijmerink naar de woning van Nicolaas Pos alwaar 14 persoonen bijeen waren en begon kort na zijne aankomst in den Bijbel te lezen, zooals hij zeide op verzoek der Gemeente, doch hetwelk hem door den Sergeant en twee Corporaals wierdt beletGa naar voetnoot45; waarna de Sergeant zich begeven heeft naar de woningen van andere afgescheidenen, een Corporaal en een man achterlatende.
Dat gemelde Budding voormiddags ongeveer 11½ uren is begonnen te bidden en het noodig is geweest dat de Corporaal hem Budding tot driemaal toe, te waarschuwen en hem eindelijk bij den mouw te nemen, met dat gevolg dat hij is vertrokken met de aanwezigen.
Des namiddags twee uren waren ten huize van Wm Karsemeijer aanwezig 19 persoonen, waaronder zekere Pieter van Veen, scheepmaker te Muiden, welke de vergadering met een gebed wilde openen, doch daarin is belet door den Sergeant, zonder dat er verder iets is voorgevallen; hebbende een aantal afgescheidenen zich des namiddags te 5½ uur begeven naar de Gemeente Kortenhoef, met oogmerk om aldaar oeffening te houden doch is hun dit belet door den predikant en ouderlingen aldaarGa naar voetnoot46, zoo dat zijl. onverrigterzake laat in den avond zijn terug gekeerd en alles tot heden rustig is gebleven.
Het heeft mij leed gedaan in mijne instructien niet te kunnen vinden om de genoemde onruststokers H.J. Budding die in het costuum van predikant rondgaat en de oeffeninghouder P. van Veen te kunnen arresteeren en in verzekerde bewaring te nemen.
Hierdoor zouden deze vreemdelingen afgeschrikt en de orde bewaard blijven; indien echter hiertoe termen mogten aanwezig zijn, zoude ik dezelve gaarne toepassen bij de aantaande komst van C. de Cock.Ga naar voetnoot47
In de weken na 4 december 1836 is het blijkbaar rustig geweest te Oud-Loosdrecht, althans naar de mening van de autoriteiten. Maar na een half jaar, als enige kinderen reeds geruime tijd ongedoopt zijn gebleven, komt
ds. H.P. Scholte. Scholte zelfGa naar voetnoot48 en ook KarsemeijerGa naar voetnoot49 hebben geschreven over de gebeurtenissen op zondag 11 juni 1837. Wij lezen in hun relaas dat eerstgenoemde reeds vrijdag 9 juni aankwam. Zodra dit bekend was geworden, werden de militairen dag en nacht in de wapenen gehouden. Op zaterdagmorgen, toen Scholte de woning waar hij verblijf hield, verliet, werd hij gevolgd door twee soldaten. Hij werd niet in de gelegenheid gesteld in de huizen met de doopouders rustig te spreken, nog minder de doop te bedienen. Maar Scholte was er de man niet naar onverrichterzake naar huis te gaan...
Men besloot, op zondagmorgen, op het water bijeen te komen. Diaken Nicolaas Pos stelde zijn schip beschikbaar en 's morgens vroeg gingen de doopouders met hun zuigelingen aan boord. Te acht uur stak het scheepje van wal, en hoewel de soldaten op het land het vaartuig volgden zo ver zij konden; hoewel zij en mensen uit Loosdrecht enigen die van elders kwamen mishandelden - toen ds. Scholte en nog een paar gemeenteleden het scheepje betraden, stak er een wind op, die het naar ruimer water dreef, en aan de soldaten verhinderde het verder te volgen. Die dag werd tweemaal het Woord verkondigd en een drietal kinderen gedoopt.
Naar aanleiding van deze gebeurtenissen zendt de burgemeester een procesverbaal aan de officier van justitie te UtrechtGa naar voetnoot50 en een brief aan de gouverneur. Aan laatstgenoemd stuk, van 12 juni, ontlenen we het volgende.
Ik heb het nodig geacht, zo schrijft de burgemeester,Ga naar voetnoot51 ‘mij niet persoonlijk aan den oproermaker H.P. Scholte te vertonen, te meer daar ik het gevoelen van de meeste ingezetenen van Oud-Loosdrecht kennende, door mijne tegenwoordigheid de hartstochten en ook de mijne (!) niet raadzaam oordeelde op te wekken en ook, daar de gevolgen onberekenbaar waren, welke zouden hebben kunnen ontstaan bij eene gesarde militaire magt, ingeval de afgescheidenen op het water waren vervolgd. Ik heb mij dus alleenlijk bepaald met de feiten te doen constateeren, in de hoop dat de regtbanken Z.M. Beveelen meer afdoende zullen doen gehoorzamen of dat van Gouvernementswege, zoodanige maatregelen zullen genomen worden als het belang der zaak vordert...’.
De voor Afgescheidenen altijd gematigde rechtbank te Utrecht veroordeelt 11 augustus 1837 Scholte voor de diensten te Loosdrecht en voor één te Willige Langerak tot ƒ 8,- boete, Nicolaas Pos die immers zijn schip had afgestaan eveneens tot betaling van ƒ 8,-.Ga naar voetnoot52 In hoger beroep te Amsterdam volgt vrijspraak.Ga naar voetnoot53
Ongeveer twee maanden na de eerste samenkomst ‘op het water’ komt ds.
A. Brummelkamp te Loosdrecht. Hij leidt op zondag 6 augustus 1837 de tweede dienst op het schip van Nicolaas Pos.
Over dit geval is veel te doen geweest.
Het proces-verbaal van de burgemeester werd reeds gepubliceerd.Ga naar voetnoot54
Daarom zullen wij dit hier niet opnieuw opnemen, maar allereerst de brief reproduceren die door een aantal Afgescheidenen naar aanleiding van het gebeurde op 6 augustus werd gezonden aan de officier van justitie bij de rechtbank te Utrecht. De brief is gesteld en geschreven door ds. Scholte. Aangezien de ondertekenaars wisten dat zij hun verklaringen wellicht onder ede zouden moeten bevestigen, kunnen we de inhoud van het stuk als een betrouwbaar gegeven inzake het verloop der zaken beschouwen.Ga naar voetnoot55
Oud-Loosdrecht 10 Augustus 1837
WeledelGestrenge Heer!
De ondergetekenden (1) Nicolaas Pos wonende te Oud-Loosdrecht, (2) Evert Lamme wonende te Oud-Loosdrecht, (3) Lammertje van Dooren huisvrouw van Evert Lamme mede wonende aldaar, (4) H. Stekelenburg wonende te Breukelerveen, (5) Alida Schoonewolff huisvrouw van J(an) M(olenaar) Hancock wonende te Loenen, (6) W. Karsemeijer wonende te Oud-Loosdrecht, (7) F.H. Reijmerink wonende te Oud-Loosdrecht, (8) Aaltje Lamme huisvrouw van J. Karsemeijer mede wonende te Oud-Loosdrecht, en (9) Gijsbert Haan wonende te Hilversum, vinden zich verpligt aan UweledelGestr. kennis te geven van de navolgende wederregtelijke handelingen, welke zij op Zondag den 6den Augustus l.l. bij gelegenheid van de openbare uitoefening der Gereformeerde godsdienst te Oud-Loosdrecht hebben ondervonden.
De handelwijze van den Burgemeester van Oud-Loosdrecht met name J.W. de Wit, van den dienaar der justitie C. (D.) Kaptijn aldaar en van de nader te noemen aldaar ingelegerde militairen is daarbij van dien aard geweest, dat de ondergetekenden tot beveiliging van de regten, die hun als burgers van Nederland toebehooren, daarover deze aanklachte meenen te moeten doen, opdat UweledelGestr. die vervolge voor den Regter.
De gescheidene Gereformeerden waren op den 6den Augustus vergaderd in het schip van den eersten ondergetekenden N. Pos met het voornemen om den dienst van God, die hun in het dorp door militairen gewelddadig belet wordt, aldaar zonder militaire belemmeringen uitteoefenen. Daarop naderde eene andere schuit waarin zich de Burgemeester met de militairen bevond onder luid gezang en met jenever aan boord, waarvan braaf gebruikt werd, het schip van Pos.
Op dit naderen verdeelde de op het schip verzamelde gemeenteGa naar voetnoot56 zich op kleinere rondom het schip liggende schuiten in getalen van minder dan twintigGa naar voetnoot57 en op het groote schip bleef alleen de eigenaar met zijne vrouw met nog zestien persoonen.
Bij het schip gekomen zijnde verliet de Burgemeester zijn schuit en ging op het land van Evert Lamme aan wal. Ook deze lag daar aan land met zijne schuit. De sergeant (van) Scharenburg van het depot der 10de afdeling eischte daarop dat de 1ste ondergetekende Pos het volk (een getal van zestien persoonen) van zijn schip zou doen gaan, na vooraf verklaard te hebben dat hij sprak en handelde op last van den aldaar tegenwoordig zijnde Burgemeester. Op de weigering van Pos riep de Burgemeester ‘Sergeant doe uwen pligt’; deze zeide daarop
‘allen moeten er uit’. Daarop kwamen alle de militairen op het schip, verjoegen de menschen met slaan en stooten, staken met de bajonet op order van den korporaal Andries Bleeuwanus naar de menschen op de naast bijliggende schuiten, naar wien zij ook sloegen met de kolven, evenals de korporaal voornoemd met ontblooten sabel deed.
De eerste ondergetekende Nicolaas Pos meent wegens dit voorgevallene den Burgemeester J.W. de Wit te moeten aanklagen 1o van schending zijner bijzondere vrijheid en burgerlijke regten, van eene daad welke tegelijk met de grondwet dezes koninkrijks in strijd is en die alzoo bij art. 314 al. 1 van het strafwetboek met dégradation civique gestraft wordt; 2o van tebuiten gaan zijner magt door het niet ten uitvoer leggen van de bestaande wetten omtrent godsdienstigheid, bij artikel 127, 1o Strafwetboek eveneens met dégradation civique gestraft; 3o van misbruik zijns gezags door zich tegen den wil eens burgers met gewapende militairen in te dringen in een schip, hetwelk de gewoone huizing des eersten ondergetekenden is, hetwelk bij art. 184 Strafwetboek met eene geldboete gestraft wordt.
De eerste ondergetekende laat het overigens aan UweledelG. over te beoordelen, of het misdadig gedrag des Burgemeesters niet nog verzwaard wordt door het door hem gegeven bevel om het schip los te maken, de plank op te halen, het schip te laten drijven, na vooraf den eigenaar en zijne vrouw daarvan te hebben afgedreven. De veldwachter C. (D.) Kaptijn (een weinig later in een afzonderlijk schuitje aangekomen) had zich midderwijl met den korporaal Bleeuwanus begeven in de schuit van den tweeden ondergetekenden Evert Lamme en was begonnen slagen toe te brengen aan den derden ondergetekenden Lammertje van DoorenGa naar voetnoot58 huisvrouw van Evert Lamme voornoemd.
De korporaal voornoemd zijnen sabel ontblootende dreigde daarop er op in te zullen hakken indien men de schuit niet verliet, waardoor aan de andere zijde van de schuit geene gelegenheid was als door het water.Ga naar voetnoot59
Evert Lamme vatte daarop den hand van den veldwachter of dienaar C. (D.) Kaptijn zeggende: ‘Kerel wat doet gij, slaat gij mijne vrouw in mijn eigen vaartuig’, waarop de veldwachter schreeuwde ‘Gij slaat mij’ en daarop den ondergetekenden Evert Lamme eigenaar van de schuit duchtig begon te slaan met zijn stok, waarvan nog de volgende dag op 's mans schouder de merkteekenen door de natemeldene getuigen gezien zijn. Vervolgens werd Evert Lamme in arrest genomen, en ook daarna hoewel hij geen tegenstand bood door den veldwachter C. (D.) Kaptijn nog geslagen, terwijl de Burgemeester daarbij stond, zich opzettelijk omkeerende om dit niet te kunnen zien. Lamme werd daarop met geweld en met gevaar van verdrinken van het vaartuig gehaald en dadelijk op hetzelfde oogenblik door den Burgemeester op vrije voeten gesteld. De vierde ondergetekenden H. Stekelenburg die daarbij met zijn schuit lag, werd door den veldwachter onder toevoeging van de woorden ‘Nu sla ik u’ met de stok geslagen, even als ook aan de laatst ondergetekende G. Haan op de schuit van E. Lamme door den veldwachter C. (D.) Kaptijn slagen zijn toegebracht. Aan diegenen welke zich onder dat alles tot den Burgemeester wend(d)en, werd door dezen slechts geantwoord ‘Ik heb geen praats voor je’.
De ondergeteekenden Evert Lamme, Lammertje van Dooren huisvrouw van Evert Lamme, H. Stekelenburg, Gijsbert Haan en Aaltje Lamme... laten het aan het oordeel van UweledelGestr. over of ook op deze handelingen des Burgemeesters de hierbovenaangehaalde strafbepalingen niet van toepassing zijn, maar klagen bij dezen den veldwachter C. KaptijnGa naar voetnoot60 wel expresselijk aan 1o van onwettige
arrestatie wat den ondergetekenden Evert Lamme betreft; 2o van zonder oorzaak geweld te hebben gebruikt, niet in hunne functien, maar bij gelegenheid dat zij die functien uitoefenden; 3o van het toebrengen van slagen...
De ondergetekende Evert Lamme voornoemd, de zesde ondergetekende W. Karsemeijer en de zevende ondergetekende F.H. Reijmerink klagen ook den veldwachter C. Kaptijn en den korporaal Bleeuwanus... aan, wegens violatie van hun domicilie, daar zij herhaaldelijk zonder den burgemeester en dus wederregtelijk, gewelddadig en tegen hunnen zin, in hunne wooning zijn ingedrongen. Deze gewelddadige perquisitienGa naar voetnoot61 gingen vergezeld van het gewelddadig uit hunne wooningen drijven van al die persoonen, welke hoe goed ook bekend te Oud-Loosdrecht, niet aldaar maar op eenen korten afstand woonachtig waren.
Daarom klaagt de vijfde ondergetekende Alida Schoonewolff huisvrouw van J.M. Hancock den veldwachter C. Kaptijn aan deswegens dat hij haar met geweld en stooten uit het huis en van de werf van W. Karsemeijer gedreven heeft, eene daad waarbij hare burgerlijke vrijheid geschonden is, strafbaar volgens... het strafwetboek.
Krachtens dezelfde wet wordt C. Kaptijn door den laatsten ondergetekenden Gijsbert Haan aangeklaagd, maar tevens wegens het toebrengen van slagen op grond van art. 311, daar hij met slagen en stooten buiten tegenwoordigheid des Burgemeesters uit het huis van F.H. Reijmerink verdreven is. De vijfde en negende ondergetekende zijn daarenboven tot buiten de grenzen van het dorp gebracht en zij vragen UweledelG. of ook dit niet eene onwettige arrestatie is strafbaar krachtens art. 341. Ook de sergeant (van) Scharenburg en de korporaal Bleeuwanus zijn aan die arrestatie schuldig geweest, door de genoemde ondergetekenden aan hunne onderhorigen ter verder transport buiten het dorp over te geven.
De militairen Willem Lieshout en Coos van As worden door den zesden ondergetekende W. Karsemeijer beschuldigd dat zij zich met geveld geweer hebben geposteerd voor den achterdeur van deszelfs woning, terwijl de militair Lagewaard met het geweer in den arm daarbij stond; dat zij genoemden W. Karsemeijer, die zijn eigene deur wilde uitgaan, hebben toegevoegd, dat hij de deur niet uit mocht; dat hij daarop aandringende, door genoemde militairen met de wapenen gedreigd is. Nadat Karsemeijer daarop door een raam zijne woning uitgeklommen was, werd hij door den militair Willem Lieshout met geveld geweer achtervolgd, met eene woede en op eene wijze, dat deze zich alleen door de vlucht konde redden, zijne toevlucht nemende in de woning van Schoenmaker lid van het gemeentebestuur, na ongeveer vijftig roeden door dien soldaat vervolgd, uit zijnen adem te hebben moeten lopen.
Over de voornemens van dien soldaat zullen de getuigen verdere verklaring kunnen doen. De ondergetekende W. Karsemeijer klaagt de militairen Willem Lieshout en Coos van As, den eersten krachtens art. 2 en art. 304 van het Strafwetboek en beiden krachtens de... artikelen 114 en 186 van het Strafwetboek aan...Ga naar voetnoot62 Wegens alle deze gebeurde zaken heeft genoemde Burgemeester geen proces-verbaal willen opmaken, en des wegens door de vrouw van W. Karsemeijer aangemaand, geantwoord: Ik zal proces-verbaal tegen u opmaken.
...Getuigen van het voorgevallene op en nabij het schip van N. Pos en de schuit van E. Lamme zijn: 1. D. Karsemeijer, 2. Louw Fos, 3. Gerrit Vogel, 4. Gijsbert Vogel, 5. P. Vogel, 6. H. Meijers Az., 7. J. Karsemeijer, 8. Martinus van Wettem, 9. Jan Jacob Pos, wonende te Loosdrecht, 10. J.M. Hancock te Loenen, 11. A. Brummelkamp wonende te Hattem, 12. Symen Homburg te VianenGa naar voetnoot63, 13. H.G. Klijn Jr te Utrecht, 14. Folkert van Kampen te Hilversum,
15. Jan Donker te Hilversum, 16. Lammertje van Balkom van Breukelerveen, 17. Hendrik Reijmerink van 's Graveland en (18.) Jacob Reijmerink van 's Graveland.
Van het voorgevallene bij het huis en op de straat bij de huizen van F.H. Reijmerink en W. Karsemeijer zijn behalven de genoemden nog getuigen: 1. Antje Voogt geboren van Henten te Loosdrecht, 2. Hendrik Vogel, 3. Geertje van Balkom, 4. Geertje Fos geb. VoogdGa naar voetnoot64, 6. Jan van Henten Pietersz, 7. Ruth van Henten Pietersz, allen wonende te Oud-Loosdrecht, 8. Jan Lagewaard militair, ingelegerd te Oud-Loosdrecht, 9. Barend van den Bergh en huisvrouw te Oud-Loosdrecht, 10. Gerrit Pos te Oud-Loosdrecht en 11. de huisvrouw van W. Karsemeijer, Aagje Vogel.
Met hoogachting hebben wij de eer ons te noemen...Ga naar voetnoot65
Ook ds. A. Brummelkamp te Hattem richt zich, gedateerd 22 augustus 1837, tot de rechtbank te Utrecht.Ga naar voetnoot66 Aangezien de inhoud van dit stuk zakelijk geheel overeenstemt met een aantal passages van het vorige, zullen wij het niet in zijn geheel weergeven. Alleen het volgende.
Brummelkamp begint met de opmerking, dat hij niet - na dagvaarding - voor de rechtbank te Utrecht kan verschijnen omdat ‘mijne veelvuldige bezigheden mij niet toelaten voor alle regters en regtbanken waar ik gedaagd worde te verschijnen’. We zien hieruit hoe hoog de nood door de vervolging was geklommen en ook wat een werk de vele rechtzaken aan de vaders der Afscheiding bezorgden.
Vervolgens: Zondagmorgen 6 augustus begaf Brummelkamp zich met een schuitje naar het schip van Nicolaas Pos met het voornemen het Woord Gods te prediken en het heilig avondmaal te bedienen. Hij heeft de aanwezigen niet geteld; het was hem genoeg te weten ‘dat niemand zoude worden geweerd, daar wij geen geheim genootschap oprigten, maar alléén God dienen naar de wijze der Gereformeerden’.
Ook Brummelkamp moet, op last van de soldaten, het schip van Pos verlaten. Hij gaat dan aan land. Als hij het vechten van de soldaten en de veldwachter ziet bij het scheepje van Evert Lamme, wendt hij zich tot de burgemeester en vraagt hem of ‘hij wel wist of bedacht dat hij eenmaal voor den rechterstoel van Christus zou moeten verschijnen’. Maar de burgemeester hield zich of hij deze woorden niet hoorde.
In het huis van Reijmerink gekomen - Brummelkamp logeerde daar - werd er met een paar mensen gelezen, gebeden en werden er psalmen gezongen. Daarna dronk men koffie en rookten de mannen een pijp.Ga naar voetnoot67 De veldwachter en enige militairen komen dan binnen en eisen dat allen die van buiten het dorp ware, zouden vertrekken. Bijzonder, aldus Brummelkamp ‘trok het mijne aandacht dat er door den veldwachter geroepen en gezocht werd naar den Heer HancockGa naar voetnoot68 op eene wijze waarop men een' bekenden schurk zoude zoeken’.
Die dag blijft Brummelkamp verder in het huis van Reijmerink. Bij herhaling komen de burgemeester en de militairen kijken, of er niet meer dan twintig personen aanwezig zijn. ‘Waar ik mij den volgenden dag ophield of wendde had ik, zag ik, voor de deur of mij volgende een wacht bestaande uit een Corporaal en 4 man. Deze vergezelde mij ook toen ik den volgenden dag naar 's-Graveland vertrok tot aan het dorp en dat onder gemeen luidruchtig zingen.’
Tijdens de verhoren door de rechtbank te Utrecht komen, vergeleken met het reeds vermelde, weinig nieuwe feiten naar voren.
Gedaagd zijn: Antonie Brummelkamp, Evert Lamme, Willem Karsemeijer en Cornelis Dirk Kaptijn. Merkwaardig is dat Nicolaas Pos niet tot de beklaagden behoort. De oorzaak zal wel wezen, dat hij zich niet heeft verzet tegen de ontruiming van zijn scheepje. Evert Lamme en Willem Karsemeijer worden beschuldigd van verzet en het toebrengen van stoten of slagen aan een agent der openbare macht. C.D. Kaptijn, de veldwachter is beklaagde ‘wegens het toebrengen van slagen zonder noodzakelijkheid tijdens de uitoefening van zijne bediening’.
De eis luidt als volgt: ds. A. Brummelkamp ƒ 100,- boete, Lamme en Karsemeijer een maand gevangenisstraf. De uitspraak: Brummelkamp ƒ 25,- boete, en vrijspraak voor Lamme, Karsemeijer en Kaptijn.Ga naar voetnoot69 In hoger beroep te Amsterdam wordt ook Brummelkamp vrijgesproken.Ga naar voetnoot70
Nog tweemaal nadien zijn er vrij krasse staaltjes geweest van de vervolging te Loosdrecht.
Zondag 29 oktober 1837 werd er een samenkomst gehouden in de - zoals de burgemeester opnieuw smalend schrijft - ‘zoogenaamde kerk der Afgescheidenen’.Ga naar voetnoot71 Voorganger is Ruth Groen, timmermansknecht. De vergadering wordt ook dan door de militairen ‘uiteengedreven’.
Het tweede geval betreft de gebeurtenissen van zondag 17 juni 1838.Ga naar voetnoot72 De burgemeester van Loosdrecht heeft naar aanleiding daarvan en van de klachten van Scholte c.s. over deze zaken een zeer uitvoerig rapport aan de gouverneur gezonden.
Scholte, onopgemerkt van 's-Graveland gekomen, heeft op genoemde datum in de kerk gepreekt en twee kinderen gedoopt. De soldaten die eerst tijdens de dienst bemerkten wat er gaande was, vonden deuren en vensters gesloten. Er werd echter pas opengedaan toen de dienst was afgelopen en de kerkgangers wilden vertrekken. Dit werd hun echter door de sergeant belet. Deze wilde dat de burgemeester het aantal aanwezigen zou vaststellen. Een deel van de vergaderden begaf zich daarop ‘door eene binnedeur, die gemeenschap heeft met de kerk, naar het voorhuis of de woning van
Gerrit Pos’. De burgemeester vond daar bij zijn aankomst meer dan twintig personen vergaderd. Volgens Scholte waren 15 volwassenen, 4 kinderen en 2 zuigelingen aanwezig. Aan het bevel uiteen te gaan, wordt slechts door enigen gevolg gegeven. Scholte schrijft dat er toen nog negen personen ‘gezellig’ bijeen waren. Als er door laatstgenoemde een psalm wordt opgegeven en een gedeelte uit de Bijbel gelezen, gelast de burgemeester dat alle nog aanwezigen moeten vertrekken. Scholte zou daarbij hebben geroepen: ‘Ik ga niet, men moet mij dan maar wegslepen’; en toen dit door de militairen ook werd gedaan, moet hij hebben gezegd: ‘Ik heb toch gepreekt en gedoopt’.
Een neef van Scholte, J.F.C. Brandt uit het vorstendom Lippe, die na drie jaren in Amsterdam te hebben gewoond, huiswaarts keerde, werd eveneens uit het huis gesleurd en daarna gearresteerd. Hij werd na een gevangenschap van drie dagen, te Utrecht vrijgelaten.
Scholte, Gerrit Pos en Reijmerink zenden naar aanleiding van het voorgevallene op 17 juni 1838 een aanklacht tegen de burgemeester aan de rechtbank te Utrecht, de Koning en de procureur-generaal. Deze daad heeft tot gevolg dat de burgemeester een terechtwijzing ontvangt ‘om dezen voor het vervolg tegen al te grooten dienstijver op zijne hoede te doen zijn...’.Ga naar voetnoot73
Na midden 1838 zijn, voor zover bekend, geen samenkomsten gewelddadig verstoord. Vermoedelijk hebben de Afgescheidenen in het tijdvak midden 1838 tot eind 1840, op een enkele uitzondering na, vergaderd met minder dan twintig personen.
Afgezien van al deze diepingrijpende gebeurtenissen, duurde zoals reeds gezegd de inkwartiering voort tot eind 1840. Wij menen niet te overdrijven als wij beweren, dat het leed dat tengevolge van de vervolging is geleden in de jaren 1834 tot 1840, in Loosdrecht wel een toppunt voor ons gehele land, zo niet het hoogste punt heeft bereikt. Velen hebben dit alles overgehad voor het belijden van hun geloof. Maar daarnaast mag wel worden gezegd dat de vissers, schippers en verveners van dit plassengebied zijn bezield geweest door een goednederlandse zin voor vrijheid en onafhankelijkheid.
4. Gemeentelijk leven 1835-1840; erkenning
Helaas is nog tijdens de vervolging grote onenigheid in de gemeente uitgebroken.
Aangezien de bewaard-gebleven notulen, zoals gezegd, eerst beginnen met maart 1850, vinden we aangaande dit conflict slechts schaarse mededelingen, en wel in het archief van de Afgescheiden gemeente te Utrecht en in de provinciale notulen.
In tegenstelling tot verwikkelingen in andere gemeenten, krijgen we sterk de indruk dat de onenigheid in de gemeente te Loosdrecht niet is veroorzaakt geworden door een verschil in de leer, maar door twist tussen personen.
Begin 1839 beschuldigt diaken W. Karsemeijer ouderling F.H. Reijmerink ontrouw te hebben gehandeld ten aanzien van censuur op diens broer toegepast; deze woonde te 's-Graveland maar was, zoals we weten, aanvankelijk aangesloten te Oud-Loosdrecht. De provinciale vergaderingGa naar voetnoot74 stelt Karsemeijer niet in het gelijk, maar vermoedelijk ligt in deze zaak het begin van onenigheid in de kleine kerkeraad. Op 19 maart 1839 wordt door de kerkeraad te Utrecht een brief geschreven aan de gemeente te Loosdrecht,Ga naar voetnoot75 waarin staat dat hij het opzicht over haar zal gaan uitoefenen, wegens het bedanken van (de enige) ouderling Reijmerink. Laatstgenoemde heeft weliswaar het voornemen te kennen gegeven zijn ambt weer op zich te nemen, maar hij heeft reeds meermalen ‘gebruik gemaakt van het neerleggen van zijne bediening wanneer er iets voorvalt, dat tegen zijn gevoel strijdig is’. Midden 1839 rijzen er opnieuw bezwaren, thans bij W. Karsemeijer. Deze betroffen vermoedelijk de vernietiging van de verkiezing van een ouderling door de classicale vergadering.Ga naar voetnoot76 Welke de betreffende persoon is geweest wordt niet duidelijk. Mogelijk Ruth Groen of Nicolaas Pos.
In juni worden Cornelius van der Meulen, voor opleiding bij Scholte vertoevende te Utrecht, en enige anderen, naar Loosdrecht gezonden om zo mogelijk ‘vereeniging’ te bewerken, maar hun zending blijft zonder resultaat.Ga naar voetnoot77 Begin juli moet worden geconstateerd dat ouderling Reijmerink die kort tevoren tot inkeer was gekomen, opnieuw zijn ambt heeft neergelegd. ‘Utrecht’ schrijft dat de ouderlingen aldaar de dienst zullen waarnemen. Reijmerink wordt door Utrecht geschorst.Ga naar voetnoot78 Reeds twee maanden later moet worden gemeld, dat Reijmerink zich niet alleen onttrekt aan de bijeenkomsten der gemeente, maar ook ‘eenige leden achter zich heeft afgetrokken’. Hij houdt nu aparte samenkomsten in zijn eigen woning.Ga naar voetnoot79 De breuk die dan ontstaat, zal de eerste jaren niet worden geheeld.
Als na de scheur ontstaan door het optreden van Scholte, Wormser c.s. het kerkverband in de provincies Noord-Holland en Utrecht wordt gereconstrueerd, verklaart ouderling Gijsbert Haan te Hilversum op de provinciale vergadering van 15 november 1840 het volgende.Ga naar voetnoot80
...dat de Loosdrechtsche Gemeente door de eigenmagtige handelingen van Ds. Scholte verwoest is en dat de ouderling (F.H.) Reijmerink aldaar zonder wettige Classicale Vergadering van zijne bediening ontzet is.
We lezen verder:
De ouderling G. Haan stelt voor om de goeden uit genoemde gemeente te Loosdrecht bij de Gemeente te Hilversum aan te nemen. Hierop oordeelt de Vergadering om alle voorzichtigheid in deze zaak te gebruiken en te wachten tot den afloop der Synode alvorens uit Loosdrecht iemand te Hilversum aan te nemen, opdat liever de Gemeente te Loosdrecht zelve nog in eenen goeden weg vereenigd mogt worden.
Bij de schaarste aan gegevens kunnen wij niet beoordelen of het verwijt van G. Haan, dat de gemeente te Loosdrecht ‘door de eigenmagtige handelingen van Ds. Scholte verwoest is’ wel terecht is gemaakt. De oorsprong van de onenigheid te Loosdrecht was in elk geval niet te vinden bij laatstgenoemde, maar lag zoals we reeds schreven in de persoonlijke sfeer. We komen op deze zaak terug, maar vermelden in deze paragraaf nog slechts, dat door de scheur in de gemeente haar erkenning enigszins in gevaar kwam. Bij koninklijk besluit van 15 augustus 1840Ga naar voetnoot81 was het request van de gemeente, waarin erkenning werd gevraagd afgewezen. Reeds daarvoor had de burgemeester verklaard, dat de Afgescheidenen niet in staat zouden zijn voor hun armen te zorgen.Ga naar voetnoot82
Daarna zenden W. Karsemeijer en anderen een nieuw request, waarin zij vragen het eerdere verzoekschrift dat ook door Reijmerink was getekend, alsnog te willen honoreren.Ga naar voetnoot83 Vermoedelijk heeft laatstgenoemde geweigerd zich met het nieuwe verzoekschrift in te laten.
De gemeente wordt dan 21 januari 1841 door de Koning erkend.Ga naar voetnoot84 Zij zal haar openbare eredienst uitoefenen in ‘het gebouw geteekend No. 176, staande op de door de adressanten aangekochte hofstede Oranjelust te Oud-Loosdrecht’.
5. De jaren 1840 tot 1850
Over het tijdvak 1840 tot 1844 is nagenoeg niets bekend van de gemeente te Oud-Loosdrecht. Het enige wat wij weten ontlenen we aan de notulen van de provinciale vergaderingen. Er zijn geen handelingen van de kerkeraad bewaard en de classicale notulen beginnen, als eerder vermeld, eerst met april 1847.Ga naar voetnoot85
De gemeente staat van 1840 tot eind 1842 geheel buiten het kerkverband. Van november 1842 tot midden 1843 lezen we dat ook Loosdrecht afgevaardigd is op de provinciale vergaderingen.Ga naar voetnoot86 Ouderling F.H. Reijmerink
is tweemaal aanwezig. Behalve hem waren in die tijd leden van de kerkeraad: Ruth Groen, ouderling; W. Karsemeijer en Nicolaas Pos, diakenen.Ga naar voetnoot87 Maar dat is dan ook alles wat wij weten. Daarna is er tot eind 1849 geen afvaardiging van Loosdrecht naar de meerdere vergaderingen.
In oktober 1844 verhaalt J. van Barneveld uit het naburige Westbroek, dat er te Oud-Loosdrecht verschil is tussen de ouderlingen.Ga naar voetnoot88 Dit vloeit daaruit voort dat de ‘jongste ouderling’ - Ruth Groen - te veel gehoor geeft aan Nicolaas Pos ‘die vroeger diaken geweest is, maar is afgekeerd’. Deze zou thans willen dat ‘de vroegere verschillen zullen opgehaald worden en door alle de voormalige kerkeraadsleden belijdenis van verkeerdheid gedaan zal worden om vervolgens weer met de afgekeerden te vereenigen’. Ook merkt Van Barneveld op dat de andere ouderling (Reijmerink) zwak schijnt te zijn en spoedig moedeloos wordt en dat deze met de afgekeerden niet kan verenigen. ‘Deze zaak zal echter classicaal behandeld worden.’Ga naar voetnoot89
Onder 1846 lezen we in de provinciale notulen dat de gemeente ‘door twist en verwarring (is) uiteengegaan zoodat aldaar geen Kerkbestuur aanwezig is’.Ga naar voetnoot90
Hetzelfde komt naar voren in een schrijven dat de provinciale vergadering ontving van twee bejaarde broeders Gerrit van Balkom en Jakobus Moolenaar, wonende te Breukelen, maar aangesloten te Loosdrecht.Ga naar voetnoot91 Zij klagen dat ‘zij arm en oud zijnde van niemand onderstand ontvangen, dewijl de Gemeente... door de verdeeldheden aldaar, is verstrooid of uiteen gegaan’. Zij zullen nu ondersteuning via de classis, zo nodig van de provincie, ontvangen. In 1847 lezen we hetzelfde aangaande Arie Verburg wonende te Loenen.Ga naar voetnoot92
Uit al deze gegevens blijkt wel overduidelijk dat de gemeente metterdaad ‘verstrooid’ is; in de jaren rond 1845 is er geen kerkeraad geweest.
6. Herinstituëring van twee gemeenten
De in de vorige paragraaf genoemde diaconale zaken geven de classis Utrecht in 1849 aanleiding een commissie naar Loosdrecht te zenden. Dit heeft weer tot gevolg dat Ruth Groen en Nicolaas Pos aangeduid als ‘vroeger ouderling en diaken van een gemeente aldaar’ verschijnen in de classicale vergadering van 5 september 1849. De gemeente, zo zeggen zij, ‘is door scheuring ontbonden geworden’. Maar nu willen zij ‘en meer met hun aldaar’ vereniging met de classis, hetzij dat te Oud-Loosdrecht weer
een gemeente wordt gevestigd, hetzij door aansluiting bij een naburige gemeente.Ga naar voetnoot93
Circa 1 december 1849 gaan ds. T.H. Uitterdijk te Amersfoort en ouderling G. Meijer te Hilversum naar Loosdrecht, teneinde in opdracht van de classis ‘de gemeente... te bevestigen, te prediken en ouderlingen en diakenen in hun dienstwerk kerkelijk in te zegenen’.Ga naar voetnoot94
De nieuw-gekozen kerkeraad heeft de volgende samenstelling:
Ruth Groen, F.H. Reijmerink, ouderlingen; |
Hendrik Ortel, Nicolaas Pos, diakenen. |
Merkwaardig is dat wij vinden dat ds. Uitterdijk omstreeks juli 1850 opnieuw preekt te Loosdrecht, en dat er dan wordt vermeld ‘voor de eerste maal in hun nieuw kerkgebouw’.Ga naar voetnoot95
Aangezien de ‘gemeente Ruth Groen’ zoals zij wel werd aangeduid niet heeft kunnen beschikken over het kerkgebouw Oranjelust, moet er dus nóg een Afgescheiden kerkje te Loosdrecht zijn geweest, vermoedelijk een enigszins verbouwde woning.Ga naar voetnoot96
De herinstituëring vindt haar neerslag in de provincale notulen van 2 mei 1850 met de volgende woorden.Ga naar voetnoot97
De Praeses geeft aan de Vergadering kennis dat in Oud-Loosdrecht opnieuw eene Gemeente geordend is. Aldaar was in het jaar 1845 de Gemeente die met ons vereenigd was uiteengegaan. Vroeger was er reeds scheuring, doordien de voormalige diaken Karsemeijer zich met eenige leden had onttrokken en afzonderlijk zich met de Kerkelijke partij, die thans door Ds. Brummelkamp bestuurd wordt, vereenigd had. In het genoemde jaar hadden ook de kerkeraadsleden die op het Gereformeerde standpunt gebleven waren niet langer zich
kunnen vereenigen. Uit verschillende beweegredenen of oorzaken waren zij van de gemeenschap der Kerk afgegaan, terwijl zij en de leden der Gemeente slechts Godsdienstige bijeenkomsten zonder Kerkelijke verbindtenis hadden gehouden. Eenigen tijd geleden hebben echter sommige voormalige kerkeraadsleden zich tot de Classis gewend, betuigende te verlangen dat de Gemeente aldaar opnieuw geördend en in verbindtenis met de Classis gebragt worde om vereenigd volgens de Kerkeördening van Dordrecht met de Kerk te leven... Dientengevolge zijn degenen die in het begin van het jaar 1845 met ons vereenigd waren, weer als eene gemeente geördend, maar Karsemeijer heeft zich nog afgezonderd gehouden...
Een leerrijke passage! Het wordt onder andere duidelijk, dat W. Karsemeijer en zijn volgelingen zich bij de partij Brummelkamp, beter gezegd bij de ‘Geldersen’ hebben aangesloten.
Wat het tijdstip van deze aansluiting betreft, merken we op, dat ondanks het woord ‘vroeger’ het contact met de Geldersen niet veel eerder dan in 1845 kan zijn aangevangen.
Als de groep Karsemeijer ziet dat de rest van de Afgescheidenen opnieuw is geïnstitueerd, begeert ook zij een gemeente te vormen.
We lezen in het oudste notulenboek van Oud-Loosdrecht dat 20 januari 1850 de datum is waarop ‘de Gemeente op nu tot stand gekomen is en de Kerck Raad bevestigd is door den Wel Eerwaarden Heer Ds. Donner’.Ga naar voetnoot98 Bedoeld is ds. J.H. Donner Sr., predikant te Ommeren en Tiel.Ga naar voetnoot99 Deze ds. Donner moet worden getypeerd als een ras-echte Gelderse en het feit van de instituëring op het ‘gebied’ van de classis Utrecht, waar bovendien juist een gemeente opnieuw was gevormd die tot het kerkverband van Utrecht/Noord-Holland behoorde, mag als een bewijs worden gezien dat de Brummelkamp-ianen wel wat aandurfden.
De door ds. Donner bevestigde kerkeraadsleden waren:
Willem Karsemeijer, ouderling; |
Dirk van Henten, Evert Lamme, diakenen. |
Van het contact met de Geldersen bemerken we niet zo veel. Behalve een enkele opmerking in de notulen van de kerkeraad, vinden we enige aantekeningen in de acta van de ‘Provincie Gelderland Boven’ en in die van de classis Arnhem. Meer dan een vermelding van de presentie van Loosdrecht is niet genotuleerd.
Provinciale notulen.Ga naar voetnoot100 Uit Loosdrecht aanwezig:
10 maart 1850 | W. Karsemeijer, ouderling; E. Lamme, diaken. |
7 september 1852 | W. Karsemeijer, ouderling. |
22 oktober 1852 | Idem. |
Notulen classis Arnhem.Ga naar voetnoot101 Uit Loosdrecht aanwezig:
4 november 1853 | E. Lamme, diaken. |
Na de vereniging tussen de ‘Geldersen’ en de overige Afgescheidenen, bevestigd op de synode gehouden te Zwolle van 8 tot 22 juni 1854, voegt ook de ‘gemeente Karsemeijer’ zich in het verband van de kerken van de provincie Utrecht. Zij is voor het eerst aanwezig op de classicale vergadering van 24 augustus 1854.
De verwikkelingen zijn nadien nog vele geweest, zoals we zullen zien. Beide gemeenten zijn jarenlang vertegenwoordigd op de classicale vergaderingen. Allerlei pogingen de twee partijen te bewegen zich te verenigen, stuiten af op wantrouwen en onwil.
De ‘gemeente Ruth Groen’ maakt opnieuw een crisis door. Eerst in 1869 komt de samensmelting tot stand, beter gezegd: de ‘gemeente Ruth Groen’ gaat in de ‘gemeente Karsemeijer’ op.
7. De gemeente Ruth Groen in het tijdvak 1853-1854; poging tot vereniging van de beide gemeenten
Van de gemeente Karsemeijer is aangaande de eerste jaren na haar instituëring niet veel te vertellen. De notulen vermelden dat in maart 1853 ds. H.A. de Vos, dan te Tiel, aanwezig is op de kerkeraad; een klein jaar later lezen we: ds. G.W. van Houte (Arnhem) ‘was in ons midden’.Ga naar voetnoot102
De kleine groep Ruth Groen ontvangt 4 april 1853 candidaat A.S. Entingh als haar eerste en enige predikant.Ga naar voetnoot103 Reeds 10 september 1854 preekt hij afscheid en vertrekt naar Niezijl, provincie Groningen.Ga naar voetnoot104
Kort voor de intrede van candidaat Entingh wordt er een poging gedaan door een commissie van ‘de Provinciale Kerkvergadering van Noord-Holland en Utrecht, en van die van Gelderland en Overijssel’ beide gemeenten
te Oud-Loosdrecht te verenigen. Het instellen en optreden van genoemde commissie - welke ook, naar we zagen te Kockengen vredespogingen aanwendde - kan worden beschouwd als een voorbode van de landelijke hereniging van de Afgescheidenen, waarover we hierboven spraken.
Op 6 januari 1853 gaan naar Loosdrecht de predikanten S. van Velzen, T.H. Uitterdijk, N.H. Dosker (Bunschoten), P.J. Oggel, alsmede A. Brummelkamp en J. Schuurman (Holten).Ga naar voetnoot105
De commissie komt eerst samen ten huize van diaken Nicolaas Pos en stelt daar zonder bijzijn van anderen haar gedragslijn vast. Het karakter van de samensprekingen met de twee partijen zal zijn dat van een ‘broederlijke bijeenkomst’ en niet van een ‘kerkelijke vergadering die beslissend werk verricht’. De commissie neemt zich voor, teneinde ‘de hereeniging van het gescheurde’ te bevorderen
‘dat men aan elken kerkenraad afzonderlijk vragen zal, of hij bereid is met den aan hem tegenoverstaanden te hereenigen, en zóó op den gelegden grondslag (vergeven en vergeten van hetgeen achter is) weder samen (te) leven: zoo neen, dan wordt onderzocht naar de redenen en daarna oordeele de Commissie’.
Nadat dit is vastgesteld, wordt de kerkeraad van de gemeente Ruth Groen binnengeroepen. Behalve laatstgenoemde verschijnen F.H. Reijmerink, Nicolaas Pos en Hendrik Groen (diaken).Ga naar voetnoot106 Deze broeders verklaren dat zij niet ongenegen zouden zijn ‘zoo het heil der gemeente daardoor werd bevorderd, om hunne bediening neder te leggen, doch dat zij door thans zulks te doen, de gemeente zouden prijs geven’. De zin van deze woorden is niet geheel duidelijk; wel echter van hetgeen zij verder zeggen, namelijk dat zij onmogelijk W. Karsemeijer als ouderling kunnen erkennen ‘zoo lang hij niet tot verootmoediging komt’. Dit laatste ‘ziet niet op bepaalde zonden, maar op geheel zijn kerkelijk leven gedurende zoovele jaren openbaar geworden; zijn karakter etc.’. Zij kunnen, mogen en durven niet met Karsemeijer verenigen; zij zouden ook niet met hem kunnen samenwerken. Tenslotte verklaren zij de kerkeraad Karsemeijer niet te mogen erkennen ‘als hebbende geen wettige roeping en zending’.
Daarna gaat de commissie naar het huis van W. Karsemeijer. Het blijkt dat behalve de kerkeraadsleden ook enige andere manslidmaten aanwezig zijn. Ds. Brummelkamp verzoekt laatstgenoemden te vertrekken, maar hieraan wordt niet voldaan. De commissie berust in deze omstandigheid ‘hoewel niet zonder bezwaar’. Op de vraag of de gemeente Karsemeijer met de anderen wil verenigen, wordt kort en goed ontkennend geantwoord. De mensen van de gemeente Ruth Groen zouden ‘in leer en leven betoonen niet aan God verbonden te zijn’. Ds. Van Velzen merkt op dat ‘particuliere gevallen’ de vereniging niet in de weg behoeven te staan;
deze kunnen worden behandeld op de kerkelijke vergaderingen. Eén van de speciale bezwaren van W. Karsemeijer is dat Ruth Groen c.s. een beroep hebben uitgebracht. Verder meent hij dat de classicale vergadering van Utrecht enige zaken verkeerd heeft behandeld.Ga naar voetnoot107 Een lidmaat B. van den Berg zegt ‘dat die menschen’ - de groep Groen - ‘de gezonde leer niet hebben en brengt daartoe bij hunne ingenomenheid met Smytegeld en dat zij niet vereenigd zijn met het doopformulier’. Gerrit Voorberg zegt, in tegenstelling met Van den Berg, dat ‘die partij’ de gemeente niet uitmaakt.
Karsemeijer tenslotte verklaart: ‘Wij kunnen, wij mogen niet vereenigen, wij willen ook niet.’ Als ‘voornaamste reden’ geeft hij op dat er slechts één lid is bij de gemeente Groen die onberispelijk is, namelijk Hendrik Groen. De overigen ‘Van den Berg, Reijmerink, A. Vogel, N. Pos, Oude Pos, R. Groen, C. de Cloux, W. Oranjeboom (en anders zijn er geen leden, althans hier in Loosdrecht) moeten allen behandeld worden...’. Hij en de zijnen maken de gemeente uit - aldus Karsemeijer - hetwelk aanleiding geeft tot een discussie aangaande de geschiedenis van de gemeente ‘waarbij de spanning zoo hevig wordt, dat de leden der Commissie... noodig oordeelden de gesprekken te staken, als zijnde zij verder nutteloos’.
De commissie verlaat Loosdrecht zonder haar doel, de beide groepen te verenigen, te hebben bereikt.
Tijdens het korte predikantschap van ds. A.S. Entingh bij de gemeente Ruth Groen heeft zich nog een incident voorgedaan.Ga naar voetnoot108 F.H. Reijmerink en Nicolaas Pos traden eind 1853 af, respectievelijk als ouderling en diaken. De verkiezing van twee nieuwe broeders A. Verburg tot ouderling en W. Oranjeboom tot diaken wordt gehouden ‘in de kerkeraadsvergadering’. Enige leden protesteren tegen deze gang van zaken en als dit niet helpt, brengen zij hun bezwaren in de vergadering van de classis Utrecht. Zij menen dat de ‘vrije keuze’ aan de gemeente ontnomen is en hebben ook bezwaren tegen de gekozenen. De classis adviseert niet tot bevestiging over te gaan. Zij acht één ouderling voldoende voor de kleine gemeente, waaraan een predikant is verbonden. De Loosdrechtse broeders aanvaarden dit ad-
vies. Als ds. Entingh 10 september 1854 afscheid heeft genomen bestaat de kerkeraad uit: Ruth Groen, ouderling; Hendrik Groen en Hendrik Ortel, diakenen.
Tot 1869 zien we bijna uitsluitend Ruth Groen de classicale vergaderingen bezoeken; een enkele maal is diaken Frederik Schipper afgevaardigde; vele malen is de gemeente in het geheel niet vertegenwoordigd.
8. De situatie te Oud-Loosdrecht gedurende de jaren 1854-1869
Nadat in juni 1854 op de synode te Zwolle de vereniging tot stand is gekomen tussen de Geldersen en de andere Afgescheidenen - uitgezonderd de Kruisgezinden - verschijnen, met ingang van 24 augustus, beide gemeenten te Oud-Loosdrecht in de vergaderingen van de classis Utrecht. Deze situatie zal voortduren tot 1869.
De leden van de commissie (Van Velzen, Dosker, Oggel) uit de provincie Utrecht en Noord-Holland, die 6 januari 1853 Loosdrecht bezochten, rapporteren dat tegen vereniging onoverkomelijke bezwaren aanwezig waren. De twee gemeenten zullen voorlopig op zich zelve blijven bestaan ‘beide alsdan behorende onder het klassikaal ressort Utrecht, en dat de hereeniging langzamerhand zal plaats hebben’.Ga naar voetnoot109
Zoals bijlage I laat zien, tellen in het bovengenoemde tijdvak de gemeenten Karsemeijer en Groen aanvankelijk ongeveer evenveel zielen, namelijk ruim honderd. De laatste jaren voor de hereniging zijn de aantallen respectievelijk 216 en 60, terwijl in 1870 de verenigde gemeente 250 leden omvat.
In de jaren na 1854 doet het kerkverband bij herhaling een poging de beide gemeenten tot elkaar te brengen. De eerste maal is de aanleiding daartoe een klacht van W. Karsemeijer, geuit in de classicale vergadering van 29 maart 1855. Volgens hem heersen er allerlei wantoestanden in de gemeente Ruth Groen. Er gaat een commissie naar Loosdrecht bestaande uit de ouderlingen G.T. Meerdink te Zeist en G. Meijer te Hilversum. Maar reeds op de volgende vergadering moeten deze broeders rapporteren dat zij niets hebben bereikt. De klachten van Karsemeijer zijn echter niet geheel ongegrond bevonden.Ga naar voetnoot110 Onderwijl wordt duidelijk dat enige leden zich aan de gemeente Ruth Groen onttrekken.Ga naar voetnoot111 Al gauw daarna moet worden gerapporteerd dat deze gemeenschap zich ‘in treurige toestand’ bevindt. Eén der leden die wel eens ‘voorgaat’ zou zich bij herhaling in staat van dronkenschap bevinden.Ga naar voetnoot112 De zaken lopen nu zo hoog dat de provinciale vergadering zich er mee gaat bemoeien.Ga naar voetnoot113 De diaken H. Ortel verklaart zijn ambt te hebben neergelegd. Er wordt dan een commissie van onder-
zoek benoemd, bestaande uit de predikanten J. Nentjes, Th. E. de With en een tweetal ouderlingen.Ga naar voetnoot114
Als deze broeders te Oud-Loosdrecht komen en in een vergadering van de kerkeraad Ruth Groen enige personen horen, komen zij aanstonds tot de conclusie dat de enige oplossing is ‘de kerkeraad geheel te ontbinden’Ga naar voetnoot115 en dan ‘bij allen te werken - zij moesten vergeten en vergeven - dat alles wat verleden heette’. Dit voorstel wordt aanvaard. Daarop vraagt de commissie ‘of men getrouw wilde zijn aan de belijdenis?’ Als deze vraag door de aanwezigen met ja wordt beantwoord, wordt overgegaan tot verkiezing. Enige leden kunnen zich met deze gang van zaken niet verenigen; zij menen dat andere dingen aan de orde zijn.Ga naar voetnoot116 Gekozen worden:
tot ouderling R. Groen en F.H. Reijmerink; |
tot diaken H. Groen en F. Schipper. |
De gekozenen moeten binnen acht dagen aan ds. De With berichten of zij hun benoeming al dan niet aannemen. De ontwikkeling direct na deze gebeurtenis ligt enigszins in het duister. Vaststaat dat door de arbeid der commissie de censuur van een aantal leden werd beëindigd. Het is niet duidelijk of de vier gekozenen schriftelijk hebben gemeld dat zij hun benoeming aanvaardden.
De provinciale vergadering van 4 november 1856 constateert dat, aangezien de benoemden niet aan de voorwaarde(n) hebben voldaan, zij niet kunnen worden bevestigd - de benoeming dient te worden ‘vernietigd’. Er zal een nieuwe commissie naar Loosdrecht gaan, bestaande uit ds. Th. E. de With, ds. A.G. de Waal en twee ouderlingen. In september 1857 moeten deze broeders rapporterenGa naar voetnoot117 dat hun verrichtingen ‘tot geen gunstig noch bepaald resultaat (hebben) geleid’. De vergadering oordeelt ‘dat men alle pogingen moet aanwenden, om de twee aldaar bestaande Gemeenten te vereenigen, doch dewijl er bij de eene Gemeente verdenking bestaat dat de ouderling W. Karsemeijer niet in alle leerstukken zoude instemmen met de Gereformeerde leer, zal men door onderzoek dat beletsel... trachten wegtenemen, alsmede andere beschuldigingen tegen R. Groen grondig behandelen’.
Voor de uitvoering wordt opnieuw een commissie benoemd: de predikanten Th. E. de With, J. Bavinck, J. Nentjes, D.J. van der Werp (Broek op Langendijk) alsmede twee ouderlingen. Het aantal leden - zes - geeft een duidelijk bewijs dat de provinciale vergadering alles wil doen om de moeilijkheden in Loosdrecht te doen verdwijnen.Ga naar voetnoot118
De provinciale commissie verschijnt 3 september 1858 te LoosdrechtGa naar voetnoot119 en ‘bepaalt zich (daar) om met alle mogelijke krachtsinspanning te werken op eene hereeniging der twee partijen’. Doch - zo lezen we - ‘indien zij onmogelijk mogt zijn, als dan te beproeven om aan de zijde van Reijmerink een kerkeraad te verkrijgen, daar er bereids aan die zijde een benoeming heeft plaats gevonden’. Vermeld worden dan de namen van de vier hierboven genoemde verkoren ouderlingen en diakenen.
In het rapport van ds. J. Bavinck vinden we verder onder andere het volgende.
De Commissie begeeft zich naar het Kerkgebouw van Reijemerink c.s.Ga naar voetnoot120 en vindt de uitgenoodigde personen vergaderd.
Zij spreekt met hen over hereeniging, maar het blijkt ras uit de discussiën dat zij van die zijde onmogelijk is.
Zij vraagt nu of zij, wanneer het besluit door haar zoodanig mogt worden gemaakt, zich de keuze tot hunne respective ambten kunnen laten welgevallen. Allen, behalve Br Reijmerink die eenige bezwaren oppert, beantwoorden deze vraag bevestigend.
Hierop gaat de Commissie naar het huis van Br. Lamme en vindt daar den Kerkeraad van Karsemeijers zijde; ook hier spreekt zij over hereeniging, en de Brs dachten even zoo over dit punt als die andere n.l. dat zij menschelijker wijze beschouwd tot de onmogelijkheden behoort. Terwijl er alzoo geene hereeniging is tot stand te brengen wordt er gesproken over het verkrijgen van een Kerkeraad aan de zijde van Reijmerink, onder de bepaling, dat van beide Gemeente(n) de afgevaardigden op de Klassis zitting zouden erlangen, maar geene stem uit te brengen, wanneer over zaken van een hunner Gemeenten moest worden besloten.Ga naar voetnoot121
Hiermede konden zich de Brs, nu ja, vereenigen, ofschoon zij daarvan geen heil verwachtten.
Nu weer gaat de Commissie naar het kerkgebouw van Reijmerink c.s., vindt daar eenige mansleden, spreekt met hen over de aanhangige zaken, en besluit tot installering van de verkozene Ouderlingen en Diakenen, dewijl ook Reijmerink onder opzien tot den Heere zijn ambt wenscht op te nemen.
De installering wordt aan Do. de With opgedragen.
Dezelfde provinciale notulen vervolgen dan met de woorden:
Na deze mededeeling komt een protest in van den Kerkeraad aan Karsemeijers zijde, omdat de handeling der Commissie in strijd staat met het Synodaal besluit van Zwolle 1854Ga naar voetnoot122, en verzoekt tevens de geheele ontbinding dier Gemeente, daar zij reeds ontbonden was; maar door de Commissie weer is hersteld; en wanneer de vergadering hieraan niet kon voldoen protesteert hij tot de e.k. Synode.
...De vergadering oordeelt hierop, dat de Commissie niet heeft gehandeld tegen de Synodale besluiten. Br KarsemeijerGa naar voetnoot123 brengt in 't midden tegen Reijmerink, dat hij zijn lidmaatschap Klassicaal heeft opgezegd; omdat hij, zich onttrekkende aan de openbare Godsdienstoefening en op Zondag ging wandelen, volgens besluit der Klassis zou moeten gecensureerd worden.
...Eindelijk heeft de vergadering met 9 tegen 5 stemmen besloten: dat Reijmerinks benoeming en bevestiging voor wettig moet gehouden worden, dewijl de Gemeente hem heeft verkozen en daarin zijn lidmaatschap bevestigd is.
Omtrent R. Groen wordt ingebragt: dat hij niet kerkelijk in 't huwelijk is ingezegendGa naar voetnoot124 - hierop wordt geantwoord: zulks is wel door hem begeerd en verzocht, maar Ds. de With heeft geweigerd het te doen.
Nog proponeert Br Karsemeijer dat vroegere tegen R. Groen ingebragte beschuldigingen niet zijn behandeld, n.l.: dat hij om den broode het lid... in zijne zedelooze feiten de hand boven het hoofd houdt en zijn eigen huis niet wel regeert...
Wordt geantwoordt: dat hij over het eerste punt belijdenis heeft gedaan, en omtrent het tweede punt wordt met 9 tegen 5 stemmen besloten over die zaak geen verder onderzoek in te stellen.
Br Karsemeijer protesteert tegen dit een en ander tot op de Synode.
Na deze zaken komt een tijd van betrekkelijke stabilisatie. Wel blijkt dat de gemeente Ruth Groen achteruitgaat. In 1861 moet worden geconstateerd dat in geen jaren avondmaal is gevierd.Ga naar voetnoot125
Inmiddels heeft dan de gemeente Karsemeijer voor het eerst een predikant gekregen: ds. A.G. de Waal staat te Oud-Loosdrecht van 3 juni 1860 tot 11 november 1866. In deze tijd heeft de kerkeraad de samenstelling:
W. Karsemeijer, J. Karsemeijer, ouderlingen; |
E. Lamme, H. van Henten, A. Tober, diakenen. |
In de notulen van de kerkeraad van de zo juist genoemde gemeente - 2 oktober 1866 - lezen we, dat ds. De Waal heeft geweigerd bij ‘Reijmerink’ te preken. Dit vindt zijn oorzaak in een besluit van de synode 1857 gehouden te Leiden - artikel 32 - waar de commissie die destijds Oud-Loosdrecht bezocht, verslag van haar handeling heeft gedaan. Bedoeld is de commissie S. van Velzen, N.H. Dosker, P.J. Oggel en anderen. Vermeld wordt in genoemd artikel, dat ‘de beide gemeenten als op zich zelve staande gemeenten onder de classis Utrecht zullen ressorteren...’.Ga naar voetnoot126
De kerkeraad Karsemeijer, ds. A.G. de Waal inbegrepen, meent dat ‘vergeten is bij te voegen’:
Zij zouden beiden als Gemeente onder de Classe Utrecht ressorteren. Maar indien het mogt gebeuren, dat eene der Gemeenten geheel ontbonden zoude worden, dat dan die Gemeente niet meer als Gemeente mogt worden hersteld.
Waaraan niet is beantwoord geworden, naardien de Gemeente aan de zijde van Reijmerink eenmaal een tijdvak beleefd heeft, dat zij geheel ontbonden was.
...Dat door Br. W. Karsemeijer (deze zaak) op de Classe, van de Classe op de provintie, en van de provintie op de Synode van 1860
te Hoogeveen is gebragt, waar die zaak niet in het reine werd behandeld volgens de bestaande besluiten van 1854 en 1857.
De synode van Hoogeveen (1860) heeft de hereniging in Loosdrecht door haar uitspraak niet kunnen bewerkstelligen. We lezen in artikel 153 van haar acta,Ga naar voetnoot127 dat er een protest is ingekomen van W. Karsemeijer tegen de handelingen van de ‘Commissie van de Provincie Utrecht, doordien zij eene Gemeente te Loosdrecht niet als ontbonden heeft beschouwd, maar de verkiezing van ouderlingen en diakenen heeft toegelaten’. De synode oordeelt en besluit ‘in het doen dier Provinciale Commissie te moeten berusten’.
Inmiddels gaat het kerkelijke leven in de gemeente Karsemeijer verder. Ds. P.J. van Smeden te Sexbierum wordt beroepen en 13 oktober 1867 door ds. A.G. de Waal, dan te Utrecht, bevestigd. In 1871 wordt hij volgens de notulen ‘door eene gevaarlijke krankheid bezocht’.Ga naar voetnoot128 Hij overlijdt 5 juni op 45-jarige leeftijd en wordt te Loosdrecht begraven.
De wagen van de hereniging komt eerst begin 1869 weer op gang. Op de classicale vergadering te Utrecht van 30 maart wordt er een verslag gegeven van de geschiedenis der twee gemeenten. Van beide groepen zijn afgevaardigden aanwezig. Er zullen opnieuw pogingen worden gedaan vereniging te bewerkstelligen. Daarbij wordt onder meer uitgesproken dat ‘Reijmerink tegenover de bestaande gemeente een andere heeft opgericht’. (!) De synodale commissie van 1853 had duidelijk uitgesproken, dat wanneer één der beide gemeenten zich ‘oploste’, de andere ‘alleen regt van bestaan’ zou hebben. Hieraan heeft men zich niet gehouden. Toen de gemeente Reijmerink (ook gemeente Ruth Groen genoemd) ‘door onderlinge verdeeldheid uiteenspatte en zich ontbond, is er door Ds. de With toch weer een nieuwe kerkeraad bevestigd’. Dit betekende een grote smaad voor de wereld. Er is nimmer prediking ‘in de geordende weg’, nooit bediening der sacramenten, er wordt geen tucht geoefend. Aan de provinciale vergadering zal machtiging worden gevraagd de gemeente Reijmerink te ontbinden. Na korte tijd wordt deze ‘machtiging’ verleend.
Op de classicale vergadering van 3 juni 1869 moet worden gerapporteerd, dat er een commissie te Oud-Loosdrecht is geweest, maar dat de kerkeraad Reijmerink meende haar niet te kunnen ontvangen. Wellicht, zo had men verklaard, ‘moesten er eerst eenigen weggenomen worden’. Evenwel verklaren de afgevaardigden van beide gemeenten ter vergadering de vereniging ‘te wenschen en te zien bevorderen’. Maar naast de kerkeraden zullen nu de beide gemeenten moeten worden opgewekt tot hetzelfde gevoelen, zo meent de classis.
Zonder commissie komen de kerkeraden van beide gemeenten samen op 6 juli 1869.Ga naar voetnoot129 Beter gezegd, de kerkeraad Van Smeden/Karsemeijer ontvangt op die dag in zijn midden de kerkeraad van de ‘andere zijde’: Ruth Groen, Hendrik Groen en Frederik Schipper.
Ruth Groen zegt mede namens zijn beide ambtsbroeders, dat ‘indien het in 's Heeren weg kon zijn, zij zich met ons (= gemeente Karsemeijer) wenschen te vereenigen...’.
‘Dit gehoord hebbende verzoek de Praeses om, eer men tot onderhandeling in deze kwam, vooraf te zamen te zingen Psalm 119: 83 en dan gezamenlijk 's Heeren aangezigt te zoeken en Zijn leiding hierover af te smeeken waarop de Praeses in het gebed voorging.’
Daarna vraagt ds. Van Smeden aan de ‘gasten’ waarom hun mede-ouderling F.H. Reijmerink niet aanwezig is. Ruth Groen geeft als antwoord, aangaande het gehouden-worden van de vergadering te hebben kennis gegeven aan deze broeder ‘doch dat we allen zeer goed met dien broeder bekend waren onverzettelijk te zijn, en dus gezegd had, er voor zijn persoon er geen deel in nam’.Ga naar voetnoot130
Vervolgens vraagt de praeses aan de kerkeraad Ruth Groen naar de voorwaarden hunnerzijds voor de vereniging. Ruth Groen zegt slechts twee ‘voorstellen’ te hebben.
In de eerste plaats: ‘Wenschte hij gaarne als oud-ouderling bij Karsemeijer in de ouderlingsbank te mogen zitten.’ Is het niet ontroerend! Twee en dertig jaar geleden ging Ruth Groen reeds voor in de Afgescheiden gemeente tijdens godsdienstoefeningen die vele malen werden verstoord door soldatenvolk of waar die verstoring altijd als een dreiging boven het hoofd der aanwezigen hing. Na twee en dertig jaar moet hij vragen om de eer van althans oud-ouderling te mogen wezen. Zijn verzoek wordt ‘hartelijk ingewilligd’.
Het tweede ‘voorstel’ van de zijde van de kerkeraad Ruth Groen is ‘dat één hunner diacenen Hendrik Groen of Frederik Schipper als derde diacen tot onze collegie werd toegevoegd’. Dit tweede verzoek durft de kerkeraad Van Smeden niet in te willigen ‘om de vrede in de gemeente niet op het spel te zetten, maar stelde voor dat ook één dier broeders... als oud-diacen in de diacen-bank kon zitten. Dit voorstel werd hunnerzijds ingewilligd en door hun daartoe bestemd Hendrik Groen als de oudste’.
Het is wel duidelijk dat deze stappen de ontbinding van de gemeente Ruth Groen betekenen. Laatstgenoemde groep gaat op in de gemeente Karsemeijer.
Volgens het lidmatenregisterGa naar voetnoot181 komen aanstonds circa 25 belijdende leden over.
Een breuk van 28 jaren is geheeld.
- voetnoot1
- Vgl. bladzijde 245.
- voetnoot2
- Ook in 1837 (Herv. Ered., 5 okt. 1837, no. 14) en in 1838 (Herv. Ered., 6 juni 1838, no 12/39) werd een request aan de Koning gezonden.
- voetnoot3
- R.A. Utrecht, Arch. Herv. Gem. Oud-Loosdrecht.
- voetnoot4
- Men zie voor hem: W. Karsemeijer, Herinneringen aan de daden des Heeren in betrekking tot zijne kerk in ons vaderland (het origineel kon door ons niet worden achterhaald) - geciteerd in J. Verhagen Jr., De geschiedenis der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, Kampen 1881, 429-447; eveneens: Gods roemrijke daden 23 oktober 1835-23 oktober 1960, Loosdrecht 1960.
- voetnoot5
- Willem (Jans) Karsemeijer overleed te Loosdrecht 22 nov. 1883; 24 febr. 1859 was hij voor de tweede maal in het huwelijk getreden, en wel met Christina Bosch.
- voetnoot6
- Filippus Hermanus Reijmerink kwam van 's-Graveland; hij had aldaar destijds geen attestatie gevraagd bij zijn verhuizing.
- voetnoot7
- Enige bijzonderheden aangaande deze personen ontlenen we ook aan archief Gereformeerde kerk te Oud-Loosdrecht, ‘Lidmatenboek 1837-1898’.
- voetnoot8
- De namen van de 11 leden die te 's-Graveland woonden (1838) vermelden we hier niet, aangezien zij in het volgende hoofdstuk worden genoemd.
- voetnoot9
- Men zie de volgende paragraaf.
- voetnoot10
- De drie leeftijden zijn die welke worden vermeld in het vonnis wegens de gehouden samenkomst, geveld 19 jan. 1836 (Rechtb Utr, vonnissen 1836).
- voetnoot11
- Meer hierover in hoofdstuk 26.
- voetnoot12
- 12 september 1836.
- voetnoot13
- Vermoedelijk zijn bedoeld de in 1758 geboren Barend Pos en zijn vrouw Trijntje Land.
- voetnoot14
- Arch. Gem. Loosdrecht, Kopie- en missiveboek 1832-1848, no. 4 (verder in dit hoofdstuk aan te duiden met ‘Kopieboek, a.w.’), 18 en 26 sept. 1835.
- voetnoot15
- Kopieboek, a.w., 27 okt., 2 nov. 1835.
- voetnoot18
- J. Verhagen Jr., a.w., 429, 430; Rechtb Utr, vonnissen 1836.
- voetnoot17
- Kopieboek, a.w., 2 nov. 1835.
- voetnoot18
- Idem, 27 dec. 1835.
- voetnoot19
- EERSTE DEEL, 104, 105; vonnis van 13 juli 1836.
- voetnoot20
- Kopieboek, a.w., 20 juli, 5 aug. 1836.
- voetnoot21
- Bos III, 390.
- voetnoot22
- Kopieboek, a.w., 15 aug. 1836.
- voetnoot23
- Bos III, 390-393.
- voetnoot24
- Verhagen, a.w., 431 en 432.
- voetnoot25
- Bos III, 391.
- voetnoot26
- Rechtb Utr, vonnissen 1836.
- voetnoot27
- Rechtb Amst, vonnis 15 dec. 1836 (inv. no. 217).
- voetnoot28
- Kopieboek, a.w., 29 aug. 1836.
- voetnoot29
- Idem, 12 sept. 1836.
- voetnoot30
- “Tamelijk wel geschikt”. Vergelijk hiervoor het verslag van W. Karsemeijer, eerder in dit hoofdstuk. De inkwartiering in de merendeels kleine woningen moet wel tot onhoudbare toestanden hebben geleid.
- voetnoot31
- Kopieboek, a.w., 17 sept. 1836.
- voetnoot32
- Dit geval wordt aan de orde gesteld op de provinciale vergadering te Utrecht 16 sept. 1836 (HO, prov. Utrecht). Maar het wordt niet in behandeling genomen, aangezien de kerkeraad de betreffende personen nog niet heeft vermaand.
- voetnoot33
- Kopieboek, a.w., 18 sept. 1836.
- voetnoot34
- Idem, 26 sept. 1836.
- voetnoot35
- Het Nederlands van burgemeester J.W. de Wit is verre van onberispelijk.
- voetnoot36
- Kopieboek, a.w., 30 sept. 1836.
- voetnoot37
- Idem, 2 okt. 1836.
- voetnoot38
- Idem, 14 okt. 1836.
- voetnoot39
- Idem.
- voetnoot40
- Idem.
- voetnoot41
- Deze zin loopt niet. Wellicht heeft de burgemeester willen schrijven dat het vreemd is dat de Afgescheidenen schadevergoeding weigeren òf dat zij eigenlijk in het geheel geen vergoeding waard zijn.
- voetnoot42
- Gedateerd 20 okt. 1836 schrijft de gouverneur aan de minister van justitie, naar aanleiding van de bedreiging met een rechterlijke actie: ‘Ik zal echter hierin trachten te voorzien’. Bos III, 403.
- voetnoot43
- Kopieboek, a.w., 5 dec. 1836.
- voetnoot44
- In het briefje zal hebben gestaan dat ds. H.J. Budding in Loosdrecht was gearriveerd en dat hij de volgende dag godsdienstoefening begeerde te houden.
- voetnoot45
- Dit gebeurde ondanks het feit dat er nog geen twintig personen bijeen waren.
- voetnoot46
- Bos IV, 113-115. Budding en zijn gezelschap begaven zich in Kortenhoef naar de woning van het echtpaar Willem Hagen en Marretje Schipper. Men was voornemens het heilig avondmaal te vieren. In een betreffend rapport lezen we, dat de Afgescheidenen, nu zij te Loosdrecht geen conventikelen kunnen houden vanwege de militaire macht, trachten ‘op een afgelegen' streek in de gemeente van Kortenhoef zamen te komen’.
- voetnoot47
- Bedoeld is ds. Hendrik de Cock. Wij hebben niet kunnen vinden dat deze werkelijk te Loosdrecht is gekomen.
- voetnoot48
- In het Tijdschrift De Reformatie 1837, II, 62 en 63.
- voetnoot49
- Geciteerd door Verhagen, a.w., 435-437.
- voetnoot50
- Dit proces-verbaal is verloren gegaan.
- voetnoot51
- Kopieboek, a.w., 12 juni 1837.
- voetnoot52
- Rechtb Utr, vonnissen 1837.
- voetnoot53
- Rechtb Amst, vonnis 19 okt. 1837 (inv. no. 217).
- voetnoot54
- Bos IV, 284-286; Kopieboek, a.w., 12 juni 1837.
- voetnoot55
- Vanwege een hoger beroep vinden we dit stuk in Rechtb Amst, inv. no. 547.
- voetnoot56
- Volgens het proces-verbaal van de burgemeester: meer dan 50 personen.
- voetnoot57
- Bedoeld is: op geen der kleinere boten bevonden zich meer dan twintig personen.
- voetnoot58
- Deze vrouw verkeerde ‘in hoogst gezegende omstandigheden’.
- voetnoot59
- In een ‘N.B.’ staat in de marge: ‘Die bedreiging was onder anderen gericht tegen den achtsten ondergetekenden Aaltje Lamme huisvrouw van J. Karsemeijer, die niet dan met moeite door haren man van doodsgevaar gered is.’
- voetnoot60
- Vermoedelijk was het de bedoeling hieraan toe te voegen ‘en den korporaal Bleeuwanus’ - anders klopt ook het meervoud in de rest van deze zin niet.
- voetnoot61
- Perquisitie = gerechtelijk onderzoek.
- voetnoot62
- Volgt een passage over een geit van W. Karsemeijer, door de burgemeester dezelfde dag meegenomen door het dier aan zijn rijtuig te doen vastbinden.
- voetnoot63
- Vermoedelijk is bedoeld Serphaas Homburg (53), schipper, één der weinige Afgescheidenen te Vianen.
- voetnoot64
- No. 5 ontbreekt.
- voetnoot65
- Volgt de ondertekening van de negen personen in het begin van het schrijven genoemd.
- voetnoot66
- Rechtb Amst, inv. no. 547.
- voetnoot67
- Deze bijzonderheid vinden we vaker in dergelijke stukken. Men bedoelt dan te accentueren dat er geen sprake is van een godsdienstoefening.
- voetnoot68
- Van de heer J. Molenaar Hancock wordt in de stukken verder weinig gerept, wel van zijn vrouw. Vermoedelijk was hij eerder vertrokken.
- voetnoot69
- Rechtb Utr, vonnissen 1837 (22 nov.).
- voetnoot70
- Rechtb Amst, vonnis 15 febr. 1838 (inv. no. 219).
- voetnoot71
- Kopieboek, a.w., 30 okt. 1837.
- voetnoot72
- Bos IV, 290-296; Tijdschrift De Reformatie IV (1838), 59-64.
- voetnoot73
- Bos IV, 298, 299.
- voetnoot74
- HO, provincie Utrecht, 9 maart 1839.
- voetnoot75
- GKU, Brievenboek 1838-1848.
- voetnoot76
- Idem notulen kerkeraad, 4 juni 1839.
- voetnoot77
- Idem, 8 juli 1839.
- voetnoot78
- Idem.
- voetnoot79
- Idem, 10 sept. 1839.
- voetnoot80
- NNH, 15 nov. 1840.
- voetnoot81
- Vermeld in Kon. Besl. van erkenning, Herv. Ered., 30 jan. 1841, no. 41.
- voetnoot82
- Kopieboek, a.w., 13 april 1839.
- voetnoot83
- Herv. Ered., 22 okt. 1840, no. 3.
- voetnoot84
- Vgl. noot 81.
- voetnoot85
- Over Oud-Loosdrecht wordt in deze notulen gehandeld vanaf eind 1849.
- voetnoot86
- NNH.
- voetnoot87
- Wellicht was laatstgenoemde al eerder afgetreden of had zich de facto aan de gemeente onttrokken - nauwkeurige gegevens hierover ontbreken.
- voetnoot88
- NNH, 31 okt. 1844.
- voetnoot89
- Zoals reeds vermeld: de classicale notulen van vóór 1847 zijn tot heden niet gevonden.
- voetnoot90
- NNH, preambule in boek no. 2 (Handelingen 1846-1851).
- voetnoot91
- NNH, 7 mei 1846.
- voetnoot92
- NNH, 6 mei 1847.
- voetnoot93
- NCVU, 14 maart.
- voetnoot94
- Notulen kerkeraad Amersfoort 7 nov. 1849.
- voetnoot95
- Idem, 19 juli 1850.
- voetnoot96
- In een acte opgemaakt door notaris E. van Beusekom Ezn. te Loenen, vonden we dat op 16 sept. 1874 F.H. Reijmerink, oud 76 jaar, buiten beroep, verkoopt aan Adrianus Lamme een (zijn) huis annex schuurtje en tuin staande en gelegen te Oud-Loosdrecht ‘strekkende van het perceel waarop vroeger eene afgescheidene kerk heeft gestaan toebehorende aan Willem Pos tot achter aan het water...’, kadastraal B 544 en 1078 (Arch. Kad. Utrecht, deel 341, acte no. 27). We concluderen hieruit dat de kerk van de gemeente Ruth Groen stond naast of voor het huis van Reijmerink. Volgens de overlevering stond dit (houten) gebouwtje in de richting van de weg, op de plaats waar thans de jachthaven Interboat is, Oude Loosdrechtsedijk 185, 187. De kerkgangers werden ‘Houten Klazen’ genoemd, vermoedelijk vanwege hun bezoeken van het houten kerkje en vanwege de voorman Klaas Pos. Wij merken nog op, dat Reijmerink de notariële acte niet kan tekenen, daar hij verlamd is aan zijn rechterhand. Hij verkoopt ook zijn gehele inboedel aan A. Lamme ‘uitgezonderd alleen de kleederen en lijfstoebehooren... en zijne boeken’. Lamme behoeft niets te betalen, maar verplicht zich voor Reijmerink te zorgen gedurende de rest van diens leven. Laatstgenoemde overlijdt echter reeds na ruim twee weken, op 3 oktober 1874.
- voetnoot97
- NNH.
- voetnoot98
- Arch. Geref. kerk te Oud-Loosdrecht, Notulenboek over de jaren 1850-1865 (verder aan te halen als ‘Notulenboek, a.w.’).
- voetnoot99
- J.H. Donner Sr. Geboren 1824. Opleiding bij Brummelkamp te Arnhem. Ommeren en Tiel 1848. Leiden 1851. Zendingsleraar 1877. Overleden 1903.
- voetnoot100
- NPVG.
- voetnoot101
- NCVArnh.
- voetnoot102
- Notulenboek, a.w., 14 maart 1852, 1 febr. 1853.
- voetnoot103
- NCVU, 24 febr. 1853.
- voetnoot104
- Adolf Schuur Entingh werd 8 maart 1820 te Groningen geboren. Werd aanvankelijk opgeleid tot meubelmaker. Tijdens de Belgische opstand heeft hij vrijwillig dienst genomen; bereikte de rang van onderofficier. In Zeeuwsch-Vlaanderen woonde hij de vergaderingen van ‘de gescheidenen’ bij. Na de militaire dienst werkte Entingh nog enige tijd te Groningen als meubelmaker, maar al spoedig ging hij studeren voor predikant bij ds. T.F. de Haan aldaar. De classicale notulen (Utrecht) van 24 febr. 1853 vermelden dat hij zal worden geëxamineerd op de eerstkomende provinciale vergadering (Utrecht en Noord-Holland). De notulen van deze samenkomst ontbreken echter. Ds. Entingh stond na Loosdrecht te Niezijl, te Harlingen 1856, Amsterdam 1858, Rotterdam 1867. Emeritus 1894. Hij overleed 1898. Men zie voor hem: (ds.) H. Bouma, Des Heren roemrijke daden, De geschiedenis van de Geref. Kerk te Niezijl 1850-1925, Niezijl 1977, 53-56.
- voetnoot105
- Het verslag van de commissie wordt bewaard als een afzonderlijk stuk in het archief van de Geref. kerk te Kockengen (!).
- voetnoot106
- Deze was blijkbaar inmiddels diaken geworden. Van diaken H. Ortel wordt niet gerept.
- voetnoot107
- Letterlijk staat er: ‘Voorts oordeelt hij, dat de Classis van Utrecht Art. 2 van de bepalingen te Arnhem gemaakt, heeft overtreden.’ Het is niet duidelijk op welke handelingen van ‘Utrecht’ dit slaat. Hoewel buiten het bestek van dit boek vallend, vermelden we hier, dat op de provinciale vergadering, gehouden te Arnhem 17 en 18 nov. 1852, ook ds. S. van Velzen aanwezig was. Deze heeft toen een voorstel gedaan dat de vereniging van de ‘Geldersen’ en de overige Afgescheidenen in belangrijke mate heeft bevorderd. Zijn ‘ontwerp’ omvat drie artikelen. In het eerste staat dat Brummelkamp c.s. zich met de andere Afgescheidenen wensen te verenigen. Het tweede (door Karsemeijer bedoelde) artikel luidt: ‘Terwijl wij wenschen te waken tegen verloochening van het bestuur door de Hervormde Kerk gesteld, verlangen wij dat degenen onder ons op wie eenig wettig Kerkbestuur de tucht heeft tegepast, ook weder door het bevoegde bestuur van de tucht worde ontheven.’ Het derde artikel gaat over noodzakelijke regelingen als de vereniging tot stand komt.
- voetnoot108
- NCVU, 9 febr. 1854.
- voetnoot109
- Idem, 24 aug. 1854.
- voetnoot110
- Idem, 28 juni 1855.
- voetnoot111
- NNH, 8 mei 1855.
- voetnoot112
- NCVU, 22 nov. 1855.
- voetnoot113
- NNH, 10 juni 1856.
- voetnoot114
- Verslag commissie: NNH, 4 nov. 1856.
- voetnoot115
- Deze bestond zoals we zagen uit: R. Groen, ouderling; H. Groen en H. Ortel, diakenen. Maar H. Ortel had reeds verklaard zijn ambt neer te leggen.
- voetnoot116
- Genoemd worden A. Kapteijn en W. Oranjeboom. De laatste sluit zich daarna aan bij de gemeente Karsemeijer.
- voetnoot117
- NNH, 29, 30 sept. 1857.
- voetnoot118
- Als de commissie 15 juni 1858 moet verklaren haar taak door omstandigheden nog niet te hebben uitgevoerd, wordt een ‘nieuwe’ commissie ingesteld: de predikanten Th. E. de With, J. Nentjes, J. Bavinck en twee ouderlingen.
- voetnoot119
- Verslag van ds. J. Bavinck; NNH, 6 april 1859.
- voetnoot120
- Ook dit is een bewijs voor het feit dat de gemeente Ruth Groen in de jaren 1850-1869 heeft beschikt over een eigen kerkgebouw.
- voetnoot121
- De gemeente Ruth Groen was van midden 1856 tot begin 1859 niet vertegenwoordigd op de classicale vergaderingen.
- voetnoot122
- Vermoedelijk is bedoeld de synode van 1857, gehouden te Leiden.
- voetnoot123
- W. Karsemeijer was als afgevaardigde aanwezig op deze provinciale vergadering.
- voetnoot124
- Tweede huwelijk met Geertje Hendrik Pos.
- voetnoot125
- NCVU, 10 sept. 1861.
- voetnoot126
- Notulenboek, a.w., 2 okt. 1866; men zie ook: Handelingen van de synode der Christelijk afgescheidene Gereformeerde kerk in Nederland, 1857 te Leijden, Kampen 1857.
- voetnoot127
- Handelingen van de synode der Christelijke afgescheidene Gereformeerde kerk in Nederland, gehouden van den 6den tot den 19den junij 1860 te Hoogeveen, Te Kampen, bij S. van Velzen Jr. 1860.
- voetnoot128
- Idem, a.w., 1 juni 1871.
- voetnoot129
- Idem, 6 juli 1869.
- voetnoot130
- Vermoedelijk hebben F.H. Reijmerink en enige van zijn volgelingen nog een aantal jaren na 1869 gezelschap gehouden.
- voetnoot181
- Arch. Geref. kerk te Oud-Loosdrecht, Lidmatenregister 1837-1898.