De Afscheiding van 1834. Deel 4. Provincie Utrecht
(1980)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 23
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||
dat de collecten door mevrouw Zeelt geschonken ‘zoo langen tijd als zij zoude leven’ waren ‘ingehouden’. Twee broeders uit Baambrugge Gerrit Hendrik Wattier en Gerrit Griffioen, aanwezig op de classicale vergadering van 18 juni 1863, belijden schuld in deze zaak. Zij zeggen te moeten voldoen ‘aan de eenmaal gedane beloften van bij te dragen tot voorziening in de behoefte van den Leeraar’. Daarna verklaart de classis dat de instituëring kan worden verricht. Behalve de reeds genoemde predikanten zal daartoe ook de Utrechtse ouderling J.A. van Asch naar Baambrugge gaan.
In de vergadering ‘ter oprichting of stichting eener Gemeente des Heeren’ van 9 juli 1863, zijn elf manslidmaten aanwezig. Het blijkt dat deze personen tot nu toe lid waren te Amsterdam, Kockengen en Oud-Loosdrecht. Volgens het request aan de Koning van augustus 1863,Ga naar voetnoot3 waarin erkenning van de gemeente werd gevraagd, woonden de eerste leden te Baambrugge-Abcoude, Weesperkarspel en Duivendrecht. In de notulen van de kerkeraad vinden we de volgende presentielijst.
In het request aan de Koning van 1863 worden behalve deze elf manslidmaten onderstaande personen genoemd.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||
De eerste kerkeraadsleden
worden reeds op zondag 12 juli door ds. A.G. de Waal bevestigd.
Na deze mededeling volgt in het eerste notulenboek een ‘extract’ aangaande een kerkeraadsvergadering gehouden te Oud-Loosdrecht 23 juli 1863. Zowel de kerkeraad van laatstgenoemde plaats als die van Baambrugge zijn aanwezig. Wij lezen hierin, dat geconstateerd wordt dat ds. De Waal reeds drie jaar te Baambrugge is werkzaam geweest. Broeder Gt. Griffioen zal zijn achterstallige kerkelijke bijdrage, totaal ƒ 75,-, over drie jaren, aan Oud-Loosdrecht betalen. Ook de weduwe Teunis Staal, pachtster van de boerenhofstede Lindenhof (aanvankelijk een deel uitmakend van ‘Postwijk’) zal enig geld geven aan deze gemeente. Nadat de geldelijke zaken vereffend zijn, kan het besluit vallen dat ds. De Waal voorlopig drie maanden zal blijven arbeiden ‘op gelijke voet als vroeger, dat is om de 14 dagen te Baambrugge te prediken’. De kerkeraad van Baambrugge belooft voor deze drie maanden af te staan een som van ƒ 30,-... ‘Om dan na verloop van drie maanden weder met den kerkeraad van Oud-Loosdrecht te spreken of te accorderen.’ Voorlopig blijft de gemeente op Postwijk samenkomen. We krijgen de indruk, dat ds. De Waal zijn werkzaamheden nog wel enige tijd heeft voortgezet, maar dat hieraan toch in 1864 een einde is gekomen. In maart 1865 is ds. R. Goris te Utrecht consulent. Al spoedig is in de kleine gemeenschap verdeeldheid ontstaan, want op de gemeentevergadering van 22 maart 1865 stelt ds. Goris als eerste zaak aan de orde ‘om tot vereeniging te komen - hetwelk onder behandeling zijnde, verlaat (Simon van) Proosdij de vergadering’. Na enige gesprekken ‘is er onderlinge belijdenis en na eenige vermaning en bestraffing is er onderlinge vergeving en verzoening...’. Inmiddels is mevrouw J.J. Zeelt overleden - 22 november 1864 - maar van dit feit wordt in de notulen met geen woord gerept. Postwijk komt in de loop van 1865 in andere handen en de gemeente besluit tot kerkbouw over te gaan. Van het ontvangen legaat groot ƒ 6000,- wordt aanvankelijk ƒ 3000,- ‘op rente uitgezet’. In oktober 1865 is het nieuwe kerkgebouwtje, op een terrein dat oorspronkelijk tot Postwijk behoorde en aan de noordzijde daarvan gelegen, gereed.
Na tevergeefs enige beroepen te hebben uitgebracht, tezamen met de in 1861 geïnstitueerde gemeente te Weesp, komt 17 december 1865 ds. W.J. WeijenbergGa naar voetnoot5 naar Baambrugge. Hij staat aldaar tot 19 mei 1867. Als het beroep op hem wordt uitgebracht, zijn er acht manslidmaten aanwezig. Het tractement zal bedragen ƒ 600,- per jaar. Ds. Weijenberg heeft het ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||
durende de tijd dat hij te Baambrugge stond - nog geen anderhalf jaar - niet gemakkelijk gehad. Reeds begin 1866 blijkt het zeer moeilijk tweetallen te formeren bij de periodieke aftreding van een ouderling en een diaken. Zowel twee ambtsdragers als enige andere candidaten weigeren aan de gemeente te worden voorgesteld. Na veel moeite komt de volgende samenstelling van de kerkeraad tot stand: ds. W.J. Weijenberg; G. Griffioen, H. van der Neut, ouderlingen; J. van der Vliet, C. Stoof, diakenen. Echter: eind 1866 overlijdt Gerrit Griffioen en gaat diaken Stoof over naar de gemeente te Amsterdam ‘als voor hem naderbij gelegen’.Ga naar voetnoot6 Bovendien ontstaan er moeilijkheden met ouderling H. van der Neut. In deze tijd wordt namelijk besloten de zondagmiddagdienst te stellen op zondagavond. Van der Neut verklaart ‘zoo dat geschiedt, hij zijn ambt niet kan waarnemen, en zoo er zijn vleesch onderkomt, hij zijn ambt zal nederleggen’.Ga naar voetnoot7 Hij onttrekt zich daarna aan enige kerkdiensten. Het oordeel van de kerkeraad te Baambrugge versterkt met die van Kockengen is, dat Van der Neut tijdens een kerkdienst moet belijden onbetamelijk en ‘zijns ambts onwaardig’ te hebben gehandeld. Er wordt een verklaring opgesteld die als volgt luidt: Gemeente! In zake van broeder van der Neut, erkent de Kerkeraad dat hij wenschelijker had kunnen handelen, waardoor veel verkeerdheden welligt waren voorgekomen - en belijdt br. van der Neut daarop onbetamelijk en zijn ambt onwaardig te hebben gehandeld?Ga naar voetnoot8 Van der Neut zou hierop met ‘ja’ moeten antwoorden. Hoewel hij dit aanvankelijk wel wil doen, trekt hij deze toezegging na een paar dagen in en verklaart op de bepaalde zondag niet in de kerk te zullen komen. Hij wordt dan in een vergadering, opnieuw met de broeders uit Kockengen, uit zijn ambt ontzet.Ga naar voetnoot9 Tijdens de besprekingen hierover wordt nog een bezwaar tegen Van der Neut naar voren gebracht, namelijk ‘dat hij als gemeentebode het opzigt moest uitoefenen over het begraven van gestorven vee, ook op den dag des Heeren, en zulks tegen Gods Woord en wet, en niet overeenkomstig eenen Christelijke wandel, en tot ergernis van velen in de Gemeente; weshalve de Kerkeraad opnieuw in zijn oordeel over Van der Neut wordt bevestigd’.
Na het vertrek van ds. Weijenberg naar Zuid-Beijerland, tracht Baambrugge samen met Westbroek te beroepen.Ga naar voetnoot10 Het tractement zal bedragen ƒ 700,- per jaar; verder vrije woning, moestuin, boomgaard... Maar de enige door de combinatie beroepen predikant, ds. W. Groeneveld te Enkhuizen, bedankt. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||
Begin 1868 heeft de kerkeraad als samenstelling: J.H. Ligtvoet (‘hoofdonderwijzer te Loenen’), G.H. Wattier, ouderlingen; J. van der Vliet, W. Brouwer, J. de Kloet, diakenen. Arie Oussoren en M. Oussoren te Vinkeveen, leden van de gemeente te Kockengen, willen zich in deze tijd aansluiten bij Baambrugge, onder andere daar zij gemakkelijker het kerkgebouw in laatstgenoemde plaats kunnen bereiken.Ga naar voetnoot11 Hun voornemen wordt niet ten uitvoer gebracht, maar er wordt in Breukelen een gemeente geïnstitueerd (tot 1872 gecombineerd met die te Kockengen), waar de beide Oussorens tot de eerste kerkeraadsleden behoren. Ouderling J.H. Ligtvoet geeft op de eerste kerkeraadsvergadering in 1868 als zijn begeerte te kennen eenmaal des zondags de gemeente te mogen stichten ‘door het houden eener Bijbellezing’. Dit verlangen wordt gebracht op de classicale vergadering van 7 januari 1868. Aldaar wordt geconstateerd dat Ligtvoet ook voorgaat in zijn school te Loenen. Daar, zo meent de classis, kan hij niet ‘werkzaam zijn tot de uitbreiding der gemeente maar veeleer tot afbreuk vanwege het kerkelijk standpunt aldaar’.Ga naar voetnoot12 Voor het houden van Bijbellezingen in de kerk van Baambrugge heeft broeder Ligtvoet volkomen vrijheid, teneinde ‘met de ondersteuning des Heeren de gemeente te stichten, zonder opzettelijk autorisatie daarvoor van de Klassis te ontvangen’. Maar in de loop van het jaar 1868 rijzen er bij Ligtvoet bezwaren tegen waarneming door hem van het ouderlingschap. In december wordt hij ‘ontslagen’, maar hij zal voorlopig de gemeente zondagsmorgens nog blijven stichten.Ga naar voetnoot13
In maart 1869 begeert de gemeente ds. P.J. de Groot (1817-1892), ‘laatst predikant te Schiedam’, die tweemaal in de gemeente heeft gepreekt, te beroepen. Over deze predikant, die reeds van 1850 te Schiedam stond, vinden we in de notulen van de provinciale vergaderingen in Zuid-Holland van 3 en 4 juni 1869, het volgende.Ga naar voetnoot14 Er is een brief ingekomen van 38 leden der gemeente te Schiedam. Deze stellen onder andere dat de prediking van ds. De Groot ‘niet meer tot heil van de gemeente kan verstrekken’. Volgens een classicaal onderzoek begeert het grootste deel der gemeente de ‘ontbinding’ of losmaking van haar predikant. Ds. De Groot heeft eveneens een brief gezonden. Hij gewaagt daarin van moeilijkheden in de gemeente en vraagt eervol ontslag. De provinciale vergadering besluit dat ds. De Groot inderdaad van de gemeente te Schiedam moet worden losgemaakt, maar stelt daarbij als voorwaarde dat hem een jaarwedde dient te worden gegeven van ƒ 500,- à ƒ 600,- ‘totdat ZEerw. in eene andere gemeente is geïnstalleerd’. Conform dit be- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||
sluit neemt ds. De Groot 26 juli 1868 afscheid van zijn gemeente. Op 27 april 1869 wordt de beroepsbrief door Baambrugge aan hem gezonden. Hij neemt het beroep aan en zal van Schiedam nog ƒ 200,- per jaar ontvangen, totdat Baambrugge geheel voor haar nieuwe predikant zal kunnen zorgen. Na allerlei moeilijkheden, geharrewar en misverstanden wordt ds. P.J. de Groot 5 september 1869 door de consulent ds. E.S. Postma te Kockengen en Breukelen, bevestigd.Ga naar voetnoot15
Kort daarna komt de zaak van H. van der Neut tot een einde. Kerkeraad en Van der Neut verklaren dat hetgeen in het verleden is gebeurd, beide partijen leed doet.Ga naar voetnoot16 Begin 1870 wordt laatstgenoemde opnieuw ouderling. De kerkeraad bestaat dan uit: ds. P.J. de Groot; H. van der Neut, A.G. Radix, ouderlingen; W. Brouwer, J. van der Vliet, diakenen. Toch blijft er onrust in de kleine gemeente. In 1871 onttrekt Van der Neut zich met zijn vrouw aan de gemeente ‘op grond van bezwaren tegen oud-diaken J. van der Vliet’.Ga naar voetnoot17 Maar anderzijds gaat de gemeente groeien. Op 17 maart 1870 leggen zeven jonge broeders en zusters belijdenis van hun geloof af. Hun namen: Aagje -, Hendrik -, Maartje Marinus -, Willem Griffioen, Dirk van Harten en Pieter van der Neut. |
|