De Afscheiding van 1834. Deel 4. Provincie Utrecht
(1980)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 18
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tienhoven was gevestigd, lid werd te Westbroek. In dit hoofdstuk zullen wij enige voorvallen behandelen, die op Maartensdijk betrekking hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1. Voorgeschiedenis; de eerste Afgescheidenen te Westbroek c.a.Van het archief van de Afgescheiden gemeente te Westbroek is een belangrijk deel verloren gegaan. Zo beginnen de notulen eerst met 1862, terwijl de instituëring reeds viel op 1 december 1836. Hetgeen wij kunnen mededelen zal derhalve een enigszins fragmentarisch karakter dragen. Toch is het anderzijds gelukt, belangrijke gegevens te achterhalen in classicale en provinciale notulen alsmede in rechterlijke en aanverwante archieven.
De voorgeschiedenis van deze gemeente gaat tamelijk ver terug. Onzes inziens is het ontstaan en het karakter van de Afscheiding te Westbroek onlosmakelijk verbonden aan het optreden van Jan van Barneveld, van beroep smid, die aldaar circa 1750 woonde. Zijn kleinzoon, Jan van Barneveld Jr. werd geboren in 1781 en huwde in 1807 Jannigje Lam. Deze was gedurende de eerste twintig jaren de ziel van het gemeentelijke leven. Jan van Barneveld Sr. begon, hoewel lid van de Hervormde (Gereformeerde) kerk ter plaatse, ongeveer in 1750 zelf te preken. Hij trachtte de mensen ‘onder het gehoor van (de Hervormde predikant Jacob) Cornelius af te houden. Zijn gronden waren dat Cornelius geen licht had en dat hij zelf geroepen was te prediken...’.Ga naar voetnoot2 Van Barneveld werd liefderijk vermaand door de predikant, de ouderlingen, de schoolmeester en ‘allerhande’ mensen. Maar hij ging halsstarrig door met ‘oefenen’ en zo werd hij ‘ten leste’ onder censuur geplaatst. Hij werd onwaardig geoordeeld des Heeren heilig avondmaal te gebruiken totdat hij zich zou hebben gebeterd van ‘sijnen boosen weg’. Zijn activiteit heeft zich uitgestrekt tot buiten Westbroek. In de notulen van de Hervormde gemeente te De Bilt vinden wij, dat Van Barneveld in 1750 ook aldaar heeft geoefend. Aangezien hij bij één van zijn bezoeken vergezeld is van enige personen uit Utrecht en Hilversum, kan het niet anders of hij moet een zekere vermaardheid hebben genoten.Ga naar voetnoot3 Gedaagd voor de classicale vergadering te Amersfoort in 1754, belooft Van Barneveld zich van oefenen te zullen onthouden, trouw ter kerk te komen en een ‘voorbeeldige wandel’ te zullen vertonen. In 1766 wordt een Jan van Barneveld tot diaken gekozen.Ga naar voetnoot4 Hoewel het niet zeker is, dat deze dezelfde is als de oefenaar, is het wel zó, dat we van openlijke oefeningen te Westbroek in die tijd niet meer horen. Maar wij vermoeden, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de invloed van Van Barneveld is gebleven. De Afgescheidenen te Westbroek in de jaren 1836-1862 weten heel goed, wat een bekeringsweg is en welke elementen zij moet bevatten. Kerkmensen kunnen ‘zigtbaar van geestelijk leven ontbloot zijn’ en daarin zal ook de kerkeraad moeten berusten, zo meent men - zoals we nog zullen zien - in 1839...
De eerste Afgescheidenen te WestbroekGa naar voetnoot5 moeten wij in twee groepen verdelen. Om te beginnen de personen, die zich in 1836 afscheidden en in de tweede plaats degenen, van wie geen jaar van afscheiding bekend is, maar van wie we weten, dat zij vóór 1861 braken met de Hervormde kerk. De ‘werkers van het eerste uur’ waren:
Later scheidden zich af:Ga naar voetnoot7
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2. InstituëringWe kennen de namen van enige eerste Afgescheidenen te Westbroek, doordat deze voorkomen in een request 13 juli 1836 ingediend door de gemeente te UtrechtGa naar voetnoot8 en als ondertekenaars van een verzoekschrift van 25 juli 1836, gericht aan de burgemeester van Achttienhoven.Ga naar voetnoot9 Op grond van het koninklijk besluit van 5 juli 1836 - waarover wij in dit boek reeds één en andermaal spraken - vragen Jan van Barneveld en anderen vrijheid van godsdienstoefening. Van Barneveld verklaart zijn wonings des zondags en ‘bij bijzondere gelegenheid in de week’ daartoe beschikbaar te stellen. Het verzoekschrift wordt afgewezen, omdat het niet in overeenstemming is met genoemd besluit. Het leert ons, dat de eerste samenkomsten werden gehouden ten huize van Jan van Barneveld. Na diens overlijden kwam men bijeen in het huis ‘Ter Hart’ te Westbroek, waar zijn zoon Teunis van Barneveld woonde.Ga naar voetnoot10
Ds. H.J. Budding en Jan van Barneveld worden 27 september 1836 door de rechtbank te Utrecht ieder voor ƒ 8,- beboet wegens het houden van een ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’ ten huize van laatstgenoemde op 25 juli 1836.Ga naar voetnoot11 Budding zal wel de eerste Afgescheiden predikant zijn geweest die te Westbroek c.a. heeft gepreekt. Donderdag 1 december 1836 is Budding opnieuw in Achttienhoven. Hij heeft op deze dag de doop bediend en ook de eerste kerkeraad bevestigd. Zodat wij deze datum moeten beschouwen als die van de instituëring der gemeente.Ga naar voetnoot12 Wat de samenstelling van de eerste kerkeraad betreft: de enige bron hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voor is de presentie van de provinciale vergaderingen in het tijdvak 1836-1840.Ga naar voetnoot13 Op grond daarvan komen we tot de conclusie, dat Pieter en Jan van Barneveld de eerste ouderlingen waren. Over de periode 1840-1857 is ons niets anders bekend - aangaande de kerkeraad - dan dat Jan van Barneveld de gemeente tot 1856 vertegenwoordigt op de meerdere vergaderingen; vanaf eind 1856 komt Jan van Oostveen voor hem in de plaats; en in 1849 is Teunis Spelt, diaken, aanwezig op een classicale vergadering. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3. De rapporten van de vrederechter F.C. MuijskenGa naar voetnoot14; vonnisUit de rapporten van Muijsken, gericht aan de minister van justitie mr. C.F. van Maanen, waarvan we er in deze paragraaf enige zullen noemen, komen we verscheidene interessante bijzonderheden omtrent de Afgescheidenen te Maartensdijk en Achttienhoven aan de weet. Zij het ook: feiten gezien door de bril van een notoire tegenstander. Wij krijgen niet de indruk, dat Muijsken een hoogstaand persoon is geweest. De toon in zijn brieven met inlichtingen is beslist kruiperig. Daarbij komt de vrees dat iets van zijn ‘spionnage’Ga naar voetnoot15 zal uitlekken. Zo schrijft hij 21 september 1836: ‘Aangenaam was het mij, uit U excellenties schrijven van 10 dezer te verneemen dat men aan U exel. Bureau onbekend blijft met de berigten die ik de eer heb U exel. te doen toekomen.’Ga naar voetnoot16
Gedateerd 14 juni 1836 schrijft Muijsken, dat de Afscheiding zich in zijn omgeving uitbreidt. In Westbroek hebben zich drie gezinnen afgescheiden; zij behoren tot ‘de best gezetene landlieden dier plaats’. In januari is er een bijeenkomst gehouden ten huize van de landbouwer W. Schimmel te MaartensdijkGa naar voetnoot17, maar door ‘gepaste vriendelijkheid’ heeft Muijsken tot nu toe herhaling weten te beletten. Groter is het gevaar, dat dreigt door het optreden van Lambertus Jan van Voorst (35), eveneens landbouwer. Deze heeft een gezin opgenomen uit Eemnes ‘dat de Heer Huydekoper van Maarseveen van zijn plaats... heeft doen vertrekken, om hun Godsdienstig onrustig gedrag’. Van Voorst zou in zijn huis ‘ruimte willen maken tot grote Godsd.bijeenkomsten - ook moet men over gelden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen disponeren, en aanhang zoeken. In de Maartensdijk zijn er al die weekgeld trekken en aan anderen is het aangeboden zo zij zig hij hun voegen; zo ook geschenken voor het bij hun, en niet in de kerk doopen van kinderen’. Het lijkt ons, dat Muijsken in deze wel zeer overdrijft! Hij vreest ook relletjes, daar er te Maartensdijk velen zijn ‘van woest gedrag, die gaarne onrust zouden maken’. Zondag 3 juli werd er een grote samenkomst onder leiding van ds. Scholte te Maartensdijk verwacht, maar reeds te zeven uur in de morgen waren ‘de meeste afgescheidene(n) naar Utrecht gegaan, om daar eene vergadering bij te wonen.’Ga naar voetnoot18 Een week later - 10 juli - gaat Muijsken naar Achttienhoven. Hij zendt tevoren een gerechtsdienaar naar Maartensdijk, om waar te nemen of er ook ‘onrustigen’ onder de bevolking zouden zijn die zich naar Achttienhoven zouden begeven. Het blijkt dat er op deze zondagmorgen een godsdienstoefening wordt gehouden in het achterhuis van Jan van Barneveld. Aan alle zijden staan de deuren open. Men heeft Muijsken blijkbaar zien aankomen, want ‘op de werf’ lopen verscheidene mannen en vrouwen. Door deze tactiek kan Muijsken niet anders doen dan constateren dat er 19 personen aanwezig zijn, de bewoners van het huis niet meegerekend. Hem wordt een stoel aangeboden en hij woont een deel van de dienst bij. Er wordt gelezen ‘uit een oud Predicatie boek, dat welgepast zoude hebben in een Kabinet van oudheden’. Vanwege verveling en de tocht tengevolge van de openstaande deuren, vertrekt Muijsken voordat de dienst is beëindigd. Enige boerderijen verder wordt hij aangesproken door een landman. Deze is kennelijk geweest onder degenen die ‘buiten de deur waren’. De landman zegt, dat als Muijsken de vergadering had doen uiteengaan, de spreker hem zou hebben bewezen dat ‘geen der Predikanten meer gereformeerd was’ en dat hij verwachtte dat een meerderheid zich van de Hervormde kerk zou losmaken. De Afgescheidenen zouden dan recht hebben op de kerkelijke goederen. Muijsken ziet het donker in...
In een volgend stuk - van 20 juli 1836 - meldt Muijsken na enige berichten te hebben gegeven over HilversumGa naar voetnoot19, in een uiterst gebrekkig Nederlands, dat de bejaarde, achtenswaardige Hervormde predikant van WestbroekGa naar voetnoot20 hem heeft bezocht. Wij geven zijn vertoog in deze onveranderd door.Ga naar voetnoot21 Schoon een mensch die waarlijk hoogachting verdiend, om Zijne niet groote talenten als Leeraar op die plaats zijn leeven zal moeten slijten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Eerw. deet mij enige brieven zien waarin men van afscheiding kennis gaf; en dat men zo veel mogelijke onwellevende en tegen zijn persooon hatelijke uitdrukkingen zo van zijne onrechtzinnigheid, als of hij het Hooft van een bende boosdoeners was; veelal was 't als de vroegere petitiën; onder andere ene uit naam van den schrijver zijner vrouw en die van zijn zoon; die zoon was maar enige maanden oud. Gedateerd 21 september 1836 schrijft Muijsken, dat zondag 11 september ‘veele Landlieden van Westbroek en Achttienhoven’ door de politie te Utrecht niet zijn toegelaten bij de godsdienstoefening aldaar. Verder meent hij dat er een grote toeloop zal komen naar Westbroek, nu het zowel te Utrecht, als te Oud-Loosdrecht en Hilversum onmogelijk wordt gemaakt met meer dan twintig personen bijeen te komen. Maar hij heeft de Afgescheidenen in zijn omgeving gewaarschuwd, dat de overheid ‘willens en machtig’ genoeg was om haar besluiten te doen eerbiedigen. En verder opgemerkt ‘dat ik hun herhaald zeggen het zal nog bloed kosten, er zullen booze tijden komen niet begreep; dat zij moesten toezien niet verleid te worden’.Ga naar voetnoot22
En dan komt de grote dag voor Muijsken: zondag 25 september 1836.Ga naar voetnoot23 Zoals we in hoofdstuk 15 zagen, preekt ds. A. Brummelkamp op deze dag in de morgen te Utrecht. De samenkomst wordt door de politie ontbonden. Brummelkamp begeeft zich dan naar Maartensdijk, alwaar 's middags een godsdienstoefening wordt gehouden in de boerderij van de reeds genoemde L.J. van Voorst. Volgens het proces-verbaal moeten er 50 à 60 personen bijeen zijn geweest ‘meest uit Utrecht en andere plaatsen’. Op 9 november wordt Van Voorst door de rechtbank te Utrecht met ƒ 8,- beboet, terwijl Brummelkamp (mede voor de samenkomst te Utrecht) ƒ 25,- boete krijgt. In appel bij de rechtbank te Amsterdam volgt vrijspraak.Ga naar voetnoot24 Muijsken schrijft 26 september aan Van Maanen onder andere het volgende over deze bijeenkomst. Circa 4 uur kwam hij bij de boerderij van Van Voorst aan; op de weg stond ‘een grote hoop volk... van het onrustige (type)’ waarover hij reeds eerder heeft geschreven. Muijsken kalmeerde de toeschouwers, van wie sommigen meer met de drank dan met de godsdienst ‘op hadden’, door | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te zeggen dat hij zal trachten ‘de vergadering te doen eindigen’. Bij Van Voorst binnengaande vond hij een vertrek ‘geheel opgepropt’ met mensen. Brummelkamp was juist aan het spreken of bidden. Zijn bevel, uiteen te gaan, wordt niet opgevolgd. Een vrouw, die dicht bij Muijsken stond, zei tegen hem: ‘Al blijf jij nog zolang, uit elkaar gaan wij niet’. Zij voegde er aan toe, de vrouw van Van Voorst te zijn. Zich vervoegende bij de burgemeester, vindt Muijsken deze niet bereid de hulp van militairen uit Utrecht in te roepen. Muijsken neemt dan zodanige maatregelen, dat er toch door een ijlbode militaire bijstand wordt gevraagd. De vergadering bij Van Voorst gaat echter spoedig daarna uiteen - volgens Muijsken voortijdig. Men zou bevreesd zijn geworden voor de ‘aangroeijende volkshoop, waarvan egter veele weggegaan waaren, zeggende hunne messen te gaan slijpen en oude klederen aan te trekken’. De kerkgangers krijgen stenen nagesmeten; een paard wordt daarbij gewond; het rijtuig van de grutter W. Horst uit Utrecht, waarin Brummelkamp zich bevond, wordt getroffen, en geraakt bijna op hol. ‘Brummelkamp en anderen trokken hunne jassen tot boven hun hooft.’ Evenwel: de militairen komen niet. Eerst 's avonds te 10 uur komt de ‘ijlbode’ terug en verhaalt dat de gouverneur pas te 7 uur van een wandeling was thuis gekomen (!) en had gemeend, dat het wel wat laat was om militairen - lanciers - te zenden. Ook de bevelvoerende generaal zegt dit en ziet geen kans binnen anderhalf uur ‘manschappen te paard te hebben’. Muijsken is over deze gang van zaken zeer beledigd. Hij meent voor spot te staan tegenover de toeschouwers, aan wie hij heeft gezegd, militaire bijstand te hebben ingeroepen. ‘Konde de Generaal verantwoorde, als vernieling en dootslag had plaatsgehad?’ - zo schrijft hij. Maar deze gedane zaken nemen geen keer. Muijsken krijgt slechts de toezegging, dat, als hij in de toekomst tijdig militaire assistentie vraagt, zij hem zal worden gegeven. Zijn ‘grote dag’ eindigt maar slecht. Hij besluit zijn brief op een bittere toon: ‘...dat ik... op deze wijze nutloos word en het voorwerp van bespotting. Een troepje afgescheidene van Westbroek is mijn plaatsGa naar voetnoot25 voorbijgegaan, lachende en schreeuwende: Hij kan ons niets doen; laat hem maar doen wat hij wil, wij geeven er niet om.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
4. Westbroek op de provinciale vergaderingen 1836-1840In de notulen van de vergaderingen van de Afgescheiden gemeenten in de provincie Utrecht over genoemd tijdvakGa naar voetnoot26 lezen we - zoals reeds gemeld - dat Pieter en Jan van Barneveld de eerste ouderlingen zijn. Verder vinden we in deze notulen de volgende merkwaardige bijzonderheden.Ga naar voetnoot27 Vergadering van 7 maart 1839. De ouderlingen geven te kennen ‘dat hunne | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bezwaren nog bestaan, die zij op de Classicale vergadering hebben opgegeven, en dat zij ook niet vereenigd zijn met het onderzoek, door de opzieners van Utrecht gedaan, welke daartoe in commissie op de Classis benoemd waren’.Ga naar voetnoot28 In het vervolg van de notulen wordt enigszins duidelijk van welke aard de moeilijkheden te Westbroek zijn. We lezen: Art. 13.... De opzieners van Utrecht geven verslag van hunne handelingen. Zij hadden namelijk 4 personen aangetroffen, die alle uitwendige bewijzen gaven van ongeloof, geesteloosheid en onwetendheid, en dat zij deze, volgende hunne eigene belijdenis, geenszins als lidmaten der Gemeente van Christus konden aanmerken. In de overige hadden zij aangetroffen: 1e kennis en gevoel van hunne zonde; 2e eene begeerte en toevlugtnemen naar de borggeregtigheid van Christus, en 3e eenen lust en eene keuze om naar Gods geboden te leven. Dat zij dezen, hoewel velen zwak in het geloof waren, evenwel als lidmaten van Christus ligchaam moesten erkennen, dewijl er geene bewijzen waren, om aan hunne opregtheid te twijfelen. Wij zullen er niet veel commentaar op geven, maar ons beperken tot de opmerking, dat het bovenstaande - als het de discussie goed weergeeft - een bewijs te meer is, hoe zwak en gebrekkig het inzicht in de Heilige Schrift was bij vele Afgescheidenen van het eerste uur. Het is niet te gewaagd te veronderstellen, dat in het ‘kerkbegrip’ van de broeders te Westbroek de zuurdesem is geweest van het conventikel van Jan van Barneveld Sr. in het midden van de 18e eeuw. Anderzijds waren er bij de president Scholte labadistische gedachten. Hoe dit ook zij, te Westbroek voelde men zich weinig tot Scholte aangetrokken. Dit kwam in sterke mate tot uitdrukking op de volgende provinciale vergadering, gehouden op 22 en 23 augustus 1839. We vinden in de notulen het onderstaande. Art. 28. Westbroek heeft niets voor te stellen, dewijl de zaken nog even zoo (zijn) gesteld als vroeger, en er derhalve geene vereeniging bestaat met Ds. Scholte en de andere broeders. De President geeft uit de vorige classicale en provinciale handelingen nogmaals verslag van de stand van zaken te Westbroek, waaruit blijkt, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat de Ouderlingen... bepaaldelijk bezwaar hebben in deze stellingen:
Het gevoelen der ouderlingen van Westbroek is dat men een ieder als lidmaat der gemeente moet erkennen, die belijdenis doet van eene beschouwende kennis der leerstukken van de waarheid, zonder het wezen van het zaligmakende geloof in Christus; doch dat men niet alle lidmaten der gemeente als broeders in Christus moet erkennen en behandelen, maar alleen zoodanigen, van wier genadestaat men bewijzen heeft.Ga naar voetnoot30 Volgens het oordeel dier ouderlingen bestaat het grootste gedeelte hunner gemeente uit onbegenadigden, die het geloof des harten missen. Het is al met al een vreemde historie! Het lijkt wel, of Scholte de gemeente Westbroek ‘kwijt’ wil. Verder: onmogelijk had één van de partijen of hadden beide partijen kunnen waar maken, dat ds. Van Velzen zo dacht als hier aangaande Westbroek wordt voorgesteld. Ondanks de verwarring die er, als we de notulen van de provinciale vergaderingen lezen, te Westbroek moet hebben geheerst inzake bepaalde gedeelten van de gereformeerde belijdenis, kiest deze gemeente bij de scheur die zich in 1840/1841 in de Afgescheiden Kerken voltrekt, vóór het kerkverband. Reeds op de eerste vergadering van de provincies Noord-Holland en Utrecht, gehouden te Amsterdam 29 mei 1840Ga naar voetnoot32, is naast Amsterdam, Bunschoten en Hilversum, Westbroek aanwezig. In totaal slechts vier gemeenten! | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Maar de eigen geestelijke structuur van deze kleine gemeente blijft nog lang bestaan. Uit een eerste lidmatenregister blijkt dat er onder degenen die belijdenis doen in het jaar 1856, meerderen reeds de middelbare leeftijd hebben bereikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
5. Kerkelijk leven in het tijdvak 1857-1869Hoewel de notulen eerst met 1862 aanvangen kunnen we vaststellen, dat er met ingang van 1856-1857 meer bloei komt in het gemeentelijk leven. ‘Westbroek’ wil dan als rechtspersoon worden erkend en zij richt zich daartoe tot de Koning met een request gedateerd 10 maart 1857.Ga naar voetnoot33 Aan dit verzoekschrift ontlenen wij de volgende bijzonderheden. Allereerst delen de requestranten mede, dat zij uitmaken een getal van 82 zielen, waaronder ruim 30 ledematen. Zij verlangen ‘eene gemeente op te rigten (!) onder den naam van de Christelijke afgescheiden gereformeerde gemeente van Westbroek en Achttienhoven’. Verder: tot nu toe kwamen zij samen in de huizen der leden, maar zij zijn thans door de aankoop eigenaars geworden van een gebouw ‘hetwelk zij met eenige geringe veranderingen zullen kunnen inrigten tot een kerkgebouw’. De kerkeraad heeft de volgende samenstelling: Jan van Oostveen, ouderling; Jacobus Oudhof en Teunis van Barneveld, diakenen. Het request is behalve door de drie laatstgenoemden slechts getekend door 13 manslidmaten, namelijk: W. Barneveld, P. van Barneveld, R. van Barneveld, W. van den Berg, B. van den Berg, J.H. de Bree, A. van Dijk, C. Grootendorst, B. van Noort, G. de Rooij, R. de Rooij, T. Spelt, H. van Trigt. We constateren, dat de overige manslidmaten van de ‘ruim 30’, derhalve minstens 14, bij de ondertekening om de één of andere reden verstek hebben laten gaan. Reeds op 21 mei 1857 wordt de gemeente erkend.Ga naar voetnoot34 De weg is dan vrij het ‘kerkgebouw’ - althans de plaats van samenkomst - op naam der gemeente te stellen. In een notariële acte van 7 oktober 1857 lezen we, dat Bernardus van Noort, landbouwer te Westbroek, aan de kerkeraad (waarvan de samenstelling hierboven is genoemd) verkoopt: ‘Een Heerenoptrek, gebouwd voor aan de hofstede van den verkooper, genaamd Middeldorp, genummerd 35...’. Het verkochte loopt tot aan ‘den middelmuur der scheiding tusschen het boerenhuis en dit verkochte... zijnde mede de kelder van den verkooper, die onder dit verkochte schiet, van dezen verkoop uitgezonderd, bedragende alzoo het verkochte (dat wil zeggen de opstal en de terreinen) eene oppervlakte van ongeveer 12 roeden vijftig ellen.’Ga naar voetnoot35 De verkoopsom bedraagt ƒ 2000,-. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In 1860 rijst er een onenigheid in de boezem der gemeente. Inmiddels is Cornelis Grootendorst diaken geworden en bij een volgende verkiezing wordt de slechts een enkele maal genoemde P. van den Berg, eveneens tot dit ambt geroepen. Echter: dit gebeurt met 4 van de 12 stemmen.Ga naar voetnoot36 In de classicale vergadering verklaart Grootendorst zich tegen zijn gekozen ambtsbroeder. De gang van zaken wordt uit de stukken niet geheel duidelijk, maar in 1861 vinden we Van den Berg niet bij de kerkeraadsleden en lezen we dat C. Grootendorst zich aan de gemeente heeft onttrokken.Ga naar voetnoot37 Volgens het eerste notulenboek van de gereformeerde kerk van Westbroek bestaat de kerkeraad in 1862 uit de ouderlingen J. van Oostveen, Brunis van den Berg en de diakenen Jan Verkerk, Teeuwis Hensbergen. Laatstgenoemde wordt in 1863 vervangen door Gijs Hol. Maar kort daarvóór moet de consulent ds. J. Schuurman te Kockengen, op de classicale vergaderingGa naar voetnoot38 melden, dat er te Westbroek onenigheden zijn. Beide partijen, zo meent hij, moeten zich met bidden en vasten voor God verootmoedigen. Een half jaar laterGa naar voetnoot39 is de situatie echter niet veel verbeterd. Er is twist ontstaan naar aanleiding van de verkiezing van een ouderling en een diaken. De bezwaarden achten de verkiezing onwettig omdat de consulent er niet bij aanwezig is geweest! Er zal een commissie naar Westbroek gaan, maar de classicale vergadering geeft ook het advies met de bevestiging voort te varen. Reeds na ruim een maandGa naar voetnoot40 rapporteert de commissie. Er is een vergadering geweest met enige manslidmaten. Er bleken allerlei klachten te zijn, die weinig te betekenen hadden. Bijvoorbeeld, dat ouderling J. van Oostveen op de kansel stond bij het lezen van een preek, en niet op de plaats van de voorlezer. De commissie adviseert aan de kerkeraad van Westbroek, de manslidmaten bij elkaar te roepen, de censuur van enige leden op te heffen en over en weer schuld te belijden. De zaken komen echter niet zo maar in het reine. Na ruim een jaar verklaart de kerkeraad voort te gaan met het vermanen van ‘afgedwaalde leden’.Ga naar voetnoot41 Weer een jaar later wordt geklaagd over ‘weinig leden’; het is haast niet mogelijk ambtsdragers te kiezen.Ga naar voetnoot42 De kerkeraad wordt dan - 1864, 1865 - gevormd door slechts twee leden: J. van Oostveen, ouderling en J. Verkerk, diaken. Vanwaar deze inzinking? Wat hield dit afgedwaald-zijn in? Het zijn vragen, die ds. W. Schouten stelt in zijn genoemde herdenkingsrede van het jaar 1936. Hij noemt verschillende factoren. Er zijn ‘critische geesten, die zich bijna schijnen te vermaken in het stoken van onrust’. Maar daarnaast: het ‘kloeke Afscheidingsbeginsel’ zo krachtig vooropgesteld in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de aanvang, blijkt min of meer te doven. ‘Wij krijgen de indruk dat er onder degenen die later overkwamen in de genoemde periode 1836-1860 verschillenden waren, die dit niet deden uit zuiver reformatorische gevoelens...’. (9) Het gevolg hiervan was, dat toen in Westbroek met de komst van ds. Boxman in de Hervormde kerk, weer een meer orthodoxe prediking weerklonk, velen er de voorkeur aan gaven daarnaar te gaan luisteren, in plaats van zich te scharen onder het mogelijk gebrekkig voorlezen van een preek door een eenvoudige ouderling. ‘Bleek ons dat (het) inzicht gezond was bij de aanvang, 30 jaren later is het uitermate verzwakt. En vele tientallen jaren heeft dat geheerscht.’ Zo waren er vele gezinnen, waarvan de leden wel tot de Afgescheiden gemeente behoorden, maar die toch regelmatig naar de Hervormde kerk gingen. ‘Later keerden zij grootendeels weer terug.’ (9)
We moeten de behandeling van de geschiedenis van de gemeente Westbroek en Achttienhoven gaan beëindigen. Ds. W. Schouten geeft in zijn rede de historie tot het jaar 1936. De gemeente is de eerste vijftig jaren van haar bestaan zeer klein geweest. Maar we hebben wel gezien, dat er in het lage land van Westbroek en omgeving in de vorige eeuw een grote geestelijke strijd is gevoerd. |
|