De Afscheiding van 1834. Deel 4. Provincie Utrecht
(1980)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Hoofdstuk 17
| |
[pagina 292]
| |
In 1852 keren enige personen, die waren blijven vergaderen met de afgezette ouderling J. Veldhuizen, terug. Veldhuizen c.s. hebben enige tijd een ‘Gemeente onder het kruis’ gevormd. Deze term komt slechts één maal voor in de Utrechtse notulen, maar daarnaast vinden we een levensteken van deze groep in de notulen van de ‘Algemene vergadering’ van de Kruisgezinden in de jaren 1851 en 1852. In beide samenkomsten is er sprake van het bestaan van een Kruisgemeente te Utrecht; een lastbrief is echter niet ontvangen, ook is er geen afgevaardigde.Ga naar voetnoot3 J. Hardenbol, J.J. Kukuffskij en... Hageman zijn onder de terugkerenden.
Begin 1853 moet het kerkgebouw aan de Breedweg worden vergroot. De verbouwing van het huis, dat diaken W. Horst aan de gemeente zal ‘overgeven’ voor ƒ 6000,- zal ƒ 4000,- kosten. Het totaal-benodigde bedrag van ƒ 10.000,- zal moeten worden geleend à 4%.Ga naar voetnoot4
Merkwaardig is - zoals we reeds zagen op bladzijde 232 - dat Evert Takken, de meestersmid en ziel van de Afscheiding te Utrecht, in 1854, op 56-jarige leeftijd, met vrouw en kinderen emigreert naar de Verenigde Staten. Nu de enige ouderling van de gemeente gaat vertrekken, neemt de kerkeraad het besluit dat het aantal ouderlingen zal worden gebracht op twee, en het aantal diakenen op vier. Na de verkiezing die in juli wordt gehouden, is de samenstelling van de kerkeraad als volgt: ds. P.J. Oggel; Johannes Coenraad Waal, Hendrikus Hermanus van der Stoop, ouderlingen; W. Horst, J.L.J. van Nieuwkasteel, Klaas Kamphuis en Cornelis Johannes StultingGa naar voetnoot5, diakenen.
In hetzelfde jaar ontvangt ds. Oggel een benoeming tot hoogleraar aan de op te richten Theologische school te Kampen. Maar hij bedankt. Zijn weg leidt, evenals die van Takken naar de Verenigde Staten. Op 2 juli 1855 neemt hij afscheid van Utrecht. De bestemming van zijn reis is Grand Haven (Michigan).Ga naar voetnoot6 Ongeveer tegelijk met hem gaan ouderling J.C. Waal en diaken J.L.J. van Nieuwkasteel de stad Utrecht metterwoon verlaten. Ook zij gaan naar de Nieuwe wereld. | |
[pagina 293]
| |
2. Het tijdvak 1855-1865Na het vertrek van ds. Oggel worden er onderscheidene pogingen gedaan opnieuw een predikant te verkrijgen. Ds. J.H. Donner (Leiden) en ds. A.G. de Waal (Kockengen) bedanken. Als proponent W.J. Weijenberg op een drietal is geplaatst, tekenen zes leden der gemeente protest aan.Ga naar voetnoot7 Ook nu blijkt weer dat de oude zuurdesem nog werkzaam is. Hun argumenten zijn, dat als candidaat Weijenberg predikant zou worden te Utrecht, voor scheuring moet worden gevreesd. Een deel der gemeente zal zich dan scharen ‘onder de Banieren van de Leeraars onder het Kruis’. Onze gemeente, zo zegt het zestal, verschilt van andere. Zij is gering en nietig. Zij moet gestut en gedragen worden door ‘degenen die niet tot ons behooren’. Blijkbaar vrezen de bezwaarden dat Weijenberg niet zou ‘aanslaan’ bij een deel der gemeente en bij een aantal ‘bijwoners’. Tenslotte wordt 10 januari 1856 ds Theeuwis Egberts de With te Leiden beroepen met 18 tegen 6 stemmen. De kerkeraadsnotulen vermelden dat hij het beroep aanneemt en dat hij zijn dienstwerk op 9 maart zal aanvangen.Ga naar voetnoot8
De notulen van 3 maart 1856 zijn de laatste die in het boek ‘Handelingen van de Opzieners der Gemeente Jezu Christi te Utrecht van 1849 tot 1856’ zijn vermeld. Het volgende, bewaard gebleven notulenboek omvat het tijdvak 6 januari 1863 tot eind oktober 1865. Met andere woorden: er zijn geen notulen over de tijd dat ds. De With te Utrecht stond. Er is een hiaat van begin 1856 tot begin 1863. Wat aangaande hem bekend is van zijn ambtswerk aldaar, weten we uit classicale en provinciale stukken.Ga naar voetnoot9 In de notulen van de classis Hilversum/Utrecht van 27 oktober 1858 vinden we, dat ds. De With kort daarvóór werd geschorst. De beschuldigingen luiden dat hij het zevende gebod heeft overtreden, daarna herhaaldelijk zijn schuld ‘onder aanroepen van Gods heilige naam en onder dure betuigingen en zware verwenschingen ontkend en geloochend’ en verder onrechtvaardige censuur geëist en tegen beter weten toegepast op een lidmate der gemeente, die het eerst over zijn zonden had gesproken. Ds. de With komt in de vergadering en belijdt schuld. Zowel de gemeente te Utrecht als haar predikant willen ‘de banden verbreken’. De classicale vergadering staat aan de kerkeraad toe met ds. De With te spreken over ‘losmaking’. Een classicale commissie constateert dat het ‘ontslag’ van ds. De With van de gemeente, wederzijds is aangenomen.Ga naar voetnoot10 Men wil niet tot volledige afzetting overgaan, maar ‘zoo zacht mogelijk met hem handelen’. Hij wordt op advies van de commissie voor zes weken geschorst ‘gevende... (hem) aan de Goddelijke voorzienigheid over | |
[pagina 294]
| |
of het haar moge behagen (hem) den een of anderen tijd in de bediening op te nemen’. Na de ‘zes weken’ zal ds. J. Bavinck (Bunschoten) een ‘belijdenispredicatie’ houden. Daaronder verkerende, zal ds. De With van de schorsing ontheven zijn. Begin 1859 ontvangt hij een beroep van de gemeente te Gameren. Als datum van ‘losmaking’ vonden we 13 maart.Ga naar voetnoot11 De intrede te Gameren was een week later, 20 maart 1859. Ds. De With ontvangt een attest van de ‘dubbele classicale vergadering van Utrecht en Amersfoort’. Het is opgesteld door ds. Bavinck.Ga naar voetnoot12 In dit attest wordt verklaard dat Th. E. de With ‘rechtzinnig is in de leer; doch ten aanzien van zijnen wandel getuigt voornoemde vergadering, dat ZijnEerwaarde zich schuldig gemaakt heeft... (aan een bepaalde zonde)... en dat ZijnEerwaarde in het eerst die onder aanroeping van Gods naam, en onder zware verwenschingen heeft ontkend, en daarenboven de censuur onregtvaardig heeft begeerd, en toegepast op een lidmaat der Gemeente Utrecht...’. Ongetwijfeld geen kleinigheid zulk een attest te moeten neerleggen op de tafel van een classicale vergadering bij het verkrijgen van een beroep! De classis Gorinchem meent evenwel ‘dat de bevestiging kan geschieden’. Twee jaar later - 15 mei 1861 - krijgt deze classis echter een brief te behandelen van de provincie Gelderland, met de vraag ‘of de attesten, afgegeven van de gemeente Utrecht en classis aan ds. Th. de With onveranderd op onze classicale vergadering zijn overgelegd?’ De vergadering antwoordt, dat er destijds geen vermoeden heeft bestaan, dat de attesten waren veranderd. We zullen de procedure die één en ander tengevolge heeft gehad hier niet opnieuw beschrijven. Uit de stukken krijgen we de indruk, dat ds. De With inderdaad in één van zijn attesten enige woorden heeft doorgehaald. Hij wordt 14 januari 1864 finaal afgezet.Ga naar voetnoot13 Omstreeks 1 maart 1859 wordt ds. R. Goris te Kockengen beroepen. Hij aanvaardt het beroep en wordt 15 mei 1859 te Utrecht bevestigd. Begin 1863 is de samenstelling van de kerkeraad als volgt: ds. R. Goris; ouderlingen W. Horst, W.J. Eilenbos, J.A. van Asch; diakenen K. Kamphuis, H. de Leur, C.J. Stulting, H.W.H. van Andel.Ga naar voetnoot14 Ds. Goris neemt op 10 september 1865 afscheid; hij vertrekt naar Nieuw-Vennep. | |
3. De jaren 1865-1869Bij de pogingen, na het vertrek van ds. Goris gedaan, tot het verkrijgen van een predikant wordt zevenmaal een beroep uitgebracht. De gemeente is vacant van september 1865 tot 18 november 1866, als ds. A.G. de Waal, gekomen van Oud-Loosdrecht, wordt bevestigd. De vergaderingen van | |
[pagina 295]
| |
manslidmaten, waarin gesproken wordt over het beroepingswerk, worden door circa 35 personen bezocht. Tijdens de vacature - midden 1866 - lezen we dat er plannen bestaan de Theologische school gevestigd te Kampen te verplaatsen. De kerkeraad hoort althans dat deze zaak in de vergadering van curatoren aan de orde is geweest. Hij richt zich tot de synode die in 1866 te Amsterdam werd gehouden en verklaart de School graag in Utrecht te zien geplaatst. Daartoe stelt de kerkeraad beschikbaar - door verkoop - ‘het kerkgebouw, de pastorie met tuin, de gebouwen met stalling belendende de kerk enz....’. Er komt een ‘synodale commissie’ om deze zaken te bespreken, maar verder lezen we niets aangaande de plannen.Ga naar voetnoot15 In juli 1866 is de samenstelling van de kerkeraad: W. Horst, J.A. van Asch, ouderlingen; K. Kamphuis, P. van der Linden, H. van Trigt, J. van Voorst, diakenen. Ds. A.G. de Waal staat nog geen twee jaar in Utrecht; op 1 juni 1868 vertrekt hij naar Velp (Gld.). Driemaal wordt een beroep uitgebracht op ds. J. Bavinck te Almkerk-Nieuwendijk, maar steeds tevergeefs. Ds. J.R. Kreulen te Hallum, neemt het op hem gedane beroep wel aan. Hij staat te Utrecht van 20 december 1868 tot 3 maart 1872. Het laatste dat wij overnemen uit de notulen van de gemeente te Utrecht, die ons zo lang bezighield, is het bericht gedateerd 20 augustus 1869: Op 11 augustus 1869 is overleden de ouderling W. Horst Jr., oud 65 jaar. De geschiedenis van de Christelijke Afgescheiden (Gereformeerde) kerk - na 1869 Christelijke Gereformeerde kerk geheten - te Utrecht, is wel zeer bewogen geweest. Velen kwamen, velen gingen, sommigen voor goed, als zij braken met de gemeente van Christus. Het is - en het wordt bevestigd door het bovenstaande bericht over de getrouwe diaken, later ouderling W. Horst - zoals Gerardus van Klaveren, aan wie dit boek is opgedragen, in zijn manuscript schreef: ‘Overdenkt men de in deze bladzijden geschetste verdrukkingen en vervolgingen van buiten... en bovenal de door tekortkomingen, gebreken en ondeugden van haar eigen leden ontstane moeilijkheden, die de Utrechtse gemeente heeft moeten overwinnen, dan moet men zich er over verwonderen, dat de geschiedbladen haar ondergang niet vermelden. Maar die verwondering moet overgaan in de erkenning, dat het alleen Gods werk is geweest, dat haar levensstroom verder kon vloeien...’.Ga naar voetnoot16 |
|