De Afscheiding van 1834. Deel 4. Provincie Utrecht
(1980)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 7
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De ‘Nijkerkse beweging’ van 1749-1751; ds. Gerard KuypersGa naar voetnoot1Nijkerk is in het midden van de achttiende eeuw sterk in het nieuws geweest vanwege de ‘Nijkerkse beroeringen’ of de Nijkerkse beweging, waaraan de naam van ds. Gerard Kuypers onlosmakelijk verbonden is. Toen Kuypers in 1749 te Nijkerk kwam, vertoonde de gemeente aldaar in geestelijk opzicht een droevig beeld. Voornamelijk door de verbouw van tabak was grote welvaart ontstaan. Maar de Nijkerkers waren tegen de verzoekingen die deze meebracht, niet bestand gebleken. We kunnen daarbij voegen de algemene geestelijke inzinking van die jaren. ‘De herbergen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gingen een ongewone aantrekkingskracht uitoefenen. Zelfs de kerkeraadsleden begaven zich uit de kerk terstond naar de herberg’.Ga naar voetnoot2 Toen, na de voorspoed, allerlei tegenslagen waren gevolgd, kwam er geen bekering ten opzichte van de veelal wereldse levenswijze. ‘Alleen het kerkgaan had men nog niet verleerd; en een ernstige prediking werd in hoge mate op prijs gesteld.’Ga naar voetnoot3 Ds. Gerard Kuypers begon in 1749 aanstonds met grote ernst te preken. Daarnaast werd wekelijks een openbare catechisatie gehouden alsmede iedere zondagavond een samenspreking over godsdienstige zaken ten huize van één der leden. Bij dit laatste moeten we denken ‘aan een onderzoek naar ieders vordering op de weg des levens’. Weldra, zo lezen we, was geen huis groot genoeg om alle belangstellenden te bevatten. Verscheidene personen gingen hun zonden zien en kwamen tot geloof in de Heere Jezus. In het begin gebeurde dit alles stil en in de ‘binnenkamer’. Maar in november 1749 deden zich de eerste, meer spectaculaire verschijnselen voor. Tijdens een kerkdienst begon een oude vrouw luid te jammeren. Op maandag 17 november, tijdens een openbare catechisatie, ontstond er een hevige beroering. Tegen het einde van de samenkomst werd veel geween gehoord; ‘ja omtrent of onder het geeven van den zeegen zommige, zeer bevreest zijnde en bevende, vielen neerder voor de voeten, konnende niet staan van weegen de beroering, die de levende indrukken hunner zielsnoden in hunne lichaamen werkte...’.Ga naar voetnoot4 Wij krijgen de stellige indruk, dat Kuypers op een juiste wijze op de gebeurtenissen reageerde. Volgens hem komen de meesten op een ‘bedaarde’ wijze tot zekerheid des geloofs; slechts enkelen veroorzaken grote ‘beroeringen’. Kuypers weigerde alle benauwdheden en ‘lichaamsberoeringen’ te beschouwen als werktuigen van de Heilige Geest. Wie door hun optreden de verkondiging van het Woord Gods belemmerden, werden door hem uit de kerk gezonden ‘ter tyd toe dat zy weer vatbaar zyn voor 't Woord’. Door deze en andere maatregelen komt er in 1750 en 1751 aan de beroeringen langzamerhand een einde. Op grond van nauwkeurig historisch onderzoekGa naar voetnoot5 is langzamerhand komen vast te staan, dat de opwekkingsbeweging te Nijkerk een uitloper mag worden genoemd van de grote geestelijke opwekkingen die omstreeks 1742 in Schotland hun hoogtepunt vonden, en waaraan de naam van Whitefield onlosmakelijk verbonden is. Dat bedoelde gebeurtenissen spoedig in Nederland bekend werden, is te danken aan de arbeid van Hugh Kennedy, één der predikanten bij de Schotse kerk te Rotterdam, die een drietal werkjes over de ‘revival’ vertaalde en van een inleiding voorzag. De vertalingen zijn in de jaren 1742-1744 verschenen. Kennedy spreekt in één van z'n inleidingen de hoop uit, dat de Geestesbeweging, zoals hij de gebeurte- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
nissen typeert, ook naar Nederland moge overslaan. Dat zijn werkjes lezers vonden, kan moeilijk worden bestreden: één ervan heeft zelfs een zesde druk gehaald. Prof. D. Nauta schrijft naar aanleiding van de Nijkerkse beweging onder meer, dat zelfs in de gedragslijn van Kuypers trekken aanwijsbaar zijn, welke (niet bij Schortinghuis en wel) bij de Schotse predikanten voorkomen. ‘Het instellen van een publieke catechisatie, het samenkomen met verschillende belangstellende gemeenteleden tot laat in de nacht in de pastorie, het openen van de gelegenheid voor bekommerden om met de predikant samen te spreken, de poging van Kuypers om in de brieven aan zijn ouders een soort van dagverhaal van het gebeurde te leveren, het streven om in elke predikatie zowel de verkondiging der wet als die van het Evangelie tot haar recht te doen komen, het nadruk leggen op de overeenstemming met wat de apostolische tijd in de Kerk te aanschouwen had gegeven, al deze dingen herinneren aan de gang van zaken bij de revival in Schotland.’Ga naar voetnoot6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De ‘opwekking’ te Nijkerk in 1821Ga naar voetnoot7Hoewel niet zo spectaculair als haar voorgangster van 1749-1751 - wat de uiterlijke verschijnselen betreft: ook in het jaar 1821 heeft Nijkerk een opwekkingsbeweging gekend. In die tijd stonden er in genoemde plaats twee Hervormde predikanten: Bernardus MoorreesGa naar voetnoot8 en Johannes Schoonderbeek.Ga naar voetnoot9 In een rapport van 1821, door beiden opgesteld, tekenen zij het kerkelijk leven te Nijkerk niet ongunstig. Zij spreken van een groot aantal, dat steeds de openbare godsdienstoefeningen bijwoont. En ‘hoe vele ware Godvruchtigen werden steeds hier gevonden’. In een geschrift van B. Moorrees lezen we, dat de gemeente 5000 zielen telde ‘vele vromen, eene gemeente beroemd wegens hare gehechtheid aan de oude leer, aan het ware Christendom en zeer godsdienstig...’.Ga naar voetnoot10 Anderzijds moeten beide predikanten in het hierboven vermelde verslag verklaren dat ‘de zeden van het volk in het algemeen’ te Nijkerk gelijk op vele andere plaatsen, in diep verval waren. De rustdag zo lezen weGa naar voetnoot11 werd door kopen en verkopen, door luidruchtige vreugde, dronkenschap en allerlei zedeloosheden ontheiligd; de straten waren vol van jongens en meisjes, niet om goed maar om kwaad te doen, die door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zingen van zedeloze gezangen, door vloeken, razen en tieren, de rustdag schonden. De ‘vastenavondviering’ is één der grootste feesten voor het jonge volk. Men geeft zich dan over aan allerlei ‘losheid en ongebondenheid’, aan dronkenschap, vechten, snijden met messen etc. Evenals in 1749 moet worden geconstateerd, dat het ‘vrij opgewekte kerkelijke leven niet de kracht bezat om aan het voortleven van oude, primitieve volksgebruiken een einde te maken.’ In 1821 waren er in Nijkerk enige, reeds jaren bestaande ‘kleine Godsvruchtige gezelschappen, waarin men onderling sprak over den weg naar den Hemel en elkander opwekte tot geloof en Godsvrucht.’ Reeds in 1820 horen de predikanten, dat het bezoek aan deze gezelschappen sterk toeneemt; maar na de jaarwisseling 1820-1821 ontstaat er een enorme toeloop naar de samenkomsten. De ruimten kunnen de belangstellenden haast niet meer bevatten. Bijna op elke dag worden er bijeenkomsten gehouden. Ook het kerkgebouw is tijdens elke dienst overvol; het doophek, de trappen naar de preekstoel en elke lege plaats, waar men slechts staan kon, zijn door mensen bezet. Velen komen - aldus het verslag der predikanten - tot een innerlijke verandering, zich uitend in een groeiende kennis der ellende en in een vurig begeren naar de verlossing door Jezus Christus en naar een nieuw leven. De zondag in Nijkerk krijgt een ander karakter; de herbergen, te voren op de rustdag vol mensen, staan leeg... Algemeen wordt de kreet aangeheven: ‘Nijkerk is Nijkerk niet meer.’
Deze beweging wekte evenwel wantrouwen en afkeer bij enige ‘leidende’ figuren in de Hervormde kerk.Ga naar voetnoot12 Zonder te kunnen ingaan op de finesses van de correspondentie die één en ander tot gevolg had, delen we mede, dat op 6 maart 1821 Donker Curtius aan Janssen schreef: ‘...het is toch beneden het licht onzer dagen, dat zulke zotheden plaatsvinden’. Donker Curtius vreesde herhaling van de gebeurtenissen van rond 1750 en ook een uitbreiding van de beweging tot andere plaatsen. Ds. J. Paré te Barneveld en anderen kunnen echter weinig kwaad zeggen van de revival. Paré schrijft onder meer in maart 1821: ‘Eens is in een zoodanig gezelschap een woest geschreeuw ontstaan, dat echter tegengegaan is en schoon er wel op straat niet gebeden wordt, is het nochtans op het gelaat der menschen geteekend, wat er in de ziel omgaat.’ Uit rapporten van die tijd blijkt dat er in de winter van 1820-1821 vier grote en een aantal kleinere gezelschappen zijn, die in het geheel (mischien) wel door meer dan duizend mensen worden bezocht. Slechts door de beide predikanten en de twee geëxamineerde catechiseermeesters wordt ‘onderwijs en bestuur’ gegeven. Enige maanden later - in de zomer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 1821 - en ook daarna is de beweging in rustiger vaarwater terecht gekomen. Evenals bij Bunschoten onthouden we ons - mede door gebrek aan gegevens - van een oordeel over deze opwekkingsbeweging. Voor zover we kunnen nagaan hebben de tijdgenoten haar beoordeeld vanuit de verschillende religieuze standpunten, die door hen werden ingenomen. Feit is, dat in de jaren 1821 en 1822 het aantal doopleden dat belijdenis des geloofs aflegde, aanmerkelijk groter was dan in de voorafgaande en volgende jaren. Anders dan in Bunschoten, scheiden zich in Nijkerk in 1834 en daarna slechts weinigen af van de Hervormde kerk. De gezelschappen blijven evenwel nà 1821 bestaan, maar er wordt nauwlettend acht gegeven, dat tijdens de samenkomsten de kerkelijke wetten niet worden overtreden. Aan de ‘voorbidders’ in de gezelschappen wordt duidelijk gemaakt, dat zij niets anders mogen doen dan ‘bidden, lezen en zingen’ en zich hebben te onthouden van het geven van ‘onderricht en bestuur’ aan anderen. Tenslotte vermelden we bij deze geschiedenis, die aan de Afscheiding voorafgaat, het volgende. In juni 1821 deelt ds. B. Moorrees in de vergadering van de kerkeraad mede, dat door zekere VijgeboomGa naar voetnoot13 in Nijkerk een oefening is gehouden. De predikant verzoekt elk lid van de kerkeraad er voor te waken ‘dat de wetten van de Synode betreffende de oefeningen gemainteneerd werden, welk verzoek de vergadering heeft aangenomen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De ‘oefeningen’ van Frans van CourselTyperend voor het bestaan en voortbestaan van de gezelschappen nà 1821 is het optreden in Nijkerk van Frans van Coursel in de jaren 1831 tot 1836. Deze ‘catechiseermeester’, zoals hij zich zelf noemt, afkomstig van Ouderkerk aan den Amstel, voegt zich in 1836 bij de Afgescheidenen, maar in de bewaard gebleven stukken aangaande de gemeente te Nijkerk, vinden wij zijn naam niet.Ga naar voetnoot14 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het jaar 1831 zendt hij het volgende, merkwaardige epistel aan de Hervormde kerkeraad.Ga naar voetnoot15 Veel geachte eerwaarde kerkenraad van Nijkerk Bijbehorende stukken ontbreken, zodat we in het ongewisse blijven aangaande aard en inhoud van de bedoelde copieën. Misschien ook is er slechts deze brief geweest. In de notulen van de hervormde kerkeraad van 16 maart 1831 vinden we over deze zaak verder het volgende. Werd door den persoon van Frans van Coursel een eigenhandig afschrift ingediend van zijn Akten en Lidmaats-attestatie met verklaring van de waarheid derzelver ten allen tijde te willen bezweren. Blijkbaar heeft Van Coursel zich kort daarna bij de kerkeraad vervoegd. In een tweede briefjeGa naar voetnoot17 spreekt hij namelijk van een ‘vriendelijk onthaal’ toen hij in de vergadering van de kerkeraad verscheen. Van Coursel klaagt er over, dat in de Hervormde kerk van Nijkerk ‘een souverein gezag’ heerst verenigd met ‘de plaatselijke politie’. De ‘kattegezeermeester’ zal een waarschuwing hebben ontvangen niet door te gaan met het leiden van ‘oefeningen’. Hij schrijft verder Gij weet wel dat ik geen ander attestatie kan krijgen als ik U vertoond heb. Wees zoo goed en zoek mey nergens in te stooren in het stichten van de godsdienst. Een derde briefje van hem luidt als volgt.Ga naar voetnoot18 Nieuwkerk, 22 augustus 1831 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ninge haar te stigten gelijk ik voorleeden winter niet zonder de Goddelijke zeegen heb moogen doen. Zoo zijn er wel meer dan hondert Persoonen kleyn en groot, die het gaarne zouden zien dat ik zulks door Gods Genade weer deet en dat het met vol genoegen was van de eerwaarde Leerraare hier ter plaatse en de eerwaarde kerkeraad van deese plaats. Ik wensch wel gaarne schriftelijk te weeten hoe de de Leerraaren en de kerkeraad daar over denken of zey daarin de Gemeente haar genoegen daarin willen toestaan. Enige dagen daarna neemt de kerkeraad dit stuk voor kennisgeving aan. Op 23 april 1836 scheidt Van Coursel zich af. Dit gebeurt onder het predikantschap van C.C. Callenbach en S.J. de Hoest.Ga naar voetnoot19 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De eerste Afgescheidenen te Nijkerk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien is een enkele naam niet vermeld, maar vast staat, dat er van 1836 tot 1841 maar weinig Afgescheidenen te Nijkerk woonden. Bovendien komt de Afscheiding aldaar nà 1841 nagenoeg tot stilstand, zoals we nog zullen zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. VervolgingZoals wij reeds in paragraaf 5 van het vorige hoofdstuk (Bunschoten) vermeldden, weken de Afgescheidenen van Bunschoten meer dan eens uit naar één van de buurtschappen van Nijkerk, Barneveld of Putten. In het Gelderse waren het althans niet de soldaten, die hun bijeenkomsten belaagden.
Op 12 december 1836 heeft ds. Hendrik de Cock in de gemeente Nijkerk gepreekt. In een proces-verbaal van de burgemeester van deze plaatsGa naar voetnoot23 lezen we dat de samenkomst is gehouden ten huize van Evert van Tongeren, oud 28 jaar, van beroep bezembinder ‘wonende op Kwadenbeek’ - een buurt even buiten het oude Nijkerk, thans Spoorstraat. De bijeenkomst heeft geduurd van circa acht uur in de avond tot half twee in de nacht. De vergadering is gehouden in het voorhuis en op de deel. Hoewel er slechts ‘weinige Separatisten’ te Nijkerk zijn, waren er ongeveer 150 toehoorders, gescheidenen - ook uit het naburige Bunschoten - en nietgescheidenen. Op 13 december is De Cock met de diligence naar Zwolle vertrokken. Verhoord worden Evert van Tongeren, de eveneens reeds genoemde A(a)lbert de Bruin, oud 26 jaar, timmermansbaas en Gijsbert Vedder. Eerstgenoemde verklaart onder meer ‘dat hij vermeende dat het laten spreken van Ds. De Cock niet verboden was, want (dat) vroeger veelmalen godsdienstige vereenigingen ten zijnent plaats hadden, te meer daar de Burgemeester der gemeente daar van niet onkundig, daar tegen nimmer eenig verbod deed.’ Evert van Tongeren en ds. H. de Cock worden door de rechtbank te Arnhem beboet, maar in hoger beroep door die te Amsterdam vrijgesproken.
Kort daarna komt De Cock opnieuw naar Nijkerk en omgeving.Ga naar voetnoot24 Zaterdag 7 januari 1837 wordt het in Voorthuizen, gemeente Barneveld, bekend, dat laatstgenoemde zal preken in de woning van Jan Janssen van 't HoffGa naar voetnoot25 ‘daglooner op den Saak in het Zwartebroek’. Het moet in verre omtrek zijn bekend geweest dat deze samenkomst zal worden gehouden, aangezien reeds aan de morgen van de zevende januari een persoon van ‘De Klomp bij Ede’ en vier of vijf mensen uit Scherpenzeel en Voorthuizen worden ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
signaleerd. Hun mededelingen brengen in het rustige dorp een aanzienlijk aantal mensen op de been. De bijeenkomst begint om half zes in de middag. Het proces-verbaal van de burgemeester vermeldt, dat er een kindGa naar voetnoot26 is gedoopt, een paar uit Scherpenzeel is getrouwd en dat er een ouderling ‘voor de gemeente Nijkerk is bevestigd’. Aanwezig waren personen uit Putten, Nijkerk, Scherpenzeel en Voorthuizen. Vooruitlopende op wat we hierna zullen mededelen aangaande de instituëring van Nijkerk, merken we op, dat in Nijkerk en Putten in deze dagen nog geen zelfstandige gemeente was en dat deze ook niet op 7 of 8 januari werd geïnstitueerd. De Afgescheidenen in beide genoemde plaatsen waren sedert 26 juni 1836 aangesloten bij de gemeente te Bunschoten. Een ouderling ‘voor de gemeente Nijkerk’ kan derhalve niet anders betekenen dan: een ouderling van de gemeente Bunschoten voor de te Nijkerk wonende Afgescheidenen.
De volgende dag, zondag 8 januari 1837, leidt De Cock twee diensten ten huize van Lubbert van Malestein ‘in de buurt van Hell’, gemeente Putten. Beide samenkomsten worden bezocht door meer dan 200 personen. Door enige niet-Afgescheidenen wordt verklaard, dat onder meer aanwezig waren: Berend Gerritse van Beek, Renger van Dasselaar, Wolbert Westeneng en Harm Boeven. Een zekere Jacob Nuijen is aanwezig geweest, maar weigert inlichtingen te geven aan de burgemeester van Putten. In het proces-verbaal vinden we nog de vage aanduiding, dat er een ouderling en een diaken zijn ‘voorgesteld die na gedane stemming door hem (= H. de Cock) zijn opgeteekend’.Ga naar voetnoot27 Zowel na de bijeenkomst te Voorthuizen, als na de twee te Putten volgt een veroordeling door de rechtbank te Arnhem, en in hoger beroep vrijspraak te Amsterdam.
Als laatste noemen we de samenkomst gehouden dinsdag 10 september 1839; op de boerderij van Maatje Vedder, weduwe van Evert Hop, oud 65 jaar en haar oudste zoon Rijckert Hop, oud 34 jaar. De boerderij was gelegen in de buurtschap Nekkeveld.Ga naar voetnoot28 Op genoemde dag zijn circa 150 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
personen in het achterhuis, op de deel etc. van de boerderij, aanwezig geweest. De meeste bezoekers komen uit Bunschoten en Spakenburg. Slechts 4 à 5 personen zijn inwoners van Nijkerk. Genoemd worden uit Bunschoten c.a., de ons uit het vorige hoofdstuk bekende personen: Jacobus Beukers ‘onderwijzer en oefenaar’, Jan Hartog, Elbert Heijnen, Willem van der Kolk en Hendrikus Niezen. Uit Nijkerk: Johannes Baltzer, schilder; Wouter van Bruinesse, dagloner; Willem van Norden en Wouter van Steeg. Beide eerstgenoemden zijn Hervormd, evenals Maatje Vedder en haar zoon. Laatstgenoemden hebben, blijkbaar uit sympathie met de vervolgde Afgescheidenen, hun boerderij op verzoek van Willem van der Kolk voor de godsdienstoefening beschikbaar gesteld. De samenkomst wordt geleid door ds. Simon van Velzen van Amsterdam. Als, vóór de dienst begint, de politiedienaar Jan Lijnsvelt, op last van de burgemeester, de menigte sommeert uiteen te gaan, en Van Velzen een ogenblik aarzelt, zeggen - aldus het verslag - 5 à 6 Spakenburgers: ‘Kom laat ons nu maar voortvaren’. Willem van der Kolk voegt er aan toe: ‘Ik neem al wat er van te doen komt over mij, ik zal 't vergoeden en betalen’. We weten uit andere bron,Ga naar voetnoot29 dat Van Velzen bij deze gelegenheid 11 kinderen uit Spakenburg doopt. Volgens het verhoor worden enige Bunschoters en Spakenburgers tot lidmaten ‘aangenomen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Instituëring der gemeenteHet archief van de Gereformeerde kerk te Nijkerk begint eerst met 1887. Als datum van instituëring staat in kerkelijke jaarboekjes terecht vermeld 4 maart 1887. Op deze datum scheidde zich een groot aantal personen van de Hervormde kerk af. Wij komen op de ‘Doleantie’ te Nijkerk nog terug. Echter: vóór 1887 is er tweemaal een Gereformeerde kerk in Nijkerk geweest. Uiteraard onder andere namen, namelijk Christelijke Afgescheiden gemeente en Christelijke Gereformeerde kerk (deze laatste na 1869). De eerste gemeente heeft bestaan van 1837 tot 1840 of 1841. De tweede: van 1850 tot 1882. We zullen hun geschiedenis in deze en de volgende paragrafen voor zover mogelijk schetsen.
Jacobus Beukers schrijft in zijn ‘Gedenkschrift’, dat ds. A. Brummelkamp op 5 november 1837 ‘te Malestein onder de gemeente Putten’ preekte, bij welke gelegenheid de sacramenten werden bediend. Verder: ‘De gemeente Nijkerk, Putten en Voorthuizen, toen 21 zielen, werd eene gemeente op zichzelve. De verkiezing van den Kerkeraad had plaats en is ook op dien dag in zijn ambt bevestigd.’Ga naar voetnoot30 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vóór deze datum - zoals vermeld vanaf 26 juni 1836 - werden de Afgescheidenen van Nijkerk, Putten en Voorthuizen tot Bunschoten gerekend. Wij zullen 5 november 1837 houden voor de datum van instituëring. Echter: deze gemeente heeft slechts kort mogen bestaan. Zij zal zich hebben aangesloten bij de andere gemeenten in Gelderland, maar in de weinige archief - stukken van ‘Boven-Gelderland’ over de jaren 1836-1841 vinden we haar niet vermeld. Vermoedelijk is zij in 1840 of 1841 reeds uiteengevallen.
Het eerste bericht na die jaren vinden we in de provinciale notulen van Utrecht en Noord-Holland van 2 november 1843.Ga naar voetnoot31 We lezen in artikel 13: ‘De ouderling van Amersfoort verhaalt dat eenige leden die te Nijkerk woonen en te Amersfoort zijn aangesloten en vroeger met de Christelijk Afgescheidenen die te Putten woonen eene Gemeente gevormd hebben, als eene afzonderlijke Gemeente wenschen te worden geördend. Hierop wordt geoordeeld dat bedoelde leden zich wegens die zaak tot de Provinciale Kerkvergadering van Gelderland hebben te wenden.’ Noch uit de Gelderse notulen, noch uit de latere ontwikkeling krijgen we de indruk, dat dit laatste is gebeurd. In de notulen van de Afgescheiden gemeente te Amersfoort van 16 augustus 1847 - in het tijdvak van ds. S.M. Flesch - lezen we, dat Wouter van Steeg en Barend de Bruin ‘buiten verplichting (zijn) gesteld om te Nijkerk te regeeren wegens onregeerbaarheid aldaar.’ Dit moet wel betrekking hebben op een situatie, als in paragraaf 6 genoemd: een ouderling en een diaken van de gemeente Amersfoort, speciaal voor de gemeenteleden te Nijkerk. Het voornemen te Nijkerk een afzonderlijke gemeente te stichten, komt in 1850 weer ter sprake. Op 11 januari van dit jaar is er aldaar een bespreking met afgevaardigden van de kerkeraad van Amersfoort. Aanwezig zijn van Nijkerk: Wouter van Steeg, Barend de Bruin, Aalbert de Bruin (reeds genoemd); alsmede Herman van Steeg, Jan de Bruin, Peter de Bruin, Gijsbert de Rooij en enige echtgenoten. Uit Zwartebroek zijn aanwezig de reeds genoemde Jan van 't Hoff en Aart van den Bosch.Ga naar voetnoot32 De zaken blijven onbeslist, maar tijdens een bespreking op 29 januari verklaren de broeders van Nijkerk c.a. het volgende. Men wil met 8 manslidmaten een afzonderlijke gemeente doen instituëren. Voor de dienst des Woords wil men met Amersfoort ‘gecombineerd blijven’. Er zijn één ouderling (Wouter van Steeg) en één diaken (Barend de Bruin) gekozen.Ga naar voetnoot33 Dit behoudens ‘approbatie’ door de classis. Ook lezen we, dat er reeds een huis is aangekocht om te dienen als kerkgebouwtje. De classicale vergadering van 6 maart 1850 geeft toestemming tot de instituëring. De vergadering ziet wel bezwaren vanwege het kleine getal, en raadt daarom aan ‘in communicatie met Amersfoort te blijven’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de notulen van de provinciale vergadering (Utrecht en Noord-Holland) van 2 mei 1850 lezen we: ‘De Praeses (S. van Velzen) verhaalt dat te Nijkerk op de Veluwe eene gemeente door hem geordend is. Wegens het kleine getal der leden is daar slechts één ouderling en één diaken kunnen verkozen worden en is die gemeente met Amersfoort gecombineerd. De vergadering besluit dat deze Gemeente ook bij onze Provincie gerekend wordt.’Ga naar voetnoot34 Zonder een preciese datum te kennen, mogen we concluderen, dat de tweede Afgescheiden gemeente te Nijkerk is geïnstitueerd tussen 6 maart en 2 mei 1850. Deze gemeente die, zoals we reeds schreven, bestaan heeft van 1850-1882, is steeds zeer klein geweest. Tussen 1856 en 1871 komt zij niet boven de 100 leden uit en in 1877 omvat zij slechts 40 zielen; in 1881 is sprake van 61 zielen. Aan de instituëring gaat vooraf het feit, dat in het jaar 1849 zich opnieuw enige personen van de Hervormde kerk afscheiden. We vinden in de hervormde notulen (en bij de ingekomen stukken) de namen van: Willemijntje van Aller, Dirkje van Beek, Jakobje van Beek, Teunis van de Bor, Geertje van de Grift, G. van de Kamp, Gijsbert Nijburg, Woutertje van Plaggenhoef, Hendrik Rouvoet en Hendrik Troost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Kerkgebouw, erkenningDe classicale notulenGa naar voetnoot35 van juni 1850 vermelden, dat ds. T.H. Uitterdijk van Amersfoort de eerste is, die in het ‘gereedgemaakte’ kerkgebouw preekt. Dit gebeurt op tweede Pinksterdag, 20 mei 1850. Onder meer uit een request aan de Koning, gedateerd 23 februari 1850,Ga naar voetnoot36 weten we, dat dit kerkgebouwtje heeft gestaan aan de Kruidsteeg.Ga naar voetnoot37 In bedoeld request vraagt de gemeente ‘als eene Christelijke Gemeente... in de Burgerlijke Maatschappij te worden erkend’. Het koninklijk besluit waarbij dit verzoek wordt ingewilligd is dat van 11 augustus 1850, no. 70.Ga naar voetnoot38 Vanwege het ontbreken van enig lidmatenregister van de ‘tweede’ Afgescheiden gemeente te Nijkerk, vermelden we hier de ondertekening van het request in haar geheel. Van de reeds genoemde Afgescheidenen tekenen de volgende 18 personen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willemijntje van Aller, Jakobje van Beek, Teunis van de Bor, Aalbert de Bruin, Barend de Bruin, Jan de Bruin, Peter de Bruin, Geertje van de Grift, Jan van 't Hof(f) (Voorthuizen), G. van de Kamp, Gijsbert Nijburg, Woutertje van Plaggenhoef, Gijsbert de Rooij, Hendrik Rouvoet, Herman van Steeg, Wouter J. van Steeg, Christina Thijs(s)en wed. R. van Aller, Hendrik Troost. Tevens tekenen 10 nog niet genoemden: D. de Graaf, H. de Graaf, H. Gijsbers, J. Kuijt, E. van Norden, A. Reinsen, A. van Steeg, A. van Steeg, G. van Steeg, A. Versteeg. Wij mogen wel concluderen, dat de gemeente in 1850 ongeveer 30 belijdende leden heeft geteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Gemeentelijk leven 1850-1882In het tijdvak 1850-1856 zijn de volgende personen ouderling: A. de Bruin,Ga naar voetnoot39 J. van 't Hoff en Wouter van Steeg; diaken zijn: B. de Bruin, Gijsbert Nijburg, G. de Rooij en E. van Tongeren.Ga naar voetnoot40 Al spoedig ontvangt de kleine gemeente haar eerste predikant: ds. W. Kapteyn staat te Nijkerk van 30 januari 1853 tot 7 april 1856.Ga naar voetnoot41 Tijdens zijn predikantschap ontstaat er een twist, die ten gevolge heeft, dat het aantal leden sterk vermindert.Ga naar voetnoot42 Eind 1851 wordt Jan van 't Hoff tot ouderling gekozen. Gijsbert de Rooij wordt diaken in de plaats van Barend de Bruin. Laatstgenoemde wordt namelijk niet herkozen. De familie De Bruin trekt zich één en ander nogal aan. Aalbert de Bruin schrijft erover aan de classicale vergadering; hij acht de gekozenen onbekwaam - zij zouden in eigen huis niet voorgaan in de gebeden. De classicale vergadering meent echter, dat beide broeders moeten worden erkend. Immers, de kerkeraad doet dit; ook wordt opgemerkt ‘dat er geen meerdere gaven zijn in de gemeente’. Enige tijd later beschuldigt de oud-diaken Barend de Bruin, de in zijn plaats gekozen Gijsbert de Rooij ervan, antinominiaan te zijn. Hij heeft getracht de predikant W. Kapteyn van de bevestiging af te schrikken. Heeft ook geweigerd ‘het boek tot de Kerk behoorende over te geven’. Nadat hij - tevergeefs - een attestatie heeft gevraagd en onder censuur is gesteld, onttrekt hij zich ongeveer april 1854. Aan het eind van hetzelfde jaar beklaagt Aalbert de Bruin zich bij de classis over de behandeling van zijn broer Barend. Zijn klachten vinden geen ingang. Midden 1856 is de twist in de boezem van de gemeente Nijkerk nog steeds gaande. De classis zendt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan een commissie en deze rapporteert op de vergadering van 12 maart 1857. Zij meent dat A. de Bruin onder meer de diaken Evert van Tongeren vals heeft beschuldigd. De Bruin wordt ‘voorlopig ontslagen’.Ga naar voetnoot43 Enige gemeenteleden, onder wie Jan de Bruin, Hendrik Rouvoet en zijn vrouw alsmede Peter de Bruin kiezen de zijde van A. de Bruin. Zij komen onder censuur, maar wat er verder kerkelijk met hen is gebeurd, blijkt uit de bewaard gebleven stukken niet.
Na enige jaren van weinig nieuws aangaande de kleine gemeente komt de tweede predikant - J.P. van der Maas staat van 12 mei 1867 tot 29 augustus 1869 te Nijkerk.Ga naar voetnoot44 Onze enige bron voor dit tijdvak wordt gevormd door de notulen van de classis Amersfoort. Aalbert de Bruin en J. van der Pol zijn dan ouderling, Gijsbert de Rooij is diaken. Ook in de jaren 1867-1869 ontstaat er twist in de gemeente.Ga naar voetnoot45 Een deel der gemeente raakt bezwaard over de prediking. Ds. van der Maas zou ‘de Waarheid eenzijdig voorstellen’. De classicale vergadering, te hulp geroepen, kiest de zijde van de bezwaarden: de Waarheid mag niet eenzijdig worden voorgesteld. Ds. van der Maas belooft ‘ongelukkig gekozene uitdrukkingen’ te vermijden.Ga naar voetnoot46 Een half jaar later (30 mei 1869) ligt er op de tafel van de classicale vergadering een brief ondertekend door 21 personen uit Nijkerk. Zij zijn geen lid van de gemeente, maar zij ‘getuigen met alle lof van de leer en de prediking van Ds. van der Maas’ en zij hopen dat hem spoedig recht zal worden gedaan. Laatstgenoemde wacht deze gehoopte ontwikkeling niet af, maar neemt het beroep van Beekbergen aan. Doordat Van der Pol en De Rooij weigeren het attest van ds. van der Maas te tekenen, neemt de verwarring in de gemeente nog toe.Ga naar voetnoot47 Na het vertrek van de predikant verzoekt de classicale vergadering aan oud-ouderling J. van 't Hoff, de gemeente te willen ‘voorgaan’, maar het blijkt dat deze door ouderdom en zwakte, daartoe veelal niet in staat is. Reeds dan gaan er stemmen op de gemeente te ontbinden, maar begin 1870 kan ouderling J. van der Pol een verblijdend verslag geven van het kerkelijk leven: er wordt weer liefde en vrede gevonden. Doch kort daarna komt er een nieuwe onenigheid.Ga naar voetnoot48 Een van de voortrekkers, E. van Korlaar, heeft volgens sommige leden ‘gaven de gemeente te stichten’. Anderen hebben bezwaar tegen laatstgenoemde en de classicale vergadering meent terecht. Van Korlaar bedankt daarop ‘voor het oefenen’. Enige leden der gemeente | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen dan niet langer in de godsdienstoefeningen, maar gaan naar de Hervormde kerk. De zusterkerken geven nu de raad aan ‘Nijkerk’ zich ‘bij de naburige gemeenten in te deelen’.Ga naar voetnoot49 De betrokkenen zijn daartoe vooralsnog niet bereid en verkiezen J. ten Kaate als diaken (1872). Zonder veel levenskracht zet de gemeente haar bestaan voort. In 1879 wordt H. van Duinen ouderling. Maar de onenigheden blijven. In april 1879 zijn J. de Bruin en H. Rouvoet zeer ontevreden omdat éne Johs. Buitink ‘die geheel buiten de gemeente staat de boeken der gemeente houdt.’ Ook zijn er moeilijkheden over een door het vrouwelijk lidmaat E. van Tongeren, gevraagde huwelijksbevestiging. Aan het einde van hetzelfde jaar gaat er een classicale commissie naar Nijkerk. Zij vergadert met slechts zeven leden der gemeente. De diaken J. ten Kaate wordt ouderling en H. Knoppers diaken. De commissie kan niet anders dan vaststellen, dat de toestand der gemeente ‘kwijnend’ is. In 1880 wordt op raad van de classis - eindelijk - het kerkgebouw aangekocht. Voordien zal het gehuurd zijn geweest.Ga naar voetnoot50 Het gebouwtje verkeert in zeer slechte staat. Er wordt steun gevraagd van de classis voor het bouwen van een nieuwe kerk op dezelfde grond. Uiteraard zijn de zusterkerken daartoe niet bereid, want ‘de Gemeente verteert zich door onderlinge twisten’.Ga naar voetnoot51 Spoedig komt nu het einde. Op de classicale vergadering van maart 1881 wordt Nijkerk onder zorg of ‘curateele’ van de classis gesteld. Op 2 februari 1882 wordt geconstateerd, dat de gemeente is ‘opgeheven’; de kerk zal moeten worden verkocht. Vanwege een geldlening etc. zal er niet veel geld overblijven. Misschien dat dit het laatste zou zijn geweest, wat we zouden weten van de gemeente, ware het niet, dat het kerkgebouwtje werd verkocht aan de burgerlijke gemeente Nijkerk en dat het bij de verkoop op een bijzondere wijze is toegegaan.Ga naar voetnoot52 Eerst op 22 februari 1884 verkoopt Adrianus van Haselen, graanhandelaar te Amersfoort, lasthebber van de leden van de ‘ontbonden Christelijk-gereformeerde gemeente’ te Nijkerk, het kerkgebouwtje, omschreven als: gebouw met woning, erf en tuin aan de Kruidsteeg B 1417 en 1418, groot 2 roeden en 90 ellen. Nadrukkelijk wordt vermeld, dat de gemeente is ‘opgeheven’ bij besluit van de classicale vergadering Amersfoort van 2 februari 1882.Ga naar voetnoot53 De lastgevers zijn de leden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gemeente op het tijdstip van ontbinding, namelijk 2 februari 1882, of hun wettige erfgenamen. Uit de hieronder te vermelden namen zien we, hoezeer de laatste ledenlijst afwijkt van die, welke kon worden opgemaakt in 1850 (paragraaf 8 van dit hoofdstuk).
Alleen de eerste drie worden ook in 1850 genoemd.Ga naar voetnoot55 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. De Doleantie te NijkerkHoewel buiten het bestek van dit boek vallend, vermelden we in het kort, dat de ‘Doleantie van 1886’ te Nijkerk spectaculaire vormen heeft aangenomen. Zelfs mag worden gezegd, dat Nijkerk een bakermat voor deze beweging is geweest. Niet vreemd hieraan waren de gebeurtenissen in de naburige plaatsen, namelijk te Voorthuizen, waar in 1884 mr. dr. Willem van den Bergh werd bevestigd, en te Kootwijk, waar hetzelfde in 1884 geschiedde met candidaat J.H. Houtzagers. Ook het optreden van de ‘doleantie-predikant’ G. Vlug te Nijkerk heeft de aard van de gebeurtenissen in sterke mate bepaald.Ga naar voetnoot56 In een ongedateerd stuk, behandeld op de kerkeraad van 6 april 1886, schrijven maar liefst 218 mannelijke en 166 vrouwelijke lidmaten aan de (Hervormde) kerkeraad, dat het de ‘innige wensch en bede van hun hart is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
geworden, dat ook gij eerwaarde Heeren en Broeders in de kracht des Heeren, en door Zijne genade U gedrongen mogt gevoelen onze gemeente uit de band en der organisatie van 1816 los te maken, en haar uit den weg der ongehoorzaamheid aan Christus en Zijn Woord in den weg der gehoorzaamheid aan Hem te leiden...’. Het stuk heeft onder meer een tegen-adres ten gevolge, waarin, gedateerd ‘April 1886’ 311 lidmaten aan de kerkeraad verzoeken, de weg van het treden uit het kerkverband van de Nederlandse Hervormde kerk, toch niet in te slaan. Zij schrijven onder meer: ‘Zij betreuren dit’ - namelijk het verzoek van de 218 en 166 lidmaten - ‘zeer en gevoelen zich gedrongen, om langs dezen weg te verzoeken dien weg niet in te slaan, zij toch hebben de Nederl. Hervormde kerk lief, niet alleen omdat zij daarin zijn geboren, gedoopt en belijdenis hebben afgelegd, maar ook en bovenal omdat door die kerk reeds zooveel zegen is verspreid.’Ga naar voetnoot57 Als datum van de Doleantie in Nijkerk geldt 4 maart 1887, aangezien op deze dag de schorsing van een groot aantal ouderlingen en diakenen uitgesproken door het Classicaal bestuur van Harderwijk, door de meerderheid van de kerkeraad, bijeen onder presidium van dr. W. van den Bergh van Voorthuizen, als onwettig werd aangemerkt. Dit betekende de definitieve breuk met de organisatie van de Hervormde kerk.Ga naar voetnoot58
Naar schatting van de (nieuwe) hervormde kerkeraad op 30 januari 1889, bedroeg het aantal Dolerenden ongeveer duizend. Volgens het Jaarboek van de Gereformeerde kerken in Nederland van het jaar 1900 was het aantal zielen van de gemeente te Nijkerk 2600. Er stonden toen twee predikanten.Ga naar voetnoot59 |
|