| |
| |
| |
Hoofdstuk 8
Scherpenzeel (Gld.)
Gedurende de eerste vijftig jaar van haar bestaan heeft de kleine Afgescheiden gemeente te Scherpenzeel nooit meer dan 40 zielen geteld. Nu was Scherpenzeel omstreeks 1834 een kleine plaats. Er stonden in het dorp en ook verspreid daarbuiten in totaal ongeveer 170 huizen, waarin circa 220 gezinnen woonden. Van der Aa schrijft dat er in 1847, 1200 mensen wonen, van welke er 1150 Hervormd zijn. Tot de Hervormde kerk behoren ook leden, die in de aangrenzende burgerlijke gemeente Woudenberg hun domicilie hebben.
Middelen van bestaan zijn de landbouw, de wolkammerij en het weven.
In de tijd van de Afscheiding is heer van het dorp mr. Petrus Johannes van Naamen van Scherpenzeel; hij is gehuwd met Machtelina Sophia Hooft. Predikant van de Hervormde gemeente is Jhr. Pieter Huibert Gerard Nahuijs; deze wordt in 1822 te Scherpenzeel bevestigd en gaat aldaar in 1853 met emeritaat.
Wij zullen eerst iets zeggen over het verblijf van Abraham Capadose te Scherpenzeel, aangezien we uit enige bijzonderheden een goede indruk krijgen van het geestelijk leven van deze plaats en haar omgeving, in de eerste helft van de vorige eeuw.
| |
1. Abraham Capadose te Scherpenzeel (1831-1833)
Abraham CapadoseGa naar voetnoot1 werd 22 augustus 1795 te Amsterdam geboren als zoon van Isaäc Haïm Capadose en Esther Mendes da Costa. Zijn familie behoorde tot de Portugees-Israëlitische gemeente.
Na onderwijs te hebben ontvangen op de Latijnse school te Amsterdam, ging hij in 1814 te Leiden wonen om geneeskunde te studeren. Tot zijn studievrienden worden Isaäc da Costa en Dirk van Hogendorp (1797-1845) gerekend. In Leiden volgt hij de lezingen van Willem Bilderdijk. Na op 24 juni 1818 te zijn gepromoveerd tot doctor in de geneeskunde, keerde hij naar Amsterdam terug.
Capadose ging wonen in het huis van zijn oom - een vermaard geneesheer - en bouwde een goede dokterspractijk op. Na zijn overgang tot het Christendom verloor hij vele patiënten en relaties, maar het was in de eerste plaats zijn slechte gezondheidstoestand, die hem in januari 1827 noodzaakte zijn praktijk op te geven.
| |
| |
Op 20 oktober 1822 werd Capadose, tegelijk met Isaäc da Costa, te Leiden gedoopt door ds. L. Egeling. Zijn aanvaarden van het christelijk geloof betekende aanvankelijk in feite een breuk van de meeste leden van zijn familie.
Wij moeten hem rekenen tot één van de, zij het niet op de voorgrond tredende, leden van de Amsterdamse Réveilkring.
Op 18 november 1829 huwde Capadose, Adriana van der Houven, dochter van het op Huis ter Noot te 's-Gravenhage wonende echtpaar H.C. van der Houven en J.E. van Gennep. Adriana - ‘Jeane’ - schonk het leven aan drie kinderen: Esther, geboren 1830 te Amsterdam; Hendrik Christiaan, geboren 30 november 1832 te Scherpenzeel; Isaäc geboren te 's-Gravenhage.
Eind april 1831 verhuisde Capadose met vrouw en dochtertje naar Scherpenzeel. Hij wenste daar ‘zijn gaven als evangelist te ontplooien’.Ga naar voetnoot2 Een zwakke gezondheid, het niet-slagen in het weer opbouwen van een dokterspraktijk, het te dure stadsleven en het verlangen ‘stil buiten te gaan leven en in de gulle omgang met weinigen, maar met ons op 't smalle pad des levens wandelende vrienden, de dagen onzer voorbereidinge voor een nimmer eindigende gelukzaligheid door te brengen’, deden hem van Amsterdam naar Scherpenzeel verhuizen.
In laatstgenoemde plaats werd de ‘Zandenhoef’ betrokken, eigendom van de reeds in dit hoofdstuk genoemde P.J. van Naamen.Ga naar voetnoot3 Al spoedig begon Capadose met het houden van samenkomsten te zijnen huize, die langzamerhand een zeer grote omvang verkregen, waarover verderop in deze paragraaf. Door moeilijkheden bij het opnieuw huren van zijn woning gedreven, kwam Capadose er toe, te zoeken naar een huis in een andere plaats.
In mei 1833 betrok hij, met vrouw en kinderen, een woning aan de Princegracht te 's-Gravenhage.
Vanwege zijn zwakke gezondheid - asthmatische aandoeningen - verbleef hij in de jaren 1836 en 1837 in Zwitserland, waar zijn vrouw op 6 april 1837 overleed. In deze tijd schreef hij zijn ‘Conversion de Dr. A. Capadose’, door M.J. Chevalier in het Nederlands vertaald.
In januari 1839 hertrouwde hij te 's-Gravenhage met mejuffrouw Hendrika Jacoba Abrahamsz.
Drie jaar later ondertekende hij als één van ‘De Zeven Haagsche Heeren’ een adres aan de Hervormde synode, tegen de toenemende afdwalingen binnen de Hervormde kerk. Ook behoorde Capadose tot de ‘Christelijke Vrienden’ die in de jaren 1845-1854 geregeld te Amsterdam samenkwamen.
Hij wijdde zich gedurende het laatste gedeelte van zijn leven in sterke mate aan de evangelisatie, inzonderheid aan het zondagsschoolwezen. Ook was hij de stichter van de Vereniging van vrienden Israëls en van de Nederlandse protestantse vereniging. In enige publicaties bestreed hij de vaccinatie.
‘Capadose heeft ondanks zijn zwakke gezondheid een vrij hoge leeftijd mogen bereiken en toonde tot zelfs in zijn laatste levensjaren een voor zijn doen bewonderenswaardige vitaliteit.’Ga naar voetnoot4 Hij overleed te 's-Gravenhage 16 december 1874, oud 79 jaar.
Wat nu verder het verblijf van Capadose te Scherpenzeel betreft: onder meer het volgende is bewaard gebleven.
| |
| |
Het waren te Scherpenzeel meestal eenvoudige lieden met wie werd kennis gemaakt.
Capadose schrijft in een brief van 20 mei 1831Ga naar voetnoot5 aan Da Costa onder andere, dat de ware kinderen Gods die men er aantreft, eenvoudig, zuiver in de leer, gematigd en vol liefde zijn. Doch zij zijn meestal wat terneergedrukt en ‘er lopen er velen die wel als Lazarus uit den doode opgewekt zijn maar op 't machtwoord des Heeren wachtende zijn - vele zuchten nog in Bethesda en zien te veel om naar iemand, die hen in 't badwater werpe in plaats van in 't geloof de hand des Verlossers aan te grijpen zonder vrees - doch ook dit moet gegeven worden.’
Capadose ontdekt te Scherpenzeel de conventikels. In juni 1831 wordt - voor zover we weten - voor het eerst gezelschap in zijn huis gehouden. Gesproken wordt van een bijeenkomst op een zaterdagavond waar ‘de oude Renesse’ en anderen aanwezig waren. Capadose sprak over ‘de hervorming door Hiskia’. Men eindigde met de lezing van gedeelten van redevoeringen en predicatiën van Costerus ‘Neerlands vloek en zegen’.Ga naar voetnoot6
Al gauw daarna wordt elke maandagavond ten huize van Capadose ‘oefening’ gehouden. Meestal gaat het gesprek ‘over den weg der zaligheid’. Capadose heeft blijkbaar wel de gevaren van het vertellen van eigen ervaringen gezien.
Hij schrijft: ‘...het Woord legt den grondslag der bevinding en de bevinding strekt ter verzegeling van het Woord’. Hij achtte zich in zijn bevinding strikt aan het Woord gebonden.Ga naar voetnoot7
Kalmijn merkt onzes inziens terecht op, dat men de arbeid van Capadose moeilijk als ‘evangelisatie’ kan betitelen. Hij evangeliseerde onder de kinderen Sions. ‘Had hij zich toegelegd op het opsporen en terechtbrengen van de afgedwaalden, dan zou hij een evangelist in de meest ware zin van het woord zijn geweest, maar nu ging hij werken onder degenen, die in het algemeen al voor “vroom” doorgingen.’Ga naar voetnoot8 Bij sommigen van zijn vrienden (van de Réveil-kring) wekte zijn optreden enige bezorgdheid. Zo vreesde Groen van Prinsterer voor verkeerde opvattingen en twisten en hij meent dat ‘het houden van oefeningen wel iets (is), dat in eene dergelijke landgemeente met zeer veel Christelijke wijsheid plaats hebben moet’.Ga naar voetnoot9
Op zondag 11 september 1831 werd des avonds ten huize van Capadose een gezelschap gehouden met 18 personen. Ook de bekende ds. F. Kohlbrügge was aanwezig. De beide oudste bezoekers waren ‘de 83-jarige Renesse en de 85-jarige Willemijntje’. Met eerstgenoemde kan onzes inziens niemand anders zijn bedoeld dan Jan Renes Willemzoon, die in 1815 ouder- | |
| |
ling is in de Hervormde gemeente. Zijn zoon, Gerardus Cornelis Renes, die eveneens een bezoeker was van het gezelschap, treffen we later onder de Afgescheidenen aan.Ga naar voetnoot10
Al spoedig worden de oefeningen ook bezocht door mensen uit de omgeving van Scherpenzeel. Capadose ontvangt een brief uit Veenendaal, waarin de niet-onvermaarde Hendrik van der BiezenGa naar voetnoot11 voorstelt, aldaar een huis voor hem te kopen. De bedoeling is dat Capadose dan zijn arbeid in deze plaats zal voortzetten. Van der Biezen wil, met enige vrienden, over één en ander de volgende dag komen spreken. Capadose schreef aanstonds zowel het bezoek als de gedachte van verhuizing naar Veenendaal ‘met beleefdheid maar met ernst’ af. En ‘de oude Renesse’ verklaarde verheugd te zijn, dat Capadose voor het ‘beroep’ had bedankt.Ga naar voetnoot12 Begin 1832 moet vanwege de grote toeloop naar het conventikel vanuit omliggende plaatsen, het aantal personen worden beperkt. In het vervolg zullen hoogstens 40 personen worden toegelaten. Maar hieraan wordt niet steeds de hand gehouden.
In februari 1832 levert Capadose - op aandrang van de predikant Jhr. Van Nahuijs, die het bedrijf van eerstgenoemde met lede ogen aanziet - een uit Amsterdam afkomstige attestatie in.Ga naar voetnoot13 Hij vreest maatregelen tegen zijn oefeningen, die in strijd zijn met de kerkelijke reglementen en met de ‘Code Pénal’ van Napoleon, maar men laat hem (nog) met rust.
De volgende maand verschijnt als belangstellende toehoorder, op één van de maandagse samenkomsten, één van de Veenendaalse predikanten vergezeld van twee van zijn ouderlingen en een diaken.
In de herfst van 1832 is het zover, dat de heer van Scherpenzeel de huur aan Capadose opzegt, zij het ook met een termijn van een half jaar. Het optreden van laatstgenoemde ging hoe langer hoe meer de aandacht trekken. In Utrecht wilden studenten en ‘gemeen volk’ optrekken ‘naar Scherpenzeel naar den Heer Capadose’.Ga naar voetnoot14 De minister van eredienst adviseerde de Koning de bepalingen van de Franse wetgeving toe te passen, om de samenkomsten tegen te gaan.Ga naar voetnoot15
Op 15 april 1833 wordt Capadose door de kerkeraad ‘ernstig onderhouden
| |
| |
over zijn wangedrag’. Eerstgenoemde had namelijk met Pasen ‘eene allerellendigste preek’ van ds. Nahuijs gehoord en was daarover met hem gaan spreken. Toen de aanklacht een zaak van de kerkeraad werd, stelde deze zich achter zijn predikant. Bij de censura morum tijdens de kerkeraadsvergadering van 2 april 1833 vielen er ‘aanmerkingen op het onrustig gedrag van A. Capadose’.
Al het bovengenoemde leidde er toe, dat - toen Capadose in mei 1833 naar Den Haag verhuisde en een lidmaatsattestatie aanvroeg - de kerkeraad uitsprak (22 juli 1833) dat Capadose oefeningen had gehouden ‘verboden bij art. 14 en 15 van het reglement op het godsd.onderwijs’; ‘dat die oefeningen en het verder gedrag van dien heer meermalen heeft gestrekt, om wanorde en verdeeldheid te wekken’ etc.
Capadose ontvangt een attestatie, waarop vermeld staat, dat hij niet te beschuldigen (is) in de leer noch zedeloos van leven. Zijn beroep inzake deze formulering op het classicaal bestuur van Arnhem, leverde hem niets op. Dit college sprak uit dat Capadose zich geenszins heeft gehouden binnen de perken van een rustig lidmaat.Ga naar voetnoot16
Tot slot van deze paragraaf vermelden we hieronder het - voor ons doel - voornaamste uit een tweetal brieven door Capadose aan Isaäc da Costa geschreven. Enige zaken die erin vermeld zijn, noemden we reeds eerder. Maar wij achten het van belang een paar gebeurtenissen te beschrijven in de eigen woorden van Capadose.
| |
Brief van 4 april 1832
Ik wil U... melden, dat sedert mijne laatste (brief), de lieve Vrienden Van de PollGa naar voetnoot17 weer een daagje bij ons hebben doorgebracht en wij toen te samen in zijn brommetjeGa naar voetnoot18 naar Ede(n)Ga naar voetnoot19 zijn gegaan. Meer dan eene zaak riep mij daar. Vooreerst had ik vernomen, dat er drie personen krachtdadig maar onder vrij vreemde omstandigheden waren bekeerd geworden. Twee Edensche, die een en ander maal op mijn Maandag tegenwoordig waren, hadden mij daar veel van verhaald. Ik ben dan daar eens aan huis geweest in Eden, maar hoewel ik er slechts kort kon vertoeven had ik echter genoeg gezien, om althans die eene, zijnde een dienstmaagd, zeer ernstig tot een wakend bidden op te wekken, om door de booze listen van den Satan niet te worden omgeleid. Verbeeld U, lieve Vriend, dat dat arm mensch plotseling was neergestort en onder vreeselijk uitroepen van angst en ellende haar staat als voor eeuwig rampzalig had uitgeroepen en dat had gedurende een groot uur, zoo ik vernam, geduurd, toen ze eensklaps uitriep weg Satan, weg zonden, weg wereld etc. en niet anders doet dan juichen, zingen, loven den Heer als haar
| |
| |
Verlosser. Zoo zelfs dat ze dien eersten nacht niet was naar bed gegaan en onder een vloed van tranen den eenen psalm voor den anderen moest uitgalmen en zelfs had zij op twee andere vrouwen, die reeds lang in een bekrompen weg naar de ziel waren geweest, zulk een invloed, dat ook die in de ruimte gesteld werden en met haar den Heere loofden.
Gij voelt licht, dat zoodanig iets wel belangrijk was om nu eens van nabij te onderzoeken. Ik kwam in dat huis, sprak eerst de eene vrouw, en daar scheen 't mij een goed werk te zijn. Maar nu vroeg ik naar die dienstmaagd en die kwam voor; haar bijzonder dom en koud gelaat trof mij (ook vernam ik dat zij geen letter lezen kan en zeer weinig kennis van Gods Woord heeft). Naauwelijks had ik haar gevraagd of zij mij eens zou willen verhalen, wat dan aan hare ziel geschied was, of zij wierp zich half op de knieën, sloot de oogen dicht en ging op eene zingeringe toon met eene vreeslijke snelheid mij verhalen de meenigvuldige beloften die zij verkregen had. Dan was 't, Ik heb U gekend met eene eeuwige liefde; dan, bergen mogen wijken etc. Daar was volstrekt geen tusschenkomen aan. Maar de de naam van de Heere sprak zij volkomen zingende uit, zoo dikwijls dit plaats had.
Alleronaangenaamst, ja meer dan dit was de impressie die ik hiervan had, daar ik meen door ondervinding van zulke menschen meer gezien en gesproken te hebben, allerbijzonderst op de geslotene oogen te moeten letten. Hier althands kan ik U betuigen, dat 't mij scheen, als stond ik voor eene door 't dierlijk magnetismus spreekende ziele. Ik vernam later, dat zij zelve gezegd had, dat 't haar was als of zij in een wagen van vuur ware opgenomen en in de ronde gedraaid (!!). Waak, waak en bid, met die woorden viel ik haar in de rede: Wellicht, zeide ik, is er iets aan Uwe ziele geschied, maar daar loopt vreemd vuur onder en wij moeten tegen de listige omleidingen des tegenstanders zeer op onze hoede zijn.
Ik heb naderhand de man daar aan huis bij mij gehad en hij was 't met mij eens en ik meende hem te moeten aanraden alle gelegenheid dat zij diergelijke verhalen van hare bekeering aan anderen zou doen, te vermijden en in stilte af te wachten, biddend af te wachten wat de tijd verder hiervan zal openbaren.
| |
Brief van 17 oktober 1832
Echter kon ik deze dag niet laten voorbijgaan zonder U de tijding mede te deelen, die U wellicht bevreemden zal, maar die Gij toch spoedig weten moet. Het is namelijk, dat ik mijn tent moet ineenrollen, de pinnen uit den grond nemen en van hier gaan met 1o. Mey, waar mij de Heere zal aanwijzen dat Hij mij hebben wil. De Heer van Scherpenzeel heeft bij zijn afscheidsvisite aan mijn vrouw verklaard dat wij zullen moeten verhuizen, en of wij van 1o. Nov. af gelegenheid zouden willen geven aan die 't huis zouden willen bezichtigen.
Ziehier de toedracht der zaken: Sedert een geruime tijd, 't is waar, den toeloop op mijn vergadering allengskens meer geworden. Alles echter met de grootstmogelijke orde. Alleenlijk 't uur van 't aangaan der vergadering, kan men vele menschen zien toesnellen tot de deur.
Maar nu een maand of wat geleden, Gij zult 't U wellicht herinneren, heeft op een avond een krachtdadig bekeerd jongmensch bij mij 't gebed gedaan, daar juist toen de oude Renesse absent was.
Naderhand is deze jongman aan 't oeffenen gegaan, eerst in de plaats zijner woning Neerlangbroek, alwaar de vrouw van de Schout te voren hem zeer vijandig, een van de eerste in zijn vergadering is. Daarna heeft hij ook op andere plaatsen geoefend, onder anderen te Driebergen - Gij weet, in die streek zijn zeer vijandige heren - ik heb 't immers ondervonden toen ik niet meer logis kon krijgen in 't tolhuis.
Nu, er werd algemeen verspreid: die man was een door mij uitgezondene, hoewel ik hem slechts nu en dan, als hij met zijn waar Scherpenzeel passeerde, had ge- | |
| |
sproken.Ga naar voetnoot20 Eenige weken geleden was hij bij mij geweest en mij verhaald van 't geen hem wedervoer; ik gaf hem den raad, dat hij zich dan toch beijvere om alleen naar de Schrift over de Waarheid te spreken en, gelijk ik steeds met naauwgezetheid geobserveerd heb, de ketterijen der leeraren... liefst onaangeroerd te laten, daar dit zelden tot stichtinge maar veeleer tot ophitsingen der gemoederen is. Eenige dagen daarna bij Mevr. Van Na(a)men zijnde, begint zij schoorvoetende te spreken,Ga naar voetnoot21 dat haar man zoo vreeslijk te lijden heeft om onzen Maandag, dat hij van
alle kanten daarvan onaangenaamheden had en dat dat praatje van dien jongman als een commissaire van mij, 't geen zij wel verzekerd was dat niet plaats had, veel kwaad deed.
Enfin, gedurende ons verblijf te Nijkerk, alwaar ik - hoewel van alle kanten, ook van beide leeraren - dringend aangezocht om een woord tot de goede lieden (oeffeningen) te spreken, 't zij bij Callenbach,Ga naar voetnoot22 't zij elders, dit steeds van de hand gewezen heb, was er te Scherpenzeel op de Maandagavond een wagen gekomen heel van KuilenburgGa naar voetnoot23 met een aantal goede lieden, waarvan ik nu een allerinnigste brief heb, daar zij erg te leur gesteld waren mij juist toen niet in 't dorp te vinden.
Intusschen kwam Mr. van Na(a)men bij ons en hij sprak mij over die wagen en zeide mij hij zag nu gebeuren wat hij te voren gevreesd had en hij wilde dan ook liefst voor 1o. November zelve met mij daar over spreken opdat ik met niemand anders te doen zou hebben.
Hij kwam er echter niet geheel voor uit, wat hij bedoelde, hoewel wij 't wel eenigszins konden gissen.
De Maandag komt aan; wij vergaderden als naar gewoonte en ziet 't getal was zeker over de 80. Dit gevoelde ik zelve, dat niet langer gaan kon, vooral omdat 't voor mijne lieve vrouw zeer benaauwd werd. Ik besloot dan na rijp overleg, en ik mag zeggen biddend onderzoek, de vreemden van andere plaatsen komende te moeten - ondanks mij zelven want er waren kostelijke zielen en meestal hongerige naar waarheid en gerechtigheid onder - voortaan den toegang ontzeggen. Te meer daar de laatste maal veel van mijne lieve Scherpenzeelsche vrienden geen plaats kunnende vinden, hebben moeten terugkeeren.
Ik meende... hoewel ik in oprechtheid betuigen kan, deze demarche niet ten gelieve van Van Na(a)men te hebben gedaan, hem echter daarvan kennis te geven, 't geen ik dan ook met een brief deed. Maar eenige dagen daarna kwam Mevr. eerst en nu gisteravond, terwijl ik de vergadering had, Mijnheer zelve en declareerde ons zoals gezegt is, dat wij slechts met 1o. Nov. het huis aan andere huurders ter bezichtiging zouden moeten gelegenheid geven.
| |
| |
Het bevreemd mij niet; reeds lang geleden werd ik eens bijzonder bepaald bij de twee laatste verzen van de HandelingenGa naar voetnoot24 en zei toen reeds, dat ik niet dacht nog langer als twee Jaren zoude hier blijven. De Heere, wiens wij zijn, leide ons verder en geve ons met aanhoudend bidden zijne aanwijzing te volgen.
Het gewichtige van de zaak zult Gij met mij beseffen, en met mij, als eene dierbare broeder in den Heere, Zijn aangezichte zoeken.
Ondanks ‘aandoenlijke liefdeblijken’ van de zijde van enige dorpelingen, die een huis voor Capadose willen bouwen, vertrekt hij met zijn gezin - zoals reeds vermeld - in mei 1833 naar 's-Gravenhage.
| |
2. Het begin van de Afscheiding te Scherpenzeel
Het archief van de Afgescheiden gemeente begint eerst in 1850. De hervormde notulen van Scherpenzeel en Woudenberg bevatten slechts weinig gegevens aangaande personen die zich in het tijdvak 1834-1850 aan de Hervormde kerk hebben onttrokken.
Wat Woudenberg betreft: wij vinden in het archief aldaar een ongedateerde ‘Acte van scheiding’ van Frank van Elst (met zijn kinderen); van Sofya Geytenbeek, Teunis Geytenbeek en Barentje Prins circa mei 1842; alsmede van Dirkje Steenbeek. De beide eerstgenoemden vinden we later onder de lidmaten van de Afgescheiden gemeente. Anderen, onder wie misschien de overigen hierboven genoemd, hebben behoord tot de gemeente Zeist.Ga naar voetnoot25
Voor de eerste jaren zijn we aangewezen op enige schaarse gegevens in de notulen van de classicale en provinciale vergaderingen en op een - gelukkig! - bewaard gebleven historisch overzicht opgesteld door H.H. Schipper, circa 1898 hoofd van de Holevoetschool te Scherpenzeel. Over dit overzicht handelen we in de volgende paragraaf.Ga naar voetnoot26
Wij krijgen de indruk, dat de organisatie van de Afgescheidenen te Scherpenzeel, de eerste jaren na 1834 niet is uitgekomen boven een gezelschap, hoewel er sprake is van een ouderling en een diaken. De provinciale vergaderingen van Utrecht - onder praesidium van ds. H.P. Scholte - in de jaren 1836 tot 1840Ga naar voetnoot27 worden bezocht door ouderling Frank van Elst.Ga naar voetnoot28
| |
| |
Met zekerheid is niets te zeggen aangaande eventuele andere leden.
H. Schipper deelt mede, dat men in 't begin vaak bijeenkwam ten huize van Frank van Elst. Deze woonde - evenals enige andere leden - te Woudenberg, in de Achterstraat. Als plaats van samenkomst wordt verder vermeld de hoeve ‘De Beek’ bewoond door familie Lagerwey, die we bij het beschrijven van Renswoude opnieuw zullen noemen.
De notulen van de provinciale vergadering van Utrecht van 22 en 23 augustus 1839 leren ons het volgende.
Art. 32. Scherpenzeel. De President leest een brief voor van F. van Elst, aldaar woonachtig, waarin hij zich verdedigt over zijne vereeniging met onafgescheidenen in de godsdienstoefening. A. van Zanten doet verslag, dat voorn. F. van Elst niet alleen de onafgescheidenen in de bijeenkomsten laat komen, waartegen niemand iets heeft in te brengen, maar dat hij deze als voorgangers in de gemeente plaatst, waarin de andere leden der Gemeente niet bewilligen. De President is, even als de andere Broeders, van oordeel, dat van Elst hierin ongelijk heeft, te meer, wanneer het waarheid is, dat die onafgescheidenen de bijeenverzameling der Kerk niet daarvoor erkennen. De President belooft verder aan van Zanten dat hij zoo spoedig mogelijk aan van Elst een brief zal schrijven.
Wij zien hieruit wel, dat Frank van Elst één van de voormannen is geweest. Tevens dat in 1839 het Scherpenzeel van Capadose nog springlevend is.
De kleine gemeente is in de jaren tussen 1839 en 1843 uiteengevallen. In 1843 vindt opnieuw ‘instituëring’ plaats, maar dan sluit de kerk te Scherpenzeel zich tot 1850 bij Gelderland aan.
| |
3. De aantekeningen van H.H. Schipper
Van 1843 tot 1850 heeft de opnieuw-geïnstitueerde gemeente behoord tot de classis Arnhem.Ga naar voetnoot29 Over de situatie in de provincie Gelderland in deze jaren zullen we bij de behandeling van Renswoude breder spreken.
Van Scherpenzeel bezoeken in genoemd tijdvak de classicale vergaderingen de ouderlingen Gerardus Cornelis Renes en Gerrit Steenbeek.
Bijzonderheden over de gemeente vinden we in de classicale notulen niet. Alleen dit: mét ds. A. Brummelkamp vraagt Scherpenzeel zich in 1848Ga naar voetnoot30 af, of het niet goed zou zijn ‘de vrijheid terug te geven’, dat wil zeggen dat de gemeenten die aan de landsoverheid erkenning hadden gevraagd, zouden dienen te berichten, deze erkenning als niet gevraagd en niet verleend te zullen beschouwen. Deze gedachte vond weinig ingang.
Overigens: Scherpenzeel vroeg in 1845 erkenning, maar deze werd geweigerd wegens een te gering getal leden en wegens ‘ligging’ in twee provincies, namelijk Gelderland en Utrecht (er waren immers leden te Woudenberg).
| |
| |
De gemeente heeft in 1845 een tweetal requesten aan de Koning gezonden, waarvan de inhoud en ondertekening niet kon worden achterhaald, aangezien beide stukken - na afwijzing - aan de betrokkenen werden teruggestuurd. In het archief Hervormde eredienst, wordt de gemeente, naar haar kerkgebouw, getypeerd als die ‘aan den Holevoet nabij Scherpenzeel’.Ga naar voetnoot31
In het eerste notulenboek vinden we, zoals reeds aangeduid ‘Eenige aanteekeningen, die in de notulen niet werden opgenomen’. Wij lezen:
‘De eerste berichten, omtrent de stichting der Gemeente en het samenkomen der leden, zeer weinig in getal, zijn geput uit aanteekeningen van den heer Frederik den UylGa naar voetnoot32 (gestorven 1876) en door de familie bewaard.
In 1843 in de maand AprilGa naar voetnoot33 is hier te Scherpenzeel de Gemeente der Oud-Gereformeerden opnieuw bevestigd geworden, en opzieners verkozen, en zijn voor de Class.vergadering te Apeldoorn onderzocht geworden of zij wel bekwaam werden gevonden tot dat werk, en zijn daarna door Ds. (A.) Brummelkamp bevestigd geworden op de boerenhofstede ‘Ravenhorst’ onder Renswoude,Ga naar voetnoot34 waar hij preekte over Rom. 8: 13. Vele der bijeenkomsten, die vaak in 't geheim moesten gehouden worden, hadden plaats op de hoeve ‘de Beek’ bij Lagerwey onder Scherpenzeel.
Later werden de vergaderingen, na het bijwonen der godsdienstoefeningen in de Hervormde kerk,Ga naar voetnoot35 gehouden in het huis der Achterstraat (gem. Woudenberg) nu bewoond door Hk. van Bruggen, te dier tijde door Frank van Elst.
Als vaste personen, die samenkomen worden nog genoemd Gerardus C. Renes, Gerrit Steenbeek, Fr. den Uyl, Fr. van Elst. Eenige personen, die nu (1898) nog leven, herinneren zich als kind met ouderen in die samenkomsten geweest te zijn. Werd oorspronkelijk het woord beurtelings door genoemde mannen gesproken, langzamerhand werd Ger. C. Renes de oefenaar, die alle zondagen preekte, soms afgewisseld door de Broeders den Uyl en van Elst. Het catechiseeren der jeugd werd uitsluitend door den heer den Uyl gedaan.
In 1850 werd de gemeente te Scherpenzeel onder het ressort Amsterdam gebracht,Ga naar voetnoot36 en werden de leden opgewekt een Kerkeraad te benoemen,Ga naar voetnoot37 en geregeld aanteekening te houden van de vergaderingen van dien Kerkeraad.Ga naar voetnoot38 Die eerste vergadering werd op 7 Oct. 1850 door Ger. C. Renes geopend met gebed en psalmgezang; Renes en Steenbeek werden tot ouderlingen benoemd, den Uyl tot
| |
| |
diaken. Het geven van het leerstellig onderwijs zou voortaan onder elkander verdeeld worden. Zij zouden bij gebrek aan een geordend predikant oefenen of een preek lezen. Ook van der Elst wilde van tijd tot tijd nog wel eens ‘oefenen’.
De vergaderingen werden nu in een localiteit aan de Holevoet gehoudenGa naar voetnoot39 in een huis aangekocht door den Uyl en Steenbeek. Het was een langwerpig-vierkante zaal, 16 bij 7 Meter, met zeer lage planken-zoldering, klinkersteenen vloer en uiterst weinig licht. In de volksmond werd het gebouwtje ‘Uilenkerk’ genoemd, naar het gemeentelid Fr. den Uyl. Als koster der ‘kerk’ werd aangewezen Frank van Elst.Ga naar voetnoot40 Het getal der hoorders nam wel veel toe, maar het getal lidmaten der gemeente bleef te gering om een voorganger van elders te beroepen.
Wel werd voorgesteld met Zeist samen een predikant te hebben, en die gemeente dan ƒ 200 per jaar te restitueren, maar dit bleef zonder gevolg.Ga naar voetnoot41
Wanneer er een geordend predikant eener andere gemeente in de week voorging, was het locaal dikwijls vol, en dan was 't er erg benauwd. In 1862 trof de gemeente een zwaren slag doordat haar voorganger Ger. C. Renes, om gewichtige redenen, het dorp metterwoon verliet en zich in Leersum vestigde.
Gedurig wordt het voorstel gedaan om de kleine gemeente maar op te heffen, maar even standvastig wordt besloten zoo maar te blijven doorgaan.
In 1864 telde de gemeente de volgende ledenGa naar voetnoot42
Derk van den Burg |
W |
Frank van Elst |
W |
Arie Esser |
W |
Sofya Geytenbeek |
W |
Hendrik Geytenbeek |
W |
Herman Geytenbeek |
W |
Geertje Groenestein |
W |
Cornelia Homoet |
S |
Maria Homoet |
S |
Gerrit Steenbeek |
S |
Anna Margaretha den Uyl |
S |
Frederik den Uyl |
S |
Na den dood van (Gerrit) Steenbeek (1871) en van Frederik den Uyl (1876) werd de dienst geheel vervuld door den ouderling D. van den Burg, die gedrukte preeken voorlas.’
Tot zover voorlopig het relaas van de heer H.H. Schipper. Aan het einde van dit hoofdstuk willen we nog iets vermelden over het slot van zijn ‘Aanteeekeningen’.
| |
| |
| |
4. Enige andere bijzonderheden van het gemeentelijk leven 1850-1879
Reeds in de eerste notulen - 7 oktober 1850 - moet worden gewaagd van moeilijkheden, aangezien enige leden bezwaar hebben tegen de ‘vereeniging’ met de kerken in de provincie Utrecht. Deze leden zijn A. van Ginkel, A. Lagerwey en Johannes Vonk. Zij willen zich onttrekken aan de gemeente, want zij zijn ook bezwaard ‘over het aanneemen van leeden die niet durfden erkennen van bekeerd te zijn.’ Aangezien deze drie namen niet voorkomen in het bovengenoemde lijstje van 12 leden, moeten wij aannemen dat zij zich metterdaad hebben onttrokken.
In oktober 1851 komt Frank van Elst in de vergadering van de uit drie personen bestaande kerkeraad. Hij verklaart vroeger wel eens te zijn gevraagd ‘om voor te gaan in de kerk, daar hij gedurig begeerte gevoelde om eens te oefenen, maar dat zulks tegenwoordig niet meer gevraagd wierd.’ Van Elst stelt dan de vraag ‘of zulks een besluit was van de synode of dat wij als kerkenraad daar tegen hadden.’ Ouderling Renes zegt persoonlijk geen bezwaar te hebben, maar dat er gemeenteleden zijn, die dit wèl hebben.
We zien uit dit voorval eens te meer, hoe sterk aan het oefenen - zeker in de kleine gemeenten in de Geldersche Vallei en omgeving - werd vastgehouden.
Kort daarna is het gemeentelijk leven blijkbaar sterk achteruitgegaan. Zoals reeds gemeld zijn er geen notulen gemaakt tussen 1852 en 1862. In deze tijd komen er moeilijkheden met ouderling G.C. Renes. Deze legt zijn ambt neer en verhuist naar Leersum. Er zijn verder slechts notulen van 1 januari 1862, en daarna vinden we een tweede hiaat tot 2 januari 1868. Uit de notulen van de classis Amersfoort weten we, dat er enige tijd slechts één kerkeraadslid is geweest, namelijk de diaken F. den Uyl. Deze wordt in 1864 ouderling; tot diaken wordt dan gekozen Derk van den Burg.
Begin 1871 wordt Hendrik van den Berg tot tweede diaken gekozen. Het lijkt wel, of er in dat jaar enige opleving komt. Dit blijkt onder meer uit het feit, dat er in 1872 tachtig nieuwe stoelen voor de kerk worden aangekocht. Niet onmogelijk is, dat ook een aantal niet-leden kerkte.Ga naar voetnoot43
In de notulen van 5 januari 1873 lezen we dat de kerkeraad aan de manslidmaten voorstelt - althans vragenderwijs - over te gaan tot ontbinding van de gemeente. De vergadering is in grote meerderheid tegen dit voorstel.
Op 5 mei 1876 constateert de kerkeraad met smart, dat ouderling Frederik den Uyl door de dood aan de gemeente is ontnomen en ‘nu reeds rust van zijnen arbeid, om het loon eens dienaars van den Heere te ontvangen.’ De ter vergadering aanwezige kerkvisitatoren wekken de twee diakenen op, spoedig twee ouderlingen te kiezen, maar er wordt slechts één geschikte
| |
| |
persoon gevonden. Midden 1876 heeft de kerkeraad de volgende samenstelling: Derk van den Burg, ouderling; Antonie Ravenhorst en Hendrik van den Berg, diakenen.
Eind 1879 is de gemeente de moeilijkheden van het kleine getal, de geringe steun van het kerkverband (classis Amersfoort) en de sfeer van het conventikel nog niet te boven, zoals moge blijken uit het simpele proza, dat wij hieronder zonder commentaar of verandering weergeven. De notulist moet H. van den Berg zijn geweest.
Notulen van 12 december 1879.
(Ouderling Derk van den Burg zegt, dat er verandering moet komen in de samenstelling van de kerkeraad.) Ik heb al drie jaar gedient; nu moet het een ander worden. Ik heb ook geen hart meer voor de zaak, als ouderling. Ik kan aan mijn roeping niet voldoen. Ik ben niet aan de gemeente verbonden. Ik kan met het volk niet leven. Antwoordt toch wel met wat.Ga naar voetnoot44 Toen zeide hij: ja wel met sommigen. Toen zeide van den Berg: ik heb wel eens gedagt, gij moest op het gezelschap anders doen als gij doet. Gij praat altijd alleen. Gij moest elk eens aanspreken, dan hooren wij elk eens praten. Dat wilde hij niet. Toen zeide hij tot van den Berg: gij hebt haat tegen mijn vrouw, dat mag niet. Van den Berg zeide: daar ben ik niet vlak mede, daar kan ik mij niet mede vereenigen. Van den Burg zeide, dat ik een bedekt mensch was. Van den Berg, zei hij, gij weet wel dat ik het niet kan wezen.
De vergadering gesloten met dankzegging door
H. van den Berg.
Evenwel blijft ouderling Van den Burg ‘gedrukte preeken’ lezen.
Hoewel liggend buiten het tijdvak, dat wij in dit boek als regel aanhouden bij de beschrijving van de gemeenten, willen we een enkele bijzonderheid vermelden uit de jaren nà 1879. We doen dit met de woorden van het laatste gedeelte van de reeds eerder genoemde ‘Aanteekeningen’ van H.H. Schipper.
| |
5. Het slot van de ‘Aanteekeningen’
Zoo bleef de toestand tot het jaar 1887 toen Gerrit van Velzen van AmerongenGa naar voetnoot45 zich hier vestigde, en eerst als oefenaar, later als leerend ouderling tweemaal des zondags en eens in de week met eigen preeken de gemeente voorging. Andere oefenaars in deze jaren waren: de hervormde onderwijzer Muller te Veenendaal, ene Roelofsen te Lunteren, W. Vermeer die van 1888 tot 1890 hulpdiensten te Vianen verrichtte, en niet te vergeten de bekende Wulfert Floor te Driebergen. Bij testament van Fr. den Uyl was het der gemeente nog 25 jaar vergund kosteloos gebruik te maken van het locaal. Er werd steeds aangedrongen op het bouwen van een meer geschikt kerkgebouw, en de geschillen onder de leden der Ned. Herv. gemeente zijn daartoe het middel geworden. In dezen tijd der DoleantieGa naar voetnoot46 gingen een twintig-tal leden over en daaronder met aardsche goederen gezegenden. De nieuwe kerk, in 1888 gebouwd, staat op het erf van het
| |
| |
huis, waarin Ger. C. Renes had gewoond.... De bouw en de grond hebben samen bijna ƒ 6500 gekost. Tachtig stoelen zijn uit de oude kerk in de nieuwe overgebracht. De preekstoel, aan den noordkant, is aangekocht door Lagerwey van ‘de Beek’ en cadeau gedaan; hij had vroeger gestaan in de Ned. Herv. Kerk te Leusden. Hoe het geld bijeengebracht is, blijkt uit de notulen.
Een nieuw legaat van Mej. Maria Homoet bracht de gemeente in het bezit van eene doelmatige pastorie, waarvan 't alleen jammer is, dat zij zoo ver van de kerk is gelegen (oost-einde Zzijde).
Een kabinetorgel met sprekend front, geplaatst op eene galerij aan den ingang, werd voor ƒ 350,- aangekocht op 16 juni 1888 bij Jan van Staveren te Nijkerk, door de heeren Van Velzen en A. Berendse, welke laatste (vroeger organist der ‘groote’ kerk) als lid der doleerende gemeente op zich nam gratis de betrekking van organist te vervullen. Dit orgel was afkomstig van Ds. S.J. de Hoest, Herv. Predikant te Nijkerk, bij wien het als huisorgel gediend had.
Op den 1 Augustus 1888 werden Kerk en orgel ingewijd, des avonds te 6 uur, met een leerrede uit Exodus 17: 15b door den Heer Van Velzen, waarbij de notabele inwoners van Scherpenzeel waren uitgenoodigd; het orgel werd door den organist ingewijd met het spelen en begeleiden van Psalm 33: 2.
Gerrit van Velzen (werd) 9 Jan. 1887 als oefenaar bevestigd door Ds. J. SchotelGa naar voetnoot47 van Haarlem; vertrokken als voorganger naar Ede; afscheid Juli 1891 met Deut. 30: 19.
Tenslotte vermeldt H.H. Schipper, dat de beide eerste predikanten van de gemeente waren: A. van Apeldoorn en O. Los.
A. van ApeldoornGa naar voetnoot48 kwam van Coevorden en werd op 5 april 1892 bevestigd door ds. J.J. de Visser te Amersfoort. Hij hield zijn laatste preek op 28 juni 1896 en ging in april 1897 met emeritaat.
O. Los,Ga naar voetnoot49 beroepen van Oud-Vossemeer, werd 8 november 1897 bevestigd door zijn zoon ds. S.O. Los te De Lier. Hij ging 1 augustus 1904 met emeritaat en overleed in het jaar 1909.
|
-
voetnoot1
- Men zie voor hem: Abraham Capadose door David Kalmijn (dissertatie Utrecht), 's-Gravenhage 1955.
-
voetnoot3
- De ‘Zandenhoef’, gelegen in het centrum van Scherpenzeel, bestaat nog, zij het in sterk gerestaureerde vorm. Het is thans een bankgebouw. Uit de correspondentie van Capadose en zijn vrienden wordt niet duidelijk, waardoor de keuze op Scherpenzeel viel. Mogelijk hebben de ‘vrienden van de Poll te Zeist’ (Kalmijn, a.w., 62) die de familie Capadose in Scherpenzeel bij herhaling bezochten, de aandacht op het huurhuis gevestigd.
-
voetnoot5
- De brieven van Capadose waaruit hier wordt geciteerd, alsmede die verderop in deze paragraaf worden genoemd (4 april en 17 oktober 1832) worden bewaard in het Réveil-Archief te Amsterdam, Verzameling-Da Costa.
-
voetnoot6
- Florentius Costerus, sinds 1656 predikant te Hoorn, overleden 1703. Schreef: Neerlandts vloek en zegen en deszelfs re-unie, Hoorn 1740.
-
voetnoot10
- Wij ontlenen enige gegevens aan het archief van de Hervormde gemeente te Scherpenzeel, nader aan het Doop-, Lidmaten- en Trouwboek van de betreffende jaren. Gerardus Cornelis Renes legde in 1831 belijdenis des geloofs af. Hij werd 8 juni 1808 geboren als zoon van Jan Renes Wzn. en Sophia van Bemmel. Van Jan Renes Wzn. wordt in de brieven van Capadose eenmaal gezegd: 73 jaar oud, en eenmaal: 83 jaar. Met ‘Willemijntje’ kan bedoeld zijn Willemijntje Wolfswinkel of Willemientje van de Kemp. Beiden werden ‘bejaard’ aangenomen, wat in Scherpenzeel (en andere plaatsen) in die tijd meer voorkwam. Op een gezelschap in Veenendaal treffen we nog aan: Willemijntje Veldhuizen uit Scherpenzeel; men zie ook blz. 147.
-
voetnoot11
- Men zie voor hem hoofdstuk 10 (Veenendaal).
-
voetnoot13
- Lidmatenboek Herv. gemeente Scherpenzeel; 1832. Attestatie van A. Capadose, Amsterdam 23 febr. 1832; idem van zijn vrouw, 's-Gravenhage.
-
voetnoot16
- Breder hierover: Kalmijn, a.w., 73 en 74.
-
voetnoot17
- Niet kon worden nagegaan, wie precies bedoeld zijn met de ‘vrienden van de Poll’ (te Zeist, volgens Kalmijn, a.w., 62). Circa 1859 vestigde zich te Zeist de Amsterdamse familie Van de Poll, die aldaar veel bekendheid heeft gekregen.
-
voetnoot20
- Niet onmogelijk is, dat wordt bedoeld Willem Schaap, visboer, wonende te Sterkenburg. In september 1837 oefent Schaap ten huize van Willem Doornenbal, wonende aan de Langbroeksche Wetering. Op zondag 27 augustus 1837 preekt ds. A. Brummelkamp voor het gezelschap t.h.v. Doornenbal. Er wordt dan een kind van Willem Schaap gedoopt (Rechtb. Amst., inv. no. 549). Deze Willem Schaap woont later te Zeist (hoofdstuk 13). Hij is aldaar ouderling en gedurende ongeveer de jaren 1853 tot 1870 voorganger of oefenaar. In de notulen van de kerkeraad der Afgescheiden gemeente te Utrecht wordt één en andermaal gesproken van gemeenteleden te Neerlangbroek: Willem Schaap en zijn vrouw Neeltje Wieler; Willem Doornenbal en zijn vrouw Sophia Tegseling (Tijsseling?). In de notulen van 7 jan. 1840 lezen we dat de ‘mansleden’ te Neerlangbroek begeren Willem Schaap tot hun leraar te hebben, ‘doch hunne begeerte door redeneering schijnen omver te stooten’. Willem Schaap en enige anderen uit Neerlangbroek waren ook enige tijd lid te Amersfoort (vgl. hoofdstuk 5).
-
voetnoot21
- Uit andere brieven blijkt, dat mevrouw Van Naamen gaarne met Capadose godsdienstige gesprekken voerde.
-
voetnoot22
- Ds. C.C. Callenbach. Men zie voor hem en voor de conventikels te Nijkerk en omgeving hoofdstuk 7 (Nijkerk).
-
voetnoot24
- Handelingen 28 vers 30 en 31: En hij (Paulus) bleef de volle termijn van twee jaar in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen, die tot hem kwamen, predikende het Koninkrijk Gods, en onderricht gevende aangaande de Heere Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, zonder enige belemmering.
-
voetnoot25
- In een ‘Verslag’ aan de Koning, gedateerd 5 januari 1841, schrijft ds. H.P. Scholte, dat van de gemeente te Zeist (70 zielen), er drie leden te Woudenberg wonen - DERDE DEEL, 207.
-
voetnoot26
- Deze ‘aantekeningen’ zijn geschreven in het eerste notulenboek (aanvangende 7 okt. 1850) van de Gereformeerde kerk te Scherpenzeel.
-
voetnoot28
- Een enkele maal is sprake van J. Ravesloot (diaken) en H. van Zanten (afgevaardigde). Maar dit lijkt ons een vergissing of verschrijving, aangezien Johannes Ravesloot, wonende in de buurtschap Ederveen, jarenlang ouderling is geweest van de veel dichter bij zijn woonplaats liggende gemeente te Veenendaal. Hendrik van Zanten woonde, voor zover ons bekend, te Veenendaal en heeft de gemeente aldaar eveneens vele jaren als ouderling gediend.
-
voetnoot30
- Datum vergadering kan niet worden bepaald.
-
voetnoot31
- Herv. Ered., 19 juli 1845, no. 1 en inv. no. 1859.
-
voetnoot32
- Aanvankelijk diaken en van 1864 tot aan zijn overlijden in 1876 ouderling der gemeente.
-
voetnoot33
- Op 7 juni 1843 bezocht G. Steenbeek voor het eerst een provinciale vergadering van Gelderland.
-
voetnoot34
- Ook thans is er in Scherpenzeel een Ravenhorsterweg.
-
voetnoot35
- Bedoeld zal zijn, dat men op zondag eerst de Hervormde kerk bezocht en daarna gezelschap hield.
-
voetnoot36
- De feiten zijn, dat op de provinciale vergadering van Noord-Holland en Utrecht, gehouden 2 mei 1850 (NNH), de ouderlingen G.C. Renes en G. Steenbeek verklaren, dat de gemeente te Scherpenzeel, die vroeger met ‘Brummelkamp en de vergadering welke genoemden Leeraar aanhangt, kerkelijk vereenigd was’ zich met de Afgescheiden kerken in Utrecht (en Noord-Holland) ‘wenscht te vereenigen’. Zoals bekend, stonden Brummelkamp c.s. tot 1854 buiten het verband van de Afgescheiden kerken.
-
voetnoot37
- Hieruit kan worden afgeleid, dat er van 1843 tot 1850 geen kerkeraad was.
-
voetnoot38
- Voorin het eerste notulenboek lezen we nog: ‘1850 zijn wij Gemeente van Scherpenzeel vereenigt met Amsterdam en zijn daar opgewekt om geregeld kerkenraad te houden, Dat wij vroeger onder de Geldersche Broederen zoo stellig niet deden - maar wenschen te doen.’
-
voetnoot39
- H. Schipper zèlf heeft hier een noot geplaatst. ‘Dit locaal met annexe-kosterswoning, is in 1891 verkocht en aangekocht door den Meester-Timmerman Hk. van den Broek, en ligt westwaarts van zijn timmerwinkel; de voorgevel is vernieuwd’, etc.
Thans is de naam van ‘aan de Holevoet’: Holevoetplein. Indertijd was dit echter gemeente Woudenberg (prov. Utrecht) wat - evenals het geringe aantal leden - in 1846 de erkenning belemmerde.
-
voetnoot40
- Noot van H.H. Schipper: ‘Na van Elst was de Wed. Hk. van den Broek 27 jaren kosteres.’
-
voetnoot41
- In de notulen - niet in het notulenboek - komt na deze vermelding een hiaat, en wel van 1852 tot 1862.
-
voetnoot42
- Wij hebben de namen in alphabetische volgorde geplaatst. S = Scherpenzeel, W = Woudenberg. Er waren 12 (belijdende) leden; met de kinderen mee: 40 zielen (volgens de Jaarboekjes van de Chr. Geref. Kerk, Kampen, rond deze jaren).
-
voetnoot43
- Merkwaardig is, dat het Jaarboekje van de Chr. Geref. Kerk, Kampen, 1870, voor Scherpenzeel geeft: 125 zielen (in 1869: 40 en in 1871: 40). Vermoedelijk is het getal 125 een (druk)fout. Van een Kruisgemeente te Scherpenzeel en van een vereniging van deze met de Afgescheiden gemeente, in het jaar 1869, is niets bekend.
-
voetnoot44
- Bedoeld zal zijn, dat Van den Burg desgevraagd antwoordt - zoals er ook verder staat: ‘wel met sommigen’.
-
voetnoot45
- Gerrit van Velzen werd geboren 1852. Aanvankelijk huisknecht te Amerongen. Oefenaar te Scherpenzeel 1887-1891. Ede 1891-1897. Predikant te Ede 1897. Lopik 1900. Zuilichem 1910. Middelharnis 1914. Emeritus 1928. Overleden 1939.
-
voetnoot47
- J. Schotel, geb. 1825. In 1872 predikant te Bergambacht. Diende enige andere gemeenten en ging in 1892 over naar de Christelijke gereformeerde kerk.
-
voetnoot48
- A. van Apeldoorn (1845-1934) diende de kerken te Almelo, Bolsward, Holten, Katendrecht (Rotterdam), Coevorden en Scherpenzeel.
-
voetnoot49
- O. Los (1842-1909) diende de kerken te Hardinxveld, Amstelveen, Steenwijk, Bergum, Colijnsplaat, Sleeuwijk, Oud-Vossemeer en Scherpenzeel.
|