De Afscheiding van 1834. Deel 4. Provincie Utrecht
(1980)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
Hoofdstuk 5
|
A. van den Bos |
Sander Melis van den Bosch |
H. Cruyff |
Dirk Hendrik Dijkman (gehuwd met de reeds genoemde Willemijntje van Doornik) |
J. Engeltjes |
Hermanus van Haselen en zijn vrouw |
W. Sandbrink |
A. Heeck |
Arie Jansen |
Cornelis van Lummel en zijn vrouw |
J. van de Pijpekamp |
G. Meester |
H. Meester |
Jakobus Priem |
Hendrik Roozendaal |
Hendrik van Sloten |
Gerrit Vastenhouw en zijn vrouw |
Leentje van Beek |
Gerrit Wijnands |
2. Instituëring
In het eerste notulenboek van de Afgescheiden gemeente,Ga naar voetnoot3 dat begint met 29 september 1841 lezen we:
‘Door des Heeren bijzondere leiding en besturing kwam Ds. de Cock schoon anders woonachtig in Groningen in deze gemeente en diende dezelve tot uitleiding. Geroepen in 't begin van het jaar 1837 voor de regtbank van Amsterdam kwam hij aldaar en bevond aldaar dat men niets van hem wist waardoor hij een week in die stad moetende blijven besloot de Gemeente van HuizenGa naar voetnoot4 te voren door hem bevestigd nog eens te bezoeken hetwelk hij deed, en van daar door de Broeders aangezocht kwam hij ook te Bunschoten en door de militaire magt aldaar verhinderd het woord te spreken, geschiedde zulks door hem des Zaturdags in Zwartebroek en Zondags 2 reizen te Malenstein, waar de broeders van Amersfoort hem ontmoetende en verzoekende is hij nog des Avonds te Amersfoort gekomen en is aldaar nog dienzelfden nagt de gemeente gevestigd en zijn onder opzien tot den Heere verkozen als ouderling Evert de Neeling en als diaken Gijsbert van Doornik die in de vreze des Heeren dit ook hebben op- en aangenomen...’.
De Cock werd op 6 januari 1837 te Bunschoten ‘verjaagd’. Op 6 en 7 januari preekte hij te Achterhoek (tussen Bunschoten en Nijkerk) en te Zwartebroek onder Voorthuizen. Op zondag 8 januari tweemaal te Malestein ‘een boerenhofstede, een uur achter Nijkerk onder Putten’.Ga naar voetnoot5
Op grond van deze gegevens concluderen we: de Afgescheiden gemeente te Amersfoort werd op zondag 8 januari 183 7 geïnstitueerd door ds. H. de Cock.Ga naar voetnoot6
3. De jaren 1836-1843
In een rapport van 26 maart 1840 lezen we: ‘Ook te Amersfoort bestaan vele Separatisten, waaronder sommige leden van den gegoeden middenstand behooren; zij gedragen zich intusschen tot nog toe naar de voorschriften der wet en vergaderen in drie of vier afzonderlijke huizen in onderscheidene oorden der stad, altoos onder het getal van twintig in elk dier woningen blijvende; en wanneer een hunner zoogenaamde predikanten aankomt, dan gaat hij die huizen rond’.Ga naar voetnoot7
Wij merken op, dat er niet ‘vele Separatisten’ te Amersfoort waren; nog in 1856 (‘Eerste Jaarboekje’, vgl. bladzijde 21) wordt vermeld, dat de gemeente 180 zielen omvat. Maar er zijn wellicht, evenals op andere plaatsen, sympathisanten geweest - conventikel-bezoekers - die zich niet van de Hervormde kerk hebben afgescheiden. Het is ook de vraag of altijd beneden de twintig personen werd vergaderd. Ten aanzien van de samenkomst van 4 maart 1840 lijkt ons dit onwaarschijnlijk.Ga naar voetnoot8 Maar men kwam inderdaad op meer plaatsen bijeen: bij Arie Jansen in de Coninckstraat, bij de diaken Gijsbert van Doornik in de Slijkstraat en in een boederij ‘De Ganskuijl’ gelegen aan de Dorresteinseweg.Ga naar voetnoot9
Vast staat ook, dat de Amersfoortse Afgescheidenen nimmer zijn beboet - in de eerste jaren zullen er dus maar weinig ‘grote’ bijeenkomsten zijn geweest.
Op 4 maart 1840 heeft H. de Cock één of tweemaal te Amersfoort gepreekt. In een rapport, opgesteld naar aanleiding van de gebeurtenissen rond deze samenkomst(en) door de commissaris van politie, lezen we onder meer het volgende.Ga naar voetnoot10
Op 4 maart ging het gerucht, dat ds. De Cock godsdienstoefeningen zou houden, een huwelijk ‘voltrekken’ en kinderen dopen. ‘Dit heeft aanleiding gegeven, dat verscheidene lieden uit de gemeente Bunschoten naar hier zijn overgekomen; welk een en ander de aandacht van vele ingezetenen dezer stad heeft gaande gemaakt.Ga naar voetnoot11 Te ongeveer zes ure, terwijl er een oefening in de Coninckstraat werd gehouden, verzamelde zich een menigte volks, hoofdzakelijk uit de geringste volksklasse bestaande, in de Slijkstraat voor de woningen van Hendrik van Doornik en I. van Leuven, alwaar enige Bunschoter boeren waren binnengegaan en na afloop der bovengemelde oefening alsmede eene vergadering zoude plaats hebben. Nadat deze menigte aldaar eenige oogenblikken had gestaan, is uit hun midden van alle kanten met steenen op de deuren en glazen dezer woningen geworpen, zoodat dezelve spoedig waren verbrijzeld, terwijl de daaruit komende personen als-
mede met steenen werden nagesmeten en door een gedeelte der menigte vervolgd wordende, verschillende baldadigheden moesten verduren. Bij mijne komst aldaar hebben deze baldadigheden dadelijk opgehouden, terwijl de menigte op mijne aanmaning zonder eenig geweld te hebben behoeven te gebruiken, uiteen is gegaan...’.
Tenslotte wordt vermeld, dat drie personen zijn gearresteerd en na verhoor weer vrijgelaten. Zij zullen door de rechter worden vervolgd.
Gedurende de jaren 1836-1840 verschijnen op de provinciale vergaderingen de ambtsdragers: Evert de NeelingGa naar voetnoot12 en H. van Haselen, ouderlingen; Gijsbert van Doornik, diaken.
Op de provinciale vergadering te Utrecht van 22 en 23 augustus 1839 wordt een brief voorgelezen van de gemeente Amersfoort.Ga naar voetnoot13 Zij beklaagt zich de prediking des Woords en de bediening der sacramenten geheel te moeten missen ‘tenzij de leden naar Utrecht komen, hetwelk voor hen te moeijelijk is...’.Ga naar voetnoot14
De president (ds. Scholte) zegt aan diaken G. van Doornik, dat ‘wanneer de Gemeente aldaar behoefte heeft aan eenen leeraar, zij dan met vasten en bidden er een van den Heere mag vragen. Het bezwaar daarin was, dat de gemeente aldaar te behoeftig was, om eenen leeraar te onderhouden. De President merkt echter op, dat de Heere, wanneer Hij hun een leeraar schenkt, ook onderhoud schenken zal...’. De gemeente wordt voorts opgewekt tot het doen van een keuze.
In april 1840 wordt door ouderling Van Haselen gerapporteerd, dat de gemeente in ‘broederlijke liefde en vereeniging leeft’.Ga naar voetnoot15
Op 17 december 1840 schrijft de kerkeraad een brief aan de dan sedert enige dagen geschorste ds. H.P. Scholte.Ga naar voetnoot16 Het is duidelijk, dat Amersfoort meent, dat de schorsing terecht is opgelegd, en dat de gemeente kiest voor de Dordtse kerkenorde.
Op de vergadering van kerkeraad en gemeente van 29 september 1841 wordt dit laatste bevestigd doordat ‘alle de vergaderd zijnde Leden’ eveneens kiezen voor de D.K.O. Het zijn vijftien manslidmaten.Ga naar voetnoot17 Op grond van deze vermelding en overeenkomstige gegevens mogen we het aantal leden der gemeente in die tijd stellen op hoogstens 75.
Een request aan de Koning, gedateerd 24 december 1841, en ondertekend
door 16 manslidmaten, waarin erkenning van de gemeente in de burgerlijke maatschappij wordt gevraagd, wordt van de hand gewezen.Ga naar voetnoot18 Onder meer wordt vermeld in dit stuk, dat H. Roozendaal ouderling is, en G. van Doornik en G. Vastenhouw diakenen.Ga naar voetnoot19
Reeds eerder in laatstgenoemd jaar, namelijk op 5 augustus, was aangekocht een huis met erf en tuin, staande aan de Langegracht ‘in wijk Breul, Numero 297’.Ga naar voetnoot20 Op deze plaats is jarenlang het enige kerkgebouw van de Gereformeerden te Amersfoort gevestigd geweest. Voor het pand werd betaald ƒ 1550, voor twee huisjes die tegelijk werden gekocht ƒ 700.
Als kopers treden op Hermanus van Haselen ‘fabrikeur’, Hendrik Roozendaal winkelier en Sander Melis(se) van den Bosch ‘bouwman’.
Een van de bepalingen is: ‘In afwachting van de erkenning derzelve gemeente door Z.M. den Koning en hoogst deszelfs approbatie van de tegenwoordige koop’.
Begin 1843 richt de gemeente zich opnieuw tot de Koning vragende ‘toelating en erkenning... in de burgerlijke maatschappij...’.Ga naar voetnoot21 Wij lezen verder: ‘Zij hebben onderling verkozen als ouderling H. Roozendaal en als diaken G. Vastenhouw... terwijl zij na gunstige dispositie verkregen te hebben in de behoefte van een' Leeraar zullen trachten te voorzien.’ Het request is getekend door 16 manslidmaten.
De gemeente wordt erkend bij koninklijk besluit van 8 september 1843.Ga naar voetnoot22
Op 18 augustus 1843 wordt het nieuwe kerkgebouw echter al in gebruik genomen. Men heeft het er blijkbaar maar op gewaagd. Ds. A. Brummelkamp preekt op die dag.Ga naar voetnoot23 Op zich zelf reeds een grootse gebeurtenis, want de gemeente moest zich verder tevreden stellen met week aan week te horen preeklezen. Twee maanden daarvoor was het besluit genomen: ouderling H. Roozendaal mag wegens onbekwaamheid ‘in het lezen voortaan in de openbare Godsdienst niet meer voorgaan’.Ga naar voetnoot24
De gemeente maakt wel ernst met het zoeken van een predikant. In 1842 begeert zij J. Veldhuizen, diaken te Utrecht als herder en leraar. De classis Hilversum heeft geen bezwaar om hem toe te laten tot ‘het examen voor de predikdienst’.Ga naar voetnoot25 Veldhuizen heeft zich echter nimmer voor het onderzoek aangemeld.
Uit gegevens van het jaar 1843 blijkt, dat er leden te Nijkerk wonen. Deze vormden vroeger één gemeente met de Afgescheidenen te Putten. Men wenst in Nijkerk opnieuw een gemeente te instituëren. Zoals we nog zullen zien in hoofdstuk 7 (Nijkerk), is deze echter eerst in 1850 tot stand gekomen.
Op 12 mei 1842 sluit Amersfoort zich weer aan bij het - na de twist met ds. H.P. Scholte c.s. - gereconstrueerde kerkverband van Noord-Holland en Utrecht. Althans van de gemeente van Amersfoort zien we op die datum voor het eerst sedert 29 mei 1840 afgevaardigden op de provinciale vergadering (gehouden te Amsterdam); en wel de ouderlingen H. van Haselen en H. Roozendaal.
Dit kerkverband omvat op genoemde dag de volgende gemeenten: Amsterdam, Andijk, Broek op Langendijk, Enkhuizen, Urk, Zaandam, Hilversum, Amersfoort, Bunschoten, Utrecht, Westbroek c.a.
De gemeente Amersfoort wordt zonder meer aanvaard.
4. Ds. Salomon Mozes Flesch te Amersfoort (22 nov. 1846 - okt. 1847)
Over het leven en de arbeid van deze predikant is reeds veel geschreven - we zouden wel kunnen zeggen: merkwaardig veel!Ga naar voetnoot26
Wij moeten ons hier voornamelijk beperken tot ‘ds. Flesch te Amersfoort’, maar het is noodzakelijk eerst een enkel woord te schrijven over zijn levensgang.
Salomon Mozes Flesch werd op 29 juni 1812 te Amsterdam geboren. Zijn ouders: Mozes Hartog Vles (men lette op de spelling) en Marianne Salomon van der Goen; Mozes Vles handelde in tweedehands kleding. Op 16 augustus 1837 treedt Flesch te Amsterdam in het huwelijk met Sara Izaak de Jongh, geboren op 19 augustus 1812 te Gendt (bij Nijmegen).
In 1831 neemt hij deel aan de tiendaagse veldtocht en ook jaren daarna is hij in militaire dienst. Hij en zijn vrouw komen dan tot bekering, mede door het lezen van enige uit het Engels vertaalde tractaatjes.
Te Broek in Waterland worden, begin 1841, beiden en hun zoon Mozes gedoopt in de Hervormde kerk. In 1843 verhuist het gezin naar Kampen. Vermoedelijk in deze plaats voegt de familie zich bij de Afgescheidenen. Vader Flesch gevoelt roeping predikant te worden en gaat daartoe de opleiding volgen bij ds. A.C. van Raalte te Ommen.
Wij lezen in de notulen van de Afgescheiden gemeente aldaar - 13 juni 1844: ‘Op eene hartelijke belijdenis van door Gods almachtige genade tot de(n) Christus gebragt zijnde, worden met blijdschap en zielsverkwikking in de gemeente opgenomen Salomon Flesch en Sara de Jong(h) vroeger door God uit het Jodendom overgebragt’.
Als van Raalte naar Arnhem gaat in november 1844, teneinde daar het werk der
opleiding voort te zetten, volgt Flesch hem niet, maar hij gaat naar Hoogeveen en wordt leerling van ds. W.A. Kok. Dit gebeurt op 7 november 1844. Als student verricht hij hulpdiensten aan de Afgescheiden gemeente te Meppel in het tijdvak oktober 1845 tot mei 1846. In het voorjaar van 1846 wordt Flesch toegelaten tot de heilige dienst.
Het echtpaar Flesch vertrekt 30 mei van dit jaar met attestatie naar Elburg, waar Salomon Mozes de eerste predikant van de Afgescheiden gemeente in deze plaats wordt. Maar hij staat te Elburg slechts enige maanden.
De notulen van Amersfoort vermelden namelijk, dat hij reeds op 21 september 1846 werd beroepen. De eerste notulen, door Flesch te Amersfoort geschreven, zijn die van 25 november 1846.
Flesch schrijft erboven: ‘Na de bevestiging en intrede des Leeraars’. Uit één en ander volgt, dat hij op zondag 22 november 1846 te Amersfoort is bevestigd. Merkwaardig is, dat in geen enkel stuk de naam van de bevestiger wordt genoemd.Ga naar voetnoot27
Al spoedig rijzen er in Amersfoort moeilijkheden tussen predikant en gemeente. Hieronder schrijven we daarover meer.
Aan de classis vraagt Flesch hem te willen ontbinden van Amersfoort (6 oktober 1847).
Mevrouw J.J. Zeelt te Baambrugge, de bekende weldoenster der Afgescheidenen ‘ontfermt’ zich over hem. Op 21 oktober laadt hij zijn huisraad op en vertrekt, zonder van iemand afscheid te nemen, naar een woning van mevrouw Zeelt te 's-Graveland.
Na behandeling van zijn zaak op classicale en provinciale vergaderingen wordt Flesch van Amersfoort losgemaakt, maar blijft in een situatie van ‘censuur’.
In die dagen ontvangt hij een beroep van Dordrecht en van Harlingen.
Hij neemt Harlingen aan en arriveert daar op 20 juni 1848.
Men weet in Harlingen - volgens de overlevering - niets van het gebeurde te Amersfoort.
De consulent T.H. Uitterdijk te Franeker, maakt echter bezwaar Flesch te bevestigen. Evenwel vangt laatstgenoemde zijn ambtswerk te Harlingen aan. Opnieuw komt - zoals we hieronder zullen zien - zijn zaak op de provinciale vergadering van Noord-Holland, en wel die van 2 november 1848. Uitterdijk en Flesch zijn aanwezig. Flesch belijdt schuld over al zijn verkeerdheden, de censuur wordt opgeheven en van de nodige attesten voorzien komt hij in Harlingen terug, waarna zijn bevestiging spoedig plaats vindt.
Begin 1849 - dus slechts enige maanden nadat zijn zaken zijn vereffend - wordt Flesch in Dordrecht beroepen en aldaar eind april bevestigd. In oktober 1850 wordt hij door de classis Dordrecht geschorst en op 5 maart 1851 afgezet als predikant.
Met zijn aanhang te Dordrecht vormt hij dan de ‘Kruisgemeente van de Kuipershaven’.Ga naar voetnoot28
Merkwaardig is, dat Flesch aanwezig is op de provinciale vergadering van Gelderland, die op 1 februari 1851 te Arnhem wordt gehouden.
Nog merkwaardiger is, dat hij en zijn groep door de vergadering van Gelderland worden aanvaard, en wel op 1 oktober 1851. Dit gebeurt zonder dat er hoor en wederhoor is toegepast.
Hierna sluiten Flesch en zijn gemeente zich aan bij het verband van de Kruisge-
zinden.Ga naar voetnoot29 Maar na een conflict ook in die kerkgemeenschap, verlaat Flesch Dordrecht op 7 november 1853.Ga naar voetnoot30
Zijn weg leidt dan naar Edam, waar hij ouderling wordt in de Afgescheiden gemeente. Begin 1854 wordt hij beroepen te Minnertsga, waar hij intrede doet zonder te zijn bevestigd.
Reeds de notulen van de kerkeraad der Afgescheiden gemeente te Minnertsga van 15 juni 1854 gewagen van een twist tussen Flesch en een ouderling.Ga naar voetnoot31
Op zondag 23 juli eten de drie zoontjes van het echtpaar Flesch giftige bessen. De 14-jarige Mozes en de 7-jarige Johannes overlijden. Mede tengevolge van een bezoek van de broer van Flesch keert de predikant terug tot het Jodendom.
Begin september 1854 verlaat het gezin Minnertsga en trekt naar Amsterdam. Daar herroept Flesch na korte tijd zijn terugkeer tot het Jodendom.
Al spoedig preekt hij weer voor een kleine groep, zowel te Amsterdam als te Ouderkerk aan den Amstel.
De familie zwerft vervolgens naar Zutphen en naar Tiel. In Tiel zoekt het gezin opnieuw contact met de Afgescheidenen. Flesch begeert weer predikant te worden. Zijn verzoek daartoe wordt afgewezen, zowel door een provinciale vergadering van Zuid-Holland als door de synode van Hoogeveen (1860).
Flesch breekt dan te Tiel opnieuw met de Afgescheidenen; hij verhuist in augustus 1860 naar Heukelum, waar het gezin zich voegt bij de Hervormde kerk. Van Heukelum gaat de ‘levensreis’ naar Gorinchem (april 1862), vervolgens naar Rotterdam.
Aldaar gaat Flesch voor in een groep, die zich heeft afgescheiden van de Kruisgemeente van C. van den Oever. Hij overlijdt op 9 december 1862, in de ouderdom van 50 jaar.
Zijn weduwe hertrouwt in 1863 te Dubbeldam en voegt zich bij de Afgescheiden gemeente te Dordrecht. Op 12 februari 1870 overlijdt zij te Dubbeldam.
Als wij meer in bijzonderheden de gang van zaken ten aanzien van ds. S.M. Flesch te Amersfoort volgen, vinden we het onderstaande.
Al spoedig komen er moeilijkheden. In het notulenboek blijkt dit uit een doorhaling - door Flesch - van de woorden: ‘op alle feestdagen en eens ter week’.
Volgens de notulen zouden deze woorden hebben gestaan in de brief waarmee Flesch het beroep aannam en slaan op de bediening des Woords. Flesch schrijft erbij: ‘niets van vermeld in aanne(e)m. Dus abuis van H. van Haselen’.
Terloop vermelden we, dat in de notulen van 9 december 1846 staat, dat de predikant om de vier weken naar Nijkerk zal gaan ‘overeenkomstig het gedane verzoek en voorslag der gemeenteleden aldaar’.
Op 17 maart 1847 wordt het tractement van de leeraar met ƒ 100 per jaar verhoogd; het komt daardoor op ƒ 500. Uit de notulen van de kerkeraad bemerken we niet veel van een groeiend conflict. Maar na een gedeelte in het handschrift van Flesch, met als laatste kerkeraadsvergadering die van 30 augustus 1847, lezen we: ‘Den 4 october 1847Ga naar voetnoot32 heeft onze leeraar Ds. S.
M. Flesch op de classikale vergadering bedankt langer leeraar te zijn van onze Gemeente en wel was de hoofdrede dat ZEW. den dienst voor Mevr. Zeelt te Baambrugge had aangenomen’.
De classicale notulenGa naar voetnoot33 vermelden aangaande ds. S.M. Flesch en de Amersfoortse gemeente het onderstaande.
8 april 1847. Aanwezig onder anderen ds. S. van Velzen te Amsterdam. Gemeld wordt, dat ds. Flesch te Amersfoort is bevestigd. In deze zaak is noch de classicale, noch de provinciale vergadering gekend.
De classis keurt dit handelen af. Ds. Van Velzen stelt voor, dat ‘wij eerst met broeder S.M. Flesch over eenige geloofswaarheden zullen spreeken en dat vervolgens door ZE. eene predicatie zal gedaan worden’. Zowel de vergadering als ds. Flesch nemen dit voorstel aan. Na gehouden colloquium en preek (waarbij de tekst door Flesch wordt bepaald), wordt Flesch erkend als ‘lid der klasse’.
6 oktober 1847. Aanwezig onder anderen - op verzoek van ds. Flesch: ds. S. van Velzen en de ouderlingen P. Niezen en S.C. Siemons, allen te Amsterdam.
Ds. Flesch verzoekt aan de vergadering ontslag als predikant van Amersfoort. Hij voert hierbij onder meer het volgende aan. Er is beloofd een studeerkamer bij zijn woning te bouwen; dit is niet gebeurd, tengevolge waarvan onder meer zijn boeken bederven door vocht. Hij heeft bezwaar tegen het gebruiken van ‘armengeld’ voor het betalen van zijn tractement. Een gedane belofte het tractement te verhogen ‘bij welstand en vooruitgang’ is niet nagekomen.
De overige leden van de kerkeraad verklaren het ontslag gaarne te zullen aanvaarden, daar ‘Do. een eigenzinnigen man was, die met verachting der overige kerkeraadsleden in alles zijne eigene opinie volgde’. Er is ds. Flesch een ander huis aangeboden, maar dit is door het gezin niet aanvaard. Ook de tractementsverhoging is geweigerd, daar deze uit het armengeld zou worden betaald. Thans - zo verklaren de ouderlingen - is de gemeente door de handelingen van de predikant aan verdeeldheid en verwoesting prijs gegeven. Daarnaast sommen zij tien punten op, waaruit blijkt hoezeer naar hun mening de leraar afwijkt. Wij noemen hiervan: nalaten catechismus-prediking, aannemen leden zonder voorkennis van de kerkeraad, willekeurige uitoefening van de censuur, zonder medewerking van de kerkeraad ‘uit notulen te schrappen of in te vullen’, zich openbaar maken als een leugenaar en achterklapper, de kerkeraad ‘bij het publiek ten toon stellen als dieven’. De classicale vergadering vat één en ander nogal rustig op. Wij vermoeden daarin de invloed van Van Velzen. Zij dringt aan op verzoening. De gemeente te Amersfoort zal voor een geschikte woning moeten zorgen.
Flesch echter wil niet van verzoening weten. Hij heeft nu buiten Amersfoort een geschikte woning en verklaart toch niet met de gemeente te kunnen leven. De rest van de kerkeraad neemt echter het voorstel tot verzoe-
ning aan. Aangezien geen oplossing kan worden verkregen, wordt de zaak verwezen naar de provincale vergadering.Ga naar voetnoot34
Provinciale vergadering van 4 november 1847. Op deze vergadering zijn van Amersfoort aanwezig: ds. S.M. Flesch, de ouderlingen A. Kwint en H. Roozendaal, alsmede de oud-ouderling H. van Haselen.
Ds. Flesch verklaart - nadat de zaak en haar behandeling op de classicale vergadering zijn geresumeerd - dat hij als predikant in de clássis wil blijven werken ‘om die Gemeenten te dienen in de Classis die hem zouden begeeren’. Ook ‘dat de Gemeente met zijne prediking den spot dreef’. De kerkeraad beweert dat ‘de prediking vol beschimping was tegen de Gemeente’.
Ná de classicale vergadering (6 oktober), die beide partijen tot verzoening maande, was ds. Flesch - aldus zijn verklaring - voornemens des zondags te Amersfoort te preken. Enige leden van de kerkeraad hadden zich echter vóór de godsdienstoefening in zijn woning vervoegd en van hem de verklaring begeerd, of hij zich voor het vervolg met de gemeente wilde verenigen. ‘Daarop had hij verklaard zulks nog niet te kunnen zeggen, maar dat hij nu bereid was om te preken’. Naar het kerkgebouw gaande, werd hem het preken belet: een oefenaar uit een andere plaats had reeds ‘de Predikstoel ingenomen’. Hij had toen het kerkgebouw verlaten en zich enige dagen daarna ‘met ter woon naar 's-Graveland begeven alwaar hem door Mevrouw Zeelt eene woning was aangeboden’. Als redenen voor deze spoedige verhuizing geeft ds. Flesch op, dat zijn gezondheid, blijkens een attest van een arts - hetwelk wordt overgelegd - door de woning te Amersfoort leed en dat het gure jaargetijde de bespoediging van het verhuizen noodzakelijk maakte.
De kerkeraad verklaart, dat ds. Flesch zaterdag had laten ‘rondzeggen’, blijkbaar ook bij mensen buiten de gemeente, zondag zijn afscheid te zullen preken. De ouderlingen en de diakenen hadden hiervan ‘ontstichting’ gevreesd.
Op donderdag 21 oktober is hij metterwoon uit de stad vertrokken, zonder bij enig lid afscheid te nemen. Nu preekt hij, volgens de ouderlingen ‘bij menschen buiten de gemeenschap der Kerk’. Om al deze dingen meende de kerkeraad verplicht te zijn ‘de kerkelijke tucht op Ds. Flesch toe te passen’. Beide partijen verklaren zich vervolgens bereid zich te onderwerpen aan het oordeel der vergadering.
Nadat nog is medegedeeld door de ouderling van 's-Graveland (J. Reijmerink), dat ds. Flesch aldaar wonende, scheuring in de gemeente veroorzaakt, wordt het volgende besluit genomen.
De kerkeraad - dat wil zeggen de ouderlingen en diakenen - zullen de censuur over ds. Flesch moeten opheffen en openlijk schuld belijden voor de gemeente vanwege het feit, dat zij hun predikant hebben verhinderd te preken. Aan Flesch zal worden vergund te 's-Graveland te wonen totdat
hem te Amersfoort een goede woning zal zijn verschaft, terwijl laatstgenoemde zoveel mogelijk te Amersfoort de dienst zal moeten waarnemen en ook door de gemeente aldaar zal moeten worden beloond.
De ouderlingen van Amersfoort verklaren zich aan dit besluit te willen onderwerpen, maar ds. Flesch vraagt uitstel inzake zijn beslissing. Dit uitstel wordt vergund. De ouderlingen J. Veldhuizen te Utrecht en J. Hartog te Bunschoten worden als commissie aangewezen op de uitvoering van één en ander toe te zien. Indien ds. Flesch zich niet wil onderwerpen, zal hij ‘als gecensureerd beschouwd worden’.
Op de provinciale vergadering van 4 en 5 mei 1848, gehouden te Amsterdam, komt de zaak ds. Flesch opnieuw aan de orde. Flesch zelf is door zijn ziekte verhinderd aanwezig te zijn. Hij vraagt per brief van de gemeente te Amersfoort te worden ontbonden en beroepbaar te worden gesteld ‘in vereeniging der Kerk’.
Uit verschillende brieven en rapporten komt naar voren dat ds. Flesch 12 november 1847 aan ouderling J. Veldhuizen te Utrecht heeft verklaard, dat hij zich niet aan het besluit van de provinciale vergadering wilde onderwerpen, maar van Amersfoort wilde worden losgemaakt.
De commissie was toen niet, ondanks een reeds gemaakte afspraak, op zondag 14 november naar Amersfoort gegaan, aangezien ds. Flesch zich niet onderwierp. De commissie meende, dat, volgens het besluit van de provinciale vergadering, de ouderlingen en diakenen wel schuld moesten belijden. In plaats van dit te doen, had de kerkeraad echter, bij monde van ouderling A. Kwint, in de godsdienstoefening bekend gemaakt, dat hij uit naam van de provinciale kerkvergadering moest mededelen, dat ds. Flesch ‘is gecensureerd geworden en tot den predikdienst niet mogt toegelaten worden’.Ga naar voetnoot35
Nadat Flesch zich op 25 januari 1948 vervoegd heeft bij de kerkeraad van Amsterdam (!) en daar ‘raad’ heeft gevraagd en verkregen, wendt hij zich tot de commissie en verklaart zich alsnog te zullen onderwerpen. Hij wil aan de gemeente te Amersfoort verbonden blijven ‘mits dan ook aldaar de opgelegde schuldbelijdenis gedaan wordt’ en hem een gepaste woning alsmede een voldoend tractement worden geboden. Ouderling J. Veldhuizen antwoordt hem echter, dat ‘hij zich niet meer voor de nakoming van het Provinciaal besluit tot ontvangst van Ds. Flesch kon verantwoordelijk stellen, dewijl ZE. zich niet op den bepaalden tijd aan dat besluit onderworpen had’.
Bovendien: de ouderling is te Amersfoort geweest en heeft vernomen, dat Flesch aan leden, die tijdens diens predikantschap waren ‘aangenomen’, had geraden hun lidmaatschap weer op te zeggen en aan anderen, die ‘gelden
op het Kerkgebouw hadden’ had geadviseerd die op te vorderen.
Opnieuw worden gegevens verstrekt over het optreden van Flesch te 's-Graveland. Hij heeft ‘buiten de Gemeente’ gepreekt, een huwelijk bevestigd, gedoopt en het avondmaal bediend. ‘Ook is het bekend aan de Vergadering dat hij te Amsterdam op eenen Zondag bij hen gepreekt heeft, die van de Gemeente zijn afgegaan en met den voormaligen ouderling Wormser vergaderen.’
De vergadering komt tenslotte tot de overtuiging, dat ds. Flesch van de gemeente te Amersfoort dient te worden losgemaakt. Zij besluit ds. Flesch als gecensureerd te verklaren ‘hierin bestaande, dat hem voor eenen onbepaalden tijd de predikdienst ontzegd zal worden totdat hij van zijne misdraging belijdenis doet, dat de Classis van HilversumGa naar voetnoot36 toezicht op hem tijdens zijne censuur houden zal...’.
Aan de kerkeraad van Amersfoort wordt bij vernieuwing opgelegd ‘voor de Gemeente in het openbaar belijdenis te doen dat zij voorbarig heeft gehandeld in het verhinderen van ds. Flesch om te preeken en dat tevens aan de Gemeente bekendmaking zal geschieden, dat zij van ds. Flesch ontslagen is’.
Provinciale vergadering van 2 november 1848. Na een bezoek van ds. Flesch aan ds. S. van Velzen te Amsterdam schrijft laatstgenoemde aan de commissie voor de zaak Flesch, benoemd door de vorige provinciale vergadering, dat de gecensureerde berouw had betuigd over zijn handelwijze ‘in kerkelijke gemeenschap te oefenen met afgekeerden’. Hierop had de commissie aan Flesch geschreven en gevraagd om ‘mededeeling van zijne werkzaamheden onder de censuur en van zijne schuldbelijdenis’. Tevens had de commissie hem opgelegd een ‘schuldbelijdenis-predicatie’ te houden voor de classis van Hilversum en ‘schriftelijk te melden aan hen, die door hem geraden waren om zich van de Gemeente te Amersfoort af te scheiden, dat hij toen door eenen verkeerden geestdrift werd gedreven en hun te vermanen om zich weer bij de gemeente te voegen.’
Alvorens echter deze brief in handen van Flesch was gekomen, had deze gedateerd 30 mei 1848 aan de commissie geschreven, dat hij protesteerde tegen zijn censuur ‘erkennende wel niet in alles onschuldig te zijn, maar ook niet in alles wat hem in de censuurbrief gemeld was, schuldig te zijn’. Daarbij schreef Flesch ‘dat hij uit hoofde van het opgeven van zijn werkzaamheden aldaarGa naar voetnoot37 en begeerte naar eene ordelijke gemeente eene beroeping naar de gemeente te Harlingen aangenomen had en uit kracht van noodzaak spoedig daarheen moest overgaan’. Kort daarna ‘stonden de goederen reeds gepakt en was het schip in aantocht om hem over te brengen, terwijl deze reis door hem bespoedigd werd... omdat zijne Vrouw nabij hare bevalling was.’
Op bovengenoemde vergadering is ds. Flesch echter aanwezig.
Ds. T.H. Uitterdijk, gekomen van Franeker, beroepen predikant van Amersfoort,Ga naar voetnoot38 verhaalt de gang van zaken ten aanzien van het beroep van Flesch te Harlingen. Men meende aldaar, dat laatstgenoemde wettig leraar te Amersfoort was. Niet alleen door geruchten, maar ook op grond van het feit, dat Flesch geen attesten kon tonen, maakte de classis Harlingen bezwaar tegen zijn bevestiging en verwees hem naar de provinciale vergadering van Noord-Holland. Evenwel was Flesch met zijn ambtelijke arbeid begonnen.
Nadat hem het woord is verleend legt hij de volgende verklaring af.Ga naar voetnoot39
‘...dat hij niet alles zal of kan ophalen, wat tot zijne verontschuldiging dient, als zijne groote tijdelijke behoeften, de middelen tot verleiding om zich niet te onderwerpen, en aanvallen om niet in zijne zaak voort te gaan.... (Hij) belijdt schuld te hebben, hij had zich moeten onderwerpen aan het oordeel dezer vergadering. Hierbij was hij ernstig bepaald geworden, toen hij met krankheid in het ligchaam bezocht was. De Heere had hem getoond dat zijne ongesteldheid niet tot den dood was maar dat Hij hem had opgerigt, dewijl deze zaak, het belijden van schuld en de verzoening met de kerk hem nog te doen stond.
(Hierop vraagt ds. Uitterdijk, wanneer dat berouw is ontstaan en of de prediking daarop is nagelaten? Ds. Flesch antwoordt:) Hij heeft bij zijne laatste ziekte dit berouw gevoeld en had toen de prediking ook verder moeten nalaten, maar de Kerkeraad te Harlingen drong op de prediking aan. Nogtans... is dit voortgaan te veroordeelen.’
Sommige leden der vergadering twijfelen aan de oprechtheid van de schuldbelijdenis van ds. Flesch. Maar de praeses, ds. S. van Velzen, verklaart ‘dat hij geen onopregtheid in de belijdenis opmerkt, of men moest iemand van de grootste onopregtheid in zijn hart verdenken’. Besloten wordt dan, dat ds. Flesch - staande de vergadering - een brief zal schrijven, wegens de zaken waarover hij gecensureerd is.
In de tijd, dat Flesch hiermee, in een ander vertrek, bezig is, wordt gerapporteerd, dat de kerkeraad van Amersfoort schuldbelijdenis heeft gedaan, wegens het besluit in deze zaak genomen door de vorige provinciale vergadering. Dan wordt de brief van ds. Flesch, behelzende zijn schuldbelijdenis, gelezen. Niemand heeft op de inhoud enige aanmerking. Aanstonds daarna wordt Flesch van de censuur ontheven. Bericht van dit besluit zal worden gezonden aan de classis Hilversum en aan de provinciale vergadering van Friesland. Aan ds. Flesch zelf wordt ‘getuigschrift gegeven, opdat hij te Harlingen kan bevestigd worden’. Het besluit wordt met algemene stemmen genomen.
Een droeve, en voor alle betrokkenen tijdrovende zaak is beëindigd. Zoals we zagen betekent dit niet, dat hiermee het laatste woord is gezegd inzake moeilijkheden rond de persoon van ds. Flesch.
5. Ds. T.H. Uitterdijk (5 november 1848-7 september 1851)
Al gauw nadat de provinciale vergadering heeft vastgesteld, dat ds. Flesch van de gemeente Amersfoort dient te worden losgemaakt,Ga naar voetnoot40 wordt Tamme Hendriks Uitterdijk,Ga naar voetnoot41 predikant te Franeker, door de gemeente Amersfoort beroepen.Ga naar voetnoot42
Zijn tractement, aanvankelijk ƒ 500, wordt na een jaar ƒ 636 per jaar ‘waaronder alles is begrepen’, dat wil zeggen, hij moet er zelf de huishuur van betalen.
In juni 1849 overlijdt de oud-ouderling H. van Haselen aan de cholera. In het tijdvak 1848-1851 zijn de volgende personen ouderling: A. Kwint, H. Roozendaal, Johannes Gijsbertus Grimbergen en G. Vastenhouw. Diaken zijn: G. van Doornik, G. Vastenhouw, H. Gerritse, J. Engeltjes en J.H. van den Hoven.
In deze jaren groeit de gemeente enigszins; de notulen van juli en augustus 1849 vermelden, dat 14 jonge mensen belijdenis doen en dat het aantal zitplaatsen moet worden uitgebreid.
Op 11 juni 1851 wordt een buitengewone kerkeraadsvergadering belegd, naar aanleding van een beroep, uitgebracht op ds. Uitterdijk.
De notulen vermelden in enigszins duistere bewoordingen: ‘...om onze Leeraar te onderhouden over zijn handelwijze eensdeels om bedekte handelingen en versmadende uitdrukkingen en naar ons oordeel en bewustheid leugenachtig... Hij had ons gezegd dat hij onverwachts de beroepsbrief had ontvangen...’. De kerkeraad betwijfelt dit en er zijn blijkbaar harde woorden gevallen, maar het incident eindigt met ‘vergeven en vergeten’. Volgens de veelal summiere notulen van de kerkeraad is er tijdens het predikantschap van ds. Uitterdijk niet veel vermeldenswaardigs gebeurd. We willen er wel de aandacht op vestigen, dat laatstgenoemde tijdens zijn verblijf te Amersfoort een geschrift deed drukken getiteld ‘Zamenspraak tusschen eenen Leeraar en eenen vriend, over de Afscheiding’.Ga naar voetnoot43 Het geschrift is, naar de gewoonte van die dagen ‘kerkelijk goedgekeurd’ door de Visitatores librorum, de predikanten S. van Velzen, J. Nentjes en P.H. Eskes.
Over de inhoud vertelt ds. K. Deddens het volgende.Ga naar voetnoot44
‘In de eerste plaats de verdediging die de ‘leeraar’ geeft tegen de smaad, als zouden de afgescheiden predikanten alleen maar onbestudeerde mensen zijn. Wij hebben, zegt ds. Uitterdijk, nog wel geen erkende Theologische School (het was het jaar 1850, dus nog vier jaar voordat de School in Kampen zou worden gesticht...), maar toch wel scholen, waar men onderwezen wordt in die wetenschappen, die nodig zijn. En hij herinnert daarbij aan ‘Ds. T.F. de Haan, die ruim vijf jaar tevoren reeds als Onderwijzer verkoren en eene School opgericht had te Groningen, waar zij tot Leeraar worden opgeleid en onderwezen in die talen en wetenschappen, welke deze heilige bediening vereischt’.
Van belang is vooral het gesprek dat de ‘vriend’ en de ‘leeraar’ voeren over de Kerk. Laatstgenoemde heeft gesproken over de sleutelen des hemelsrijk, waardoor het Koninkrijk der hemelen voor de gelovigen wordt opengedaan. Onder gelovigen moeten volgens hem niet verstaan worden zij die als koning Agrippa of Simon de tovenaar min of meer weten van de Schrift, maar zij, die met het hart de genade Gods in Christus Jezus aanvaarden en met de mond belijden.
Maar dan werpt de ‘vriend’ tegen: ‘Moeten het alleen ware gelovigen zijn, die bij Uwe Gemeente aangenomen worden? Dan durf ik het niet wagen...’.
Daarop komt dit merkwaardige antwoord: ‘Welneen, mijn Vriend! wij nemen ook anderen aan, dat zult gij toch wel hebben opgemerkt, gij hebt het tenminste wel kunnen opmerken, indien gij de leden onzer Gemeente eens aandachtig gade slaat. Doch wij hebben het liefst ware bekeerden...’.
En als de vriend dan nog verzucht: ‘O Dominé! kon ik maar gelooven, dat ik er in de waarheid toe behoorde, dan zou ik er met meer vrijmoedigheid toe over kunnen gaan; en wat zou het mij anders baten? Het is maar beter, dunkt mij, zoolang te wachten; anders zou ik het welligt toch niet volhouden bij ulieden’ - dan geeft de ‘leeraar’ deze geruststellende verklaring: ‘Het ware een wenschelijke zaak, mijn Vriend! maar behalve dat, het is altoos beter ons bij die Gemeente en Kerk te voegen, waar de leer zuiver gepredikt en de andere kenmerken gevonden worden, al was het ook dat gij nog onbekeerd waart, dewijl de HEERE aldaar over die vergadering Zijnen zegen beloofd heeft’.
Ds. K. Deddens besluit dit gedeelte met:
‘Zonder tekort te doen aan verschillende goede opmerkingen die gemaakt worden, blijkt toch heel sterk hoezeer men in die tijd nog vast zat aan een subjectivistische gemeentebeschouwing, met alle gevolgen van dien!’
Al eerder had hij geschreven (pag. 30), dat het geschrift van Uitterdijk ons ‘een inzicht geeft in de heersende kerkbeschouwing van de afgescheidenen’.
6. Moeilijkheden
Hoewel de notulen van de kerkeraad - zoals reeds opgemerkt - summier zijn, worden we toch iets gewaar van moeilijkheden, gedurende de ambtsperiode te Amersfoort van ds. Uitterdijk. Onder meer uit de classicale notulen.
Als eind 1850 twee diakenen moeten worden gekozen, stelt de kerkeraad een viertal.Ga naar voetnoot45 Enige gemeenteleden protesteren, men wil ‘rechtstreeksche
verkiezing door de gemeente, zonder tusschenkomst van den kerkeraad’. Gekozen worden Jan Engeltjes en Hermanus Gerritse. Ene K. Kruijff blijkt de voornaamste opposant te zijn.
De classicale notulen van 20 september 1851 vermelden, dat er moeilijkheden in de gemeente zijn naar aanleiding van het vertrek van ds. Uitterdijk. De kerkeraad wordt opgewekt tot verootmoediging.
In die van 11 december 1851 lezen we, dat er onrust heerst in de gemeente. Enige leden onttrekken zich aan de kerkdiensten. Zij hebben bezwaren en ‘kunnen naauwelijks zien waar de Kerk is’. B. Kruijff dient bij dezelfde vergadering een stuk in, waarin staat, dat een kerklid zich slechts dient te onderwerpen aan het Woord Gods en aan vermaningen dáárop gegrond. Uit de formuleringen blijkt, dat er een (kleine) groep achter Kruijff staat. Maar het valt moeilijk op grond van de gegevens het afwijkende gevoelen te typeren.
In maart 1852 gaat er zelfs een classicale commissie naar Amersfoort. De classis constateert toenemende verbittering en men vreest scheuring. De commissie weet gelukkig de vrede enigszins te herstellen. Toch blijven zich leden onttrekken of ‘verkeeren in dwaalbegrippen’.Ga naar voetnoot46
Begin 1853 voegen zich de diakenen J. Engeltjes en H. Gerritse bij de oppositie. Zij hebben bezwaren terzake van censuurgevallen. Engeltjes verklaart, dat de reeds geruime tijd geleden vertrokken ds. Uitterdijk ‘een vals Leeraar was in leer en leven’.Ga naar voetnoot47 Enige tijd later neemt hij deze woorden terug en een maand daarna wordt G. van den Burg diaken in zijn plaats.
Inmiddels is dan proponent M. van ApeldoornGa naar voetnoot48 bevestigd als predikant van Amersfoort (9 oktober 1853). Hij dient deze gemeente tot 30 april 1865 en voor zover we kunnen nagaan, heeft hij zijn eerste gemeente, waar hij op 42-jarige leeftijd de herdersstaf opnam, met veel wijsheid geleid.
Korte tijd na zijn bevestiging sluiten enige te Huizen wonende leden van de Amersfoortse gemeente zich bij Hilversum aan. De afstand tot laatstgenoemde plaats is - ook hemelsbreed - aanmerkelijk kleiner. Genoemd worden A. Boshuizen, Cs. Spilt, D. Spilt, G. Spilt, D. Vos alsmede enige kinderen.
Reeds eerder, namelijk in 1850 hadden leden wonende te Neerlangbroek, eveneens uit overwegingen van afstand, gekozen voor Zeist. Bij het huidige wegennet is de afstand Langbroek-Amersfoort circa 18 km.
Amersfoort trok aanvankelijk zijn leden wel uit verre omtrek: Langbroek, Baarn, Huizen, Nijkerk!
Uit Neerlangbroek worden genoemd: Willem Schaap en huisvrouw; Neeltje Wieller; Bastiaan Knoppers en vrouw; Hendrika Catharina Wessels.
Inzake de moeilijkheden te Amersfoort vinden we verder het volgende.Ga naar voetnoot49 Begin 1854 voegt koster G. van Doornik zich bij ‘diegenen, die zich met openbare daden, van onze kerkgemeenschap hebben afgescheiden en in het bijzonder vergaderen’. Het gezelschap komt bijeen in de kosterswoning, eigendom van de kerk!
Diaken Engeltjes verklaart dat ‘het gezelschap van afgescheurde leden moest bestaan, om de zuiverheid der Gereformeerde godsdienst te bewaren’, aldus de notulen van de kerkeraad. De leden zouden zich hebben afgescheiden omdat ds. Uitterlijk ‘onregtzinnige voorstellingen had’.
Ds. Van Apeldoorn tracht door onderwijzing de afgedwaalde leden tot beter inzicht te brengen, maar het ‘gezelschap’ blijft bestaan. Nogmaals vestigen wij er de aandacht op, dat uit de diverse notulen niet kan worden opgemaakt, welke de achtergrond van deze ‘afscheiding’ is geweest.
Engeltjes zegt tegen ds. Van Apeldoorn: ‘Gij hebt de koster verboden, om zich met dat gezelschap te vereenigen, doch nu zal ik mij er ook bijvoegen...’. Koster Van Doornik wordt ontslagen; daarop noemt hij de predikant ‘een huurling’ en de kerkeraad ‘een goddeloos rot’. Hij weigert de kosterswoning te verlaten. Deze zaak wordt voor de kantonrechter gebracht; maar dan ontruimt Van Doornik het huis vóór de uitspraak.
Diaken Engeltjes legt zijn ambt neer. De classicale notulenGa naar voetnoot50 vermelden dat ook Otto Broekhuizen en T. van Zwol niet meer tot de gemeente behoren; evenzo: S.M. van den Bosch. Laatstgenoemde heeft geld geleend aan de gemeente; hij schrijft: ‘De kerkenraad wordt verzocht om binnen twee dagen het geld, zijnde vijftig gulden te betalen, zoo zij niet als schelmen en bedriegers willen openbaar gemaakt worden’.Ga naar voetnoot51 Er is geen geld in kas, en geen der kerkeraadsleden is in staat te lenen. Gelukkig, zo lezen we, neigde de HEERE het hart van de weduwe H. van Haselen, om het geld voor te schieten.
De geschiedenis van het gezelschap verdwijnt hiermee uit de notulen.
Na een moeilijke periode, waarin geen geschikte persoon kan worden gevonden om als tweede ouderling te worden benoemd, kan eind 1859 worden vermeld, dat de kerkeraad de volgende samenstelling heeft: ds. M. van Apeldoorn, praeses; A. Kwint, M. van den Berg, ouderlingen; G. van den Burg, W. van Haselen, J.H. van den Hoven, diakenen.
Na ds. Van Apeldoorn komt als predikant te Amersfoort J.H. Wiersma (1 okt. 1865-17 okt. 1869).Ga naar voetnoot52
Hoewel buiten het bestek van dit boek vallend, vermelden we hier nog, dat de volgende predikant was M. Bruininks, de voormalige ‘Kruisdominee’ van 's-Gravenzande.Ga naar voetnoot53
Hij moet een driftig iemand zijn geweest. Zijn ambtsperiode te Amersfoort eindigde met een schorsing van drie maanden.
In deze tijd scheidden zich opnieuw enige gemeenteleden af. Zij vormden de ‘Vrije Gereformeerde gemeente te Amersfoort’,Ga naar voetnoot54 en meldden zich als zodanig bij de overheid aan. In deze kring trad een oefenaar als voorganger op. Circa 1880 brokkelde deze gemeente langzaam af en kwamen er verscheidene leden terug. Voor de kerkeraad rees de vraag, of de door de oefenaar bediende doop geldig was. De classis Amersfoort, om raad gevraagd, sprak uit, dat deze doop moest worden erkend.Ga naar voetnoot55
- voetnoot1
- De inhoud van dit hoofdstuk is, behalve op ons eigen bronnenonderzoek gebaseerd op enige gegevens ontleend aan K. Deddens V.D.M. en anderen, Om 't heilig huis, Gedenkboek Afscheiding en Doleantie te Amersfoort 1837-1962, Amersfoort 1962.
- voetnoot2
- Archief Gereformeerde kerk te Amersfoort, Eerste lidmatenboek.
- voetnoot3
- Archief Gereformeerde kerk te Amersfoort.
- voetnoot4
- Gelegen in Noord-Holland. In deze plaats heeft na 1834 slechts zeer kort een gemeente bestaan. Eerst na 1869 komt er een (dan geheten) Christelijke Gereformeerde kerk tot ontplooiing.
- voetnoot5
- Vergelijk A. Blokhuis, a.w., 38 en 39.
- voetnoot6
- Het lijkt ons niet interessant te twisten over de vraag of ‘dienzelfden nagt’ betekent vóór 12 uur (dus op 8 januari) of ná 12 uur (op 9 januari).
- voetnoot7
- Rapport procureur generaal te Utrecht aan de minister van justitie; Bos IV, 399, 400.
- voetnoot8
- Men zie hierna.
- voetnoot9
- K. Deddens, a.w., 19,
- voetnoot10
- Bos IV, 392.
- voetnoot11
- In het Tijdschrift De Reformatie, 7e deel (1840), 238, wordt gesproken van circa 100 personen uit Bunschoten gekomen.
- voetnoot12
- Evert de Neeling overlijdt te Amersfoort begin april 1838.
- voetnoot13
- HO.
- voetnoot14
- Midden 1836 is inderdaad een zwakke poging gedaan de Amersfoortse Afgescheidenen in Utrecht te laten kerken. In een request aan B. en W. van Utrecht vragen vele personen uit Utrecht en wijde omgeving - onder wie 10 Afgescheidenen met 6 kinderen uit Amersfoort - toestemming tot het houden van godsdienstoefeningen in bepaalde huizen te Utrecht. Vergelijk blz. 209 (ook noot 48).
- voetnoot15
- HO, 24 en 25 april 1840.
- voetnoot16
- In het DERDE DEEL is deze brief in zijn geheel afgedrukt; 269-272.
- voetnoot17
- K. Deddens, a.w., 19.
- voetnoot18
- Idem, 22 en 23.
- voetnoot19
- De naam van H. van Haselen (ouderling) is doorgehaald.
- voetnoot20
- K. Deddens, 24 en 25.
- voetnoot21
- Herv. Ered., 7 aug. 1843, no. 3.
- voetnoot22
- Herv. Ered., inv. no. 1862: ‘Alphabetisch Register der toegelaten gemeenten van Afgescheidene Christenen’, K.B. 8 sept. 1843, no. 89.
- voetnoot23
- Archief Gereformeerde kerk Amersfoort, notulen kerkeraad 8 juni 1843 (ingevoegd).
- voetnoot24
- Idem.
- voetnoot25
- NNH, 12 mei 1842. De classis Hilversum omvatte de gemeenten: Amersfoort, Bunschoten, Hilversum, Utrecht en Westbroek c.a. Notulen van de betreffende vergaderingen (dus van vóór 1847) zijn tot heden niet gevonden.
- voetnoot26
- Dr. F.L. Bos, Kruisdominees, a.w., 111-122; Ds. K. Deddens, a.w., 28 v.; Kerkhistorische Kroniek, 6e jaargang (1969-1970) no. 1-4 artikelen van de hand van H.M. Stoppelenburg en J.J. Bouman. Laatstgenoemde is een achterkleinzoon van S.M. Flesch, namelijk een kleinzoon van de enige in leven gebleven zoon Jozua Flesch - de andere zonen stierven jong; TWEEDE DEEL, 134-152 en verder naamregister.
- voetnoot27
- Dr. F.L. Bos schrijft (Kruisdominees, a.w., 112) dat Amersfoort zich in die tijd had ‘onttrokken aan de invloed van Van Velzen’ en aan de zijde van Brummelkamp c.s. - de Geldersen - stond. Dit is niet juist. Sedert 1842 leefde Amersfoort in het verband van de Afgescheiden gemeenten van Noord-Holland en Utrecht, zoals we zagen. In de zaak van Flesch handelde de gemeente echter ‘alsof zij alleen stond’. Als bevestiger komt het meest in aanmerking ds. A. Brummelkamp.
- voetnoot28
- Uitvoeriger hierover TWEEDE DEEL, hoofdstuk 8.
- voetnoot29
- Ds. Flesch preekte in de Kruisgemeente te De Lier in mei 1852 en wel als ‘Kruisdominee’ van Dordrecht.
- voetnoot30
- Als Flesch in augustus 1853 te Dordrecht de geboorte en het overlijden van een kind aangeeft, wordt als zijn beroep vermeld: boekhandelaar (Gemeentearchief Dordrecht, Acten van overlijden 1853).
- voetnoot31
- Bos, Kruisdominees, a.w., 120.
- voetnoot32
- De classicale vergadering was die van 6 oktober 1847.
- voetnoot33
- NCVU.
- voetnoot34
- NNH.
- voetnoot35
- Formeel was dit wel waar. Flesch zou namelijk bij niet-onderwerping ‘als gecensureerd beschouwd worden’, maar aan het adres van ‘Amersfoort’ wordt door ds. S. van Velzen terecht opgemerkt, dat de kerkeraad niet bevoegd was tot het doen van deze mededeling en dat van hém schuldbelijdenis was gevraagd.
- voetnoot36
- Zoals we reeds zagen, omvatte deze classis ook de Afgescheiden gemeenten in de provincie Utrecht.
- voetnoot37
- Bedoeld zal zijn te Amersfoort.
- voetnoot38
- Hij werd 5 november 1848 te Amersfoort bevestigd.
- voetnoot39
- NNH, 2 nov. 1848, art. 5, 6 en 10.
- voetnoot40
- Men zie hiervóór; provinciale vergadering 4 en 5 mei 1848.
- voetnoot41
- T.H. Uitterdijk werd 27 maart 1806 geboren te Rinsumageest (Fr.) als zoon van Hendrik Drewes Uitterdijk en Janke Alberts Roorda. Hij huwt Gepke Folkerts Wadman. In 1836 tekent hij te Drogeham een request van de Afgescheidenen aan de Koning. Hij staat in: Joure 1842, Franeker 1843, Amersfoort 1848, Alkmaar 1851, Joure (tweede maal) 1855, Schoonhoven 1861. Overleden te Schoonhoven 16 februari 1874.
- voetnoot42
- Notulen kerkeraad 25 aug. en 7 sept. 1848.
- voetnoot43
- Amsterdam (Hoogkamer & Comp.) 1850, 36 blz.; Kon. Bibl., pamflet 29210.
- voetnoot44
- K. Deddens, a.w., 30, 31.
- voetnoot45
- NCVU, 3 dec. 1850.
- voetnoot46
- NCVU, 3 juni 1852.
- voetnoot47
- Notulen kerkeraad, 20 jan. 1853.
- voetnoot48
- Maas van Apeldoorn werd 16 jan. 1811 geboren te Heerde (Gld.). In 1865 vertrekt hij naar Vrijhoeve Capelle. In 1871 van daar naar Kapelle-Biezelinge. Emeritus 1892. Overleden 23 jan. 1898. Wij vonden aangaande hem geen ‘In memoriam’. Vóór dat Van Apeldoorn (op latere leeftijd) predikant werd, oefende hij het beroep uit van timmerman.
Men zie voor hem ook: Chr. W.J. Teeuwen, Wegen Gods in Gelre, Kampen 1935, 36 en 132.
- voetnoot49
- In de volgende alinea's wordt geciteerd uit de (summiere) notulen van de kerkeraad gedurende het tijdvak 27 april tot 2 okt. 1854.
- voetnoot50
- NCVU, 2 nov. 1854.
- voetnoot51
- Notulen kerkeraad, 2 april 1855.
- voetnoot52
- Geboren 1843. Predikant te Amersfoort 1865, Zierikzee 1869, 's-Hertogenbosch 1873, Schiedam 1875. Naar de Belgisch Christelijke Zendingskerk 1879.
- voetnoot53
- Men zie voor hem TWEEDE DEEL, 228 en 246.
- voetnoot54
- Herv. Ered., 11 dec. 1874, no. 5.
- voetnoot55
- K. Deddens, a.w., 44 en 45.
Nog vermelden we, dat eind 1864 J.A.H. Bousquet douarière van Iddekinge en G.J. Maas Geesteranus geboren Bousquet aan de kerkeraad mededelen dat hun 6 okt. 1864 overleden broeder Cornelis Anthonie Bousquet aan de gemeente heeft geschonken ƒ 100 voor de kerk en ƒ 100 voor de armen. Men zie voor het geslacht Bousquet: EERSTE DEEL, naamregister.