De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.
(1977)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
Hoofdstuk 19
| |
1. Leiden 6 februari 1840Waarde Broeder in den Heere!
Gelijk het hij altijd aangenaam geweest is uwe prediking te hooren en uwe schriften te lezen, zoo moet het aanbod om op den aanstaanden rustdag onder ons te prediken niet dan welkom zijn. Dan, geliefde Broeder! de voorvallen tusschen U en den Kerkeraad te Amsterdam hebben bij ons allen alhier eene onaangename sensatie teweeggebracht, zoodat verscheidene leden op de kerkeraadsvergadering reeds zeiden, U niet meer te willen hooren zoolang die oneenigheid niet vereffend is. En wat zal ik hier tegen zeggen. Smartelijk, ja allersmartelijkst valt het mij, als ik zie dat Broeders tegen broeders, zoo verkeerd zijn; en menig maal denk ik wel eens, behooren 1 Cor. 13, Ephes. 4, Philip. 2 enz. dan niet tot Gods Woord. O! als Gij wist hoe het mij bedroefd heeft en nog bedroefd, gij zoudt met mij treuren over de verbrekinge Josephs en de breuke die in Sion ligt. Daar ik echter van mijnen kant geen oorzaak wil zijn van verdere verdeeldheid, maar wel van tesamenbinding en Vereeniging in de liefde, zoo | |
[pagina 305]
| |
| |
[pagina 306]
| |
zal het mij aangenaam zijn U hier te mogen zien, om tesamen nog eens te raadplegen en te spreken en te bidden over en voor het heil van Sion, en ook uit uwen mond dat Evangelie te hooren verkondigen 't welk een kracht Gods tot zaligheid is voor een ieder die gelooft. Vaartwel ter zaligheid en ontvang tevens onze groeten in den Heere, terwijl ik als steeds verblijf Uw liefh. medebroeder C.G. de Moen | |
2. Ommen 7 december 1840Waarde Vriend en Broeder in den Heere
Uwe letteren van den 4 dezer zijn mij in ongesteldheid geworden. Sedert mijne terugkoomst van Amsterdam ben ik door zware verkoudheid, hoesten en benaauwdheid op de borst gekweld geweest, zoodat ik niet in staat was mijn werk te kunnen verrigten. Op het laatst van de vorige week werd het slimmer, doch heden voel ik mij veel beter, hoewel de hoest mij nog vrij wat kwelt. Onze broeder de Wit prediker te ApeldoornGa naar voetnoot1 is zoo ik meen Donderdag ll. in de eeuwige rust in gegaan. Zijn laatste woorden waren kalmte en vrede. MorgenGa naar voetnoot2 wordt hij begraven, Van Raalte is heden derwaarts gereisd. Zijne weduwe hoopt op God in Wien zij hare sterkte vindt. Kinderen heeft hij niet. Wat Mevr. Van Hall aan gaat, hierover waren wij zeer getroffen. De Heere zij haar Geneesheer en Sterkte, en kan het met Zijn raad bestaan, dan worde zij spoedig aan hare lievelingen terug gegeven. Groet haarEd. van ons te samen, Van Raalte en vrouw hieronder begrepen. Met verwondering stond ik op te zien, dat gij wellicht naar een andere landstreek vertrekt. Meent gij hiermede een andere provintie in ons Vaderland of een ander land, zooals Belgie, Engeland, Australie etc.? Ik weet nog niet of gij daar vrijheid toe zoudt hebben, al is het ook dat men U bij U niet meer begeert. Ik kan zulks eenigsints begrijpen, daar men te Amsterdam besloten heeft U te schorsen, ingeval gij Uwe schuld niet belijden en tot de gemeenschap met de Amsterdammers en anderen terugkeeren wilt. Mijn gevoelen hierover is U zeker bekend geworden door dezen of genen. Weshalve ik hier niet breedvoerig wil zijn; alleenlijk heb ik ontkend dat de VergaderingGa naar voetnoot3 de macht had zulks te doen. Zij konden zich wel van U onttrekken, maar de schorsing behoorde Uwe gemeente met Uwe medeopzieners te doen. Het spijt mij zeer dat de zaken te Amsterdam zulk een treurige uiteinde | |
[pagina 307]
| |
hebben. Ook heeft mij het gedrag van Wormser c.s. nu weder daaromtrent bedroefd, dat zij aan eene vriendelijke uitnoodiging geen gehoor hebben willen geven, om nog eens nader rekenschap van het gebeurde te geven. Zulks heeft mij gespeten, want daardoor wierden de broeders die met de zaak niet zeer bekend waren verhinderd een regtmatig oordeel te vellen, terwijl het tevens scheen als of men bang was rekenschap te geven van het gebeurde. Het spreekt wel van zelve dat zij in het ongelijk gesteld zijn. Geliefde Broeder! Vergun mij dat ik U al het gebeurde nog eens ter overdenking geef en dat, na vurig gebed, Gods Woord daarbij Uwe toetssteen zij en dat gij daarbij toch bedenken moogt, dat gij met geene vijanden, maar met broeders te doen hebt gehad. Beproef U zelve in deze naauw. En de uitkomst zal ik den Heere overlaten. Ik voor mij zeg het gul uit, ik kan het gebeurde, zooals het gebeurd is, niet vergoêlijken, echter kan ik het U vergeven en ook voor U bidden, dat God U die zonde niet toerekene. Ik geloof dat Wormser met wien ik er over sprak wel er ook zoo over denkt en wellicht velen uwer vrienden met mij; en ingeval menschenvrees hen niet verhindert dan zullen zij ook wel zoo spreken. Ik zoek U niet hard te vallen of te beleedigen, maar het is niet broederlijk malkanders misslagen niet onder het oog te brengen. Daarenboven zie ik, dat men weder gemeten wordt met dezelfde maat waarmede men meet - op die vergadering vertelde een der broeders uit den mond van één der kerkeraadsledenGa naar voetnoot1 gehoord te hebben, dat gij een vijand waart van God en Zijn volk. En mij heeft Takke zelve verklaard, dat gij de volle raad Gods niet verkondigt.Ga naar voetnoot2 Ik heb zulks tegengesproken en toen gij te Leyden gepreekt hebt, was dit gezegde mij steeds nabij opdat ik naauwlettend zou zijn. Doch ik heb op de vergadering gezegd, dat T. gelasterd had. Tenminste moest ik zulks geheel tegenspreken voor zoo ver ik U gehoord had. Ik schrijf dit nu niet om een oorblazer te zijn, om een nieuwe twist bij U te ontsteken, maar alleen om U te doen zien dat gij met dezelve maat gemeten wordt waarmede gij van Velzen gemeten hebt. Het spijt mij dat ik U zulks schrijven moet, maar mijn broederpligt eischt zulks van mij en zelfs zou mijn begeerte zijn, indien gij het goed vindt om het gezegde van Takke maar voor hem te laten zonder er verdere actie met hem over te maken. Want wellicht zal hij mijn getuigenis niet aannemen. Het spijt mij van Takke, die ik anders gaarne mag lijden, dat hij zoo over U denkt. Zal men bij U biddag vieren?Ga naar voetnoot3 Zulks is mij tot hiertoe zeer moeilijk, niet dat ik zulks niet doen kan. Maar hetgeen ik doe, dien ik in den geloove te doen. En steeds blijft bij mij de vraag: mag ik mijne werklieden laten | |
[pagina 308]
| |
uitscheiden.Ga naar voetnoot1 Is zulks den Heere welgevallig? Leefde ik onder het O(ude) Verbond dan bestond er geen twijfel, maar daar wij onder de bedeeling des N. Verbonds zulke dagen niet vinden voorgeschreven, zoo vraag ik waarom hebben de Apostelen zulks niet gedaan? Ik lees wel dat Gemeenten met vasten en bidden bij elkander waren maar hoe! en om welke redenen! Dit leert ons de Bijbel, doch ik vind nergens, zelfs niet aan de verdeelde Corintische Gemeente zulke dagen bevolen als middelen tot Vereeniging etc. Zou er geen overeenkomst zijn tusschen onze zoogenaamde Feestdagen en die Bededagen. Mogen zulke dagen dan wel uitgeschreven worden door Prov. Synodes, op die wijzen als wij sedert een jaar of drie gehad hebben, n.l. met verplichting om niet te verkoopen, of zijn knegts niet te laten werken etc. Of moet de regeering des lands dit doen? Schrijf hierover mij s.v.p. hoe eer hoe liever. Ik voor mij ben van niemand, om zoo te zeggen, afhankelijk en kan dus mijn volk gebieden niet te werken. Echter vrees ik voor sleur en eigenwillige godsdienst - en ook in deze wensch ik gaarne regt te wandelen. Nu nog een paar woorden over de ƒ 5000,-. Ik had gaarne gewenscht dat gij de tijd van opvrage wat langer had gesteld, en ik verzoek het U nogmaals vriendelijk dit te willen doen. Maar kunt gij het niet, dan dien ik mij te onderwerpen. Zijt dus zoo goed mij met jan. e.k. die gelden te willen leenen. Zullende ik U hiervoor schuldbekentenis en borgtogt zenden. Het zal mij aangenaam zijn, zoo gij mij de wissels binnen 14 dagen wilt zenden, daar ik dan eenig land betalen moet. Thans moet ik eindigen. Vergeef mijn slecht schrift, doch zie op mijn zoo ik meen oprechte doel. Zijt benevens Uw vrouw en verdere Vrienden van ons die hier wonen en U kennen hartelijk gegroet - terwijl ik met heilbede als steeds verblijf tui amantissimusGa naar voetnoot3 C.G. de Moen | |
3. Ommen 5 januari 1841Waarde Vriend en Broeder in Christo!
In de afgelopene week ben ik weder opnieuw ingestort. Ik moest veel benaauwdheid op de borst uitstaan, doch de Heere heeft deze genadiglijk weggenomen. Alleen wat hoest en een vrij sterk expectorerenGa naar voetnoot4 blijft nog | |
[pagina 309]
| |
over. Echter hoop ik gelijk het zich laat aanzien, dat het zich langzamerhand schikken zal. Ik ben echter onderworpen en stil. De Heere zal het wel maken. Ik wil U kortelijk antwoorden op Uwen brief van 30 Dec. ll. Ds. WissingGa naar voetnoot1 heeft tegen de schorsing gestemd, zeggende ik vereenig mij met Ds. Meerburg welke zich in een' aan de vergadering gezondenen brief tegen de schorsing verklaarde, omdat ZEd. vreesde dat er groote breuke door ontstaan zou.Ga naar voetnoot2 Ik heb de bevoegdheid ontkent van de vergadering om U te schorsen. Zij konden U wel teekenen, en voor haar eigen zich aan Uw verkeer onttrekken, maar te zeggen wij als vergaderde Synodus schorsen U in Uwe bediening en verbieden U te preeken, dit is onschriftmatig, dit konde zij niet. Ik heb wel verklaardGa naar voetnoot3 ‘ik zeg daarmede niet dat Ds. Scholte onschuldig is enz., maar ik voor mij ben onbevoegd, alsmede de vergadering om op de oude sleur,Ga naar voetnoot4 iemand die niet onder ons dadelijk opzicht staat te censureren etc.’, hetwelk sommigen vreemd in de ooren klonk - dan dit daargelaten. Van Raalte was toen niet tegenwoordig hetzij hij door ziekte als andersints verhinderd was. Andere afgevaardigden uit Overijssel waren er niet,Ga naar voetnoot5 dus kunt gij rekenen dat gij door die Prov. niet geschorst zijt. Hoe van Raalte er recht over denkt weet ik niet goed. Ik zal hem verzoeken U zelve te schrijven, want gul uit gezegd spreek ik er niet gaarne over. Hij is gisteren avond uit Friesland van de Prov. Vergadering geretourneerd, en heden heb ik ZEd. niet gezien. Ik hoorde gisteren van broeder Bolks beroepen predikant van Hellendoorn,Ga naar voetnoot6 dan men binnenkort provintiale vergadering zal houden. Omdat Ds. de Cock de ZwolschenGa naar voetnoot7 enz. dan weder vereenigen wil. Ik vrees alzoo voor nieuwe ellende. Ik zal er denkelijk wel niet tegenwoordig kunnen zijn, maar ik zal aan Van Raalte vragen of hij Uw verzoek wil voordragen. In de gemeente van br. WildeboerGa naar voetnoot8 moet ook groote oneenigheid heerschen. O! als de liefde vergeten is, wat wordt er dan van de gemeente en leeraars en als Gods Geest wijkt, dan is alle Reformatie slechts confusie. Ik wil wel geloven dat daarom sommige(n) de Scheiding hopeloos noemen. Echter deel ik niet in de gevoelens van Wormser etc. die zoo denken en handelen. | |
[pagina 310]
| |
Och! als des Heeren Geest ook maar niet van hun wijkt. Ik vreeze voor hun, hoe ik anders ook met hen vereenigd ben - 1 Cor. 13 heb ik nimmer beter vervuld gezien dan in onze dagen. Laat ons daarom gedenken, dat het meeste van alles is de liefde, want die blijft in eeuwigheid. Ontvang mijne groeten in den Heere, die ook den Uwen verzoek met toebidding van Gods genade in Christo. Uw. liefh. Broeder C.G. de Moen
P.S. Ik heb nog geen antwoord of de wissels betaald zijn. Het zou mij aangenaam zijn, dat gij Uwe bezwaren op eene bescheidene wijze in het licht gaf. Maar ik bid U en ik vertrouw het ook, niet op de wijze van broeder Wormser.Ga naar voetnoot1 Want alle weldenkenden, gescheidenen en niet-gescheidenen die ik gesproken heb, hebben het gul uit gezegd met afkeer gelezen en konden zelve niet begrijpen dat gij zulks plaatsen kondt. En aangenaam zou het mij daarbij zijn, als gij dan begane misslagen, waarvan gij U toch niet vrij zult pleiten, opentlijk belijdt. Chrysosthomus zegt ergens ‘het is wel beschamend te zondigen doch niet te belijden dat men gezondigd heeft’. Zoo de Heere wil, hoop ik een stukjen op te maken waarom ik de D. Kerkorde niet heb aangenomen en waarom ik tegen verdere te Amsterdam gemaakte bepalingen ben.Ga naar voetnoot2 Ik reken dit aan de gemeenten verschuldigd te zijn. Wellicht vindt het in de Reformatie eene plaats. Vale. |
|