De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.
(1977)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
Hoofdstuk 18
| |
[pagina 287]
| |
waar zoo veel getuigen het tegen overgestelde willen bewijzen. En al is het ook dat UEW. zich op Do. Duin beroept, dit doet niets ter zake want zijn Eerw. denkt en spreekt over al onze Leeraars zoo behalfve zijn eerw. zelfs. En daarom is het ook niet te verwonderen, dat zijn eerw. de zeven LeeraarsGa naar voetnoot1 durft te noemen de zeven Pausen, doch hierin wordt Apostel woord bevestigd, in hetgeen gij in een ander beschuldigt doet gij dezelfde, want zijn eerw. verwerpt alles, wat niet met zijn eerw. overeen komt, en roep maar niet andersGa naar voetnoot2 als men zijn eerw. tegen komt, weg met die Pausen en Helsche geest, ik zal ze vertrappen en vertreden. Ja, handelt nog erger als de Pausen van Roomen ooit gedaan heeft, dewijl die nog met zijn Kardinalen raadpleegt. Doch Do. Duin gaat in alles eigen magtig, ouderlingen afzetten, censureeren. Ja, verklaart dezelfve als verworpelingen en dat wel dezulken die zelfs bij degenen die buite zijn een goede naam hebben. Ja, durft wel onder lasteren en schelden zeggen zij zijn er uit en zullen er niet meer in zoo lang God in de Hemel en Christus op den troon is. En daarom, geliefde Broeder, zich op dezulken beroepen dit is onverzigtig. Och gave de Heere dat al Zijn volk in vrede zamen woonde, en den eene den ander uitnemender achte dan zich zelfven, dat ook UEW. moge zeggen mijn oogen zijn niet hoog o Heer, en wandelingGa naar voetnoot3 niet in 't geen dat is verkeert. Dit is mijn harte wensch en dat ook UEW. de beschuldiging tegen onze geliefde Leeraar S. van Velzen mogt intrekken, wijl ik met alle die den Heere hier kennen van het tegenovergestelde overtuigt ben en UEW. beschuldiging niet anders aanmerkte als valsch en geheel boos te zijn, waarover de Heere UEW. in de schult doe vallen. Heeft UEW. iets perzoonlijk tegen Do. S. van Velzen, laat dit onderling worden afgemaakt. Nu geliefde Broeder, de Heere storte over UEW. uit den Geest uit den hooge als ook over de uwen om in liefde met alle die den Heere kennen en het regt hunnes Gods lief te hebben en dat door daden toonen, als Broeders te zamen wonen. Dit is de wensch van hem die zich noemt uw liefhebbende Broeder in den Heere Jezus Christus.
J. Meijering | |
[pagina 288]
| |
andere kerkeraden en met enige provinciale vergaderingen, mede naar aanleiding van de ‘ordening’ van een tweetal predikanten. Op 22 november 1839 werden te Utrecht H.G. Klijn, beroepen door de gemeente te Kockengen en Cornelius van der Meulen, beroepen door Middelharnis, geëxamineerd. Dit geschiedde in een vergadering uitgeschreven door de Utrechtse kerkeraad. Aanwezig waren ook enige ambtsdragers uit andere plaatsen. Maar de predikanten Brummelkamp, Van Raalte en Gezelle Meerburg waren - hoewel uitgenodigd - niet verschenen. Scholte, die beide personen enige tijd had opgeleid, was in feite ook de enige examinator. Twee dagen later, op zondag 24 november, werd de eigenlijke ‘ordening’ of bevestiging verricht in een dienst des Woords te Utrecht. Bij schrijven van circa 10 december 1839 werd kennis gegeven aan alle provinciale vergaderingen ‘dat het den Heere behaagd heeft volgens Zijn Woord twee nieuwe Herders en Leeraars aan zijne gemeente te geven’. Er rezen tegen deze gehele gang van zaken bedenkingen, onder meer bij de kerkeraad te Amsterdam en bij de provinciale vergadering van Friesland.
Waarde Broeders!
genade en vrede worde Ul. geschonken, van God den Vader in Christus Jezus, door den H. Geest om te vragen na de oude paden in welke de goede weg gelegen is. Daar mij door de Provinciale vergadering, alhier plaats gehad dan 1 Janr., is opgedragen om UEW. letteren van den 14 December aan onze vergadering geschreven te beantwoorden, Waarde Broeders, wat uwe blijdschap aangaat, omtrent de twee Herders en Leeraars, aan des Heeren gemeente gegeven, volgens UEW. schrijven, kunnen wij niet meede in deelen. En dezelfve ook niet erkennen als dienaars des Goddelijken Woord(s). Die Broeders hebben volgens UEW. schrijven pas een jaar onderwijs gehad, en alleen door een dienaar des Goddelijken Woord(s), onderzocht en goedgekeurdt, van welke zij het onderwijs gehad hebben, benevens Ul. kerkenraad. Broeders, waarom niet alle de Leeraars, of ten minsten twee of drie bij uwe Leeraar. Is het zulke eene ligte zaak bij Ul. een dienstknecht Gods te worden. Och dat men hier de oude en beproefde weg gehouden hadt, gelijk uit de handelingen der Synode van Dordrecht 1618, 1619 te zien is van het advies der Broeders uit Zeeland. Wij weeten wel dat men nu een verligte eeuw heeft, na(ar) het zeggen dergenen, die blind zijn, doch dit mogen wij van Ul. niet denken. Gl.Ga naar voetnoot1 schrijft ook wel dat deze mannen aan Gods Woord beproeft zijn, maar waarom voegt gijl. er niet bij de formulieren onzer kerk (?) Is men hierin niet gelijk met de vijanden der waarheid, die altijd roepen Gods Woord of den Bijbel, omdat zij wel weeten, dat als zij met de for- | |
[pagina 289]
| |
mulieren beginnen dat zij dan hun nieuwigheden niet kunnen voortplanten. Te meer kunnen wij deze Leeraars of deszelfs onderzoek niet goed keuren en ook UEW. toestemmen en erkennen. Daar gl. beschuldiging hebt ingebragt tegen onze hooggeachte en Geliefde Leeraar Do. S. van Velzen, welke wij als laster en leugen verklaren, en zijn ten alle tijde bereid dit tegen UL te verdedigen. Schaamt u Broeders voor den Heere dat gij zulken beschuldiging hebt durven inbrengen nl. dat Do. van Velzen geen levende Christus geen levende makende Geest geen leven(d) geloof verkondigt. De Broeders hebben deze beschuldiging met verontwaardiging aangehoort, en uit volle overtuiging verklaart dat Do. S. van Velzen niet alleen de letter der waarheid maar ook geestelijk na(ar) bevinding der Heiligen verklaart en predikt, en daarom wenschen wij van harten dat gl. deze valsche beschuldiging moge terug trekken en UL verootmoedigen voor den Heere. Wij weeten wel dat het eene vrucht van den geest dezer eeuw is, dat den eene Broeder den ander veroordeelt en verdoemt, doch dit hadden wij niet verwagt van dezulke die zoo bang zijn voor het oordeelen over iemands staat, volgens het tijdschrift de Reformatie. Daarom Broeders kunnen wij met alle uwe handelingen niet instemmen, noch u(w) twee Leeraars erkennen, zoo lang Gijl. hierin blijft staan, en die mannen opzieners op nieuws door twee of drie Leeraars onderzocht zijn en gezond bevonden in de Leere onzer kerk. Wat de toestand der kerk alhier aangaat is in sommige opzigten bedroeven(d). De kerkenraad alhier is genoodzaakt geweest, door de vreeze des Heeren, onze anders zoo geliefde Leeraar en Broeder Do. Duin in zijn dienst te schorsen, en onder censuur te zetten. De Classie is hierover zamen geroepen, welke de handelingen des kerkenraad(s) bevestigd heeft. Ook in de Sneeker Classie is dit geschied, en het zal wel verder geschieden als zijn eerw. niet terug komt van zijn verkeerde handelen. Er zijn veele beschuldigingen tegen zijn eerw. De oorzaak der schorsing is, dat zijn eerw. alle wettige order verwerpt, ouderlingen afzetten, door briefven, en maar verklaart van hun ampt vervallen te zijn, zonder iemand te erkennen, met veele laster en schelden, gelijk zijn eerw. ook aan mij gedaan heeft. Een Lid deze(r) Gemeente houdt het met zijn eerw. benevens eenige onafgescheidenen, die holle leugen en laster uitbraken tegen scheiden en gescheidenen. Onze bede is tot den Heere dat zijn eerw. mag terug komen, opdat Zion moge worden gebouwd, en de Koning (door) dezelfve moge worden verheerlijkt. Ziedaar Broeders, het oordeel van de Provinciale vergadering alhier. De Heere zegene hetzelve en geve Ulieden met ons en onze geliefde Herder en Leeraar Do. S. van Velzen door één Geest te wandelen, opdat Zion worde gebouwd en het rijk de(s) Satans worde afgebroken.
Namens de Provinciale Vergadering J. Meijering, ouderling | |
[pagina 290]
| |
3. J.C. Couprie aan Scholte, Amsterdam 26 februari 1840Jacob Couprie - hij tekende: J.C. Couprie, en staat ook zo bekend - werd in 1796 te Nieveen geboren en overleed te Amsterdam op 20 mei 1841, oud 45 jaar. Als zijn beroep wordt opgegeven: touwslagersknecht. Couprie heeft de gemeente van Amsterdam als ouderling gediend van 11 januari 1837 tot aan zijn overlijden. Maar ook daarvóór trad hij als ouderling en voorganger op. In 1836 rezen er vragen - onder meer bij ouderling H.H. Middel - ten aanzien van zijn rechtzinnigheid, maar deze zaak werd tot een goed einde gebracht. Couprie heeft enige brochures op zijn naam staan. Onder meer: Welmeenende waarschuwing aan degenen, die zich aan de afgescheidene gemeente onttrekken; en: Gedachten over het verroepen van leeraars. In het Tijdschrift De Reformatie werd door Scholte aangaande hem onder meer gezegd,Ga naar voetnoot1 dat hij de Nederlandse taal slecht beheerste. Dit komt inderdaad tot uiting in onderstaande brief. Couprie koos in de Amsterdamse twist zeer duidelijk de zijde van ds. Van Velzen. Waarde Heer en Broeder
Het valt mij voor mijn gemoed wat moeilijk u Broeder tans te noemen daar ik u vroeger hartelijk voor kon, en moest erkennen. Ja zelfs eenigsints afgodisch liefhad. Weegens de zaken welke er nu van U openbaar worden, welke regtstreeks in strijd staan met den aart der broederliefde 1 Cor. 13: 4-7 en het bestaan der uitverkorenen Col. 3: 12-14 en de verklaring van het zesde gebot, Catech. antw. 107. Ik zie tans van het tegengestelde antw. op vr. 106. Ook valt het mij moeilijk tans u Weleerwaarde te noemen, welke ik ook vroeger met mijn gansche hart kon doen om dat Gods Woord zegt dat Ouderlingen die wel regeere dubbele eere waardig zijn. Maar tans schijnt uw regering meer naar die van Napoleon, die met alle vleeschelijke magt zijn rijk vergroote tot dat de Heere hem deed valle. Hiervan heb ik nu onlangs weder de treurigste ondervinding, 't welk de reede is van deeze lettere tot u omdat ik vernomen heb dat gij op die door u onwettig belegde vergaderingGa naar voetnoot2 opentlijk mij en mijn mede ouderling Detelef(f) gelastert, dat wij naar Mevrouw ZeeltGa naar voetnoot3 ginge om lekker te eeten en drie gulden toe kreegen en dan nog de reiskosten betaalt kreegen. Indien dit nu mijn bediening als Ouderling niet gold dan zoude ik met David gezegt hebben Laat Simei vloeke Want de Heere heeft gezegt vloekt David. Maar om dat dit volstrekt in strijd zoude staan met onze bediening en wij dus uit zulk een beginsel werkzaam zijnde uit vuil gewin moeste afgezet worde. Ds Scholte gij roemt altijd dat gij naar Gods Woord handelt, is dit nu ook alzoo. Moest gij ons niet eerst vermaand hebben naar Matth. 18. Moogt gij teegen een Ouderling alleen beschuldiging inbrengen 1 Tim. 5: 19? Was het eene openbare zonde, dan moest gij die openbaar bestraft hebben zoo als wij omtrent u gedaan hebben, maar niet agter | |
[pagina 291]
| |
mijne rug. Dit is agterklap. Ik heb deze beschuldiging zaterdag avond bij Mevrouw Zeelt onderzogt, en bevonden laster te zijn. Ik vermaan u daarom vooreerst als broeder deeze laster in te trekken en dit aan alle welke op de onwettige vergadering geweest zijn te doen weeten. Het zoude anders op de aanstaande vergaderingGa naar voetnoot1 weder een nieuwe beschuldiging tegen u zijn. Met nog een andere die ik van twee getuigen heb weegens Ds. van Velzen, publiek bij het doopen van een kind bij Mevrouw Zeelt gedaan. Errinnert u dit slegts, en ook dat gij, dit is mijn hartewensch, tot inkeer mogt komen, in ootmoed voor God mogt valle. Zijn er verschille die niet het fondament raken, verdraagt elkander. Ik heb vermoede dat dit zoo zij dat wij het niet eens zijn in de Grondleerstukken der Gereformeerde Kerk. Ik hoope dat het op de aanstaande vergadering duidelijk zal worden, opdat wij regt moge weeten waarom wij van elkander gescheiden zijn. Het smart mij dat de naam des Heeren in de weereld zoo gelastert word om Uwent wille en regtvaardig om alle onzen zonde wille. Echter verblijde ik mij dat het lang verborgene openbaar word. Zoo lang wij het kwaad niet zien kunnen wij er ons niet voor wagten. Ik moet u ook nog in liefde vermane dat gij wel voorzigtig zijt om het werk des H. Geestes niet aantetasten geopenbaart in de harten van Gods kindere onder de prediking van onzen Leeraar en in de gemeente te Bunschoten.Ga naar voetnoot2 Dat zoude een groote en onvergefelijke zonde zijn. Ik durf u opentlijk voor den Heere te betuigen, u(w) verderf niet, maar u(w) teregtbrenging te bedoelen, gelijk ik van uwe zijde ontdek uit alle uwe handelingen, zoo niet te zijn. Gij hebt hier wettiglijk in Amsterdam geen Leeraar willen zijn, maar nu zoekt gij het onwettig te worden. Ik geloof echter aan eene voorzienigheid. Het smart mij dat daar de Weerreld vooral op u ziet, als zoogenaamd Hooft van de afgescheiden(en), zoo als blijkt uit de algemeen schimpnaam Scholtianen, gij u nu zoo openbaar maakt in de Weereld die u altijt van eigen bedoelingen verdagt hebben, en van veele profetiën der vroomen en oude kinderen Gods die steeds getuigt hebben gij zult wel openbaar worden. Het is nu voor eerst een Slagboom tegen de Scheiding. Want het natuurlijk hart kan niet anders, door zulke handelinge, als ongunstig over ons oordeele, daar den eenen broeder en leeraar den andere veroordeelt en verkettert. Ik moet u ook nog errinneren, dat ik ontroert in mijne ziele was, toen ik hoorde dat gij in Amsterdam bij de geschorste kerkeraadsleeden en overige protesteerende het Avontmaal bediene zoude, aan mensche die opentlijk leeve gelijk het antw. op de 106 vraag in Catechismus afteekend. Welk eene roekeloosheid is dit van u. Met zulke een harte dat u(w) broeder (hoewel gij zonder grond hem niet meer daarvoor houdt) zoekt te dooden, en de gemeente des Heeren te verwoesten, die H. Bondzeegele te be- | |
[pagina 292]
| |
dienen. Hoe hebt gij en meest alle die daar aanzaten geen oordeel gegeeten en gedronken? Of zijt gijlieden nu zoo spoedig rein geworden (gaarne had ik er dan wat van vernomen). De Heere walgt van zulke feeste. Leest slegts Jesaja 1, en de Heere bewerke u(w) harte tot ootmoed en zelfverfoeiing. Hoe gij over mijn persoon en genadestaat oordeelt gelijk uit uwe brieven blijkt, zegt mij weinig. Van menschen geoordeelt te worden, dat heeft mij vroeger wel eens geslingert in 't geloof. Ik word tans meer en meer los van het schepsel, omdat mij ook mijn anders geachtste leeraar ontfalt. Jezus is mijn Leeraar en Heer en Koning en zal (dit geloof ik vast) ook deze op zig zelve treurige zaken tot heil van Zijn kerk en gemeente ten goede doen medewerken. Want het Welbehagen des Heeren zal door Zijne hand gelukkiglijk voortgaan - Jesaja 53: 10. Ik wensch en bid hartelijk dat de Heere u van deeze uwe handelingen bekering geeve, en dat wij nog eens te samen van alle onze zonde bekeerd, elkander met de Kerke Gods moge(n) opwekken - Hosea 6: 1. Komt laat ons wederkeeren tot den Heere. Want Hij heeft verscheurt ende Hij zal ons genezen, Hij heeft geslagen ende Hij zal ons verbinden enz. vs 2 en 3. Nu, de Heere zij U en alle de uwe genadig om Christus wille. U(w) Heil en Zaligheid biddende Broeder en Medeopziener J.C. Couprie | |
4. Kerkeraad Heerjansdam aan Scholte, 1 december 1840Ga naar voetnoot1Over de gemeente Heerjansdam is door ons uitvoerig geschreven in het TWEEDE DEEL (hoofdstuk 18). De voormannen der Afscheiding aldaar - onder meer Jacob en Dingeman de Haan - kunnen we rekenen tot de trouwe volgelingen van Scholte. Deze twee gaan met hun gezinnen in 1849 in een grote groep Afgescheidenen - the second important emigration - naar Pella, Iowa. Toch blijkt uit onderstaande brief, dat de raad van de Afgescheiden gemeente enige reserves heeft ten aanzien van een kerkverband uitsluitend gebaseerd op het Utrechtse huishoudelijk reglement. In november 1840 zendt Scholte een brief aan een aantal kerken met 12 vragen betreffende ‘de toestand der gemeente’. Voor sommige plaatsen heeft één en ander betrekking op een aan de Koning te zenden request tot ‘erkenning’.Ga naar voetnoot2 De meerderheid van de kerkeraad wil de elfde vraag - ‘Art. 11 van Uwen brief’ - niet zonder meer met ‘ja’ beantwoorden.Ga naar voetnoot3 Wel zal zij kort daarna, | |
[pagina 293]
| |
Scholte zodanig volgen, dat de gemeente van 1842 tot 1853 buiten het kerkverband leeft. De ‘secretaris’ van de kerkeraad is de ondertekenaar Willem van Zijl, geboren in 1803, van beroep broodbakker. Deze maakt zich los van bedoelde situatie. Hij wordt onder censuur gesteld en is daarna tot 1853 lid van de Afgescheiden gemeente te Dordrecht.
Zeer waarde Broeder en Leeraar. Uwen brief van den 26 November ontfangen hebbende hebben wij tot onze blijdschap daar uit vernomen dat Ueerwaarde bij onzen geEerbiedigden Koning ter Audientie geweest zijt en daar goede hope heb verkrege dat de vervolging zal ophouden, wenschende van ganscher herte dat Uwe hoop door Gods magt en goedheid mag verwezentlijkt worden welke het harte des Konings in Zijne hand heeft en neigt als waterbeke en buigt het naar het geen dat Hij wil. Terzake van U verzoek om opgave te doen en den toestand der gemeente over te legge hebben wij den 30 November Kerkeraadsvergadering gehouden maar eenig bezwaar daartoe vindende van geen volkomen duidelijkheid te hebbe aangaande de vereeniging der Kerk en behouding der gemeenschap der Heilige(n) en wel bepaaldelijk tot Art. 11 van Uwen brief omtrent de vrage tot bereidheid van meerdere Kerkelijke verbintenis aan te gaan in de Burgerlijke Maatschappij met die gemeenten welke het Utrechtsche Reglement als Regelmaat volgen op grond van dat Reglement ter onderlinge en Broederlijke hulp en ondersteuning. En terwijl wij uit de gemeenschap der Heilige(n) en verbintenis die wij hebben uit de eenigheid des waren geloofs en broederlijke liefde met de gansche Afgescheiden Kerk in ons vaderland, uit welken grond wij genegen zijn Broederlijke hulp en ondersteuning te oefenen, zoo vrage wij U Eerwaarde eerbiediglijk of hier niet eenige onderscheiding gemaakt word tusschen Afgescheidenen èn Afgescheidenen en waardoor de liefde tusschen broeders en broeders zou verminderd of weggenomen worden welke ons van harte leed zou zijn. Zoo zouden wij dan door deze eerbiediglijk vrage eenige opheldering indien het zijn kon te geve. In afwagting hiervan eindigen wij met de toewensching van alle genade en Zegen over U en de Uwen en na minzame groetenis van alle kerkeraadsleden uitgenome D. De Haan welke niet kon tegenwoordig zijn uit oorzaake zijne vrouw in een haggelijke toestand verkeerde.
Uit naam derzelve teken ik mij U vriend en broeder W. van Zijl
Heerjansdam den 1 December 1840 Wij verzoeke U vriendelijk antwoord terug en dat gij de brieve niet zou frankere. | |
[pagina 294]
| |
5. Kerkeraad Heerjansdam aan Scholte, 19 december 1840Zeer Waarde Broeder en Leeraar.
In antwoord op Uwen laatsten brief aangaande de schorsing der Amsterdamse vergadering in U(w) dienstwerk heeft de Kerkeraad bij ernstige overwegingen menigmaal verlege gestaan niet wetende wat te zulle antwoorde. Zagen zij op de vorderingen die van U gedaan wierde aangaande de herroeping van die zake die er in de gemeente van Amsterdam geschied waren en zooals wij volgens den aart der liefde mogten hopen en geloove van hun die broeders waren, wien de breuke Sions ter harte ging, wier droefheid het ware in zoo'n staat van zake te blijve verkeere zooals de Afgescheidene Kerk al sedert een geruimen tijd heeft bestaan en waarover de liefhebbers des Heeren bedroeft en de vijanden verblijd waren en den naam des Heeren gelasterd wert en zijGa naar voetnoot1 dus van die zijde alles in het werk stelde om, ware het mogelijk, broeders met broeders te vereenige en te verzoene en eensgezindheid en liefde te herstelle welke den band der volmaaktheid is, en wij in deze ons zoo naauw te onderzoeke hebbe omdat wij vermaand worden geen gave te offeren op den altaar als eerst henen te gaan en ons met onzen broeder te verzoene, want dat niemand God kan liefhebbe die zijnen broeder haatte - en daarom Petrus niet zeve(n) maal maar seventig maal zeve(n) maal vergeve zoude. In dit opzigt, zeggen wij, moesten wij hareGa naar voetnoot1 handelwijze regtmatig en billijk agten omdat zij naar hun oordeel UE. schuldig beschouwde en wij geloove dat gij UE. in deze naauw te onderzoeken zult hebben, want hij maar alleen een volmaakt man genoemd word die in geen woorden struikeld. En hoewel wij geloove dat er van de andere zijde van Do. van Velzen wel verbitteringen zulle bestaan hebben en schulde zulle leggeGa naar voetnoot2 - dog daar door zijt gij niet geregtvaardigt en dus hij die zijne overtredingen bedekt zal niet voorspoedig zijn. Maar die zijn zonden belijd(t) en laat zal Barmhartigheid geschiede en zoo lang David zweeg, werden zijne beendere verouderd in zijn brullen den ganschen dag, maar toen hij opstond en zijne zonden beleed werd de zonden zijner ongeregtigheden vergeve. Dog deze dingen willen wij U niet voorschrijve om er U iets mede te wille leere maar om er U als broeders bij te bepale, want dan kunne somtijds de zwakste en geringste middelen gezegend worden. Dog wat de wettigheid of magt tot schorsing in U(w) dienstwerk betreft, kunnen wij volgens Gods Woord niet duidelijk verklare of aanneme en late ons daarom niet met het doen van een andere overtuigen zoolang wij niet bij de stukken bewezen zijn van de gegrondheid der zaak op het Woord van God. Blijvende ons inmiddels U aanbevele en U erkennen in onze Kerkelijke zake als Herder en Leeraar. | |
[pagina 295]
| |
En eindigende dus met den wensch dat al deze zake moge uit lopen tot vereeniging en broederlijke liefde en tot eer van Christus Koningrijk. In het stuk der Kerkorde wenschen wij ook ons oordeel op te schorte tot dat dezelve zal openbaar gemaakt zijn. Na minzame groetenis van al de Kerkeraadslede teken ik mij U broeder in Christus W. van Zijl, Secretaris Kleine LintGa naar voetnoot1 den 19 December 1840 | |
6. Ds. L.G.C. Ledeboer aan Scholte, Amersfoort 11 december 1840Ds. Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer (1808-1863), predikant te Benthuizen, scheidde zich feitelijk van de Hervormde Kerk af op 8 november 1840. Zoals bekend, was hij aanwezig op de synode van de Afgescheiden Kerken gehouden van 17 november tot 3 december 1840. Hij maakte deel uit van de commissie, die op 9 december 1840, Scholte zijn schorsing moest aanzeggen. Ook in onderstaand schrijven wordt bewaarheid, hetgeen Landwehr mededeelt, namelijk dat Ledeboer ‘een Hollandsch spreekt en schrijft, dat meestal allertreurigst is’.Ga naar voetnoot2 Eén van de dingen daarbij is, het veelal laten ontbreken van hoofdletters en leestekens. Teneinde de brief enigszins verstaanbaar te maken hebben wij in dit opzicht een paar correcties aangebracht. Tevens was het noodzakelijk enige conjecturen te maken; de betreffende woorden zijn tussen haakjes geplaatst.
Waarde vriend.
Ik heb nagedacht over u maar vind mij bezwaard en vrees voor 's Heeren oordeelen. Is het een uitspraak der Kerk, volg gerustGa naar voetnoot3 en verdedig u en gij zult ruste vinden voor uw hart in dezen weg! Zet de gemeente aan tot onderwerping naar 's Heeren wil en genade. Lieve Scholte, och mogt gij in de schuld vallen, de Heer u verootmoedige en klein maken. Ach gij staat te hoog en de Heer zal u gewisselijk tegenkomen als gij niet vernederd wordt. Geloof niet mij maar den Heer die bij de kleine woont, onder lelien weidt, lammetjes op zijne arm draagt en in zijne schoot koesterd. Ach handel toch niet hardelijk lieve Scholte opdat de Heer met ons niet hardelijk handele. Waarlijk die brief die gij mij lezen liet uit | |
[pagina 296]
| |
Amsterdam is wel wat scherp. Soms zoo ik wel hebbe in uitdrukking - misschien vergisse ik mij hierin - maar wat de zaak aangaat moet ik mede instemmen. Zoo verre ik mij herinner, gij vroeg mijne gedachte er niet over en wilde mijn mond...Ga naar voetnoot1 gesloten. Uw brief aan van Velze(n) - waarlijk gij schreef aan u zelven. Beproef u voor den Heer en vraag u zelf eens of gij ook schuldig zijt aan die dingen, waar gij hem mede beschuldigd. Geloof mij, liefde doet mij schrijven. De Heer opene (uw hart). O gij schrijft andere en bid voor hunne bekeeringe; bid gij ook zoo voor de uwe? Niet dat ik zegge er is geen genade in u, o neen, maar wij kennen den weg anders en hebben andere behoeften. Wij kunnen niet altijd gelooven en als de Heer het nieuwe wel niet gedurig opnieuw opwekt dan kunnen (wij) niet werkzaam zijn. Zie, zoo als de Heer ook u de hardigheid der tucht, waarmede gij naar ik hoore kleine(n) behandelde, ook doet gevoelen. Och mogten wij in de schuld vallen in nederigheid en kleinheid, een verbroken en verslagen harte. Zie als wij in het harte der vroomen gelegd zijn en vereenigd met het...Ga naar voetnoot1 in ons hart, de vereeniging met hen gevoelen, door eene Geest geleid worden, eene liefde ons bezield, wij (ons) Hoofd volgen, o dan is het ons wel. Ik wensche dat de Heer uwe onschuld klaar openbare; uwe meening duidelijk doe voorstellen, en schuld doe belijden, waar ze beleden moet worden voor God en menschen. Verbinde de (Heer) ons te zamen in eenen geest, hart, zin en gemoed. Zijn naam, eer, zaak zij ons hoogste genoegen, vreugde en blijdschap, zijn wil de onze. Ons geloof in Hem, opregt en gereinigd. Hij vereenige ons te zamen in één hart, doe ons opbouwen zijne gemeente in zijne kracht, werpe alle hoogte terneder, make een vlak en effen veld, zette zich op de wagens van zijn door Hem gewillig gemaakte volk. Hij rijde op het vlakke veld. Alles zij open voor Hem, met of tegen, in of buiten. Niet ons maar Hem zij de eer, uit Wien, door Wien, tot Wien alle dingen zijn. 1 Cor. 13. Nu, de Heer zij met ons. Amen. L.G.C. Ledeboer | |
7. Kerkeraad Zuid-BeijerlandGa naar voetnoot2 aan Scholte, 17 december 1840De brief is getekend door Hendrik Barendregt, die in deze tijd te Utrecht door Scholte tot predikant werd opgeleid, maar nimmer tot dit bijzonder ambt is gekomen.Ga naar voetnoot3 Genoemd wordt ook Wijnand Gardenier; deze werd eveneens door Scholte opgeleid. Hij is van 1842 tot 1847 predikant geweest te Wolphaartsdijk.Ga naar voetnoot4 In onderstaand schrijven wordt gewag gemaakt van een request aan de Koning; in augustus 1841 wordt de gemeente door de overheid erkend. | |
[pagina 297]
| |
Geliefde Leeraar en Broeder in den Heere Wij hebben Uwen brief van 11 Dec. ontvangen. Do. van der MeulenGa naar voetnoot1 was niet bij ons; om reden dat Zijn Eerw. na Amsterdam was geweest, kon hij op die tijd niet uit zijn gemeente. Wij verwagten hem nu vandaag volgens zijn berigt hier, doch ik denk dat het buiten zoo vol eijs zal zijn, dat hij niet over kan komen, hetwelk grotelijk de reden is dat Gardenier van de week niet na Utrecht is gekomen; want het over komen gaat met veel moeiten, een langen tijd op 't water en groote kosten gepaard. Het voornemen van ons beiden is, om als er eenigsins doen aan is in 't begin van de andre week over te komen. De reden dat ik niet dadelijk gekomen ben toe ik bemerkte dat het met de overvaart van wegen het eijs moeilijk werdt, is, omdat de gemeente eenparig besloten was tot het houden van den biddag 16 Dec. en met diezelfde eenparigheid werdt de stem uitgebragt dat ik zoo lang in de gemeente zou blijven, en omdat ik mijn in dat geval ten dienste der gemeente heb overgegeven kon ik geen genoegzame reden tegen werpen. Alles is wel met den biddag afgelopen, niettegenstaande dat gister middag veele menschen van benauwdheid uit de Kerk zijn gedragen; ik denk dat grotelijk de reden was van het niet gebruiken der spijzen.Ga naar voetnoot2 Wat de vragen aan betreft, die UEw. ons hebt toegezonden, kunnen wij tot heden toe niet anders op antwoorden, als wat de bezorging der gemeente door UEw. betreft, wenschen in dezelfde betrekking gelijk wij altijd met UEw. gestaan hebben voort te gaan en hopen ook dat de Heere U kragt en genade mag schenken daar in vol te houden. Zoolang ons niet nader gebleken is dat UEw. U de bediening onwaardig heb gemaakt, wenschen wij UEw. als Herder en leeraar in de gemeente onzes Heeren Jezus Christus ook in 't algemeen te erkennen. En wat het adres aanbelangt daar is zoo bijzonder veel moeiten aan vast om alle leden daar op te laten tekenen, dat het end haast verloren is. Want gaat men met (het) adres rond aan de huizen, men vind(t) gemeen lang de man of de vrouw niet thuis, dus daar is veel tijd toe benodig(d). Vooral ook met de buiten gemeenten. Ik zal dus zorgen als ik kom dat ik het in orde mede breng, en anders zullen wij het per post zenden. Bedroevend is het dat de zaken zoo gesteld zijn aangaande de verdeeldheid die er bestaad niettegenstaande het voor diegenen die de ware belangen van eene vereeniging op het oog heeft een juiste weg is om hem tot den Heere te drijven. Doch zoo lang er geen meer blijken van het ver- | |
[pagina 298]
| |
eenigend punt aanwezig zijn is het voor een belanghebber in het welzijn van Sion zeer moed benemend.Ga naar voetnoot1 De Heere schenke UEw. en ons zijne genade om kort achter Hem te komen, ons kruis op te nemen, verloochenend aan zin en wil hetzelve vrolijk te dragen. Indien wij toch alleen in dit leven op Christus hopende waren, wij waren de ellendigste aller menschen. Aan 't einde der weg hangt de Kroon en die gestreden heeft zal hem zeker ontvangen. Indien gij dus voor den Heere vrij staat van de schuld die UEW. wordt opgelegt dan hoop ik en ik vertrouw ook dat gij tegen alle stormen zal staande blijven. Verder de groetenis aan U en alle die in u(w) huis zijn; (ook) de overige Broeders die bij u zijn en daar wij betrekking op hebben. Gedenken wij elkaar in den Gebeden. Noemd ik mijn Uw Broeder in den Heere. Hendk Barendregt | |
8. Classicale vergadering van de BommelerwaardGa naar voetnoot2 aan Scholte, 19 december 1840Deze brief is geschreven door Dirk van Dulst (1800-1869) te Poederoyen, één der eerste Afgescheidenen in de Bommelerwaard. Hij is, in het tijdvak 1835-1853, van beroep bakker. Van Dulst is ongetwijfeld één der voormannen geweest van de Afscheiding in de Bommelerwaard. Na jarenlang als ‘oefenaar’ te zijn opgetreden, begeert hij in 1853 te worden opgeleid tot predikant. Zijn verlangen wordt niet vervuld en van 1854-1869 is hij ‘krankenbezoeker’ en oefenaar bij de Kruisgezinden in Den Haag en Haarlem.Ga naar voetnoot3
Het Nederlands, door Van Dulst in onderstaande brief ten beste gegeven, wijst op een zeer gebrekkige opleiding. De zinsbouw is af en toe duister. Toch geven wij de, hier en daar breedsprakige, brief in zijn geheel weer, aangezien hij althans iets toevoegt aan het schaarse materiaal, dat aangaande de Afscheiding in de Bommelerwaard is bewaard gebleven. Teneinde het stuk leesbaar te maken, was een enkele verbetering wenselijk. Hoewel de aanhef zegt, dat de brief is geschreven namens de classis Zaltbommel, kan het geheel, vanwege de vele uitwijdingen, moeilijk een kerkelijk stuk worden genoemd. De ‘secretaris’ der classis, A.E. Dudok Bousquet te Zaltbommel, heeft blijkbaar in een schrijven aan Scholte, dat ons niet bekend is, de positie van enige ouderlingen in het geding gebracht. Wij merken op, dat volgens Bousquet, in de Heilige Schrift slechts van één soort ouderlingen zou wor- | |
[pagina 299]
| |
den gesproken; met andere woorden: iedere ouderling zou Woord en sacramenten mogen bedienen.Ga naar voetnoot1
Poederoyen 19 December 1840
Ew. Broeder in onzen Heere Jezus Christus
Namens de Classicalen vergadering van den Bommelerwaard, gehouden den 11 december, meld ik UEW. aangaande het gemaakte besluit der Broederen, wegens broeder HasselmanGa naar voetnoot2 om een tweedeGa naar voetnoot3 te ondergaan, op grond van hetgeen daarvan aan de KilGa naar voetnoot4 is besloten. De broederen wensen dat u EWd. hierin met hen zult deelneemen en u zult willen belasten om dit ter bestemder tijd door u EWd. zelf bepaald, te volvoeren. Daar is geoordeeld dat dit wederom het best was aan de Kil te geschiede ten einden als dan allen die opzienders dus welke vroeger bijwoners waren dan wederom kunnen tegenwoordig zijn. Opdat er alzo genen naspraak zoude kunnen plaats hebben bij ene gunstige uitslag der examinatie. Een perzoon broeder van Os diakone te Aalst,Ga naar voetnoot5 welke mede op onze vergadering ingestemd had, heeft daar zijn stem ingetrokke en gezegt dat hij bezwaar had dat broeder Hasselman tot een andermalig onderzoek toe te laten. Zijnde daarop gevraagd welke bezwaren bij hem plaats had(den), en heeft geen een bewijs opgegeven. Zijnde alleen gemoedsbezwaar, dat Hasselman niet van den Heere geroepen was, om als Herder en Leeraar in de gemeente Jezus Christus te dienen. Zo ver ik nagespeurt heb, heeft er bij de broeders ene opreg(t)heid plaats, niet om Hasselman te zoeken in te dringen, maar om te beproefen of Hasselman den man van Gods welbehagen zij en wenschende in den uitvoerGa naar voetnoot6 van Gods raad in dezen te berusten. Ter beantwoording van het 8 A(r)t.Ga naar voetnoot7 speciaal het vraagstuk, is vastgesteld, | |
[pagina 300]
| |
dat de Gemeente en de Classis hare kerkelijk bezorging aan UEW. overgeeft gelijk dit van den beginne heeft plaats gehad, dat UEW. bij de inzage onzer beantwoording zult vinden. Nopens het ontfangene berigt in uwen brief gedagtekend den 11d. december diend tot antwoord: of die vergadering wettig of niet wettig zij - te Amsterdam gehouden - daar over kunnen de broeders niet oordelen, daar de broeders afgevaardigden naar Dordregt aangaande ene Sinodale vergadering te zijn voorgesteld, maar dezelve van de hand gewezen is,Ga naar voetnoot1 en door u als president werd voorgesteld om vooraf met alle predicanten ene vergadering (te houden). Of nu de andere provintie(s) buiten schuld niet zijn vertegenwoordigt geweest, kan door de broeders niet beoordeeld worden, dan daarvan nadere inligting te hebben ontfangen. Maar hoe dat zij: onze Classis neemt volstrekt geen deel in het behandelde dier vergadering om UEW. in uwe bediening als Leeraar te schorsen, daar voor haar gene duidelijkheid genoeg is, waarom dit behoorde te geschieden; blijkende in verderen afslagGa naar voetnoot2 van zaken. Dan zal zij in staad zijn te oordelen, en dus geeft zij de Gemeente(n) onzer Classis zonder enig bezwaar in hare kerkelijke bezorging aan UEW. over en blijft u erkennen als onzen wettigen Herder en Leeraar. Daar op de provintiale vergadering te Dordregt gesproken zijnde van ene biddag die zoude plaats hebben in vereeniging met de buitenlands(ch)e kerken, den eersten maandag volgende na den eerste Zondag in Januarij,Ga naar voetnoot3 zoo zijn wij daarvan nog onzeker daar De Reformatie ons nog niet is ter hand gekomen. Zoo is ons verzoek in geval ons daarvan in het maandschrift geen berigt word toegezonden en de zelve evenwel zal plaats hebben ons dit met den meeste spoed te schrijven, daar zondag den biddag door dominee Meerburg uitgeroepen niet (is) gehouden, hoewel elk is vrij gelaten perzoonlijk of met zijn huisgezin te doen. Smarten heeft het bij ons verwekt dat er zoo afzonderlijk word gehandeld, daar het tog altoos wenzelijk was, dat den uitroep der biddagen uit den schoot van het gehele Lichaam mogte voortkomen. Want door zulk een afzonderlijk maken wordt den grond gelegd van verdeeldheid en wanorder in de Kerk. Maar daar ons hart behoefte heeft aan een biddag, heeft onze Classis zig bepaald dien biddag te houden, welke wordt verwagt door u te worden uitgeroepen en wil men dat die zig vereenigt met de buitenlandsche kerken en ten 2deGa naar voetnoot4 om dat onze kerkelijke bezorging aan u zijn overgegeven, daarom vinden wij ons tot dien zelven meer verpligt. | |
[pagina 301]
| |
EWd. broeder, smarten heeft het mij verwekt nadat ik berigt ben u eene blaam op onze Classis gelegt is door middel van een brief van broeder Bousquet. Of den genoemden broeder dit voor God zal kunnen verantwoorden, dat weet ik niet, en of zulk een handelwijs buiten bestraffinge zal kunnen blijfen geloof ik niet. Want hem past waarmede de Amsterdamse vergadering UEW. bestempeld. Wij bennen ja eenvoudige menschen, maar ook dezen wil God steeds gade slaan. Dat bij ons niet de volmaaktheid is, bekennen wij gaarne, en de verborgene plaatsenGa naar voetnoot1 dragen daarvan Getuigenisse, wat ons het Gebrek kost. Wij zouden het niet in dank opnemen, als men ons zogt op te wekken tot naarstigheid en getrouwheid tot des Heeren dienst. Het zij dus Bousquet of door u als Leeraar, maar om dat men niet ijfert zoo als men begeerd; maar te zeggen: ik twijfel aan uwe roeping als ouderling, ja dat verder gaat, dat het sommigen stellig niet zijn; en van ene vertoninge van ene vergadering uitmakende. Is dit zo, dan zijn wij vervloekt, want de Schrift zegt vervloekt is de man die het werk des Heeren bedriegelijk doet. Maar tot roem van Gods genade mag ik met meer andere broeders zeggen: draag ik het getuigenis in mijne Conscientie van den Heere tot een medeopziender in Zijne gemeente geroepen te zijn. Een aantal van genoemde broeders heeft dit nog meer doen bekrachtigd worden. Het moge dan zijn dat mij menschen verwerpen, God zal mij aannemen en uitleiden, gelijk ik menigmaal ene klaarhijd heb in den gelegden grondt van Gods huis, en het einde waartoe ik daarin gesteld ben, maar ook in ene heerlijke verlossing, hier bij de uitgang en voorts ziende op die vergadering der algemene regtvaardigen die in de hemelen zijn opgeschreven. De klaarheid welke mijne ziele heeft op den almagtigen Jezus, hoe Hij zijne gemeente bewaart en zal blijfen beschermen tegenover zijne en onze vijanden en dat de gelofige niet behoeft te vrezen al steld de gansche magt der duisternisse zig tegen hem. Alle de gebeurtenisse in Gods gemeente doen mij in het minsten niet wankelen of den moed doen zakken. Bij de kleinheid van Gods werk leeft mijne ziele en al het andere beschouw (ik) als beproefinge onzes geloof(s) die kostelijker is dan goud en het is geen van de minsteGa naar voetnoot2 dat veelen van Gods kinderen zig in slagorder tegen Christus stellen,Ga naar voetnoot3 maar ook alle vijandelijke aanslagen door hen zal de Heere eenmaal ter neder vellen, daar duisternis voor het ligt moet wijken. Geliefde broeder, de Heere geve u in het midden uwer beproefingen met kragt versterkt te worden naar den inwendigen mens. Wees veel gebonden aan den troon. U voor den Heere open leggende, of er enige schadelijke weg bij u is. Hij leid de zodanige gewis op den euwigen weg. Haalt door geloof al uwe wijsheid en sterkten uit Christus, Die is de Wijsheid Gods en de Kragt Gods. | |
[pagina 302]
| |
Zo zult ge niet versaagd worden in uwe zielen, maar al strijdende door Hem die in en voor u strijd, moedig voortgaan, tot dat de Heere uwe twistzaken zal getwist hebben. Want God is niet onregtvaardig dat Hij uw werk zoude vergeten, noch den arbeid der liefde die gij aan Zijne naam bewezen hebt als die den heiligen gediend hebt en nog diendt, Hebr. 6: 10. Verder, mijn broeder, word kragtig in den Heere en in de sterkte Zijner magt en doet aan de gehele wapenrusting Gods. Zo, al strijdende zullen wij ingaan in (het) vaderland der ruste om aldaar het loon van onzen arbeid te ontfangen en het Driemaal heilig euwig aan te heffen.
De Drieëenige Verbonds God zy u(w) sterkte, blijdschap en zoen.Ga naar voetnoot1 Dit wenst en bid uwen medegenoot in den strijd des geloofs Dirk van Dulst | |
9. Provinciale vergadering van Noord-Brabant aan de ‘Provinciale Vergadering der Chr. Afgescheidenen in Utrecht’, 23 februari 1841Dit stuk, gericht aan de provinciale vergadering van Utrecht, heeft wellicht nimmer zijn bestemming bereikt. Notulen van bedoelde vergadering zijn tot heden niet gevonden, en het is niet gewaagd te veronderstellen, dat zij nimmer is gehouden.Ga naar voetnoot2 In de brief wordt aangedrongen op het houden van een generale synode. Zoals bekend, zijn de pogingen deze medio 1842 te Leiden te houden, mislukt. Eerst in 1843 werd in Amsterdam een synode gehouden, die overigens na enige dagen onverrichterzake uiteenging. Het schrijven is ondertekend door A. van Malsen te Hooge Zwaluwe, maar het ademt geheel de geest van ds. G.F. Gezelle Meerburg te Almkerk.
Hooge Zwaluwe den 23sten Februarij 1841
Geliefde Broeders in Js. Chr. onzen Heer!
Genade, vrede, liefde en ootmoed zij Ulieden in ruime mate geschonken van onzen ontfermenden God in Chr. J. Het is geen Uwer onbekend, geliefden, hoezeer broedertwisten en verdeeldheden, sedert langen tijd, de in ons vaderland opnieuw openbaar geworden gemeente des Heeren als verscheurd hebben; welke eene innige zielesmart hierdoor aan vele zachtmoedigen en armen van geeste wordt veroorzaakt; welk een smaad en lastering daardoor het volk des Heeren, Zijn Koninklijk Priesterdom, en den naam des eeuwig gezegenden Gods wordt aangedaan; - hoezeer het | |
[pagina 303]
| |
goede door twistinge en verwijdering wordt gehinderd en zelfs alle booze handel wordt bevorderd. Gij allen zijt overtuigd hoe zeer het in het huis Godes geheel anders behoort te gaan; dat daarin liefde en vrede behooren te wonen, en dat alleen de heiligheid den huize des Heeren sierlijk is. Och, mogt het dan aan de Koningstelg, aan 's Heeren bruid, in ons vaderland, nog genadiglijk geschonken worden, dat zij om haar inwendig schoon geroemd wierde, dat haar Koning daarom lust aan haar hadde en allen, die buiten zijn, moesten bekennen dat wij waarlijk 's Heeren discipelen zijn en Hij in ons midden woont! Het is ter bereiking van dit doel, onder afsmeeking en inwachting van Gods zegenende goedkeuring, dat er op onze provinciale vergadering, den 16en dezer, besloten is, aan de overige prov. vergaderingen in ons vaderland, het broederlijke voorstel te doen: ‘om - plaats en tijd nader te bepalen - eene algemeene vergadering te houden, op welke iedere - zoo gezegde - partij zoude behooren vertegenwoordigd te worden, ten einde, gelijk wij bidden en hopen, te mogen arbeiden tot vereeniging en verzoening, opdat de eere Gods, het heil der gemeenten en van veler zielen moge bevorderd worden’. Wij smeeken Ulieden bij Ulieder wensch voor den vrede onzer vaderlandsche kerke, bij de liefde van Jezus Chr. voor Zijne duurgekochte gemeente, en in den naam van den God des vredes, dat elke Provincie aan onze bede gehoor geve, en zich doe vertegenwoordigen, verzoekende wij Ul. broederlijk Uwe gewenschte toestemming te berigten aan den ondergeteekenden Ouderling. De stad Leijden is genoemd als de plaats, welke, in meerdere opzigten, tot de zamenkomst zoude geschikt zijn. Gelieft ook hierover Ulr. gedachten te zeggen.
Ulr. heilw. dr. en br. in Christus: A. v. Malsen. Namens de prov. verg. van Noordbraband
Gelieft inliggende aan deszelfs adres te verzenden. |
|