De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.
(1977)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |||||||||||
Hoofdstuk 7
| |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
Hij was achtereenvolgens predikant bij de Hervormde gemeente van Eppenhuizen (1824-1827), van Noordlaren (1827-1829) en van Ulrum (1829-1833). In Ulrum werd De Cock in 1833 geschorst en afgezet in 1834. Op 14 oktober 1834 kwam - onder zijn leiding - het grootste gedeelte van de Hervormde gemeente te Ulrum, tot afscheiding. De Cock was daarna Afgescheiden predikant te Smilde (1835) en tot aan zijn overlijden te Groningen (1837).Ga naar voetnoot1 Zoals bekend beschouwden De Cock en Scholte hun gemeenschappelijke strijd als die van een David en een Jonathan, maar gingen hun wegen reeds eind 1836, langzaam maar zeker, uiteen. | |||||||||||
1. Aan ds. H. de Cock, Doveren 17 juni 1834Hartelijk Geliefde Vriend en Broeder in Christus Jesus onzen eeuwigen en eenigen Koning zijner Kerke, de genade, vrede en blijdschap van den drieëenigen VerbondsGod zij met u en de uwen. Verblijdend, hartelijk verblijdend waren ons uwe lang tegemoet geziene letteren, dewijl wij daaruit mogten opmerken, dat de onveranderlijke Getrouwe ook u met de Gemeente getrouw maakte, onder het woeden der vijanden van Gods Kerk; uwe afzettingGa naar voetnoot2 kwam mij niet onverwagt voor, het is reeds sedert lang in uw geval zichtbaar, dat men de eene ongerechtigheid op de andere hoopt, ik verwacht hoe spoediger hoe beter de openbaarmaking door den druk van al het gebeurde, opdat de gemeenten in ons Vaderland kunnen zien, hoe zij handelen, die in de kerk heeren willen zijn; gij doet wel, dat gij u op de synode beroept; dit is het laatste en uiterste middel hetwelk gij nog kunt beproeven; daartoe moet gij een kort verhaal indienen van het gebeurde, en ik zou u raden dat gij in dat verhaal gedurig opmerkte hoe de kerkelijke besturen in Groningerland tegen de Synodale besluiten gehandeld hebben, en er vooral op aandringen om plaatse te hebben voor verantwoording van hetgeen gij gedaan en geschreven hebt: hebt gij kerkelijke wetten overtreden dan staat gij daarin gelijk met uwe rechters en veroordelaars, en is afzetting de straf daarvoor, dan moet ook dit hunne straf worden; wordt gij beschuldigd van onwaarheid of laster geschreven te hebben, dat men tegen u getuige, dat men uwe verdediging hoore, dat men oordeele op grond van Gods Woord: wil men dit alles verwerpen, nu dan word(t) het openbaar dat u na(ar) willekeur gehandeld | |||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||
Gedeelte van brief van ds. H.P. Scholte aan ds. H. de Cock, 17 juni 1834
| |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
word(t), dat men zich stelt boven het woord van God, en dus gelijk staat met hen die de Heere Jesus veroordeelden en ombrachten; en dat het dus de roeping der gemeente is om de zoodanige te verwerpen, en het Woord van God te volgen, even als in de dagen der Hervorming, al ware het ook dat de plakkaten der Prinsen en Overheden er tegen waren (Art. 28)Ga naar voetnoot1 - belangrijk kunnen de gevolgen uwer afzetting voor de geheele Vaderlandsche Kerk worden; mogt het de Heere behagen om de oogen van velen te openen en krachtig te werken in alle Zijne kinderen, opdat zij staan en strijden mogen voor het geloof eenmaal de heiligen overgeleverd. Hij sterke u in het bijzonder door Zijnen H. Geest om te moogen roemen in de verdrukking al wierd gij ook geacht als aller afschrapsel, in de verdrukking wensch ik in de kracht onzes Heeren met u te deelen, de smaadheid van dien Heer wensch ik uit genade met u te dragen, en het is mijne zielebede tot God, dat uwe gemeente en de gelovigen in uwe omstreken het voor eene groote vreugde en zaligheid zullen achten met de dienstknechten van Christus versmaad, verdrukt en vervolgd te worden; maar het is bij en onder dit alles ook mijne vurige wensch, dat gij allen tezamen in de paden des rechts moogt wandelen, en geene stappen zult doen die strijdig zijn met de Koninglijke wet van Christus, en dat de gemeente niemand anders als magthebbenden in de Kerk zullen beschouwen en erkennen dan den verheerlijkten en over alles getriumfeerd hebbenden borg en middelaar aan de rechterhand des Vaders, Die Zijnen H. Geest als zijne plaatsbekleder aan Zijne gemeente beloofd heeft en ten allen tijde aan Zijne zuchtende en Hem verbeidende gemeente schenken wil en zal: het is ook om deeze redenen dat ik niet kan instemmen om requesten te zenden aan de Provinciale Staten of aan de Staten Generaal. In het burgerlijke hebben niet die maar de Koning de oppermagt onder God, zoekt gijl. dus bij hen iets hetgeen de Koning alleen kan gebieden, dan geeft gij eene ondergeschikte magt aan die des Konings tegenstelt: en dit was in BrabantGa naar voetnoot2 een krachtig middel tot uitbreiding van den Opstand, welke ons Vaderland nog onder drukkende lasten doet zuchten: dit was ten allen tijde in Nederland het middel, hetwelk de remonstrantsche factie bij de hand nam om hunne helsche plannen ten uitvoer te brengen tot verderf in Kerk en Staat, en waarvoor zich de kinderen Gods in Nederland vooral moeten wachten: Wij vragen bewaring of herstelling onzer rechten als ware Gereformeerde burgers, maar langs de wettige weg, bij de bevoegde magt door God over ons gesteld, en deeze is in Nederland Oranje. In het kerkelijke, heeft geene aardsche magt iets te gebieden, daar is Christus alleen Koning, Gods Woord de eenige regel van belijdenis en handel en wandel. Belieft het dus aardsche machten om naar het goeddunken hunner harten de kerke Gods te verdrukken, dunkt het de leugenprofeten en baälspriesters goed om met verwerping van Gods Woord, naar willekeur | |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
met de verkondigers en belijders der waarheid om te springen en de Kerk van Christus te verbreken, het betaamt alle Gelovigen om daar tegen te getuigen, de gevolgen dier opstand tegen God te verkondigen, maar nimmer voegt het de door Christus bloed vrijgekochten, herstelling van de kerk door middel van afscheiding af te bedelen van verdrukkers en overweldigers; in en met Christus vereend tot een Koninglijk Priesterdom, oefenen de Gelovigen de magt uit door Christus aan Zijne ware kerk gegeven, de magt namelijk om allen die niet van de kerk zijn uit te sluiten door de Sleutelen des Hemelrijks. Wil men ons dan om de uitoefening van dit Geestelijk en Goddelijk recht, vervolgen, berooven, verbannen of nog iets ergers aandoen, wel nu zij die uit genade geleerd hebben om door het gelove in den Almachtigen sterk, niet te vreezen voor hen die alleen (onder de hooge toelatinge Gods) het lichaam kunnen dooden, zullen ook wel genade ontvangen om krachtig te toonen dat zij broeders en navolgers zijn van hen die (in) Hebr. 11 vermeld worden, daartoe gorde de overste leidsman onzer Zaligheid, ons allen te zamen meer en meer aan door Zijnen H. Geest, en wat ook ons lot en ons deel in deeze rampvolle wareld moge weezen of worden, dit is zeker, onwankelbaar eeuwig zeker, die met en voor Christus lijden, zullen ook met en door Hem verheerlijkt worden. God de Heere zij met u en met uwe dierbare gemeente. Schrijf mij spoedig terug op deze en op mijne vorige van den 7den.Ga naar voetnoot1 Mijne vrouw en de broeders alhier groeten u en de uwen van harte. Gedenk mijner en mijner Gemeente in Ulieder gebeden; ik blijf door Genade uwen voor u biddende en met u lijdende, maar ook met u Gods heerlijkheid verwachtenden broeder in Christus.
H.P. Scholte | |||||||||||
2. Brief van Scholte aan De Cock, Utrecht 7 december 1838Als deze brief wordt geschreven, is onder de Afgescheidenen de strijd om de kerkenorde in volle gang. In Overijssel is er, mede door deze zaak, een scheur ontstaan, waarbij Hoksbergen, Schouwenberg en anderen zich van het kerkverband der Afgescheidenen hebben losgemaakt.Ga naar voetnoot2 Aan den WelEerwaardigen Ds. H. de Cock
Waarde en veelgeliefde Broeder in Christo
Ik heb dadelijk na de ontvangst der laatste brief aan onzen broeder van RaalteGa naar voetnoot3 geschreven over hetzelfde onderwerp; daar ik eenige weken geleden van dien broeder een dergelijk voorstel ten opzichte van Overijssel ontvangen had. Het bedroefd mij dat alsnog twisten en verdeeldheden over | |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
deze ongelukkige kerkordeningGa naar voetnoot1 aanwezig zijn. Waartoe toch daarover toch zooveel gesproken en getwist. Volgens onze geloofsbelijdenis, is eene kerkordening een zaak die goed en nuttig is tusschen de opzieners onderling. Het is geene zaak tusschen opzieners en leden. Nooit toch kunnen de opzieners zich jegens de leden beroepen ter binding hunner conscientie op eene kerkordening. Zij moeten zich jegens de leden altoos wachten om af te wijken van hetgeen ons Christus, onzen eenigen Meester ons geleerd heeft. Eerst dan wanneer de opzieners zoodanige kerkordening maken die tegen Gods Woord is, behooren de leden van Christus gemeente te verklaren, dat zij zich aan zulk eene kerkregering niet onderwerpen. Kan men echter de opzieners niet aantonen dat zij tegen Gods Woord iets bepaald hebben, dan is er voor de leden geen gevaar. Welke bijzondere bepalingen onderling de opzieners ook maken ter regeling hunner door God hen toebetrouwde regering, wanneer zij slechts zorgen dat de Kerk ontvangt hetgeen naar Gods Woord in dezelve moet aanwezig zijn, dan kan geene kerkorde hen hinderlijk zijn, zoo niet de leden doordrongen zijn van het heerschende liberalismus en zelfs willen regeren.
Wij moeten waken over de zielen der gemeenteleden als die weten dat wij rekenschap zullen moeten geven aan Hem die koomen zal. De naam van getrouw ons door menschen gegeven zal ons niets kunnen baten, wanneer de Heere ons niet prijst.
Het voorstel om de Dordsche kerkordening onveranderd aan te nemen en te laten drukken en tevens in eene voorreden te zetten dat er dingen in voorkomen die niet goed zijn, zou regtvaardig den blaam op ons werpen dat wij menschen dienaars en niet Gods dienaars waren. IsGa naar voetnoot2 dat bewezen is niet goed te zijn moet verworpen worden. De erkentenis hiervan heeft ook het slotartikel doen geboren worden.Ga naar voetnoot3 Door zulk eene handelwijs zouden wij een jok op de schouderen neemen dat wij weeten niet het jok Christi te zijn, en hoe zouden wij dat wetende met eene vrijmoedige conscientie voor God kunnen verschijnen. Een doordrijven der Dordsche kerkordening zou weder van eene andere zijde eene oppositie doen geboren Worden, die zeker niet het voordeligst zou zijn voor de ijveraars voor die kerkordening. Ik weet wel dat ik als opziener nooit mijn hals onder die kerkorder buigen zal, en als lid altoos tegen derzelver invoering protesteer omdat zij de zaden van het bederf der Kerk met zich voert. Dit zeker wetende mag ik niet toegeven, en ik weet dat het grootste mistrouwen in de harten van een goed aantal leden en opzieners in deeze provincieen gestrooid zou worden, wanneer op zulk eene doordrijving werd aangedrongen. | |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
Het vertrouwen in de Groninger broeders is voor zoo ver ik weet in deze provincieen volkomen hersteld,Ga naar voetnoot1 en men zal hier geene scheuring proclameren al volgt men in andere provincien ook andere kerkordeningen. Och dat een ieder toch leerde inzien de listen des Satans om Gods kinderen te verdeelen; dat er in plaats van dat gedurig twisten over kerkordening, meer onderling en personeel onderzoek gedaan wierd naar de dagelijksche vruchten van geloof en bekering, dan zou er zooveel onkruid in elks hof te wieden zijn, dat wij genoeg te doen zouden hebben met het jagen naar het wit der prijs onzer roeping die van boven is in Christus Jesus. Wanneer dus de broeders in Overijssel en Groningen aldaar door de Dordsche kerkordening geene vereeniging willen ten koste van een scheuring in Holland, dan moesten die zaken maar provinciaal of classicaal of gemeentelijk behandeld worden. Zijn wij vereenigd in geloof, liefde en hoop dan zal er door den tijd ook wel meerdere eenigheid in de ordening komen. De eerste gemeentens des N.Testaments hadden ook geene gemeene kerkordening want de Canones Apostolorum zijn van later dagtekening en toch erkende(n) de Apostelen allen te zamen voor een lichaam Christi. De gemeenten van Klein-Azië had(den) algelijk eene verschillende ordening - dit werd echter niet berispt en als een oorzaak van verwerping opgegeven. Het oordeel der geheele afsnijding werdt alleen uitgesproken over het laauwe Laodicea, en dat oordeel is met de daad achtervolgd tot op deezen dag. Vreezen wij dan allen dat de liefde verkoude, vreezen wij voor die laauwheid die erger is dan het heidendom en door den Heere het verfoeilijkst getekend. Bidden wij voor elkander dat de broederlijke liefde blijve en dat wij hetzelfde moogen gevoelen in die deugden daar wij toe gekomen zijn, bidden wij voor elkander dat God ons het verdere openbare.
Wat het bestaan van een concept van een verbeterde en Heerlijker Kerkstaat betreft, zulk concept is ons in Holland onbekend, tenzij men er door verstaat een jagen naar de volmaaktheid, dat concept echter is niet van ons. Paulus had dit reeds en hij was daartoe van Christus gegrepen; indien dan de begeerte van Paulus de onze is en wij dit trachten te concipieeren, zullen wij toch wel op de goedkeuring van onze broeders moogen rekenen. Dit mag uitlopen ter verwarring en beroering der wereld. Gods kinderen zullen er niet door verward of beroerd worden en ons aller gemeenschappelijk voorschrift is Gods Woord en de vermaning des Apostels: dit gevoelen zij in u hetwelk in Christus Jesus was.
Wat het ijveren tegen profeten en profetien betrefd, dit geschiedt in Hol- | |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
land niet;Ga naar voetnoot1 in tegendeel wordt dit op alle mogelijke wijzen aangemoedigd, doch dit geschiedt ten opzigte van alle de leden zoo als Paulus wilde, en ten einde dit Apostolische bevel des te beter te kunnen aandringen ijvert men zeer tegen een onbijbelsche orde van oefenaren, waardoor juist het profeteren der gemeenteleden wordt tegengegaan en een basterdsoort van predikanten ingevoerd, terwijl bovendien de bezoldiging van zulke menschen onbijbelsch is. Die van God geroepen wordt om het Woord te prediken en de Sacramenten te bedienen, die moet onderzocht en daartoe afgezonderd worden en is hij dan bedienaar des altaars dan kan hij ook als hij dit verkiest en noodig heeft van den altaar leven. Is dat echter het geval niet, dan wilde de Apostel dat een iegelijk lidmaat, werkende met zijn eigen handen zijn eigen brood zou eeten; en anders weet ik er ook niet op. Gij kunt mij geene goede oude schrijvers opnoemen die de oefenaarsorde in hunne bescherming genomen hebben. Dat in de Apostolische dagen particuliere gelovigen het woord verkondigden weet ik, en ik wenschte dat de eenvoudigheid onder de afgescheidene(n) zoo groot was als in die dagen, doch te vergeefs zoek ik in de Apostolische dagen en Schriften naar eene oefenaarsorde; en daarom protesteer ik er krachtig tegen. Het besluit van die 2 Classis vond ik kostelijk.Ga naar voetnoot2 Ook wij hebben rondgezien en gevonden Klijn van UtrechtGa naar voetnoot3, v.d. Meulen van MiddelharnisGa naar voetnoot4, Hasselman van AalstGa naar voetnoot5 en twee jongere broeders van de HitsertGa naar voetnoot6 verlangen als Leeraars te worden uitgestoten en geordend, maar zij verlangen ook eenparig eene geregelde voorbereiding; niet om verstand te leeren krijgen van het werk der genade, dit heeft God hen reeds lang geschonken; maar om bekend te worden met den geheelen omvang der herderlijke en leeraars bediening waartoe meer behoort als een paar uur leerstellig en gemoedelijk eene redevoering te houden. Gewillig heb ik dan ook toegegeven aan het verlangen der broederen en wensch in de volgende week met die vijf broeders een aanvang te maken met de opvolging van het Apostolische bevel 2 Timoth. II, 2. Zoo de gemeente uit Groningen, Drenthe of eenige andere Provincie | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
op hunne kosten een of meer broeders wil overzenden, ik zal ze in liefde ontvangen en in het onderwijs wat mij betrefd kosteloos doen deelen. Zijn er echter broeders die van den Heere reeds zoo verre bekwaam gemaakt zijn dat zij geene opleiding meer behoeven, dan kunnen zij wanneer zij door eene gemeente geroepen worden, dadelijk geëxamineerd en geordend worden. Gij ziet dus broeder dat men inderdaad van ons niet zeer behoefd bevreesd te zijn. Wij gaan dan ook in deeze provincien rustig voort en de instellingen des Heeren worden meer en meer betracht, terwijl de Scheurmakers die zich zelf zochten van tijd tot tijd verlaten worden dewijl hunne baatzucht openbaar wordt. Gaarne had ik spoedig berigt aangaande de afloop der procedure te GroningenGa naar voetnoot1. Ik ben na de invoering der nieuwe rechterlijke organisatieGa naar voetnoot2 voor de regtbank te Haarlem geweest en daar ben ik vrijgesproken.Ga naar voetnoot3 Heden moest ik te BrielleGa naar voetnoot4 geweest zijn, doch kon wegens andere noodiger bezigheden niet van huis. In deze maand moet ik nog voor het crimineele hof te Amsterdam, en wellicht spoedig voor het hof van Holland. Er is reeds wegens de vrijspraak te Haarlem door den Officier cassatie aangetekend naar den Hoogen Raad. Welligt pleit de oudste broeder van onzen zaligen van HallGa naar voetnoot5 voor de Crimineele regtbank en voor de Hooge Raad. Ook dit is eene merkbare vinger Gods. De vervolging is hier over het algemeen niet heviger. Eergisteren heeft men de schildwachten bij mij weggenomen en heden de schildwachtshuisjes.Ga naar voetnoot6 Wat daarvan het gevolg zijn zal weet ik niet - denkelijk dat men ons met de regtbank wil vervolgen.Ga naar voetnoot7
In Ierland is een priester die Christus begint te verkondigen in de landstaal; dit is eene opmerkelijke zaak in een land waar het Pausdom te zamen met het liberalismus zoo het hoofd opsteekt. De Koningrijken der aarde zullen worden onzes Heeren en zijner Gezalfden.Ga naar voetnoot8 Bidden wij om de Komste van Zijn Koningrijk en geven wij naauwkeurig acht op elkander tot opscherping der liefde en der goede werken, dat wij elkander vuriglijk liefhebben, dat wij elkander niets schuldig zijn dan die liefde. De God des vredes die de groote Herder der Schapen door het bloed des eeuwigen | |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
Testaments uit den doode heeft wedergebracht, onzen Heere Jesum Christum, Die volmake ons in alle goede werk opdat wij zijnen wille mogen doen. Ik hoop dat deeze brief die om er twee tegelijk te hebben zonder pen en inkt geschreven isGa naar voetnoot1 met liefde en welwillendheid zal worden ontvangen door de broeders in Groningen. Ik verzoek de hartelijke groete aan allen die des Heeren zijn. De genade zij met u, uwe echtgenoot en kinderen en met allen die onzen Heere Jesus Christus liefhebben in onverderfelijkheid. Mijne vrouw en veele broeders groeten u hartelijk. Gedenk wanneer het u gegeven wordt tot den Heere in den gebeden te naderen aan uwen u liefhebbenden vriend en broeder in Christo Jesu onzen Heere.
Scholte, 1 Cor. IV, 1 | |||||||||||
3. Brief van De Cock aan Scholte, Groningen 6 maart 1839In dit stuk, waarop wij ook het antwoord van Scholte kennen - althans grotendeels, zoals we hieronder zullen zien - stelt De Cock een aantal vragen aangaande het ‘Huishoudelijk reglement’, waarop de Utrechtse gemeente kort voor dien, namelijk op 14 februari 1839, door de landsregering was erkend geworden.Ga naar voetnoot2 Geliefde Vriend en Broeder in onzen Heere Jezu Christo genade en vrede worde ons onderling vermenigvuldigd Amen!
Door des Heeren goedertierenheid mogen wij zien en erkennen dat toch de muren van Sion en Jerusalem opgebouwd worden en dat er meerdere ruimte komt dan er geweest is tot dusverre. Met erkentenis Broeder heb ik van UEd het Reglement met de nevens- | |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
gaande inligtingenGa naar voetnoot1 ten eersten ontvangen en wij hebben besloten den 12den dezer Provinciale vergadering te houden om gemeenschappelijk te overleggen den weg die wij te gaan hebben. Daartoe zou het mij aangenaam zijn vooraf van UEd de nodige inlichtingenGa naar voetnoot1 te ontvangen.
Wat eindelijk het Gemeentelijk Reglement zelve aangaat, hiermede heb ik mij over het geheel wel mede kunnen vereenigen en heb er vele schone bepalingen in aangetroffen, maar kan niet ontveinzen dat ik vrees, dat gedurige nieuwe reglementen, gedurig nieuwe aanleiding ook zullen geven tot twist en scheuring. Maar de Heere kan vrede en zegen geven. In Zeeland heeft men onlangs besloten ook om die oorzaak om zich bij de Dortsche Kerkenordening te houden behalve de Correspondentie der Overheden en het patronaat.Ga naar voetnoot3 Wat de artikelen zelve aangaat waaromtrent ik nog eenige bedenking heb, deze zijn vooreerst die omtrent de verkiezing (art.) 14 enz. Op wat grond zal in dezen de stemming niet plaats hebben, gelijk gewoonlijk, en in alle burgerlijke stemmingen? En ten aanzien van het huwelijk wanneer slegts een van de beiden de belijdenis niet kan of durft doen, moeten dan die kinderen als buiten de gemeente geboren aangemerkt worden? Zal dan ten minsten een lid- | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
maat zijnde, en de andere niet afgesneden maar lidmaat door den doop, de eerste den laatsten niet heiligen, maar hunne kinderen ongedoopt blijven? Gaat dit niet te verre en op welken grond zal dit vóór de afsnijding geschieden?Ga naar voetnoot1 Overigens wordt hier niet gevonden 't geen over 't algemeen in Kerkenordeningen bepaald is, dat de een zich niet in eens anders dienst mag indringen - Dat de kerkenraad de classis, deze de Provinciale vergadering en deze wederom de Synode onderworpen is, en zeker misten hier meer algemeene bepalingen die in andere kerkenorden gevonden worden. Of oordeelt Gij dat deze zaken daarna in meer algemeene Kerkenordeningen kunnen en moeten worden opgenomen en bepaald? Gaarne zou ik hieromtrent UEw. Broederlijke inlichting, is het mogelijk voor den 12den Maart. Wij hebben hier, (gelijk ik denk dat Gij reeds weet door een brief van Broeder LindemanGa naar voetnoot2 waartoe ik hem verzocht heb, en om dan tevens ook te schrijven om 10 a 12 exemplaren van het Utrechtsche reglement) door des Heeren goedgunstige bestiering een Roomsche kerk gekocht voor de matige som van ƒ 4926,-, staande vrij wat net midden in de stad in de gulden straat welke in een regte rigting begint daar de Boteringestraat eindigt aan de grote markt.Ga naar voetnoot3 De kerk is boven 3 kamers en de gang en van rondom voorzien van galerijen. Ik denk dat 6, 7, 8, 9 a 1000 man in kan, het laatste nl wanneer hij opgepropt vol is. Onder zijn vijf kamers voor de pastory en boven nog 2 en er is aan de straat ook nog een kelder bij voor de bediende van de kerk. Wonderlijk was in dezen de weg des Heeren. De Roomsche kerkvoogden hadden 2 uren voor zich genomen om de kooper geluk te geven of te bedanken maar onbepaald aan de klokslag. Met een kwartier gaven zij BolhuisGa naar voetnoot4 reeds geluk en met verloop van een half uur wilden hun eigen volk reeds 500 Gl meer geven maar het was te laat, en naderhand verklaarden zij zelve dat zij 1000 Gl meer plan gehad hadden. Zoo heeft de Heere de oogen der vijanden verblind. Overigens is hier geen bijzonders dan dat de Gemeente nog al gestadiglijk aanwint en Wildeboer, De Wit en HuiskesGa naar voetnoot5 er over gesproken hebben gelijk ik hoor om naar Ds. van Raalte naar Ommen te gaan om der kosten wil.Ga naar voetnoot6 | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
De Heere voorts geve Zijnen Zegen en bouwe Zijn Sion gelijk Hij zekerlijk doen zal. Dit is de hartelijke wensch en bede van uwen heilbiddenden Vriend en Broeder in Christus.
H. de Cock
(P.S.) Groet de uwe en alle Broeders die mij kennen en het heil van Sion beminnen. Ds. H.P. Scholte heeft op dit schrijven geantwoord met een brief, waarvan vermoedelijk alleen het laatste blad is verloren gegaan.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
hij als een getrouw en Godvreezende man heiliglijk naar uitwijzen des H. Evangeliums zal willen leven of dat zij dit zal doen als eene vroome en getrouwe huisvrouw. Indien iemand zonder belijdenis des geloofs deeze belijdenis zou durven doen, zou ik moeten verdenken als een Remonstrant of Pelagiaan die krachten stellen in den ongelovigen en onwedergeborenen, welke wij als Gereformeerden belijden niet in de zoodanigen aanwezig te zijn.’ | |||||||||||
4. Copie van een brief geschreven door De Cock, aan vrouwe J.J. Zeelt te Baambrugge, Amsterdam 10 maart 1840In aansluiting op hetgeen over deze brief reeds is gezegd in de inleiding van dit hoofdstuk, merken we het volgende op. WelEd. Vrouwe en Vriendin en Zuster in onzen Heere Jezus Christus! Genade en Vrede, worde ons en de onzen geschonken en vermenigvuldigd uit Genade, Amen.
Door Trijntje hoorde ik, dat UEd. mij bij deze gelegenheid nog eens bij u verwacht had: de tijd laat mij zulks volstrekt niet toe, en de gelegenheid om met uw Broeder naar Vriesland te vertrekken, noopte mij, om zulks ook geen dag uit te stellen; schoon anders de Heer Weimar, mij dezen morgen, zeer vriendschappelijk nog aanbood, om met mij morgen met zijn vrouw naar UEd. te gaan, hij wenschte dit ook nog wel uit belangstelling, in het heil der Gemeente, en naar ik hoor Mevrouw, zou dit ook nodig kunnen zijn om dat men UWelEd. de zaken niet naar waarheid voorsteldt. | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
Voor eerst toch Mevrouw, is bij het onderzoek gebleken 1e. Dat: Do. Scholte lasterend Do. van Velzen een indringer genoemd heeft, want dat hij, wat de zaak betreft wettig door de gemeente geroepen, en verlangt is. 2e. Dat Do. Scholte lasterend gesproken heeft, en geheel en al ongegrond hem beschuldigende in de leere. 3e. Heeft de meerderheid geoordeeld (schoon verscheiden ook de handeling van den kerkenraad volkomen goedkeurden) dat de Censuur te haastig was. 4e. Eindelijk heeft de Vergadering geoordeeld, dat Do. Scholte scheurmakend gehandeld heeft, gelijk ook de gemeente, die hij daartoe verleid heeft, de Ouderlingen en Diakenen stijvende, en ook de leden; en gruwelijk het misbruik van het Avondmaal, in die omstandigheden, en tevens die onwettige voorbereidende vergadering, die nergens toe strekte, als tot voeding van scheuring en onderdrukking der Broeders. Ik hoop Mevrouw, dat ge ook zelf dit zien en erkennen zult: afwijken van degene die tweedragt en ergernissen aanrichten, naar de vermaning des Apostels, en dat gij voorts strekken moogt gelijk dusverre, tot ondersteuning en sterking van de Gemeente des Heeren, tot verheerlijking Gods, tot blijdschap der Kerk, tot heil van uw zelve en tot heil ook dergene, die lasterend en scheurziek in dezen gehandeld hebben, en die hoop ik, dit erkennen mogen, ook nog, door het oordeel der kerke daar toe genoopt. Dit hoop ik ook van Mijntje en Doortje, die ik van mij verzoek te groeten. In hope dat de Heere ons zegene, en ons in de rechte wegen leiden moge, noeme ik mij heilbiddend, UwWelEd. Vriend en Broeder in den Heere.
(Get.) H. de Cock | |||||||||||
5. Brief van De Cock aan de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Utrecht, Groningen 18 maart 1840Aangaande deze brief lezen we in de notulen van de Utrechtse kerkeraad van 24 maart 1840, dat de brief wordt getypeerd als ‘gerigt gedeeltelijk aan Ds. Scholte en gedeeltelijk aan den Kerkeraad’. Het stuk wordt niet in behandeling genomen! Aan den Kerkenraad van Utrecht. Waarde Broeders in onzen Heere Jezu Christo, genade en vrede worde ons geschonken en vermenigvuldigd om, ons zelven verloochenende, door des Heeren genade, vereenigd met de Broeders de Gemeente des Heeren te bouwen, Amen!
Van Do. Brummelkamp, Broeders, zult gij zeker reeds den vollen afloop der vergadering ontvangen hebben. Daar ik reeds gisteren dacht te vertrekken had ik geen tijd tot schrijven, maar daar ons door misleiding gisteren avond de beurtman van Harlingen | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
ontvaren is, wenschte ik nog wel eenige letteren UEd. te schrijven tot opwekking om het oordeel der vergadering UEd. te onderwerpen en hetzelve aannemende schuld te erkennen, in datgene waarin de schuld is aangewezen nl. 1o. in de beschuldiging dat Do. van Velzen een indringer zou zijn, daar het gebleken is, dat en de beroeping en de aanneming geschied is op de roeping en aandrang der Gemeente. De liefde, Broeders, gebiedt deze erkentenis allesints overeenkomstig de waarheid, en dit te meerder daar de beschuldiging die gebleken is ongegrond te zijn naar het oordeel der Broeders niet gering was, maar ten deele eerrovend, ten deele zoo ver het ingang vond, den zegen der Gemeente wegnemende en verwoestende. 2o. In de beschuldiging dat Do. van Velzen zou prediken zonder levendmakend geloof, zonder een levendige Christus en zonder levendigmakende Geest. Deze beschuldiging is gebleken geheel en al ongegrond te zijn, niet alleen naar het oordeel der vergadering, maar ook naar de woorden van Do. Scholte zelve die de voornaamste aanklager was, en die betuigd heeft de bediening onwaardig te zijn, indien hij buiten staat was te bewijzen hetgeen hij zeide. Het oordeel der vergadering, Broeders, ook van mij in 't bijzonder, is zoo verre niet gegaan, daar ik het geen zoo ligte zaak reken eenen Broeder, vooral een leeraar te censureeren, of de wijngaart des Heeren te verlaten, maar dit, Broeders, was wel mijn hartelijke begeerte en verlangen, dat dit de vrugt mogt wezen dat wij onze eigene verkeerdheid en zondigheid inziende en erkennende, mogten begeeren met de Broeders te verzoenen en in vrede en eenigheid met hen te leven en ook tevens in liefde met zwakke en met gevallene Broeders te handelen, zelve zwak en verkeerd bevonden wordende. 3o. In al de handelingen die gevolgd zijn op de schorsing van de ouderlingen en diakenen van Amsterdam, ten deele scheurmakend, ten deel bijzonder zondig en gruwelijk wat aangaat het misbruik des Avondmaals in die omstandigheden tot voeding van de scheuring, gelijk daartoe ook natuurlijk moest strekken die voorlopige vergadering waar alle wederzijdsche inligting ontbrak en slegts één partij kon gehoord worden.Ga naar voetnoot1
Ik hoop Broeders, dat gij met dit oordeel zult instemmen althans UEd. hetzelve ten vollen onderwerpen en daarom allesints zoeken ook de Breuke te heelen die daardoor veroorzaakt is, en daarom aan de Amsterdamsche kerkenraad ook schrijven de erkentenis van uw verkeerd gedrag, waarin het gebleken is, opwekkende ook de afgescheurde Broeders om nu na het oordeel der kerk zich wederom met de kerk te vereenigen, ook daartoe opwekkende en radende Mevrouw Zeelt, die gelijk ik gehoord heb zich | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
reeds van de gemeente Amsterdam had afgescheiden en gevoegd tot die van UtrechtGa naar voetnoot1; op die wijze, Broeders, kan alleen het vertrouwen en de liefde hersteld worden en dat eischt ook de waarheid. Gisteren en heden hebben wij hier Provinciale vergadering gehouden, waarop Do. van Velzen en Do. de Haan tegenwoordig zijn geweest. Ook de andere leeraars daarvan zoo veel mogelijk kennis gegeven zijnde. Op die vergadering is de Broeder P.M. DijksterhuisGa naar voetnoot2 onderzocht en nadat uit gemeentelijke en classicale attestatiën zijn gezonde erkentenis en goede wandel gebleken was, heeft hij een voorstel gedaan en is hij voorts onderzocht in de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche taal en uitlegkunde, daarna in de Godgeleerdheid, Bijbelsche, kerkelijke geschiedenis en het Herderlijk werk en met volkomen genoegen van alle Broeders toegelaten tot den dienst, terwijl hij geroepen is en schier gelijktijdig op drie onderscheidene plaatsen, waarvan hij waarschijnlijk die in zijne provincie zal kiezen. De uitdrukking, Broeder Scholte, dat gij ieder zoudt erkennen die u goed aanstond naar uwe meening naar Gods Woord en dus ook anders niet, schijnt mij niet goed. Want dan zal ieders oordeel de regel moeten worden en niet de goede orde door de kerk gesteld.Ga naar voetnoot3 Allesints moet dit, dunkt mij, de regel zijn dat een iegelijk op een wettige vergadering onderzocht worde met de vereischte getuigenissen, en alzoo toegelaten is een iegelijk ook tot de erkentenis verpligt en gedraagt een broeder zich verkeerd in leer en leven dan moet hij even alzoo door een wettige vergadering bestraft of verder afgezet worden. Wijken wij af van dezen regel, dan loopt zeker alles in de war, hetgeen de Heere niet wil, maar de orde. Deze, Broeders, hoop ik dat wij in alles ook mogen zoeken te betragten,Ga naar voetnoot4 en dat Hij, de Heere, onder ons uit de wanorde nog de orde en uit het verschil nog de eenigheid doe geboren worden. In hope waarvan ik heilbiddend mij noem UEd....Ga naar voetnoot5 Broeder en Leeraar ten deele nog onder het kruis.
H. de Cock P.S. Tot mijne verwondering heeft Rozendal mij verhaald dat hem door UEw. zijne getuigenissen van UEd. kerkenraad zijn afgevraagd, dit dunkt mij vreemd om hem alzoo heimelijk uit te werpen. Was hij schuldig dan moet hij bestraft of naarmate | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
van zijn misdrijf behandeld worden, maar is hij niet schuldig althans in de hoofdzaak dan moest hij niet geheel en al aan zich zelven overgelaten, maar althans medegeholpen worden. Hiertoe Broeders wilde ik u dan ook wel verzoeken. Rozendal heeft mij zijne bewijzen gegeven, met verzoek dat door UEw. de zijne mij toegezonden wierden, opdat wanneer UEw. dan nog die papieren verlangde, u die toe te zenden. Het Bijbeltje heeft hij met Ds. van Velzen gezonden om onkosten te mijden.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||
6. Afschrift van een brief door De Cock geschreven aan ds. G.F. Gezelle Meerburg te Almkerk met onderschrift van de hand van De Cock - bestemd met genoemd afschrift - voor ds. H.P. Scholte, Wildervank 1 april 1840Ds. G.F. Gezelle Meerburg heeft zich, volgens de inhoud van het onderstaande tot De Cock gericht, teneinde zijn bezorgdheid uit te spreken over de korte duur etc. van de opleiding van enige predikanten in het noorden des lands. Geliefde Vriend en Broeder in onzen Heere Jezu Christo - genade en vrede en barmhartigheid worde UE en de uwen rijkelijk geschonken en bewezen uit- en inwendig ligchamelijk en geestelijk. Amen.
In vrij goeden welstand heb ik UEds brief, geliefde broeder, ontvangen en daaruit vernomen met genoegen dat uwe krachten aan wonnen, schoon de borst nog zwak is. De Heere schenke voorts beterschap en sterkte. In uwen brief, broeder Meerburg, kwamen nog al verscheiden bedenkingen voor, die deszelfs oorsprong hebben mijns inziens uit de geringheid van de beginselen van het koningrijk der hemelen. Gij zegt daarin dat gij naauwelijks hoort van onderwijs of het examen volgt en dan komt het U voor dat het meer vertoning is dan wezenlijke nuttigheid; maar, Broeder, bij ondervinding weet ik het tegendeel. De broeders die deelnemen aan het onderwijs zijn meesten deels dezulken die door den Heere geleerd gaven hebben van welsprekendheid en getuigenis | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
van ootmoed, zedigheid, geestelijkheid enz. Die hier geexamineerd zijn zijn naar de vermaning des Apostels getrouwe mannen aan wie de bediening mag worden toevertrouwd. Dijksterhuis heeft nu ongeveer 3 jaar zich toegelegd op de kennis der talen, Godgeleerdheid, Kerkgeschiedenis enz. en daarvan ten genoege van allen genoegzame proeven gegeven. In Drenthe zijn drie geeexamineerd als Freerk Kok,Ga naar voetnoot1 Jakob KoertsGa naar voetnoot2 en Koert Jakobs Timmerman,Ga naar voetnoot3 die nu ongeveer twee maal de Godgeleerdheid mede doorgelopen hadden, in het privaat hadden geproponeerd, de bijbelsche geschiedenis onderscheiden reizen geregeld behandeld, onderwezen in de kennis der kaarten die in onze bijbels worden gevonden en ook in de Kerkgeschiedenis. Jakob Koerts was te voren ook onderwezen tot en geexamineerd als Cathechiseermeester. Zulk een onderwijs nu is niet slechts voor de leuze, maar noodzakelijk of althans hoogst nuttig zoo voor de onderwezenen als voor de Gemeenten, voor de eerste opdat zij geregeld alle stukken der Godgeleerdheid leeren kennen, voor de gemeenten opdat zij verzekerd zijn dat zij in alle stukken de Godgeleerdheid betreffende onderwezen en onderrigt zijn. Die onder ons nu geexamineerd zijn hebben vertoond 1o. gemeenschappelijk volledige getuigenissen zoo als geeischt worden en van de Kerkeraad hunner gemeente en van de Klassis; 2o. hebben zij behalven Dijksterhuis (die ook in de talen geexamineerd is) vooreerst een proeve gegeven hunner ervarendheid in de predikkunde over eene opgegevene tekst. Vervolgens van uitlegkunde, daarna zijn zij onderzocht omtrent het geheele beloop der Godgeleerdheid, ook met inmenging van de wederleggende en dadelijke; daarna over de kerkelijke geschiedenis met inmenging van de aardrijks- en tijdrekenkunde. Voorts van de kerkelijke geschiedenis en het beloop van de openbaring. En eindelijk van de predikkunde en het herderlijk werk en zijn zij, alle broeders voldaan zijnde over het examen toegelaten tot de bediening nadat zij geroepen en bevestigd zouden zijn. Ten aanzien van de drie eersten nu n.l. Dijksterhuis, Jakob Koerts en Koert Jakobs Timmerman, die zijn beroepen en hebben zulks aangenomen op het Zandt, te Hijken en Halen en te Beilen, terwijl Freerk Kok geroepen was te Dwingeloo, maar de vernieuwing dier beroeping aangeraden is, omdat er oneenigheid en verschil in de gemeente was. Voor het overige hebben wij overwogen het protest hetwelk Do. Brummelkamp inbragt, en waarmede UE heeft ingestemd, maar hebben algemeen geoordeeld, ook Ds. van Velzen en de Haan dat dit Protest ons niet bezwaarde, daar de broeders, | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
als broeders tot broeders, zonder aanmatiging van magt en gezag gesproken hadden. Op beide vergaderingenGa naar voetnoot1 hebben wij besloten om aanvrage te doen tot het houden eener Synode, en om de gemeente des Heeren in ons vaderland op te wekken, om gemeenschappelijk tot de oude gereformeerde orde en Kerkregering weder te keeren, ziende waartoe de wanorde leidt die er uit voortkomt wanneer een ieder maar zijne gedachten volgt naar den bijbel gelijk hij meent, of meent, gelijk te voren Labadie,Ga naar voetnoot2 een zuiverder Kerkstaat op te rigten. Tot het houden eener Synode dringen ook voorts de onordelijkheden die er plaats vinden in de ordening van leeraren, zoo als dit in OverijsselGa naar voetnoot3 en te UtrechtGa naar voetnoot4 heeft plaats gehad; in Overijssel zelfs de vereischte attestatien van de Kerkenraad ontbrekende; ja ten deele of naar de bewustheid protest der wettige Kerkenraden aanwezig zijnde, en in Utrecht tegen het besluit van de Provinciale vergadering slechts een leeraar met een Kerkenraad aanwezig zijnde tot het examen en daarenboven nog de leeraar die onderwijs gegeven had. De censure van Do. DuinGa naar voetnoot5 raadt dit ook daar het nodig was, zoo mogelijk dat dit weer in orde gebragt werdt. Ook eischt dit het gedrag van Do. Scholte, die zich niet stoort aan het oordeel, de vermaning en bestraffing der Prov. vergadering,Ga naar voetnoot6 maar zijn lasteringen en scheuring nog volhoudt en vermeerderd, ja vasthoudt gelijk hij mij gescheven heeft lasterlijk en dwazelijk dat Do. van Velzen wettig geschorst is. Om alle deze redenen hoop ik dat gij hiertoe volgaarne mede zult werken. Wij hebben in ieder Provincie 4 verkoren om naar de Synode te gaan. De Heere doe dit strekken tot wegneming der ergernissen tot vereeniging der Broeders tot beteugeling van het kwade en over het geheel tot heil der Kerk. Groet van mij de broeders. De Heere doe U zijn heil zien en schenke ligchamelijk en geestelijk zegen naar de bede van uwen vriend en Broeder
(was get.) H. de Cock
P.S. Ik zend UEw. een afschrift van deze brief aan Do. Meerburg omdat daarin algemeene belangen vervat zijn en de tijd mij niet toelaat allen | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
alles te schrijven. De toestand van Do. Meerburg kan hieruit oog eenigsints gekend worden... Zou ik, Broeder Scholte, UEd. brief in 't geheel beantwoorden, in 't brede dan zou ik nog al wat meerdere ruimte behoeven, maar over dezelve heb ik mij bedroefd. Hoe kunt Gij, Scholte, zoo dwaas zijn en zoo scheurziek om Do. van Velzen voor geschorst te houden: Immers al had de vergadering...Ga naar voetnoot1 hen geregtvaardigd in alles, dan zou nog in dat punt...Ga naar voetnoot1 het tegengestelde moeten geweest zijn, want een vergadering die geschorst is door de wettige magt hetzij dan te regte of te onregte, die kan en mag geen ander schorsen, dat is niet anders dan scheurziekte. En ik kan mij niet begrijpen, hoe wijze menschen zoo dwazelijk spreken en handelen kunnen. Wat Mevr. Zeelt aangaat, Do. Scholte, in die eigen brief waarin Gij mij beschuldigt dat ik haar zoek om het hare en anderen laat varen, in die eigen brief meldt Gij hoe ik u tevens omtrent die anderen gedrongen heb. Maar Mevr. Zeelt was in een bijzonder geval, zij was lid geworden van de Gemeente van Utrecht. Ik kon ook immers in haar geen belang hebben. Dit intusschen verzoek en vraag ik van u, Broeder Scholte, om onverootmoedigd en onvernederd blijvende, nevensGa naar voetnoot2 om aanvrage te doen tot een Synode om daar UEd. gedrag nader te doen beoordeelen door 4 afgevaardigden uit onderscheiden Provinciën. Indien Gij ook dit ontweekt met het volhouden dier lasteringen dan zoudt Gij openlijk een scheurmaker worden, waarvoor de Heere UEd. en ons kan het zijn beware, naar de bede van uwen Vriend, die gaarne hieromtrent voorts uwe gedachten weet.
H. de Cock | |||||||||||
7. Brief van De Cock aan Scholte, Amsterdam 2 december 1840Dit briefje, geschreven op één van de laatste dagen van de synode gehouden te Amsterdam (17 nov.-3 dec. 1840), vinden wij in substantie ook in de brochure van H.P. Scholte, Aanmerkingen betreffende een geschrift, getiteld: Verslag van de Synode etc. (Amsterdam 1841), pagina 67. | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
Scholte was reeds gehoord, namelijk op 6 maart 1840; bovendien was zijn standpunt wereldkundig geworden door zijn blad De Reformatie. WelEw. Zeer Gel Heer en Broeder in den Heere schoon allesints afgeweeken van den regten weg, genade en vrede worde UWEw geschonken, om met erkentenis van schuld, den regten weg voorts te kiezen en te bewandelen. Amen!
Elkanderen bij Broeder Lijse(n)Ga naar voetnoot1 ontmoet hebbende en aldaar gehoord, dat UWEw eenige verontschuldiging maakte dat wij UWEw niet plegtstatig verzocht hadden om als beschuldigde bij en voor onze vergadering te komen, schoon verzocht als lid dezer vergadering. Om in dezen geen uitvlugt te hebben noch verontschuldiging heeft de vergadering besloten op mijn voorstel om UWEw te nopen indien UWEw zulks verkiest om op den dag van morgen nog hier te komen, of zoo zulks niet geschiedt hopen wij vrijdagGa naar voetnoot2 te Utrecht te komen om UWEw dan in de tegenwoordigheid des kerkenraads te nopen tot erkentenis van schuld, bevrediging en vereeniging. In de hope, dat de Heere daartoe UWEws. harte neige en ons vereenige nog gemeenschappelijk in den regten weg, noem ik mij heilbiddend
UWEws. DwDr en Vriend en Broeder schoon over u bedroefd H. de Cock | |||||||||||
8. Brief van F.H. Venema, weduwe H. de Cock, aan Scholte, Groningen 27 januari 1844Frouwe Helenius Venema (1803-1889), weduwe van de op 14 november 1842 overleden Hendrik de Cock, schrijft deze brief naar aanleiding van het overlijden van Scholte's eerste vrouw, Sara Maria Brandt, overleden te Utrecht op 23 januari 1844. Waarde Vriend en Broeder in onzen Heer Jezus Christus!
Zoo op het ogenblik ontvang ik de onverwagte tijding van het afsterven van Uw Geliefde gade en gevoelde ook nog op het ogenblik dat het gemakkelijker is te troosten dan getroost te worden. Evenwel wensch ik U van harte toe, dat de Here U dat geloof mag schenken dat de wereld overwint. Dat geloof dat ons ook in de moeijelijkste omstandigheden kan doen zeggen: in de grootste smarten, blijven onze harten, in den Heer gerust. | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
Ik gevoel mij ook genegen om met den wenende te wenen, maar evenwel wensch ik U toe, dat gij daar veel voor moogt bewaard worden om daar niet veel in te komen, wat gij en Uw kinderen al aan Uw gade verloren hebt, want die gedagte maakt ons vlees maar onaandoenlijk om in God te rusten. Maar dat de Here U met Aäron mag doen kunnen zeggen: ik zwijg Gode. En dat de Here door zijn algenoegzaamheid en door zijne liefde de ledig gewordene plaatze gedurig mag vervullen. De slag die mij getroffen is, heeft mij bijzonder voor mijn vlees zwaar gevallen, als ook nog bij tijden. Zoo wensch ik U van harten dat de Here U veel met zijn wil mag vereenigen en U doen berusten in zijnen wil. Want zijn doen is dog alleen majesteit en heerlijkheid. Maar dit is voor ons Vlees een zware les om te leren - het kan alleen door het geloof gezegd en beoefent worden. Ik heb geen brief van U terug ontvangen, waarschijnnelijk heeft de liefde bij U als toen niet opgewekt geweest. Maar ik gevoel mij aanstonds genegen om U terug te schrijven, ofschoon ik weet dat de Here alleen de vertrooster Israels is. Zoo wensch ik U van harten dat de Here veel Uw deel en algenoegzaam deel mag zijn, of worden, door het geloof, en dat hij Uw kroost mag doen opvoeden tot ere van de Schepper, en tot vreugde van U. En dat gij ook in dezen Gods woord moogt vervullen, om Wedw en wezen te bezoeken, al is het dan niet in het ligchaam, dat gij het dan moogt doen, wanneer het U gegeven mag worden om te naderen tot den troon der genade. Dit is de wensch van Uw in Uw lot deelnemende Vriendin en in hoop Zuster in onzen Heer Jezus Christus.
F.H. Venema Wedw. H. de Cock |
|