De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 18
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit gegeven stemt overeen met de inhoud van een rapport van het jaar 1839 (vgl. hoofdstuk 5), waarin staat dat Heerjansdam 54 zielen omvat, van wie 16 zijn toegelaten tot het avondmaal. Op 26 juli 1838 worden bevestigd als ouderling: Dingeman de Haan (geb. 1799) en Pieter van Zijl; als diaken: Teunis Barnhard en Hendrik Kuiper. De overige, ons met name bekende lidmaten zijn dan: Lodewijk Hartman, Cornelis Janssen, Cornelis van der Poel, Cornelis Schot(t)man en Jacob van Solingen (Rijsoord). Wij moeten hierbij rekenen 5 vrouwen van de juist-genoemde 9 personen. In 1840 - en ook in latere jaren - behoren tot Heerjansdam personen uit Barendrecht (echter slechts tot 1841), Groote Lindt, Kleine Lindt, Rijsoord, Ridderkerk en Hendrik-Ido-Ambacht. Afzonderlijk noemen we de volgende leden van de eerste jaren: Dionysius van der Griend (Barendrecht), Arij de Haan (geb. 1801), W. Huyser Wzn. (ook genoemd W.W. Huyser - Barendrecht), Bastiaan Leeuwenburg en zijn vrouw Bastiana Hakkers (Barendrecht), Gt. Molendijk, Willem van Zijl.
Een ledenregister over de eerste jaren ontbreekt. In ‘Lidmatenboek No. 1’ vinden we geen vermelding aangaande het jaar, waarin het is aangelegd, maar wèl is duidelijk, dat dit gebeurd is na de emigratie van 1849. Aangezien ds. A.C. Tris, die van 1848-1851 te Heerjansdam stond, erin vermeld wordt, moet het wel beginnen met het jaar 1850. Wij zullen nu eerst - naar beste weten - een reconstructie geven van het verloop der lidmaten vanaf de eerste jaren tot ongeveer 1869. Bij de samenstelling van één en ander moest - als zo vaak - menige puzzle worden opgelost en menige knoop doorgehakt. Het afzonderlijk vermelden bijv. van de ondertekenaars van het request aan de Koning van 1841 heeft weinig zin, aangezien dit verzoekschrift is ondertekend door een deel der gemeente, namelijk voor zover te Heerjansdam woonachtig. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leden der Christelijke Afgescheiden gemeente te Heerjansdam 1838-1869
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste jaren (1838-1848)De oudste notulen zijn die van 22 augustus 1840; vermoedelijk zijn er daarvóór geen aantekeningen gemaakt. Wij lezen, dat men in augustus 1840, na veelvuldig vermaan van de zijde der classis (Dordrecht), is begonnen met het maken van notulen. Het relaas van Cornelis JanssenGa naar voetnoot3 volgende voor de jaren 1838-1840, vinden we, dat te Heerjansdam weinig vervolging door de overheid is geweest. De burgemeester J. van 't Hoff, een aanschrijving ontvangen hebbende van de officier van justitie te Dordrecht betreffende het tegengaan van bijeenkomsten van de Afgescheidenen boven de 20 personen, ontbood Teunis Barnhard op het gemeentehuis. Barnhard vertelde, dat men nu eens met meer, dan weer met minder dan 20 personen vergaderde. De burgemeester liet hem heengaan met de raad, ook eens te Rijsoord te vergaderen ‘opdat het gepeupel niet al te warm werd gemaakt.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermoedelijk heeft men - ook los van de raad van de burgemeester - gedurende de eerste jaren op meerdere plaatsen met kleine gezelschappen vergaderd: op de Develsluis bij Hein Kuiper, waar enige malen de ruiten werden ingegooid, de kerkgangers met stenen zijn geworpen en zijn uitgescholden - bij Bastiaan Kooiman in Kleine Lindt, bij Jacob van Solingen te Rijsoord en vermoedelijk nog bij andere broeders thuis. Ook lezen we, dat indien er verkondiging des Woords te Dordrecht ‘was te bekomen’, de gemeente de vrijheid heeft daarvan gebruik te maken. En eind 1840 vermelden de notulen deze duistere zaak: ‘Is opgegeven dat de tegenwoordige Plaats der openbare Godsdienstoefening met 1 January 1841 zal gesloten zijn...’ Op 10 februari 1841 koopt Jacob de Haan, vlasboer, voor de nog niet erkende Afgescheiden gemeente een huis, schuur, woonkeet en erf ‘staande op den dorpe van Heerjansdam ter grootte van 6 roeden en 30 ellen’ voor de som van ƒ 2250,-. Jan van Zijl zal het huis gaan bewonen en fungeren als koster; de rest van de opstal wordt voor kerkgebouw ingericht. Wij weten, dat dit eerste kerkgebouw stond op de plaats van het huidige gemeentehuis ‘staande en gelegen op de grens van de gemeente Heerjansdam, onmiddellijk palende aan de gemeente Oost en West Barendrecht’ - een ander stuk spreekt van ‘op twee na het laatste (huis)’Ga naar voetnoot1 Hoewel volgens de overlevering de burgemeester van Heerjansdam de Afgescheidenen goede raad gaf en ds. J.J. Koopmans in 1888 bij de 50-jarige herdenking de aanwezige, dan 84-jarige oud-burgemeester dank brengt voor zijn houding in de dertiger jaren, wijzen de stukken uit, dat hij de erkenning - wellicht onbedoeld - geruime tijd heeft opgehouden. Op 14 maart 1841 wendt de gemeente zich namelijk, onder overlegging van het reglement van Utrecht, met een request tot de Koning, vragende toelating en erkenning ‘in de burgerlijke maatschappij.’ De burgemeester heeft echter, bij schrijven van 17 februari 1841, geweigerd een certificaat van geen bezwaar af te geven inzake de geschiktheid van het kerkgebouw. De burgemeester schrijft onder meer: In overweging nemende de verschillende omstandigheden, waartoe de uitoefening van eenige Godsdienst door de adressanten daar ter plaatse zal aanleiding geven zoo wel ten aanzien van de rust en ongestoorde Godsdienstoefening van andere gezindheden, als van die der Adressanten, en de daardoor te ontstane stoornis der publieke orde;... Heeft gemeend het verzoek van de Adressanten... te wijzen van de hand... De Afgescheidenen voeren aan, dat hun kerkgebouw in ieder geval 278 meter van het enige andere, namelijk dat van de Hervormden, verwijderd is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regering in Den Haag neemt uiteindelijk de argumentatie van burgemeester Van 't Hoff niet over, maar al met al is het 12 oktober 1842, als Koning Willem II de verzochte toelating verleent.
Het kerkgebouw is dan reeds in gebruik genomen. De eerste predikatie wordt gehouden op 1 december 1841 door ds. Gerrit Baay van Leerdam. Zijn tekst is Romeinen 8 vers 23.
Eind 1840 gaat het kerkelijke leven wat meer orde en regelmaat vertonen, zoals we zagen - Dingeman de Haan Sr. wordt gekozen tot president en Willem van Zijl tot secretaris, terwijl naar ‘Utrechtse’ gewoonte, de manslidmaten alle kerkeraadsvergaderingen bijwonen. Men overweegt de bij Scholte opgeleide candidaat Wijnand GardenierGa naar voetnoot1 te beroepen. De besprekingen over één en ander typeren de geestelijke ligging in een Afgescheiden gemeente als Heerjansdam. Leeuwenburg verklaart ‘bevestigd te zijn geworden ‘zelfs in de afgelopen nacht, dat Gardenier als opziener... aan deze gemeente gegeven was...’ Ook Gt. Molendijk begeert Gardenier ‘doch verzekering kon hij daarvan niet bespeuren.’ Dingeman de Haan sr. is aanvankelijk wel voor het beroepen van Gardenier; ds. Scholte heeft hem hartelijk aanbevolen. Maar De Haan komt later op zijn woorden terug en zegt dan de bekwaamheden tot het leraarsambt in Gardenier te missen. In een volgende vergadering wordt besloten van hem ‘af te zien.’ Zoals reeds bij Barendrecht (hoofdstuk 17) aangeduid: begin 1841 verklaart Bastiaan Leeuwenburg, dat de broeders en zusters te Barendrecht het voornemen hebben ‘Heerjansdam te verlaten en bij haar zelve te blijven of een Gemeente uit te maken...’ De kerkeraad van Heerjansdam wil dit wel eens ter plaatse onderzoeken. Op 2 februari 1841 blijkt, dat men zich te Barendrecht inderdaad wil losmaken van Heerjansdam. B. Leeuwenburg is en blijft ‘opziener’. Merkwaardig is, dat ‘Barendrecht’ tevens verklaart, zich te gaan voegen ‘bij BrummelkampGa naar voetnoot2 te Schiedam’; men wil dus toch niet geheel zelfstandig wezen. Op 12 april 1841 melden de notulen, dat Barendrecht door de gemeente Schiedam is aangenomen. Heerjansdam brengt deze aangelegenheid op een provinciale vergadering, waarvan ons geen notulen bekend zijn,Ga naar voetnoot3 maar zonder succes. Midden 1842 komt de zaak Barendrecht op de vergadering van de classis Dordrecht, gehouden te Zwijndrecht.Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij lezen: ‘Zoo hebben die Broeders der vergadering haar niet als een wettige gemeente... kunnen erkennen omdat de samenvoeging dier gemeente buiten erkenning der Kerk en eigendunkelijk gedreven is.’ Bastiaan Leeuwenburg keert met vrouw en kinderen echter al spoedig terug tot Heerjansdam ‘met belijdenis van zijne verkeerde handelingen...’ Onderwijl gaat de scheur zich voltrekken onder de Afgescheidenen in Zuid-Holland. Heerjansdam kiest eind 1842 uit volle overtuiging de zijde van Scholte en komt dus met kerken als Westmaas, Zuid-Beijerland, Leerdam en Schoonhoven buiten het kerkverband te staan. In hoofdstuk 5 zagen we, dat men met een afnemend aantal kerken ‘provinciale’ vergadering blijft houden. Willem van Zijl (1803), broodbakker van beroep, maakt zich van deze situatie los. De kerkeraad brengt hem ‘onder censuur’ met verwijzing naar 1 Timotheus 6 vers 3-5 - het brengen van een andere leer. Hij is lid van de Afgescheiden gemeente te Dordrecht totdat Heerjansdam, in het jaar 1853, weer in het kerkverband wordt opgenomen. Van Zijl en zijn vrouw worden in 1845 afgesneden. Hetzelfde lot delen Leuntje (Lena) Firet, Maaike Pijper en Lodewijk Hartman, vermoedelijk daar zij, evenals Willem van Zijl, bezwaar hadden tegen het volgen van Scholte en zijn medestanders.
Naar aanleiding van de provinciale vergadering gehouden te Leerdam op 26 en 27 april 1843 (vgl. hoofdstuk 5) wordt er gesproken over het oprichten van ‘een school of Akademie’ voor de opleiding tot predikanten, over het aanstellen van ‘een Zendeling... werkzaam tot bekeering der Joden,’ het bijdragen in het onderhoud van wed. ds. Wildeboer van Den Hitsert en het bijdragen in de kosten van het drukken van tractaatjes ‘voor de bekeering van Israël’. Van al deze projecten komt echter weinig of niets terecht in het leven van de kleine kerkengroep.
Bediening des Woords is in deze jaren uiterst schaars. Omstreeks 1846 komt ds. A.J. Betten van Noordeloos af en toe preken. Het verbaast niet te lezen, dat men uitziet naar een eigen predikant. Op 30 maart 1848 is in de vergadering van kerkeraad met manslidmaten aanwezig: Abraham Cornelis Tris, geschorst predikant van Groede (Z.-Vl.) - ja, strikt genomen, afgezet door de provinciale vergadering van Zeeland van 4 januari 1848. Voor het goed verstaan van de verwikkelingen om de persoon van Tris hebben wij in bijlage III een samenvatting gegeven van zijn auto-biografie. Genoeg zij hier te vermelden, dat Tris in het jaar 1848 de leeftijd heeft van 31 jaar, dat hij vrijgezel is en dat hij het feit van zijn schorsing en/of afzetting in de provincie Zeeland voor de broeders te Heerjansdam heeft weten verborgen te houden. In zijn levensbeschrijving noemt hij zich ‘Scholtiaan’. Tijdens genoemde vergadering wordt hem gevraagd of hij het beroep ‘zooals | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
het daar ligt met de daarin begrepene bepalingen aanneemt, waarop hij heeft geantwoord dat de bezwaren zouden verminderen, ook voor de gemeente, als zij met die van Den Hitsert konde overeenkomen tot verdeeling van de predikbeurten... wijl elk redelijk denkende toch moet instemmen dat het op de gemaakte bepalingen moeyelijk te aanvaarden is...’ Het resultaat van de besprekingen naar aanleiding van deze duistere geformuleerde zaken, is, dat ‘Heerjansdam’ genegen is, aan de gemeente van Zuid-Beijerland een derde van de preekbeurten af te staan. Uit deze bepaling komen nog weer moeilijkheden voort. Zekerheid dat ook Zuid-Beijerland met deze bepaling accoord gaat, is er niet. Heerjansdam is blijkbaar niet in staat, meer dan ƒ 400,- per jaar aan tractement op te brengen. Het eerste notulenboek eindigt met mede te delen, dat ds. Tris het beroep aanneemt; hij zal ‘daarvan aan de gemeente een schriftelijk bewijs geven.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.C. Tris predikant te Heerjansdam - (circa) april 1848 tot 4 mei 1851Over dit tijdvak bestaat er geen notulenboek. Wel zijn er losse aantekeningen, brieven en ‘protesten’ van ds. Tris. Enige brokstukken van notulen zijn ook niet behoorlijk ondertekend, zodat er weinig duidelijkheid is, welke stukken door kerkeraad (en manslidmaten) zijn goedgekeurd en welke niet. Duidelijk wordt in ieder geval, dat er in bovengenoemde jaren grote moeilijkheden ontstaan in de kleine gemeente van Heerjansdam. Het kerkverband kan niet worden te hulp geroepen, want het is er niet. Immers, na de emigratie in 1847 naar Pella, is er van de aanhang van Scholte in Nederland niet veel over. Bij een poging ons zo goed mogelijk een weg te banen door het onsamenhangend geheel, vinden we het volgende.
Ds. Tris verklaart in een stukGa naar voetnoot1, gedateerd 19 oktober 1848 - de verwarring in de gemeente is dan reeds in volle gang - dat hij in november 1847 vastbesloten was naar Noord-Amerika te vertrekken. De moeilijkheden voor hem in Zeeland zijn dan reeds zeer groot. Echter, zo schrijft hij, in Gelderland zijnde had hij gebeden ‘om de gemeente Heerjansdam, dewijl hij daar met volkomene eenstemmigheid gepredikt had; en dus Gods waarheid zonder krenking van zijn geweten had kunnen verkondigen.’ Ook bad hij om een vrouw en wel om Pietertje de Haan, dochter van diaken Jacob de Haan. In februari 1848 wordt Tris beroepen te Heerjansdam en ook ‘de tweede zaak werdt duidelijk in de werking, neiging en openbaarmaking van het hart van dat meisje, hetwelk in het afgelopen voorjaar verscheidene malen verklaarde, niet anders dan als zoodanig te wenschen en te willen, daar zij menigmaal betuigde, dat wanneer zij daartegen stond, zij dan tegen Gods weg zoude staan.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pietertje de Haan, ook Pietje genoemd, is dan 21 jaar. Tris verklaart nu, op 30 maart 1848, het beroep onvoorwaardelijk te hebben aangenomen. Twee dagen na de aanneming - 1 april - heeft Pietje de Haan zich ‘aan den Leeraar overgegeven en verbonden en de Leeraar aan haar’ en op 30 april heeft Jacob de Haan zijn toestemming gegeven. De reeds zwaarbeproefde Tris moet echter daarna schrijven: ‘Dat daarop dat huwelijks verkeer is afgebroken van de zijde van Pietje de Haan, doch zonder aanvoering van voldoende redenen die voor God bestaan kunnen..’. Zou Pietje nu met iemand anders gaan trouwen - zo zegt Tris haar op 23 juni 1848 - dan zou hij de dag daarvóór moeten vertrekken. Ja ‘als zij ging trouwen, dat hij dan naar America zou moeten heengaan.’
In deze situatie treffen wij de gemeente aan bij de vergadering van 14 september 1848. De samenstelling van de kerkeraad is dan als volgt: A.C. Tris, praeses; Dingeman de Haan sr. en Floris Nugteren zijn ouderlingen; Jakob de Haan en Pieter Jansz. Visser zijn diakenen.Ga naar voetnoot1 Aart Maaskant en soms Bastiaan Molendijk fungeren als ‘secretaris’ (scriba). Dingeman de Haan voert in deze vergadering tegen ds. Tris aan, dat hij nog steeds niet de beloofde, schriftelijke verbintenis aan de gemeente heeft gegeven.Ga naar voetnoot2 Tris antwoordt, dat de reden is, dat de broeders van Den Hitsert nog niet in Heerjansdam zijn geweest ‘om andere schikking te maken.’ De Haan antwoordt, dat deze reden door hem niet wordt aangenomen en hem niet ‘oprecht en genoegzaam’ toeschijnt. De vraag, die in de volgende vegaderingen steeds naar voren komt is deze: neemt Tris het beroep niet schriftelijk aan vanwege het verbreken van de verloving door Pietje de Haan? Dingeman de Haan, Mattheus Groenendijk en later ook enige anderen beantwoorden deze vraag met ja en zeggen, dat de leraar onoprecht is. Tris daarentegen houdt staande, dat er eerst met de broeders van Den Hitsert een definitieve regeling moet worden getroffen aangaande zijn positie, alvorens hij het beroep schriftelijk aanneemt. De strijd laait aan het einde van het jaar 1848 hoog op. Evenwel: er zijn slechts een paar gemeenteleden bij betrokken. Anderen verklaren geen bezwaren tegen Tris te hebben. Doch er komt nog iets bij! In oktober 1848 zegt Jacob de Haan - de vader van Pietje - ‘dat er bij hem twijfel bestaat, of er bij den Leeraar wel kennis der genade is, of het wezen wel bestaat.’ Dingeman de Haan sr. drukt zich wel bijzonder kras uit. Hij getuigt aangaande de leraar ‘dat hij een ongeheiligd hart heeft en van het Middelaarswerk van den Borg Christus niet genoegzaam kan voorstellen, omdat hij er | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor zich zelven niets van verstaat, en daarom met zich zelven begint en... eindigt en daarom nog nooit iets van het waarachtige leven, daarin het voor God bestaat,... uit zijnen mond gehoord te hebben.’ Jacob de Haan geb. 1803, Ridderkerk † 1891, Pella, Iowa
Dingeman de Haan jr. geb. 1831, Heerjansdam † 1909, Pella, Iowa
Jacob de Haan schrijft een niet al te duidelijke brief aan de ouderlingen (19 okt.), waarin hij verzoekt Tris aanstaande zondag niet te laten preken en waarin hij zegt te ‘beämen’... ‘wat de broeders in Zeeland met Do. Tris gedaan hebben.’ Inmiddels is er blijkbaar iets bekend geworden van hetgeen Tris in Zeeland is overkomen. Jacob de Haan ‘dreigt’ vaag met het zich onttrekken aan de gemeente en heeft plannen ‘te verzoeken om de levensgeschiedenis van Do. Tris in Zeeland.’ Op een volgende vergadering gaat Dingeman de Haan sr. nog weer iets verder, door aangaande Tris te verklaren: ‘...hij is een gruwel in mijn oog...’. Verder betuigt hij: ‘...op aanstaande Zondag de leeraar in het openbaar te zullen tegenspreken.’ De meerderheid van de kerkeraad gaat nu een brief schrijven aan Dingeman en Jacob de Haan, waarin zij worden opgeroepen hun nog niet bewezen beschuldigingen te staven. Nadat er bij beide laatstgenoemden en bij Mattheus Groenendijk geen verandering wordt geconstateerd, gaat de kerkeraad met enige manslidmaten op 23 november 1848 Dingeman de Haan ‘teekenen’ in den zin van 2 Thess. 3 vers 14, wegens zondig gedrag, lasterlijke aantijgingen etc. Eveneens wordt Jacob de Haan ‘geteekend’ vanwege lasterlijke beschuldigingen, pogingen zich af te scheiden en het eigenwillig neerleggen van zijn diakenschap etc. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handschrift van ds. A.C. Tris, 19 okt. 1848
Tenslotte wordt Mattheus Groenendijk ‘geteekend’ wegens lastering, onttrekking van alle broederlijke gemeenschap etc. Alleen Bastiaan Molendijk, oud 23 jaar(!) is tegen deze drie besluiten. Nog tijdens deze vergadering gaat hij duidelijk tot de ‘oppositie’ van Tris over. Scriba wil hij niet langer wezen. Bovendien verklaart hij ‘een gezicht te hebben gekregen, dat de gemeente gezondigd heeft, dewijl zij... het tractement a ƒ 400... heeft bij elkander gebragt. Hij zegt, dat de Leeraars zonder male en gordel moeten uitgaan en de gemeente heeft het dus niet op den Heere gewaagd.’ Ook meent hij, dat Tris verkeerd heeft gedaan, de gemeente te hebben aangenomen ‘in verband met het huwelijk.’ Molendijk krijgt daarna een brief van de kerkeraad, maar hij wordt niet ‘geteekend’. Van Jacob en Dingeman de Haan lezen wij verder niet in de notulen. Zij gaan in 1849 met enigen van hun kinderen naar Pella, Iowa.Ga naar voetnoot1 Ook andere moeilijkheden blijven de gemeente van Heerjansdam aan het einde van 1848 niet bespaard. Vier jonge mensen, die zich aanmelden tot het doen van openbare belijdenis, worden afgewezen. Bij drie van deze vier is Tris wèl voor het aanvaarden van de belijdenis. Het onderzoek is - volgens de gegevens - blijkbaar meer een vragen naar de ‘geloofservaringen.’ Een catechisante verklaart, dat zij tijdens een preek is bepaald geworden bij het Schriftwoord: Bij U schuil ik. Haar is getoond - zo belijdt zij - Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen. Zij weet: uw zonden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn U vergeven, hoewel zij zich gans bevlekt en zondig ziet en strafwaardig voor Gods aangezicht. Een pas getrouwde vrouw verklaart te erkennen ‘dat het regtvaardig was wanneer de Heere haar voor eeuwig verstooten zou. Haar zonde verstrekte haar menigmaal tot smart. Zij erkent een kind des verbonds te zijn, maar zich niet altijd als een verbondeling heeft gedragen.’ Nicolaas de Winter betuigt getroffen te zijn door enige woorden uit een preek van ds. Tris: Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? (Klaagliederen 1 vers 12a). ‘Daaruit werkzaam geworden zijnde, zijn hem die woorden tot troost geworden: mijne genade is u genoeg - toen hij buiten alle hulp was. Maar geeft geen bewijzen, genoegzaam kennis te hebben aan den overgang in Christus. De vergadering acht hem onbekwaam, maar wenscht hem nog bij nader gelegenheid te ontmoeten. De Leeraar echter kan weder met het oordeel der vergadering niet instemmen’ - aldus Tris in ongetekende notulen.
Begin 1849 zijn er nog enige incidenten ten aanzien van Bastiaan Molendijk. Hoewel verzocht op de kerkeraad te komen, is hij op 18 januari 1849 nog niet verschenen. Wij lezen: ‘De vergadering is besloten om uit achting en liefde tot hem de zaak tusschen hem en de gemeente in vrede te laten - op dit ogenblik niet te vervolgen - om reden dat voornoemde B. Molendijk spoedig na Noordamerika vertrekt.’ Handschrift van Jacob de Haan, 19 okt. 1848
Wij vermoeden, dat Tris ook met dit oordeel niet heeft ingestemd. Echter: begin maart wenden ‘Arie de Kuiper’Ga naar voetnoot1 en Bastiaan Molendijk zich tot on- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
derling Floris Nugteren met het verzoek ‘B. Molendijk met Jaantje de KuiperGa naar voetnoot1 in de kerk in te zegenen en te trouwen, terwijl de Leeraar na Den Hitsert is.’ Verklaring van Jacob de Haan, Pella, 6 april 1857, waarmee hij toestemming geeft tot het huwelijk van zijn zoon Dingeman.
Dit verzoek wordt echter afgewezen. Tris zelf schrijft een lang niet malse brief aan Molendijk ‘nu te Charlois.’ Puntsgewijs wordt aan laatstgenoemde medegedeeld, dat de gemeente haar leraar erkent; dat de bruid ‘in allen gevalle eerst belijdenis in de gemeente behoort af te leggen in eene vergadering, waarin de Leeraar... tegenwoordig is’; dat de aanhangige zaken tussen Molendijk en de gemeente van dien aard zijn ‘dat de Gemeente in geenen deele kan of mag dezelve stilzwijgende voorbij te laten gaan, maar op zijn schuldbelijdenis is uitziende, om alsdan hem in de voorregten der kerk te laten deelen’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
En met dit epistel valt de sluier over Tris en de gemeente Heerjansdam. Van de gemeente horen we eerst weer in begin 1853.
Aangaande Tris weten we uit zijn autobiografie, dat hij op 4 mei 1851 te Heerjansdam afscheid preekt. Op 14 mei verlaat hij de Nederlandse bodem; hij zeilt met ‘de Eensgezindheid’(!) naar New York. Pietje de Haan is hem twee jaren geleden voorgegaan. Zou hij hebben gehoopt, alsnog haar echtgenoot te worden? Bastiaan Molendijk geb. 17 april 1825, Heerjansdam † 23 november 1875, Pella, Iowa
Adriana Kuiper geb. 10 maart 1830, Charlois † 31 augustus 1867, Pella, Iowa
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tijdvak 1853-1869Het ‘Notulenboek No. 2’ lopende van 14 februari 1853 tot en met 10 april 1882 geeft gelukkig een rustiger beeld van Heerjansdam dan de voorgaande stukken. Wij merken allereerst op, dat de gemeente na het vertrek van ds. A.C. Tris vakant is gebleven tot 25 oktober 1881, wanneer candidaat M. Dee zijn intrede doet. De gemeente blijft klein. Zoals in het statistisch overzicht aangegeven, telt zijn in 1856: 88 leden en in 1871: 134. Eerst na de komst van ds. Dee wordt de gewoonte van het houden van kerkeraadsvergaderingen met de manslidmaten afgeschaft. Tot 1881 heeft dit ongereformeerde element, stammende uit het ‘Utrechtse reglement’ zich kunnen handhaven. En zo zien wij op de vergaderingen van het jaar 1853 de volgende manslidmaten: Jan van Gemeren, Mattheus Groenendijk, Andries-, Cornelis-, Mattheus- en Teunis de Haan, Leendert Huijser(t), C. Janssen, Teunis de Jong, Cornelis Kok, Aart Maaskant, Floris Nugteren, Simon Nugteren, Cornelis van Solingen, Jacob van Solingen, Pieter Jansz. Visser en Willem van Zijl. Gedurende het gehele tijdvak 1853-1869 bestaat de kerkeraad uit slechts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee personen: Floris Nugteren is ouderling en zijn broer Simon Nugteren diaken.Ga naar voetnoot1 Tijdens de vergadering van 14 februari 1853 wordt Mattheus Groenendijk die zich gedurende enige jaren ‘moedwillig’ aan de gemeenschap der kerk heeft onttrokken, na schuldbelijdenis, weer als lid aanvaard. De praeses deelt mede, dat de gemeente op de classicale vergadering van 2 februari te Dordrecht, is aanvaard door het kerkverband. Hiermee is de laatste ‘Scholtiaanse’ gemeente binnen het ressort Dordrecht, teruggekeerd.Ga naar voetnoot2 In de classicale notulen lezen we hierover, dat Fl. Nugteren verklaart, dat de kerken van de classis Dordrecht de ware kerk zijn. De vergadering spreekt uit, dat Heerjansdam ‘lang heeft vertoefd met deze vereniging’ en of men wel voelde gedwaald te hebben. Hierop wordt een ‘volkomen antwoord’ gegeven. De ouderlingen van Barendrecht verklaren, dat zij weten, dat dit ook het gevoelen is van de gemeente. Heerjansdam wordt dan opgenomen ‘waaroven de blijdschap der broederen zich algemeen liet gevoelen, dat de Heere Zijn verstrooide schapen tot Zijn kudde leidde.’
Zoals reeds gemeld, keert Willem van Zijl in 1853 uit zijn ‘noodwoning’ Dordrecht, terug tot Heerjansdam. Er zijn echter nog meer schapen verstrooid geraakt. Van Zijl maakt zich zorgen over deze ‘vroeger uitgestootene leden’. Zij dienen namelijk te worden opgezocht, ook als zij zich bij Barendrecht hebben aangesloten. Als Van Zijl voor deze overtuiging geen ingang vindt bij zijn eigen gemeente, wendt hij zich tot de classis, die meent dat hij gelijk heeft. Barendrecht zal behulpzaam zijn bij het terugleiden van deze verstrooide leden. Al spoedig rijst er echter een ingrijpend verschil met het kerkverband. Heerjansdam wil vrijheid hebben - en is daarin solidair met 's-GravendeelGa naar voetnoot3 - ‘Gelderse’ predikanten te laten optreden. De zaak spitst zich toe, als Heerjansdam ds. W. van Leeuwen van PuttenGa naar voetnoot4 heeft laten preken. Tijdens de classicale vergadering van 26 oktober 1853 wordt de kerkeraad van Heerjansdam voor 6 weken in zijn bediening geschorst. De gemeente - behalve W. van Zijl - stelt zich achter haar kerkeraad en besluit in beroep te gaan bij de provinciale vergadering van Zuid-Holland van 16 november 1853. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch deze stelt de classis Dordrecht in het gelijk en doet dit Heerjansdam schriftelijk weten. Het gevolg van één en ander is, dat de schorsing van kerkeraad en gemeente van Heerjansdam voortduurt. De classis stelt: zonder belijdenis van schuld is het niet mogelijk de censuur op te heffen. Floris Nugteren gaat dan een brief schrijven aan de generale synode van Zwolle (8-22 juni 1854). De handelingen van deze vergadering vermelden inzake dit ingekomen stuk: de synode oordeelt ‘dat de zaak van Heerjansdam in hare Classis kan worden afgedaan.’Ga naar voetnoot1 In de kerkeraadsnotulen (30 mei 1854) lezen we: ‘De schorsing van onze gemeente is op de Synodale vergadering te Zwolle opgeheven den 20 juni 1854.’ Deze aantekening is kennelijk nà 30 mei toegevoegd. En in de classicale notulen van 2 augustus 1854: De geschorste opzieners van Heerjansdam - F. Nugteren en S. Nugteren - verklaren te gevoelen gedwaald te hebben door zich niet ‘aan de kerk te hebben onderworpen... nademaal nu toch duidelijk was, dat de hereeniging met Brummelkamp c.s. vroeger niet op goede gronden rustte, welke in de laatstgehouden Synode eerst op regte grondslagen was tot stand gekomen.’ Na verdere schuldbelijdenis en na de verklaring zich voor het vervolg te zullen houden aan de kerkenorde en aan alle kerkelijke bepalingen, zo deze niet strijden tegen Gods Woord, wordt Heerjansdam voor de tweede maal in korte tijd ‘toegelaten tot de gemeenschap der kerk.’
Er is verder weinig te vertellen van onze kleine gemeente over de jaren tot 1869. Een tweede ouderling of een tweede diaken kan er in deze tijd niet worden gevonden. De gemeente acht uitbreiding van de kerkeraad ook niet nodig. Wat de kerkdiensten betreft: week in week uit wordt er 's zondags een tweetal preken gelezen. Soms komt er in maanden geen predikant.Ga naar voetnoot2 Over het jaar 1854 wordt er slechts ƒ 71,- betaald aan predikanten uit andere gemeenten. De ontvangsten voor de diaconale arbeid zijn dan ƒ 208,31, de uitgaven ƒ 221,28. Voor het kerkgebouw wordt uitgegeven ƒ 85,37, bij een ontvangst van ƒ 154,88. Zoals wij reeds bij Barendrecht vermeldden: als de gemeente van ds. W. Koopmann aldaar haar kerkgebouw kwijt raakt, mag deze tijdelijk te Heerjansdam kerken. Dit gebeurt in de eerste helft van 1858. Op 14 oktober 1858 brandt het kerkgebouw te Heerjansdam geheel af. Met steun van de classis en daarna ook van menige zusterkerk buiten dit ressort, wordt aanstonds de wederopbouw ter hand genomen. In 1882 - al spoedig na de komst van ds. M. Dee - moet het bestaande | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerkgebouw worden vergroot. De gemeente is dan ‘de crisis der jeugd’ wel te boven gekomen.
...Nog steeds - ook in 1974 - komen er vreemdelingen langs de dijken van IJsselmonde naar Barendrecht, Heerjansdam en Ridderkerk. Zij zeilen en wandelen niet meer, hun wagens lopen niet langer vast in de modder; zij komen met vliegtuigen en auto's. Het is het nageslacht van De Haan, Huyser en Kuiper en van zovele anderen, zij zijn de nakomelingen van Arie, Dingeman, Kommer en Krijn. Zij komen uit de Verenigde Staten kijken naar de eenvoudige huizen en kerken, waarin de voorvaderen - bezocht met vervolging, armoede en vele ziekten - hun geloofsstrijd hebben gestreden. |
|