De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 17
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit de schaarse gegevens niet worden samengesteld. Vele namen duiken merkwaardigerwijze - en onverklaarbaar - slechts eenmaal op: in de lijst van afscheidingen van de Hervormde gemeente te Barendrecht, in het bevolkingsregister, in de gebrekkig bijgehouden, door ons reeds genoemde lidmatenlijsten van 1856 en 1868, in een request of brief, waarvan de ondertekening is bewaard gebleven. Wij vermoeden, dat er naast de beide groepen van Afgescheidenen gedurende de jaren 1856-1869, nog enige conventikels hebben bestaan. In ieder geval waren de ‘oude schrijvers’ in Barendrecht hoog in ere. Nog in 1897 protesteren in de Gereformeerde kerk van Barendrecht vele gemeenteleden tegen het besluit, dat in de leesdiensten selectie zal worden toegepast bij het kiezen van een preek van ‘oude schrijvers’.Ga naar voetnoot1
In verband met één en ander bovengenoemd, gaan we voor deze gemeente iets verder in de tijd dan de grens 1869, door ons bij de meeste andere gemeenten aangehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ongedetailleerd overzicht
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste Afgescheidenen te BarendrechtIn het archief van de Hervormde gemeente vinden we onder meer het volgende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder bovenstaande namen komen niet voor Krijn DorsmanGa naar voetnoot7 en zijn huisvrouw Adriaantje van der Bie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tijdvak 1842-1849Over dit tijdvak valt aangaande Barendrecht niet veel te melden. Na de reconstructie van de classis Dordrecht-Gorinchem (1842) zoekt de kleine gemeente van Barendrecht weer contact met het kerkverband. Op 6 juni 1843 wordt de gemeente door de classicale vergadering aanvaard. Ds. P.M. Dijksterhuis rapporteert, dat hij er gepreekt heeft en een ouderling en een diaken bevestigd. Aangezien van 1843 tot 1849 alleen maar W.C. Huyser en W.W. Huyser als afgevaardigden op de classicale vergaderingen verschijnen, moeten wij aannemen dat deze de eerste ambtsdragers zijn geweest.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog lezen wij, dat in 1845 de geschorste ds. Gerrit Baay (Leerdam) in Barendrecht heeft gepreekt, zeer tot ongenoegen van andere gemeenten in het classicaal ressort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jaren 1849-1857; (ds.) W.C. Huyser; komst van ds. W. Koopmann (24 februari 1856-3 oktober 1876)Gedurende deze jaren zien wij als afgevaardigden op de classicale vergaderingen verschijnen de ouderlingen: W.C. Huyser, W.W. Huyser, P. van Essen en P. Goudt; de diakenen: C. Vijfvinkel en Dionysius van de Griend.
Het is hier de plaats met een enkel woord te spreken over Willem Cornsz. Huyser, die op 8 juli 1817 te Barendrecht werd geboren als zoon van Cornelis Huyser, vlasboer en Heiltje Visser. Volgens eigen getuigenis kwam hij in 1837 tot bekering; hij was toen reeds gehuwd met Pieternella van der Waal en verdiende de kost als landarbeider. Op 21 maart 1843, op 25-jarige leeftijd, werd hij tot ouderling bevestigd. In deze tijd studeert hij veel in de Heilige Schrift en leest menige oude schrijver. Vanaf 1850 bereiken hem uitnodigingen, vanuit de omgeving van Barendrecht, een stichtelijk woord te komen spreken. Zo oefent hij in 1857 af en toe te Klaaswaal. Hoewel de predikantennood groot is, spreekt de classicale vergadering van Dordrecht uit, dat Huyser met het oefenen moet ophouden. Voor zover ons bekend, gaat hij echter door met deze arbeid. In 1858 - zoals we nog nader zullen zien - is hij één van de leiders van de groep, die zich losmaakt van de Afgescheiden gemeente te Barendrecht. Op 7 mei 1861 verhuist hij met zijn gezin naar Middelharnis, waar hij ‘voorganger’ wordt in de groep, die in 1863 als Kruisgemeente zal worden geinstitueerd. Als er in Middelharnis moeilijkheden ontstaan, wordt Huyser in april 1867 geschorst, maar hij gaat voort met oefenen in het nabijgelegen Dirksland. Daarop volgt zijn afzetting als ‘proponent’ - het vonnis wordt bevestigd door de algemene vergadering van de Kruisgemeenten, gehouden te Haarlem op 9 en 10 juni 1868. Huyser en zijn aanhang te Dirksland sluiten zich dan aan bij de groep C. van den Oever. Op 23 februari 1869 bevestigt laatstgenoemde Huyser tot predikant te Dirksland. Hij overlijdt op 14 augustus 1882, oud 65 jaar en wordt te Dirksland begraven.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na enige teleurstellingen in het beroepingswerk wordt circa april 1855 een beroep uitgebracht op ds. Winandus Koopmann te Winterswijk.Ga naar voetnoot1 Maar nadat ds. Koopmann circa 1 mei 1855 het beroep heeft aangenomen, rijzen er van de zijde van het kerkverband gewichtige bezwaren. Aangezien door prof. dr. G.M. den Hartogh hierover uitvoerig is geschreven,Ga naar voetnoot2 volstaan wij hier met het geven van een samenvatting. Chronologisch horen wij het eerst van deze zaak doordat op de provinciale vergadering van 22 en 23 mei 1855 wordt medegedeeld, dat onder het consulentschap van ds. C. Roobol van Alblasserdam, ds. W. Koopmann in Barendrecht is beroepen. Vastgesteld wordt dat ds. Koopmann niet zal kunnen worden bevestigd alvorens ‘hij zich gezuiverd heeft, van de hem ten laste gelegde zaken’. Immers: een aantal Zuid-Hollandse predikanten (o.m. Joffers en Kok) zag in de provinciale vergadering van Gelderland allerlei afwijking in de leer de kop opsteken. Men meende, dat ook ds. Koopmann daarvoor ten volle verantwoordelijk was. Op de classicale vergadering van 25 juli 1855 deelt ‘Barendrecht’ mede, dat ds. Koopmann inmiddels metterwoon is overgekomen, en dat men bevestiging wenst op 5 augustus aanstaande. De classicale commissie ‘gesteld over de beroepen’ heeft aan Koopmann negen vragen voorgelegd over leerstellige zaken. Hoewel laatstgenoemde aanvankelijk weigerde te antwoorden, kan nu worden medegedeeld, dat hij bereid is voor deze classicale vergadering rekenschap te geven. Terloops merken we hierbij op, dat de classis Dordrecht ten aanzien van de verhouding tot de Geldersen een gematigder standpunt innam dan de 3 andere classes: Gorinchem, Leiden en Rotterdam. De vergadering is bovendien in de zaak Koopmann verdeeld - ds. C. van Proosdij van Dordrecht bijv. wil de beroepene, die goede attesten heeft, zonder meer aanvaarden. Ds. Koopmann komt nu ter vergadering en reikt de antwoorden op de hem gestelde vragen - op schrift gesteld - over. De vragen betroffen: 1. of de ingeschapen Godskennis een denkbeeld is?; 2. of de natuurbron schier niets, of o! zoo weinig van God leert?; 3. of er kan worden gesproken van ‘een verbond der werken’; 4. of men moet ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loven, dat alle leden der gemeente ware gelovigen zijn; 5. of de mens ook aan een inwendige roeping tot zaligheid behoefte heeft; 6. of hij de formulieren van enigheid voorwaardelijk heeft ondertekend; 7. of hij de Augsburgse confessie heeft ondertekend; 8. of hij gezind is ‘het gewone ambtsgewaad te dragen’ zo lang hij in deze provincie zal dienen; 9. vragen naar aanleiding van particuliere correspondentie. Wat de antwoorden van Koopmann betreft het volgende.
Nadat de antwoorden van ds. Koopmann zijn gelezen, worden hem mondeling nog enige vragen gesteld. In de beantwoording doet hij onder meer uitkomen, dat hij de ‘ingeschapen Godskennis’ als iets wezenlijks aanvaardt. Aangezien de meerderheid ‘zeer onvoldaan was over de stellingen van ds. Koopmann ‘en men geen uitweg ziet, daar hij zijn vroegere gemeente reeds heeft verlaten, wil men de provinciale vergadering uitspraak laten doen. De eerste uitspraak van deze vergadering, gehouden van 9 tot 11 okt. 1855 is ‘dat ds. W. Koopmann... niet mag bevestigd worden vanwege zijne onregtzinnigheid.’ Zijn Eerwaarde mag niet preken te Barendrecht en dient te worden teruggewezen naar ‘het kerkbestuur van Gelderland.’ Op zijn verzoek ontvangt ds. Koopmann echter nog tijdens de vergadering gelegenheid zich schriftelijk nader te verklaren. Hoewel ds. Koopmann nu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer nadert tot de overtuiging van de Zuid-Hollandse broeders, is de vergadering nog niet bevredigd.Ga naar voetnoot1 Er komt dan opnieuw een verklaring en er wordt ook met hem gesproken, ‘maar door al de gesprekken bekomt de vergaadering geene voldoening en blijft dus bij het beslotene...’. Ds. Koopmann mag niet worden bevestigd.
De zaak pendelt dan weer naar de classicale vergadering van 31 oktober 1855 te Dordrecht. Ds. Koopmann is aanwezig; als afgevaardigde van Barendrecht alleen W.C. Huyser. De classicale vergadering wil zich onderwerpen aan de uitspraak van de provinciale; Koopmann zal naar Gelderland moeten terugkeren en Barendrecht ontvangt de vermaning laatstgenoemde ‘niet langer onder hen te laten dienen.’ Wij weten dat Koopmann aanwezig is geweest op een buitengewone provinciale vergadering van Gelderland van 21 nov. 1855. De daar door hem afgelegde verklaringen geven aan de Gelderse synode vrijmoedigheid aan Zuid-Holland te berichten, dat zij achttte, dat de tegen de bevestiging te Barendrecht gerezen bezwaren uit de weg zijn geruimd.Ga naar voetnoot2 Op 6 februari 1856 dient deze zaak opnieuw op de classicale vergadering van Dordrecht. Ook hier ligt een brief op tafel van de provinciale vergadering van Gelderland. Inmiddels is in de provincie Zuid-Holland de verhouding tot de Geldersen iets aan het verbeteren. Op de classis tekenen zich nu twee stromingen af. De éne wil zonder meer vasthouden aan het besluit: ds. Koopmann mag niet worden bevestigd en dient naar Gelderland terug te keren; de andere meent, dat men thans kan volstaan met ‘schuldbelijdenis van Leeraar en gemeente’ en daarna bevestiging. Het zijn de ouderlingen A. de Waal (Dordrecht), Kommer de Geus ('s-Gravendeel) en A. Meijer (Sliedrecht), die het laatstgenoemde tot een voorstel maken. De opzieners van Barendrecht zullen moeten schuldbelijden inzake hun onkerkelijk handelen, ook door het bezigen van verkeerde uitdrukkingen. Ds. Koopmann moet belijden ‘door zijne omslagtigheid in het antwoorden aan de classe... zich zeer duister te hebben uitgedrukt en zich verzet te hebben tegen alle vermaningen...’ Ook moet hij verklaren, dat hetgeen hij gezegd heeft op de Gelderse synode zijn definitieve woord is aangaande de betwiste punten van de leer. Het voorstel van de drie broeders wordt met meerderheid van stemmen aanvaard. Enige dagen later leggen kerkeraad en ds. Koopmann de geëiste verklaringen af, waarna laatstgenoemde op 24 februari 1856 te Barendrecht wordt bevestigd. De kerkeraad maakt de bevestiging bekend zowel in ‘De Stem’ als in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De Bazuin’. Hij besluit zijn mededeling als volgt: ‘Om meer dan één reden klimt onze dankzegging hemelwaarts op, en verblijden zich voorzeker velen met ons over deze weldaad in het strijdperk van dit leven.’Ga naar voetnoot1 Er wacht ds. Koopmann en de Barendrechtse gemeente echter nog meer strijd!
In de notulen van de eerste provinciale vergadering van Zuid-Holland, gehouden na de bevestiging van ds. Koopmann vinden we slechts het volgende vermeld over Barendrecht. De Klassis Leiden protesteert, zoo als hare lastbrief vervat, tegen de bevestiging van Ds. Koopmann te Barendrecht. Nu wordt door den praesesGa naar voetnoot2 de zaak der bevestiging toegelicht. Het besluit is dat de bevestiging welke geschied is blijve.Ga naar voetnoot3 De classis Leiden blijft bij haar protest.Ga naar voetnoot4
Al spoedig komt ds. Koopmann weer in het nieuws. Op de prov. vergadering van Zuid-Holland van 21 en 22 april 1857 wordt gemeld, dat hij een stukje heeft geschreven in De Bazuin van 6 februari 1857 betreffende de leer van Monod.Ga naar voetnoot5 De synodale commissie, die toch de eerstkomende classicale vergadering te Dordrecht gaat bijwonen, zal deze zaak aan de orde stellen. Op bedoelde vergadering - 26 mei 1857 - is heel wat te doen. Behalve de zaak van ds. J.J. de Visser van 's-Gravendeel (vgl. hoofdstuk 10) liggen daar ook enige klachten tegen ds. Koopmann vanuit zijn gemeente ingebracht, inzake afwijking in leer en kerkregering. Wat de leer betreft: hij wordt beschuldigd van dwaling betreffende het werkverbond, de prediking der wet, bediening van de doop en de leer omtrent de kinderdoop. Wat het stukje in De Bazuin betreft: hierin zouden tendenzen zijn van de leer der algemene verzoening. Aangaande de kerkregering: een broeder Dirk van Zijl, die niet in de kerk komt wegens bezwaren tegen de prediking, klaagt erover onder censuur te zijn gesteld. Twee ouderlingen zijn geschorst, wellicht omdat zij zich achter broeder Van Zijl hebben gesteld. Desgevraagd verklaart ds. Koopmann inzake de kinderdoop, dat hij zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houdt aan antwoord 74 van de Catechismus. Hij verklaart: de kinderen zijn niet alle ‘dadelijke geloovigen of wedergeborenen’; hij gelooft ‘eene verbondsheiliging en dat de inwendige heiliging eerst openbaar wordt bij het opwassen, wanneer de kinderen voor zich dadelijk het verbond inwilligen; en daarbij dat zodanigen dan regt hebben op het heilig Avondmaal bij belijdenis van hun geloof.’ Inzake de leer der algemene verzoening: dat hij deze niet leert maar bestrijdt. Het oordeel van de classicale vergadering is, dat Dirk van Zijl terecht onder de censuur is gesteld. De censuur van de ouderlingen is onwettig ‘hoewel de ouderlingen verkeerd hebben gedaan.’ De provinciale vergadering Zuid-Holland constateert in haar zittingen van 25 en 26 aug. 1857 (art. 12): ‘dat Ds. Koopmann wel niet onrechtzinnig was, maar toch duister en ingewikkeld geredeneerd had.’ Door de classis wordt nu aan ds. Koopmann opgedragen - en hij onderwerpt zich hieraan - op de eerstvolgende rustdag in zijn gemeente ‘af te lezen’ de volgende bekendmaking. Overeenkomstig het besluit van de laatstgehoudene classicale vergadering, in gemeenschap met de Provinciale Commissie, heb ik mij verbonden in tegenwoordigheid der gemeente te belijden, dat ik in mijne prediking in vele punten der leer mij onbestemd heb uitgedrukt, zodat deze en gene - wel eens niet ten onrechte, de gedachten hebben gevoed van mijne onrechtzinnigheid, in de leer der Gereformeerde Kerk, dat ik in deze en gene zaken, betreffende de regering der Kerk evenzeer onbestemd niet slechts, maar onkerkerkelijk en loszinnig heb gehandeld, hetwelk ik bij deze belijde mijne overtuiging te zijn. Onze taak is in de eerste plaats beschrijven, niet beoordelen. Wij merken slechts op, dat er in de gemeente van Barendrecht iets meer aan de hand was dan ‘onbestemdheid’ van de predikant. Het vervolg zal ons dit leren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De scheuring in 1858 en haar gevolgenEind 1857 heeft de Barendrechtse kerkeraad de volgende samenstelling: Praeses: ds. W. Koopmann. Ouderlingen: W.C. Huyser, W.W. Huyser, Pieter van Essen en Pieter Goudt. Diakenen: Krijn Dorsman, Dionysius van de Griend, J. van Moerkerken en C. Vijfvinkel. In november 1857 brengen ds. Koopmann, Goudt, Van de Griend en Moerkerken, hierin gesteund door het lidmaat Adr. Kuijper op de classicale vergadering de volgende zaak. De ouderlingen W.C. Huyser, W.W. Huyser en P. van Essen alsmede de diaken Krijn Dorsman hebben zich kortgeleden op de dag des Heren en wel toen er avondmaal werd gevierd, naar Dordrecht begeven en zijn daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweest onder het gehoor van ds. L.G.C. Ledeboer. Daar Pieter van Essen als afgevaardigde aanwezig is, wordt hem gevraagd naar de reden van deze ‘trouweloze verlating van hun dienst.’ Van Essen, Dorsman en C. Vijfvinkel (dus deze ook) leggen een brief over, waarin ds. Koopmann van onrechtzinnigheid wordt beschuldigd. Het bewijs wordt in de brief niet geleverd, en ook als er ter vergadering naar wordt gevraagd, wordt niets voorgebracht. De classis constateert nu, dat het de tweede maal is, dat ds. Koopmann vanuit zijn gemeente vals wordt beschuldigd. Bovendien: ouderling W.C. Huyser gaat door - tegen het verbod der classicale vergadering in - met het oefenen te Klaaswaal. W.C. Huyser en P. van Essen worden voor 4 weken en W.W. Huyser wordt voor 8 weken geschorst in hun bediening. Krijn Dorsman zal slechts worden vermaand. Op 24 maart 1858 moet ds. Koopmann op de classicale vergadering melden, dat bovengenoemde broeders zich, na de bekendmaking aangaande hun censuur, zeer onchristelijk hebben betoond. ‘In hunne onboetvaardigheid voortgaande,’ zo lezen we ‘hebben zij daarna onder het overgeven der kerkelijke boeken met smadende woorden betuigd, niets meer van de Christelijke Afgescheidene kerk te willen weten. En, alsof dit nog niet genoeg ware, hebben zij de Gemeente, voor het oog der gansche wereld, door haar de plaats der zamenkomst te ontzeggen, nog bijtender grieven aangedaan.’ Een classicale commissie, die naar Barendrecht gaat, kan de dwalende broeders niet tot beter inzicht brengen. De ouderlingen W.C. Huyser, W.W. Huyser en P. van Essen alsmede de diakenen Krijn Dorsman en C. Vijfvinkel worden na enige tijd afgesneden als lid der gemeente.Ga naar voetnoot1
Wij krijgen de stellige indruk, dat de ‘scheur’ in de gemeente reeds circa 1 januari 1858 is openbaar geworden. De afsnijding en ‘ontbinding’ van een groot aantal leden staat echter genotuleerd op 5 september 1858. Maar, zoals uit enige stukken blijkt, de gemeente is op 25 maart 1858 haar onderdak - de woning van Krijn Dorsman - reeds kwijt. Het overblijvende deel richt zich namelijk op laatstgenoemde datum met een request tot de Koning, waarin toelating en erkenning in de burgerlijke maatschappij wordt gevraagd, alsmede authorisatie voor het stichten van een kerkgebouw. Het request is door 9 personen ondertekend, en wel door de kerkeraadsleden W. Koopmann, D. van de Griend, J. Moerkerken en verder door Adr. Kuijper, L. van Pelt, J. van der Jagt, L. Koedood, M. van der Schoor, Arie de Zeeuw.Ga naar voetnoot2
In het ‘Gemeenteboek’ (1856) staat bij een aantal namen geschreven ‘afgesneden’ of ‘ontbonden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van deze (gebrekkige) administratie menen wij de navolgende lijst te kunnen geven van (de) leden van de gemeente van ds. Koopmann per 1 januari 1858. In de eerste plaats bovengenoemde 9 personen en verder: Lijntje van Gilst, Pieter Goudt en vrouw Sijsje Zevenbergen, Pleuntje de Haas geb. de Haan, Pieter Hartman, Arie Koomans, Hendrik Koomans en vrouw Wilhelmina C. Malu, Jaantje Kranendonk, Huibertje van der Meiden, de vrouw van Jakobus Moerkerken: Marijgje Westerman, Adriana den Hoedt geb. Nugteren, Cornelis Reyerkerk, Jaantje Tol vrouw van Marinus van der Schoor, Bastiaan Steenbergen, Dirk Valster en vrouw Neeltje Molendijk, Dirk van der Ven, Geertrui Visser, Cornelis de Vries.Ga naar voetnoot1 Tot de groep Dorsman moeten circa 1 januari 1858 hebben behoord: Krijn Dorsman en huisvrouw Adriaantje van der Bie, Pieter van Essen en vrouw Geertje de Jonge, Jan de Haas, Margaretha D. Veldhoen geb. van der Hammen, Bastiaantje Hartman, Lodewijk Hartman, Mattheus Huyser Czn., Willem C. Huyser, Willem Huyser Hzn., Willem W. Huyser, Cornelia Lagendijk geb. Smeesman, Gerrit van Nielen, Jakobus Ottevanger en vrouw Maria Nijmans, Willem Ottevanger en vrouw Trijntje Lagendijk, Leendert van Pelt en vrouw Aafje Moerkerken, Leendert Rijswijk, Cornelis Vijfvinkel en vrouw Maaike van Zon, Dirk van Zijl. Zoals we zullen zien, wordt deze groep eerst 10 jaar later, dat betekent in 1868, geïnstitueerd als gemeente van de Gereformeerde kerk onder 't kruis.
De gemeente van ds. Koopmann begint aanstonds - zoals we reeds aanduidden - met het bouwen van een eigen kerkje. Zolang het nog niet klaar is, mag de Barendrechtse gemeente gebruik maken van het circa 3 km verwijderd gelegen gebouw van de Afgescheidenen van Heerjansdam.Ga naar voetnoot2 De ligging van de nieuwbouw zal in de komende 14 jaar een bron van moeilijkheden blijken te zijn. Uit de vele stukken, die hierop betrekking hebben, wordt ons duidelijk, dat de situatie als volgt is geweest. Het erf waarop die Stichting is voorgenomen is gelegen naast en aan de zuidoostzijde van het huis bewoond door... W. Koopmann, terwijl het gebouw waarin thans de partij van Crijn Dorsman tot hunne oefeningen godsdienstig te zamen komen, aan de andere of noordwestzijde van het... huis van W. Koopmann is staande.Ga naar voetnoot3 De plaats van de drie hier genoemde gebouwen was aan de huidige Dorpsstraat, ongeveer honderd meter ten oosten van het kruispunt van Dorpsstraat en 1e en 2e Barendrechtseweg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zo juist aangehaalde stuk vermeldt tevens, dat het gebouw van Krijn Dorsman ‘wegens wanbetaling der huur’ gerechtelijk is ontruimd. Het gemeentebestuur van Barendrecht heeft geen bezwaar tegen de geschetste situatie, waarin dus godsdienstoefeningen worden gehouden in gebouwen, die geen 200 meter - zelfs niet eens 20 meter - van elkaar verwijderd liggen ‘aangezien... het huis van... W. Koopmann de beide plaatsen genoegzaam van elkander scheidt tot voorkoming van hinder of stoornis aan één der partijen.’ Situatie kerkgebouwen Barendrecht
Kerkgebouw groep Krijn Dorsman, D 322 Woonhuis ds. W. Koopmann, D 321 Chr. Afgescheiden gemeente (groep ds. W. Koopmann) kad. sectie D, nr. 320 Ds. Koopmann wendt zich bij herhaling tot de overheidGa naar voetnoot1 en zelfs na de ‘Vereniging’ van 1869 tot classis, provinciale en generale synode met de klacht dat zijn gemeente stoornis ondervindt van de godsdienstoefeningen van de groep Krijn Dorsman. De overheid wijst deze klacht steeds af. In de eerste plaats meent men, dat het met die stoornis erg meevalt en in de tweede plaats constateert men, dat het gebouw van Dorsman reeds vanaf 1844 was ingericht (lees: in gebruik) als kerkgebouw - dus voordat de samenkomsten van ds. Koop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mann c.s. in de onmiddellijke nabijheid een aanvang namen. Apart vermeldenswaard is, dat ds. Koopmann, gedateerd 26 juli 1869, zich wendt tot het ministerie van Hervormde eredienst, met de mededeling dat Crijn Dorsman ‘onlangs door den nood gedreven (is) vertrokken naar America.’ Hij heeft het ‘kerkgebouw’ verkocht aan twee andere ingezetenen van Barendrecht ter voortzetting van het ‘onwaardig bedrijf van godsdienststoornis tegen de erkende Kerk.’ Ds. Koopmann spreekt van een onhoudbare toestand; tengevolge van de voortdurende stoornis ziet hij zich genoodzaakt - als er geen verandering komt ‘zijn dienstwerk op den e.k. Zondag den 1. Augustus... te staken.’
Even op de geschiedenis vooruitlopende: ook na de vereniging van 1869 blijven de beide Afgescheiden gemeenten nog lange jaren - nl. tot 1890 - naast elkaar bestaan. Via een klacht van de gemeente van ds. Koopmann komt de zaak van de gebouwen in de jaren 1871 en 1872 op de classicale en provinciale vergadering. De provinciale vergadering spreekt uit, dat beide gebouwen inderdaad te dicht bij elkaar staan. De voormalige Kruisgemeente dient haar gebouw te verlaten. De generale synode van 1872 ‘bekrachtigt’ deze uitspraak. We zullen verder in dit hoofdstuk zien, dat genoemde gemeente zich aan deze uitspraak onderwerpt en in 1873 een ander gebouw gaat betrekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verwikkelingen gedurende de jaren 1859-1867; artikel en preek van ds. W. KoopmannAangezien, zoals reeds door ons medegedeeld, de notulen van de kerkeraad ook over dit tijdvak ontbreken, weten we weinig van het gewone kerkelijke leven van de gehalveerde gemeente van Barendrecht. Verscheidene kerkeraadsleden hebben de gemeente verlaten. Op de classicale vergaderingen zien we in dit tijdvak, behalve ds. Koopmann, de ouderlingen: Adr. Kuijper, Pieter Goudt en C. Reyerkerk, alsmede de diakenen D. van de Griend en J. Moerkerken. In het jaar 1866 komt op een classicale vergadering ter sprake, dat er ‘sedert lang’, nl. sedert 1861, maar één ouderling fungeert. ‘Op eene ontvangene inlichting kan de vergadering berusten.’ De gemeente komt in deze jaren tweemaal in het ‘nieuws’ door gebeurtenissen betreffende ds. W. Koopmann.
In ‘De Bazuin’ van 26 nov. 1858 schrijft ds. Koopmann een artikel: Beoordeling van Calvijn en Ad. MonodGa naar voetnoot1. Zonder veel te bewijzen of pogingen daartoe te doen, poneert ds. Koopmann, dat er overeenstemming bestaat tussen Calvijn en Monod ten aanzien van de leer der verzoening. Op de classicale vergadering gehouden te Dordrecht op 2 maart 1859 wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar aanleiding van genoemd artikel aan ds. Koopmann gevraagd: of de verzoening algemeen is, of dat zij zich beperkt tot de uitverkorenen in Christus. De aangesprokene antwoordt, dat de bijzondere voldoening zich bepaalt tot de gegevenen des Vaders aan de Zoon, volgens Zondag 7 van de catechismus en de ‘uitbreiding’ van het onderwijs aangaande dit leerstuk wordt gevonden in vraag en antwoord 37 van Zondag 15Ga naar voetnoot1; ook verwijst hij naar Johannes 3 vers 3b. De vergadering neemt dit getuigenis aan ‘en vermaant Zijn Eerw. om voortaan voorzichtiger te zijn in zijn schrijven.’ Wij gaan aan deze zaak nu verder voorbij, aangezien wij haar rekenen tot de ‘onbestemdheid’ van ds. Koopmann, waardoor hij reeds eerder in moeilijkheden was geraakt.
Ingrijpender is hetgeen gebeurt in de jaren 1866 en 1867. Op de provinciale vergadering van 1 en 2 mei 1867 (Leiden) wordt gemeld, dat er van meer dan één zijde bezwaren zijn gerezen tegen een gedrukte preek van ds. W. Koopmann over 1 Timotheus 2: 1-6.Ga naar voetnoot2 De preek is goedgekeurd door de ‘Visitatores Librorum’ van de classis Dordrecht. Inmiddels is er een ‘Openlijke Verklaring’ aangaande deze preek verzonden door de kerkeraden van 's-Gravenhage en Schiedam (vermoedelijk aan alle gemeenten) en er is een ‘Tegenverklaring’ van ds. Koopmann verschenen. In de behandeling van deze zaak door de meerdere vergaderingen komen enige handelingen voor, die niet in overeenstemming zijn met het Gereformeerde kerkrecht, maar wij zullen op dit aspect verder niet ingaan. De provinciale vergadering gaat een lange brief schrijven aan ds. Koopmann, die begint met de constatering, dat er door 3 classes bij de provinciale vergadering een aanklacht van onrechtzinnigheid is ingebracht tegen de genoemde predikatie. Om kort te gaan: ook naar aanleiding van deze preek wordt ds. Koopmann er van beschuldigd de algemene verzoening te leren, althans uitdrukkingen te hebben gebezigd, die door anderen kunnen worden uitgelegd als een aanvaarden en uitdragen van deze dwaling. Met name twee zinnen uit de preek treden in deze brief en ook in andere stukken naar voren. De eerste luidt: het Goddelijk oogmerk omtrent de zaliging van zondaren is op Zijnen geopenbaarden wil gegrond. De tweede: Aan de waarheid dat God Zijn volk van eeuwigheid heeft uitverkoren, slaat men geloof, het is wel; waarom dan geen geloof geslagen aan de waarheid, dat God ons uitverkoren heeft in Christus en dat wij ook door het geloof, niet buiten Hem maar in Hem van onze verkiezing ter zaligheid kunnen en zullen verzekerd worden? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij kunnen niet te breed ingaan op de dogmatische kwesties, die hier aan de orde komen, maar we krijgen de indruk - door de vele stemmen die zich òf pro òf contra de preek doen horen - dat ds. Koopmann zich opnieuw ‘onbestemd’ heeft uitgedrukt, maar dat zijn bedoeling is geweest binnen de kerk de bekommerden en de lijdelijken op te wekken de zekerheid aangaande het kindschap Gods op de juiste wijze te zien en te zoeken. Eén van de beschuldigingen tegen ds. Koopmann geuit, is dat hij onderscheid zou maken tussen ‘Zijn volk’ en ‘ons’. In het woord ‘ons’ zou dan iets zo algemeens liggen, dat de leer der uitverkiezing hiermee zou worden ontkracht. ‘Ons’ zou betekenen: mensen binnen en buiten de kerk, waarmee de deur voor de leer der algemene verzoening zou zijn opengezet. Zien wij het goed, dan waren er wel (andere) aanvechtbare passages in de predikatie. In de verklaring van 1 Tim. 2 vers 3 en 4, waar staat dat God wil, dat alle mensen behouden worden, werd door ds. Koopmann niet duidelijk aangetoond, dat ‘alle’ hier betekent ‘allerlei’; en in zijn ‘Openbare Tegenverklaring’ werden door hem de begrippen ‘zaligheid’ en ‘zaliging’ als een tegenstelling naar voren gebracht. Al met al: de provinciale vergadering eist van ds. Koopmann, dat hij beide bovengenoemde zinnen herroept en dat hiervan door hem mededeling zal worden gedaan in de bladen De Bazuin en De Wekstem. Tevens zal hij in de pers moeten beloven, dat hij zich voor het vervolg van al zulke uitdrukkingen zal onthouden...Ga naar voetnoot1
Wij weken met opzet af van de chronologische volgorde, aangezien de zo juist genoemde provinciale vergadering (mei 1867) belangrijke informatie geeft aangaande de preek, die in het geding is. Reeds eerder, namelijk op de classicale vergadering van 20 juni 1866, gehouden te Dordrecht, was het geschrift van ds. Koopmann ter sprake gekomen. Laatstgenoemde en zijn mede-afgevaardigde waren echter naar aan de vergadering wordt medegedeeld - op het laatste ogenblik verhinderd geworden, aanwezig te zijn. En wel vanwege de in Dordrecht sterk heersende cholera, ook ‘omdat het vertrek van de eene naar de andere plaats nadeelig is’; ‘deels, omdat Zijn Eerw. geroepen werd aan het ziekbed van een lid der Gemeente, dat aangetast was.’ De vergadering meent, dat het verzuim onwettig is; beide afgevaardigden zullen een ernstige terechtwijzing ontvangen. Tijdens genoemde vergadering komt een ingekomen brief van de classis Delft aan de orde. Het korte schrijven is gedateerd 24 april 1866 en bevat zonder meer het dringende verzoek aan de schrijver van de ‘Stuivers Preek’ no. 1 en aan de predikanten, die deze preek hebben goedgekeurd, dezelve te herroepen. Zo niet, dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal de classis Delft ‘genoodzaakt zijn zich er openbaar tegen te verklaren.’ De classis Dordrecht antwoordt, dat zij graag nadere argumentatie zal ontvangen. Uit de formuleringen blijkt wel, dat er in haar ressort geen bezwaren tegen de leerrede zijn gerezen. Op 5 sept. 1866 komt de zaak weer aan de orde. ‘Delft’ heeft bezwaar tegen de beide zinnen, reeds eerder door ons genoemd, nl. in de brief van de provinciale vergadering. Tijdens de classicale vergadering van 19 december 1866 maakt ds. Koopmann duidelijk, dat hij niet de leer der algemene verzoening is toegedaan ‘maar de bijzondere verzoening gelooft’. ‘Z. Eerw. verklaart, in zijne predikatie de algenoegzaamheid van Christus' zoenoffer overvloedig, ter verzoening der zonden der geheele wereld te hebben willen betoogen.’ De zaak blijft enigszins slepende, maar op de vergadering van 19 juni 1867 is een commissie gezonden door de provinciale vergadering van Zuid-Holland, aanwezig. Tevens is er een ingekomen stuk ondertekend door 10 leden van de gemeente te Barendrecht, namelijk: P. Visser Wz., B. Rijsdijk Pz., Pr. Booy, J. de Zeeuw, H. van Prooijen, Jan Huisken, Pleun de Zeeuw, J. Barendrecht, D. Valster, J. van Gemert(?).Ga naar voetnoot1 Deze leden nemen het in elk opzicht voor ds. Koopmann op. Zij spreken van ‘onderscheidene harde en onbewezene en met de waarheid strijdende beschuldigingen, uitgedrukt in eene missive van de Prov. Z. Holland’.Ga naar voetnoot2 Verder verklaren zij, dat de leerrede over 1 Tim. 2 vers 1-6 door ds. Koopmann in hun midden is gehouden. Er is geen enkel bezwaar in de gemeente Barendrecht gerezen, zelfs niet ‘na zoo veel beweging daarover verwekt buiten onze gemeente.’ De reden hiervan moet worden gezocht ‘in de twaalfjarige Evangelie arbeid, die ons eene andere en betere overtuiging als ooren ooggetuigen van Zijn Eerw. gegeven heeft, dan die welke de Prov. vergadering vermeent uit een enkele leerrede te moeten en te mogen afleiden.’
Nog is ter tafel een schrijven van de raad der Chr.e Afgescheiden gemeente te Tiel, gedateerd 17 juni 1867 en ondertekend door ds. Johannes Brummelkamp en scriba Schmitz. Afgezien van allerlei formele bezwaren, die genoemde kerkeraad tegen de procedure-Koopmann naar voren brengt, wordt opgemerkt, dat de leerrede van ds. Koopmann geen enkele onrechtzinnigheid bevat ‘zij het ook waar deze en gene uitdrukking minder gelukkig gekozen is om zijne mening uittedrukken...’. De kerkeraad bidt om ‘meerdere liefde en verdraagzaamheid.’Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De behandeling van de zaak-Koopmann op genoemde classicale vergadering (19 juni 1867) waar dus de ‘provinciale commissie’ aanwezig is, leidt er toe, dat ondubbelzinnig aan ds. Koopmann de eis wordt gesteld, de beide zinnen te herroepen. Hij ontvangt nog drie dagen tijd voor beraad. Er wordt een commissie benoemd, bestaande uit ds. P. Medema en oud. A. Meijer (Sliedrecht), alsmede ds. W.J. Weyenberg (Zuid-Beijerland), die er op zal moeten toezien, of ‘Zijn Eerwaarde’ de eis der vergadering al dan niet aanneemt. Zo niet, dan zal zij, uit naam der classis, tot schorsing moeten overgaan.
Op de classicale vergadering van 9 oktober 1867 blijkt, dat ds. Koopmann op 2 juli, door de genoemde commissie is geschorst. Er zijn geen afgevaardigden van Barendrecht aanwezig. Ter tafel is een uitvoerig schrijven van ds. Koopmann, gedateerd 5 oktober 1867 en geschreven uit zijn geboorteplaats Budberg(!) in Duitsland. Het schrijven, dat in afschrift in de notulen is bewaard gebleven, stelt voornamelijk kerkrechtelijke zaken aan de orde. De vergadering reageert er gelukkig zeer bedaard op en benoemt opnieuw een commissie (ds. C. van Proosdij, ds. E. van der Kamp van Puttershoek en 2 ouderlingen) ‘die inmiddels den toestand te Barendrecht in loco zal onderzoeken of en waarom ds. Koopmann en de Kerkenraad van Barendrecht zich niet aan het besluit der Classis hebben onderworpen. Deze Commissie zal tevens al het mogelijke nog beproeven, om de zaak een gelukkige wending te doen nemen; opdat de zaak op een volgende Classicale vergadering in den wettig kerkelijke weg moge kunnen worden beëindigd.’ Het klinkt alles nogal hoopvol - men heeft zich blijkbaar weer ‘onder elkaar’ gevoeld. De zaak gaat nu inderdaad met rasse schreden haar einde tegemoet. Reeds op 13 november 1867 - dus 5 weken later - kan op de classicale vergadering worden gerapporteerd, dat ds. Koopmann de beide zinnen uit zijn gedrukte leerrede in de pers zal herroepen. Erbij voegend: ‘om des vredes wil.’ Ds. H. Beuker van Giessendam vindt de terugneming van de zinnen en de vorm, waarin dit gebeurt, onvoldoende. De classis besluit, dat de schorsing van ds. W. Koopmann en van de Barendrechtse kerkeraad, die zich achter hem had gesteld, zal worden opgeheven. Voor de duidelijkheid geven we hieronder weer, de volledige tekst van het stukje in De Bazuin van 22 november 1867, op één en ander betrekking hebbende. Dewijl twee volzinnen in mijne uitgegevene Leerrede over 1 Tim. 2: 1-6 (‘Het Goddelijk oogmerk omtrent de zaliging van zondaren is op Zijnen geopenbaarden wil gegrond’ en ‘Aan de waarheid dat God Zijn volk van eeuwigheid heeft uitverkoren slaat men geloof, waarom dan geen geloof geslagen aan de waarheid dat God ons uitverkoren heeft in Christus en dat ook wij door het geloof, niet buiten Hem maar in Hem van onze verkiezing ter zaligheid kunnen en zullen verzekerd worden’), aanleiding hebben gegeven en er aanleiding uit genomen is het tegengestelde mijner bedoelingen er uit af te leiden, neem ik dezelve om des vredes wil gaarne terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daaronder staat een mededeling van de classicale vergadering; gehouden te Dordrecht op 13 nov. 1867, inhoudende dat zij in deze terugneming berust. Zijn eerwaarde heeft geen ongereformeerde bedoelingen gehad.
Even nog komt de zaak in de aandacht op de provinciale vergadering Zuid-Holland van 3 en 4 juni 1868. De opheffing van de schorsing etc. wordt gerapporteerd. Ds. H. Beuker heeft hiertegen ‘geprotesteerd’; evenzo de classis Rotterdam. Echter: de provinciale vergadering besluit in de opheffing van de schorsing te berusten. De Barendrechtse gemeente kan zich gereedmaken voor de volgende ronde in de strijd, die de Kerk van Christus tot de jongste dag zal moeten voeren. Haar wacht nu de moeizame éénwording met de voormalige ‘Kerk van Krijne’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Gereformeerde gemeente (‘onder 't kruis’) te Barendrecht; vanaf 1873 gemeente West Barendrecht gehetenIn de eerste jaren na 1867 bevatten de notulen van de classis Dordrecht weinig bijzonderheden aangaande Barendrecht. Na de vereniging - landelijk, op de synode van Middelburg, gehouden van 15-24 juni 1869 - van de Christelijke Afgescheiden gemeenten met de Gereformeerde gemeenten (‘onder 't kruis’Ga naar voetnoot1), blijkt het, dat er van 2 gemeenten te Barendrecht afgevaardigden zijn op de classicale vergadering (21 okt. 1869). Ds. Koopmann is aanwezig met een ouderling; van de voormalige Kruisgemeente P. van Essen, ouderling en C. Vijfvinkel, diaken. Beide laatstgenoemden zeggen geen vereniging te begeren met de persoon van ds. Koopmann. Deze zou ongereformeerd preken en zou hebben gezegd, dat zij hun kerkgebouw op een verkeerde manier hebben verkregen. De vergadering betoogt, dat de beschuldiging van onrechtzinnigheid niet kan worden bewezen. De vier broeders krijgen als raad de aantijging inzake het kerkgebouw nader te overwegen. In september 1871 is er ter classicale vergadering een ‘adres’ van Barendrecht ‘Op den Dijk’ (Koopmann c.s.). Deze gemeente wil van Barendrecht ‘Onder den Dijk’ (voormalige Kruisgemeente) een vergoeding ontvangen van f. 600.- met rente van 5% over 12 jaar in verband met interessen die de adresserende gemeente zegt te hebben ‘in het gebouw door de andere gemeente gebruikt tot kerk’. Ook de onderlinge afstand van de gebouwen komt weer ter sprake. De f. 600.- zijn nimmer toegewezen of uitbetaald en het vervolg van de kerkelijke behandeling van de gebouwen-kwestie vermeldden wij reeds op bladzijde 239. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het meedelen van enige bijzonderheden over de (oorspronkelijk:) Kruisgemeente, kunnen we voor het eerst putten uit notulen, die aangaande deze gemeente te Barendrecht bewaard worden. Het ‘Notulenboek der Gereformeerde Gemeente te Barendrecht 1868,’ dat loopt van 17 maart 1868 tot 7 juni 1880, begint met de volgende préambule: Het ontstaan van deze gemeente heeft plaats gevonden doordat er, jaren bij de afgescheiden gemeenten te Barendrecht, waar wij leden van waren, de zuivere leer en de dienst onzer Dordtse Vaderen wier gemist en wij al tijden lang hebben uitgezien om vereniging met de gereformeerde gemeentens en ware Kerk. En door 's Heeren goedheid er een gemeente te Katendrecht werdt gestigt, die een Leeraar mogten ontvangen, die wij onze belangens als zoodanig konde openbaren en die onze behoefte met de gereformeerde Kerk aan de Synodale Commissie heeft voorgesteld en die commissie onze belangens heeft aangenomen door Consent te verleenen tot het stigten van een gemeente onder ons en alzoo zijn wij tot een gemeente gevestigd den 17. Maart 1868.Ga naar voetnoot1 Naar aanleiding van Gods Woord uit Matthei cap. 16 vs. 18 door den Consulent D. van Brummen, Leeraar te Katendrecht. De notulen leren ons, dat de eerste ouderlingen zijn: P. van Essen, Leendert van Pelt (overlijdt reeds 3. 4. 1868), C. Vijfvinkel (†1871), Hendrik van Essen Czn. en At. Vijfvinkel. De eerste diakenen zijn: C. Vijfvinkel, Krijn Dorsman (emigreert in 1869), L. van der Ven, Leendert Mol (†1871), Arie de Jong en Jan Sparreboom. In oktober 1872 koopt de gemeente een stuk grond in West Barendrecht - zoals reeds door ons vermeld: op de plaats van de huidige Christelijke Gereformeerde kerk. Classis en provincie zullen financieel steunen voor de bouw van de kerk. Op 21 februari 1873 wordt de bouw aanbesteed voor f. 3116.- Er wordt een hypothecaire geldlening gesloten en de kerken in Zuid-Holland dragen circa f. 1800.- bij. Kort voor de aanbesteding wordt er een schrijven ontvangen van de ‘classicale commissie’ van Dordrecht, waarin wordt gevraagd of de gemeente genegen zou zijn ‘te verenigen met de leeden van Ds. Koopmann, buiten zijn perzoon. Dat dit was voorgesteld door Ds. Koopmann. Als het tot bevordering kon zijn tot uitbreiding, dat Ds. Koopmann dan genegen was zijn bediening te Barendrecht neer te leggen’. De gemeente, die na ingebruikneming van het nieuwe kerkgebouw de Chr.e Gereformeerde gemeente West Barendrecht zal worden genoemd, is eenpa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rig genegen op deze voorwaarde tot vereniging over te gaan. Maar kort daarna - op een classicale vergadering - ‘heeft Ds. Koopmann al zijn zaaken ingetrokken, zoodat die zaaken zijn vernietigd tot de vereeniging’. Dit laatste is dan de oorzaak, dat de enige dagen uitgestelde aanbesteding alsnog wordt gehouden.
In deze jaren zien we, dat onder meer komen preken: ds. D.J. van Brummen (consulent), ds. W. Raman (Puttershoek), ds. W. Eichhorn en ds. D. Klinkert. Na enige teleurstellingen bij het beroepingswerk wordt ds. Abraham Verheij te Katwijk aan Zee beroepen.Ga naar voetnoot1 Verheij wordt op 12 sept. 1875 te Barendrecht bevestigd. Tijdens zijn predikantschap neemt het aantal leden der gemeente sterk toe. Zo worden er in mei 1876 31 leden ‘aangenomen’. Enige correspondentie - al spoedig nadat Verheij in Barendrecht is gekomentussen de gemeenten Oost en West leidt niet tot meerdere toenadering. Beide gemeenten bezoeken dezelfde classicale vergaderingen - dat is alles, voor zover we kunnen nagaan. Op 12 augustus 1877 preekt Verheij afscheid en wordt predikant te Woerden (1877-1883). De twee gemeenten te Barendrecht zijn dan vakant; ds. Koopmann vertrok nl. reeds in 1876. De classicale vergadering van Dordrecht geeft nu aan de beide ‘afdeelingen’ de raad, te verenigen. De twee kerkeraden treden naar aanleiding van dit advies in overleg. Er wordt officieus geopperd, dat het bij vereniging maar het beste zal zijn, dat de beide kerkeraden aftreden. Wij krijgen de indruk, dat West Barendrecht meer tot vereniging geneigd is dan de gemeente Oost Barendrecht. Laatstgenoemde gemeente zou de zeggenschap over de door haar opgerichte lagere school niet gaarne met anderen delen en men ziet ook de financiële lasten voor Oost Barendrecht vermeerderen. De kerkeraad van West oordeelt enigszins mismoedig, dat er bij zulk een houding nooit van vereniging zal sprake zijn. Het resultaat is in ieder geval: beide gemeenten zullen ‘op dezelfde voet blijven.’
Na enige bedankjes bij beroepen, wordt ds. Marinus BruininksGa naar voetnoot2 op 8 februari 1880 te West Barendrecht bevestigd. Zijn tractement bedraagt ƒ 800,- en vrije woning. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 19 augustus 1883 neemt hij afscheid en vertrekt naar Westmaas. De gemeente ‘West’ is dan enige jaren vakant. In 1890 verenigt zij zich - eindelijk! gerekend vanaf 1869 - met de gemeente ‘Oost’ tot de Christelijke Gereformeerde kerk van Barendrecht. De verenigde gemeente kerkt dan tot 1895 in het gebouw van ‘West’ aan de Voordijk. Wij zullen de lotgevallen van ‘West’ niet verder volgen. Alleen nog dit: na de komst van ds. Foppe Fortuin te Barendrecht (24 aug. 1884) menen ongeveer 25 belijdende leden te kunnen overgaan naar de Hervormde kerk. Met de kinderen mee moet dit wel een ledenvermindering van meer dan 50 zielen hebben betekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Doleantie te Barendrecht onder leiding van ds. Foppe FortuinGa naar voetnoot1Tot slot van dit hoofdstuk een enkel woord over de uittocht uit de Hervormde kerk van het jaar 1887. In 1881 is de Hervormde kerkeraad van Barendrecht geheel vrijzinnig, dit in sterke tegenstelling tot het overige deel van de Hervormden aldaar. Door 143 manslidmaten wordt bij stemming beslist, dat de benoeming en beroeping van ambtsdragers in de komende 10 jaar zal worden verricht door een kiescollegeGa naar voetnoot2 en niet meer door de kerkeraad. Met ingang van het jaar 1883 bestaat de gehele kerkeraad uit rechtzinnige leden. Op 24 augustus 1884 wordt ds. Foppe Fortuin,Ga naar voetnoot3 gekomen van Heeg (Fr.) bevestigd als predikant van de Nederlandse Hervormde gemeente. Reeds spoedig rijzen er conflicten met de ‘hogere kerkbesturen’, als de kerraad de tucht wil handhaven met betrekking tot doop en avondmaal. Op 20 maart 1885 wordt besloten, dat ieder kerkeraadslid gehouden is de Drie Formulieren van Enigheid te ondertekenen en dat men voortaan geen predikant mag beroepen, dan nadat men zich eerst overtuigd heeft, dat hij van harte bereid is de Formulieren eveneens te ondertekenen. Tijdens de kerkeraadsvergadering van 29 januari 1887 wordt besloten - gezien een verzoekschrift van 411 ‘lidmaten en doopleden’ der gemeente - te breken met de synodale organisatie van de Hervormde kerk, zoals deze in 1816 wederrechtelijk is ingevoerd. Uitgesproken wordt hierbij, dat ‘voor de geheele Hervormde Gemeente te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oost- en West-Barendrecht de kerkorde...
Tekening van de Doleantie-kerk aan de Singel te Barendrecht, gemaakt door Bernard Bos te Hardenberg.
van 7 januari 1816’ van dit ogenblik af ‘alle kracht en geldigheid’ is ontzegd en ‘van nu aan weer kracht en geldigheid te verleenen aan de Dordtsche kerkenorde, die hier voor 1816 gold, behoudens zulke bepalingen, die door de politieke wisselin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen veranderd zijn’; en ‘dientengevolge den ouden naam van Gereformeerde Kerk weer aan tenemen.’ Van één en ander wordt ook kennis gegeven aan onder meer de kerkvoogden en notabelen. Kerkvoogden en notabelen stemmen hartelijk in met de daden van de kerkeraad. Zij blijven de kerkelijke goederen beheren - zo schrijven zij - en ten dienste stellen van de wettige kerkeraad. Zoals begrijpelijk wordt de gehele kerkeraad door de synode van de Hervormde kerk uit zijn ambten en bedieningen ontzet; aan de classis van Rotterdam wordt gelast, in Barendrecht te doen wat des kerkeraads is. Ook de kerkvoogden en notabelen worden afgezet. Het is duidelijk, dat de breuk met het Hervormde genootschap volkomen is. De pachters der diaconiegoederen betalen aan het classicaal bestuur van Rotterdam, maar het kerkgebouw blijft voorlopig in gebruik bij de groep Fortuin c.s.
De afloop der processen, welke in andere gemeenten naar aanleiding van de Doleantie-beweging worden gevoerd, doet echter vermoeden, dat ook te Barendrecht alle kerkelijke goederen eerlang weer in beheer en gebruik zullen zijn van een kerkeraad, die een deel is van de organisatie van de Nederlandse Hervormde kerk. Daarom vangt de gemeente van ds. Fortuin in 1889 aan met het stichten van een kerkgebouw aan de Singel, op de plaats waar thans de drukkerij van Wesdijk, Liebeek en Hooijmeijer staat. Aangezien de afstand tot de oude Hervormde kerk slechts 105 ellen bedraagt, rijst er bezwaar van Hervormde zijde tegen de nieuwbouw. Op zondag 29 september 1889 komt een commissie van het provinciaal bestuur van Zuid-Holland de situatie ter plaatse bestuderen. Nadat de commissie heeft geconstateerd dat zij staande bij het in aanbouw zijnde kerkgebouw aan de Singel, het gezang in de Hervormde kerk niet kan horen - ‘hoewel de ramen openstonden’ - wordt bewezen geacht, dat de godsdienstoefeningen in beide gebouwen elkaar niet zullen storen. Op zondag 27 april 1890 komt de Doleantie-gemeente voor het eerst in het nieuwe gebouw samen. De Hervormde kerk wordt weer ter beschikking gesteld van de betreffende autoriteiten; dezelfde weg gaan de overige goederen, waaronder het kerkelijk archief. De Doleantie-gemeente moet ƒ 2400,- schadevergoeding betalen.
In het jaar 1895 voltrekt zich de vereniging tussen de Christelijke Gereformeerde kerk van Barendrecht (aan de Voordijk) - sedert 1892 geheten: Gereformeerde kerk van Barendrecht A met de Doleantie-gemeente - sedert 1892 genaamd: Gereformeerde Kerk van Barendrecht B. De naam van de verenigde gemeente wordt: Gereformeerde kerk van Barendrecht. De komende jaren kerkt men in het bedehuis aan de Singel. |
|