De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 13
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eind december 1835 meldt Zuid-Beijerland, dat Jan Volkert, diaken, het Gezangenboek niet langer wil gebruiken. Hij bezoekt de godsdienstoefeningen niet meer en na te zijn vermaand, heeft hij zich schriftelijk afgescheiden. Aangaande Bastiaan Blaak, ouderling, wordt begin 1836 gerapporteerd, dat deze geen gezangen meer wil zingen. Hij komt niet meer in de kerk en ‘werkt in gemeenschap met de Separatisten.’ Deze vergaderen in een ‘arbeidersschuur’. Een zogenaamde oefenaar, nu eens uit hun midden, dan weer van Oud-Beijerland ‘oefent de godsdienst uit.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste AfgescheidenenAangezien dr. Joh. de Boer in zijn boekje: De Gereformeerde Kerk van Zuid-Beijerland 1836-1936,Ga naar voetnoot1 zeer nauwkeurig de ontwikkeling van het lidmatenregister heeft gereconstrueerd in enige bijlagen (A, B, C en E) zullen wij dit alles niet herhalen, doch één en ander hieronder samenvatten. Wij merken op, dat het archief der gemeente de eerste lidmatenboeken niet meer bevat. Dr. de Boer heeft zijn gegevens ontleend aan de lijst van degenen die een vrijbiljet of verlofpas hebben gevraagd,Ga naar voetnoot2 aan de lijst der Afgescheidenen bewaard in het archief van de Ned. Herv. gemeente te Zuid-Beijerland, aan de lijst van de ondertekenaars van een request aan de Koning (1841) en aan een intekening tot dekking van een tekort op de kerkelijke rekening (1843). Achter de namen van de ondertekenaars van het request aan de Koning is een R geplaatst. Ook voegen we enige namen toe, die we vonden in de notulen van 1843.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemeentelijk leven april 1836-december 1840In april 1836 wordt voor het eerste een kerkeraad gekozen. Deze bestaat uit: Ary van 't HofGa naar voetnoot1 Jakob van HamGa naar voetnoot2 ouderlingen, Hendrik Barendrecht en Jan Blaak, diakenen. In september van hetzelfde jaar volgt een uitbreiding met 2 ouderlingen: Jan Volkert, wonende in de buurtschap Zuidzijde en Dirk Bollaart, wonende onder Numansdorp.Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merkwaardig is, dat er in december 1836 opnieuw verkiezing van een ‘kerkeraad’ wordt gehouden ‘vanwege de vele nieuwe leden.’ Het enige effect van deze verkiezing is, dat Jan Blaak vervangen wordt door Kommer de Hoog.Ga naar voetnoot1 In 1839 wordt Hendrik Barendrecht ouderling in plaats van Ary van 't Hof; W. van der Mast volgt de eerstgenoemde op als diaken.
Terloops vermelden we, dat de notulen spreken van een classicale vergadering, midden 1837 ‘aan de Zuidzijde’ bij ouderling Jan Volkert aan huis.Ga naar voetnoot2 In November 1837 is er classis te Dordrecht. Helaas zijn de notulen van dit soort vergaderingen tot op heden onvindbaar.
Het eerste kerkgebouw - aan de Dorpsstraat - wordt in 1839 aangekocht van broeder Pieter Baayen voor de som van ƒ 1.059,44 (inclusief verbouwing etc.). De gemeente neemt als kerkenordening het ‘huishoudelijk reglement van Utrecht’ aan. Requesten aan de Koning, gebaseerd op dit reglement, gezonden in 1839 en 1840, brengen echter de verlangde erkenning niet. De burgemeester, J. Verhoeven, hoewel innerlijk zeer gematigd, weet zich na de ‘hagepreek’ van augustus 1836 in een benarde positie. Hij schrijft in 1839 aan de gouverneur van Zuid-Holland, dat hij de stand van het kerkgebouw, dat de Afgescheidenen willen ‘daarstellen’, geheel onger schikt acht. Het is het perceel Dorpsstraat no. 42. De straat is daar het meest nauw en bebouwd. Ook de gemeentesecretarie is vlak in de buurt. Er mocht eens brand komen met al die stoven! Wij blijven er bij, dat burgemeester J. Verhoeven nog de kwaadste niet was. Want dit vertoog zou de Afgescheidenen toch weinig kwaad doen, hoewel men in die tijd - terecht - uitermate bevreesd was voor branden. Echter, ds. A.R. Bruining, de Hervormde predikant klaagt op 8 januari 1840 aan de gouverneur: ‘Verder laat de Burgemeester ditGa naar voetnoot3 alles vrij en ongehinderd voortgaan, die op Nieuwjaarsdag naar Dordt gereisd is.’ De burgemeester heeft op deze aantijging het volgende, lang niet malse weerwoord (20 jan. 1840): De Afgescheidenen zijn al verscheiden maal beboet, maar al die vervolgingen blijven op hen zonder invloed, daar ze met zulk een ijver zijn bezield, dat ze a.h.w. de openbare macht afmatten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ging ten dienste staan, zie ik het einde van de afscheiding niet, vooral niet zoolang de predikant Bruining in deze gemeente het Leeraarsambt bekleedt, want 's mans ongeschiktheid voor zijn post gaat alle beschrijving te boven. Maar de burgemeester weet wel beter! Wat in 1836 door de gouverneur van Zuid-Holland werd tegengehouden, zal in 1840 zeker niet gebeuren: Den Hitsert zal de ‘kracht van wapenen’ niet zien.
Een geheel andere zaak die ons hier moet bezighouden is het beroepingswerk van de eerste jaren; we mogen wel zeggen tot aan 1859, als de eerste predikant komt, die gedurende een aantal jaren werkt aan de rustige opbouw der gemeente. Wij zullen zien dat Zuid-Beijerland met de predikanten die van 1842 tot 1850 aldaar gestaan hebben of althans in de gemeente verkeerd hebben - Wildeboer, Baay, Zonne en Tris - niet zo erg gelukkig is geweest. In mei 1839 wordt er onderhandeld met ds. L.G.C. Ledeboer over een eventueel beroep.Ga naar voetnoot1 Twee maanden later wordt ds. Hendrik de Cock, dan te Groningen, beroepen. Ds. Scholte schrijft, dat het niet geoorloofd is De Cock ‘uit dat gewest te verroepen, teneinde de kerk in dat gewest geheel van leeraar te berooven, als het beroep werd opgevolgd.’ De kerkeraad trekt hierop het beroep in en verklaart ‘binnen de gemeente’ naar een lerend ouderling te willen omzien; dit na een tevergeefs beroepen van ds. Scholte. Op 30 augustus 1839 is ds. H.P. Scholte aanwezig, presideert de kerkeraadsvergadering en schrijft zelf de notulen. Barendrecht en Jakob van Ham zijn inmiddels lerend ouderling geworden, maar nu begeert de gehele gemeente. dat beiden zullen ontvangen ‘onderzoeking en ordening tot de bediening des Woords en der Sacramenten.’ In oktober 1839 gaat Hendrik Barendrecht naar Utrecht, teneinde door Scholte te worden opgeleid. Hij neemt daar actief deel aan het gemeentelijke leven en houdt tevens contact met Zuid-Beijerland door brieven, waarin hij raad geeft en zijn oude gemeente op de hoogte houdt. Zo komt er op 10 februari 1840 een brief, waarin Barendrecht ‘groote onaangenaamheden in de gemeente van Amsterdam meldt, dewijl die Broeders groot bezwaar hebben tegen de ordening van Van der Meulen, welke hierGa naar voetnoot2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de gemeente werkzaam is.’ Barendrecht vraagt het oordeel van Zuid-Beijerland omtrent de roeping van ds. Cornelius van der Meulen. De kerkeraad antwoordt, dat hij Van der Meulen volkomen erkent als leraar. Eind 1840 breken de notulen af. Wij kunnen de draad eerst weer opnemen door het bestuderen van het tweede notulenboek, dat aanvangt met 28 augustus 1843. Maar juist in bedoeld tijdvak - 1840 tot 1843 - gebeuren er in Zuid-Beijerland dingen, die het gemeentelijke leven, zeker tot 1850, zullen bepalen. Hendrik Barendrecht keert van de predikants-opleiding te Utrecht terug en de gemeente ontvangt haar eerste predikant in Klaas Wildeboer,Ga naar voetnoot1 gekomen van't Zandt (Gr.). Zijn bediening te Zuid-Beijerland heeft slechts geduurd van 11 juli tot 17 september 1842. Als hij voor de eerste maal verschijnt op de classicale vergadering van Dordrecht (27 juli 1842), wordt het feit, dat hij geschorst is door de classis Appingedam, waartoe 't Zandt behoorde, aanleiding tot een breuk in het kerkverband in Zuid-Holland.Ga naar voetnoot2 Ds. Wildeboer moet een sterk tegenstander zijn geweest van de Dordtse kerkenorde, evenals Hendrik Barendrecht, welke laatste wij in deze tijd zien optreden als de grote ‘tegenspeler’ van ds. P.M. Dijksterhuis te Dordrecht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tijdvak 28 augustus 1843-18 maart 1845Dit korte tijdvak, in het in die tijd kleine dorp Zuid-Beijerland, bevat zoveel ‘kerkgeschiedenis’ dat het moeilijk is één en ander in kort bestek, geheel tot zijn recht te doen toekomen. Het zijn jaren van mateloze verwarring. Voorop moet staan - en eerdere schrijvers hebben hiervoor niet altijd voldoende oog gehad - dat als er in de notulen van ‘Den Hitsert’ in deze jaren wordt gesproken van ‘andere gemeenten’, ‘classis’ en ‘provinciale vergadering’ hiermee worden bedoeld de kerken van de groep-Scholte. De ‘classis Dordrecht’ van deze groep omvatte in 1843 de gemeenten: Zuid-Beijerland, Strijen, Klaaswaal, Numansdorp, Westmaas en Heerjansdam. Verder kon men in Zuid-Holland nog ‘rekenen op’ gemeenten te: Rotterdam, Pernis, Dordrecht (groep Wigny), Gorinchem, Leerdam en Noordeloos. De meeste van deze groepen waren uiterst klein, in enige plaatsen bestonden zij naast een gemeente binnen het kerkverband.
De kerkeraad bestaat in deze jaren uit:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zien, dat de volgende predikanten één of meerdere malen komen preken: A.J. Betten (Noordeloos), G. Baay (Leerdam), P. Zonne (Genderen) en C. van der Meulen (Goes). Af en toe gaan er stemmen op, één van dezen te beroepen. Ook wordt er onderhandeld met Isaac Overkamp, secretaris van Scholte te Utrecht. Het blijkt, dat hij in Utrecht bezwaarlijk kan worden gemist. De meest langdurige onderhandelingen worden gevoerd met ds. Corn. van der Meulen. In april 1844 meent men, dat hij best kan worden gemist in Zeeland, want er zijn daar 4 predikanten, nL Van der Meulen, Gardenier (Wolphaartsdijk), J.L. Lankhorst (1844!) en C. Steketee (Nieuwdorp). Men constateert, dat Zuid-Holland slechts één herder en leraar heeft, namelijk ds. Betten.Ga naar voetnoot1 Maar ds. Van der Meulen komt niet. In de eerste plaats moet hij melden, dat ds. LankhorstGa naar voetnoot2 op 19 mei 1844 te Middelburg is overleden; verder willen de Goese broeders hem niet laten gaan en heeft hijzelf - naar het ons lijkt - nogal wat bezwaren tegen de ‘ligging’ der gemeente.
De groepen te Strijen en te Klaaswaal, die eigenlijk nimmer een zelfstandige gemeente zijn geweest, ontvangen in deze tijd bij herhaling steun van Zuid-Beijerland. De oefenaars van laatstgenoemde plaats gaan ook naar Strijen om daar de gemeente te stichten (1844).Ga naar voetnoot3 Begin 1845 begeren de broeders te Klaaswaal zich ‘bij vernieuwing’ bij Zuid-Beijerland aan te sluiten. Regelmatig kerkbezoek zal, inzonderheid voor de vrouwen, onmogelijk zijn geweest gezien de afstand Klaaswaal-Den Hitsert. Het blijft zoeken en tasten in deze jaren. Wij zien Aart van Schelven optreden als ‘secretaris’ van de kerkeraad.Ga naar voetnoot4
Door de behandeling van bovenstaande ‘varia’ zijn wij enigszins op de geschiedenis vooruitgelopen. Daarom keren we nu terug tot 11 sept. 1843. Wij zien dan de kerkeraad vergaderd met een groot aantal gemeenteleden - dit geheel conform het Utrechts reglement. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De praeses Jakob van Ham, meldt de beroeping van ds. P. ZonneGa naar voetnoot1 (Genderen) te Numansdorp. Wil Zuid-Beijerland ook deelnemen aan deze beroeping, zo is de vraag. De meeste broeders keuren het doen van Numansdorp sterk af - menen ook, dat ds. Zonne niet ‘met ons verenigd is t.a.v. de regeering der gemeente, het houden van kerkeraadsvergaderingen’ etc. En dan bevatten de notulen gegevens van een soort, dat wij slechts zelden aantreffen in de handelingen van de Afgescheiden kerkeraden. Er is namelijk sprake van twee ‘ringvergaderingen’. De eerste wordt gehouden op 15 sept. 1843 te Numansdorp. De presentie is als volgt:
Ter vergadering blijkt, dat Numansdorp - zonder de andere gemeenten daarin te kennen - ds. P. Zonne reeds beroepen heeft ‘voor dit geheele Eiland.’ De gemoederen bedaren wel wat, als aanstonds kan worden medegedeeld, dat ds. Zonne reeds heeft geschreven voor het beroep te bedanken, maar vrij algemeen wordt het optreden van Numansdorp ‘hoog’ afgekeurd. Ook ziet men allerlei verschillen met ds. Zonne ten aanzien van de leer en de regering der kerk. Jakob van Ham merkt op, dat op de classicale vergadering van dec. 1842 te Numansdorp gehouden, Joris Smits ontslag heeft gevraagd als diaken. Er is dus eigenlijk geen kerkeraad en dan beroepen zonder voorkennis van de andere gemeenten... Aangezien men nu toch bijeen is, wordt besloten nader over het beroepen van een predikant ‘voor het gehele eiland’ te spreken. Men komt tot een ‘viertal’: G. Baay, A.J. Betten, H.G. Klijn (Kockengen) en C. Steketee (Nieuwdorp). De tweede ringvergadering wordt gehouden op 23 sept. 1843 te Zuid-Beijerland. De opkomst is thans aanmerkelijk geringer. Zuid-Beijerland is ruim vertegenwoordigd; verder zien we slechts één afgevaardigde uit Westmaas: J. Kleinendorst en één uit Strijen: A. Steenbergen. De meeste aanwezigen verklaren wel, dat ze ‘te vrede’ zijn - namelijk met het viertal - maar zaken worden er niet gedaan. Wij lezen ook verder niets van ringvergaderingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 11 maart 1844 doet H. Barendrecht verslag van de ‘provinciale vergadering’, gehouden te Vuren op 29 februari ‘waar gehandeld is over een ernstige omstandigheid met ds. (G.) Baay, welke als beklaagde gedagvaard is voor de regtbank van Gorinchem over eenige beleediging aan een jongen, die straatschenderij bedreef en wel aan zijn huis.’ Wij zullen bij Leerdam op deze zaak terugkomen. Hoewel de notulen van Leerdam over die tijd ontbreken, weten wij uit andere bron, dat Baay op 11 maart 1844 reeds was afgezet door de Leerdamse kerkeraad. Naar wij menen was één en ander tot nu toe niet bekend. De literatuur spreekt ten onrecht van een ‘vereffening’ van zijn zaak. Deze vereffening is in Zuid-Holland nooit tot stand gekomen, noch bij de kerken van de groep-Scholte, noch bij het gereconstrueerde kerkverband der overige Afgescheidenen. Van midden 1846 tot 1848 is G. Baay predikant te Apeldoorn; vandaar emigreert hij met een groep Afgescheidenen naar Noord-Amerika. Wat zijn optreden in de Hoeksche Waard in het tijdvak 1843-1845 betreft, het volgende. Begin 1844 wordt er een brief gelezen van G. Baay te Leerdam, als antwoord op een vertroostend schrijven aan hem uit Zuid-Beijerland geschreven. Baay belijdt openhartig zijn overtreding, gelooft dat zijn misdaden hem vergeven zijn en dankt de HEERE, dat Hij hem door middel van een 13-jarige knaap heeft willen vernederen.
In augustus 1844 verkeert Baay ten huize van zijn schoonzoon, diaken B. van der Bie. De kerkeraad meent hem als broeder te moeten erkennen. De gemeente te Leerdam zou hem ‘hard en partijdig’ behandelen, weigert hem als lid te erkennen of te ondersteunen. Er zal voor Baay in de gemeente worden gecollecteerd. Echter zijn de meningen over hem op de classicale vergadering gehouden te Strijen (april 1844) en te Heerjansdam (september 1844) verdeeld. De broeders in de Hoeksche Waard c.a. verklaren de zaak Baay niet voldoende te kennen. Een commissie bestaande uit leden van Zuid-Beijerland, komt er niet toe één en ander te Leerdam nauwkeurig te onderzoeken. Jakob van Ham vindt, dat Baay ‘zeer ongelijk is aan zichzelven, gedurig van beginsel veranderend.’ Volgens Aart van Schelven geeft het ‘een ongunstige indruk, dat hij (Baay) weer overal predikt en in de zwakste gemeenten.’Ga naar voetnoot1 Wij zullen verder in dit hoofdstuk nog meer van Baay horen.
Zoals wij reeds zagen, is ds. Betten midden 1844 de enige predikant van de groep-Scholte in Zuid-Holland. Wij krijgen de indruk, dat hij vanuit zijn gemeente Noordeloos (1842-1847) nogal eens op reis gaat, om in andere plaatsen te preken. Zo gaat hij één en andermaal voor in Zuid-Beijerland en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeft daar adviezen in kerkelijke zaken. Maar over zijn preken is men aan Den Hitsert niet zo erg te spreken. Op zaterdagavond 2 nov. 1844 moet hij een spervuur van critiek verwerken. Iz. Vijfvinkel, hoewel oordelend dat Bettens prediking ‘altijd onbetwistbare waarheid behelst,’ wenst dat deze meer naar de ‘verschillende behoeften der toehoorderen spreken zou, ook tot dezulken die der wereld zijn en des rustdaags met ons vergaderd zijn.’ Verder meent hij, dat ds. Betten zijn teksten te uitgebreid behandelt, veel tijd aan bijzaken besteedt ‘zonder dat men nog zijne bedoeling vatten kan, hetwelk afmattend is voor een aantal toehoorderen...’ Hendrik Barendrecht mist door de veelheid van woorden vaak het gezicht op de hoofd-bedoeling; heeft ook een onnatuurlijke toon waargenomen. K. de Hoog, P. Baayen en Aart van Schelven hebben ‘voor zichzelven geen bezwaren.’ Ds. Betten zich verdedigend, zegt dat ‘hij erkent dat hij niet kort van stijl is; doch dat het dikwijls hieraan toe te schrijven is, dat hij geen teksten predikt, maar gewoonlijk een gedeelte van een kapittel neemt, tot ontwikkeling en duidelijkheid van Gods Woord. Wat het onderscheiden prediken aangaat:... dat de prediking van Jezus Christus en Dien gekruist, en Dien gepredikt, niet met beweeglijke woorden van menschelijke wijsheid, maar eenvoudig en met kracht, voor alle in den Bijbel bekende toestanden van Gods volk alles is, en hij durft niemand, hoe ook genaamd, troosten, die van den regten weg is; maar dat het zijn roeping is, de schapen achter den Goeden Herder aan te drijven.’ Nadat ds. Betten op zondag 3 nov. gepreekt heeft, wordt de vergadering van de kerkeraad en gemeenteleden op maandagavond voortgezet. Ook dan is Betten aanwezig. Er wordt gevraagd ‘of er iemand ook na de prediking van Zondag, nog iets aan te merken heeft, doch men was algemeen zeer voldaan.’
De voornaamste zaak van het tijdvak 1843-1845 moeten wij echter nog behandelen. In deze jaren ontstaat er in de gemeente een tweespalt, die zich soms wel kanaliseert in een verschil over één of meerdere malen collecteren, over de geschiktheid van een bepaalde persoon om te ‘profeteren’ etc. maar die toch ten diepste haar oorzaak vindt in de omstandigheid, dat een deel der gemeente zich gaat afvragen, waar het heen gaat, als men zich blijft onttrekken aan het kerkverband, en als men zich allerlei willekeur veroorlooft ten aanzien van de leer, de liturgie en de kerkregering. Merkwaardig is dat niemand - terwijl men links en rechts speurt naar raadgevers - de naam van ds. H.P. Scholte noemt. Van voorgaande jaren houden we de indruk over, dat Den Hitsert hem na aan het hart lag, terwijl Hendrik Barendrecht met name, steeds een intensief contact met hem heeft onderhouden. Zou Scholte in deze tijd reeds de blik naar het buitenland hebben gericht, op een zodanige wijze, dat hem niet voldoende tijd voor zaken buiten eigen gemeente overbleef? Wij denken daarbij niet alleen aan ‘emigratie’ maar ook aan zijn relaties met Darby, de Vrije Schotse kerk, Zwitserland en Frankrijk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘profeteren’; leergeschillenVoor alle zekerheid zij hier vermeld, dat men ‘profeteren’ noemde: het spreken van een ‘stichtelijk woord’ door ambtsdragers en andere gemeenteleden.Ga naar voetnoot1 Dit profeteren of oefenen stond naast de bediening des Woords door een predikant, maar ook, bij gebrek aan deze, naast het lezen van een predicatie of - hetgeen ook wel geschiedde - het zonder meer lezen van Gods Woord. In oktober 1844 wordt er besloten ‘in de (leegstaande) Pastorij openbare Godsdienst uit te oefenen, teneinde elkander te stichten enz., ook door dezulken die geene vrijmoedigheid mogten hebben in de Zondag Godsdienst voor te gaan tot hunne oefening.’ Een ‘oefenschool’ dus voor het oefenen. In deze tijd gaan in de gemeente voor: Barendrecht, J. van Ham, Kommer de Hoog, Adr. van Schelven, W. van der Mast en wellicht nog anderen. Tengevolge van ongeschiktheid voor dit werk door enigen van de hier genoemden (vermoedelijk ook door onkunde) ontstaan er vele onaangenaamheden, als de oefenaar eens een verkeerde uitleg etc. gegeven heeft. Ook over de exegese bij sommige ‘oude schrijvers’ is één en andermaal verschil van gevoelen. Daar de notulen niet volledig zijn, wordt de ontwikkeling van het gemeenteleven ons niet geheel duidelijk.Ga naar voetnoot2 Maar in de vergadering van 3 februari 1845 geeft B. Blaak te kennen ‘dat het hem van tijd tot tijd duidelijker wordt waar het eigenlijke punt van verschil in bestaat, dat dit gansch wat anders is als de tweede zak. Hij acht het dus nodig te vragen: “Wie zijt Gij?” als opzieners en: “Hoe staan wij onder elkander?” Dewijl hij uit Barendrecht verstaat dat er verschil in belijdenis bestaat. Wat hebben wij dus voor een kerk?’ De praeses van de kerkeraad, Barendrecht, antwoordt hem, dat de kerkeraad ‘dezelfde grondbeginselen (heeft) als bij (de) afscheiding van het Hervormd kerkgenootschap.’ Door nauwkeurige bestudering van de notulen wordt geleidelijk aan duidelijk, dat in de gemeente van Zuid-Beijerland - evenals in menige andere Afgescheiden kerk - geen klaarheid is over de taak en bevoegdheid van de ouderlingen. Dit ondanks het duidelijke onderwijs uit de Heilige Schrift, dat wordt gegeven door de formulieren voor de bevestiging van dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen. Men zag niet in, dat er ouderlingen zijn, die uitsluitend zijn geroepen tot regering en ouderlingen, die tevens zijn geroepen tot de bediening van Woord en sacramenten (de herders en leraars). Naar aanleiding hiervan rees ook de vraag: mogen de (gewone) ouderlingen tucht uitoefenen en mogen zij - zonder medewerking van een predikant, bijvoorbeeld de consulent - overgaan tot afsnijding van een lid der gemeente? Wij krijgen de indruk, dat juist in deze tijd de kerkeraad wil overgaan of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overgegaan is, tot het censureren van enige leden, die de kerkeraad niet langer wilden volgen in het verwerpen van de Dordtse kerkenorde en wat daarmee in verband stond. Tijdens de vergaderingen van 10 en 18 februari 1845 wordt namelijk door Barendrecht gezegd, dat er nu lang genoeg gesproken is. Men wil de broeders, die niet langer verenigd zijn met het reglement van Utrecht buiten de gemeente sluiten, teneinde ‘het twisten, redeneeren, verbijten en verëten van elkanderen mogen geëindigd zijn.’ Jan Volkert zegt ‘wij moeten op ander terrein komen en trachten onze broeders, die van ons afgezakt zijn te winnen en terug te brengen. Dientengevolge stelt hij voor Do. Betten en Do. Zonne in ons midden te roepen, opdat die met ons over de zaken handelen mogten.’
Alleen ds. P. Zonne komt. Het wordt er niet beter door! Op de vergadering van 24 februari 1845 - met ds. Zonne - wordt het ‘een Babel van verwarring.’Ga naar voetnoot1 Aangaande het ‘profeteren’ merkt laatstgenoemde op, dat hij er sterk tegen gekant is. In alle gemeenten van ‘Noord-Brabant’ hebben zijn medeleraren en hij dit afgeschaft. Verder zegt ds. Zonne: te erkennen (dat er) 2 soorten van ouderlingen (zijn).Ga naar voetnoot2 In de Bijbel vindt hij letterlijk maar één soort, die het Evangelie prediken, doch die behooren alsdan eerst geëxamineerd te worden. De andere soort is eerst in de 2e eeuw de Leeraren toegevoegd tot hulp zooals blijkt uit het formulier ter bevestiging der Opzieners. Behalve deze dingen komen op bedoelde vergadering allerlei bezwaren tegen Hendrik Barendrecht c.s. naar voren, die slechts in vage termen in de notulen zijn terug te vinden, maar waarvan de hoofdzaak toch wel duidelijk wordt: ‘(B.) Blaak zegt - wij hebben maar gevraagd naar de eerste gronden der leer en toen hebt Gijlieden het Reglement genomen tot een stok om sommige af te drijven.’ De vergadering eindigt zonder tastbaar resultaat. Als men weer bijeenkomt op 10 en 18 maart 1845, is er inmiddels aan de ouderlingen een stuk ter hand gesteld, bevattende bezwaren van 19 leden en de diakenen, tegen het beleid van de ouderlingen. We kennen de inhoud van dit stuk niet, wèl bestrijding ervan door Jakob van Ham. Van Ham, zo vinden we in de notulen, spreekt met name over de Drie formulieren van enigheid. Hij verklaart deze te aanvaarden ‘doch dat hij Gods Woord ook naar luid van diezelfde formulieren boven aan houdt, dat hij geen bezwaar maakt om er hier en daar iets bij te denken, of de waarheden daarin vervat naar Gods Woord verder uit te breiden.’ - ‘Zo heet het in den Catechismus dat wij hier namaals met Christus over alle creäturen zullen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regeeren. Dit geloof ik ook (aldus Van Ham), maar ik zie op de toekomende eeuw.’Ga naar voetnoot1 Na een uitgebreide discussie gaat de kloof tussen de ouderlingen en een deel der gemeente zich nog verdiepen. Tenslotte overhandigt diaken B. van der Bie aan de ouderlingen een nieuw stuk, dat volgens hem het oordeel der gemeente behelst. Het schrijven houdt in ‘de schorsing der Opzieners en de betuiging dat zij, die niet geheel en al instemmen met de Formulieren niet kunnen erkend worden als leden der gemeente.’ Barendrecht reageert hierop met onder meer te zeggen, niet te begrijpen ‘hoe de gemeente op zich zelve, zonder naburige Opzieners, zonder classis, met een gedeelte der gemeente, aan die macht komt, daar dit juist de hoofdzaak schijnt te zijn, waarop men hun in hunne bedieningen schorst, namentlijk de uitoefening der tucht.’ En hiermee eindigen de notulen over het bewogen tijdperk 1843 - maart 1845. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemeentelijk leven 29 september 1845-december 1846; emigratieNiettegenstaande alle voorgaande vermeldingen aangaande ‘schorsing’ van ambtsdragers, vinden we - na een hiaat in de notulen van ongeveer 6 maanden - dat de samenstelling van de kerkeraad eind september 1845 ongewijzigd is.Ga naar voetnoot2 Ds. Zonne blijkt inmiddels geschorst te zijn als predikant van Genderen. Hij bevindt zich te Numansdorp, waar hij door een aantal personen is ‘geroepen’. Ook een deel van de gemeente Zuid-Beijerland heeft hieraan medegewerkt, o.a. de diaken (!) Iz. Vijfvinkel, J. Vissers en vermoedelijk ook Bastiaan Blaak. De kerkeraad aan Den Hitsert stelt zich op het standpunt, dat Zonne terecht is geschorst, mede naar het getuigenis van de predikanten Van Raalte, Gezelle Meerburg en Brummelkamp. Op de vergadering van 29 september is ook (ds.) G. Baay aanwezig ‘welke zich als lid der gemeente verlangt te openbaren, nadat hij eenen geruimen tijd om zijne zonde heeft moeten omzwerven, niet in betrekking staande met eenige gemeente als lid derzelve.’ Reeds eerder had Barendrecht hem aangeraden naar Leerdam te gaan. Of dit gebeurd is, worden we niet gewaar - de relatie van Baay tot z'n oude gemeente blijft ook verder in het duister. De classicale vergadering van Strijen van 24 september 1845 had geen behoefte aan een verklaring van Baay, en zo wordt hij dan met blijdschap als lid aanvaard. Op genoemde kerkeraadsvergadering wordt verder voorgesteld weer met het ‘profeteren’ te beginnen. Aan Baay wordt de vraag gesteld, of hij dit ter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hand wil nemen. Maar deze zegt ‘zich als nu er nog niet over te kunnen uitlaten.’ De latere ouderling - nl. van 1850-1864 - Bastiaan Kruidenier, wordt die avond eveneens als lid aanvaard.
De notulen van het jaar 1846 beginnen met een leerzaam gedeelte, daar zij vermelden welke gemeenten (de groep-Scholte!) bijdragen voor de weduwen van K. Wildeboer en J.L. Lankhorst. Genoemd worden: Zuid-Beijerland, Numansdorp, Strijen, Noordeloos, Leerdam, Gorichem, Zeist, Utrecht, Amsterdam (groep Wormser), Kockengen, Vuren, Rotterdam en Pernis; alsmede ‘Gelderland en Overijssel’, ‘de provincie Zeeland’ en ‘eenige broeders in de omstreken van Gorinchem.’ De uitkering aan elk der weduwen bedraagt ƒ 400,- per jaar. Het valt niet mee de bedragen bijeen te krijgen door ‘de buitengewoone druk in tijdelijke zaken.’Ga naar voetnoot1 Op 8 februari 1846 verklaren tien broeders, dat ‘erkennende hetgeen de Heere tegenwoordig geeft, (zij wenschen) dat de kerkenraad eene aanvang maakte om G. Baay op de eenvoudigste, maar toch ordelijke wijze, in zijne bediening te herstellen.’ Naar aanleiding hiervan ontstaat opnieuw een enigszins verwarde discussie over ‘eenerlei’ of ‘tweeërlei ouderlingen.’ Binnen de classis is men nu zo ver, dat Baay kan worden erkend ‘als Opziener in Woord en leer aan Den Hitsert,’ m.a.w. Baay mag Woord en sacramenten bedienen, uitsluitend in de gemeente van Zuid-Beijerland. In het duister blijft, of Baay werkelijk aan Den Hitsert is bevestigd - wij lezen één en ander over een plan tot handoplegging door de ouderlingen; een predikant, die Baay zou willen bevestigen, kon blijkbaar niet worden gevonden. En met deze vage mededelingen moeten wij het relaas over Gerrit Baay, in de Hoeksche Waard besluiten. Op 31 augustus 184b leidt hij voor het eerst de kerkeraadsvergadering in z'n nieuwe gemeente Apeldoorn.Ga naar voetnoot2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verwarring in Zuid-Beijerland - ons verhaal wordt eentonig - bereikt op 21 maart 1846 een nieuw hoogtepunt. Weer zijn aan de orde de plaats, taak en bevoegdheden van ouderlingen. Enige broeders stellen, dat, als de opzieners werkelijk de bekwaamheid moeten hebben ‘om in het openbaar op de kansel te prediken’, de ouderlingen Barendrecht, Van Ham en De Hoog niet langer kunnen worden erkend. ‘De opzieners zeggen: wij erkennen eenigszints huiverig (te zijn) ons zelven die bekwaamheden aan te matigen, welke de Bijbel opgeeft, maar dewijl de gemeente ons heeft geroepen, zoo eischen wij... strikte erkentenis van hetgeen wij doen...’ Na verdere discussie ‘besluit de gemeente om de opzieners van hunne bediening te ontslaan en H. Barendrecht en K. de Hoog te erkennen hetgeen zij vroeger waren, namentlijk Diaken en verlangt tevens tot tijd en wijle de de Heere een persoon aanwijst, die zulks na de Bijbel kan behandelen.’
De drie ‘opzieners’ hebben echter niet lang onder het nieuwe bestel geleefd - als het al is doorgevoerd. Aangezien de notulen in deze tijd steeds hiatenGa naar voetnoot1 vertonen, krijgen we over dit laatste geen klaarheid. Op 2 oktober 1846 zeggen Hendrik Barendrecht en Kommer de Hoog ‘vaarwel aan hunnen geboortegrond.’Ga naar voetnoot2 Barendrecht gaat met vrouw en kinderen, De Hoog als vrijgezel, in de ‘voorhoede’ van de groep Scholte naar de nieuwe wereld: Rotterdam - New Orleans - St. Louis. De groep van 800 personen zal in 1847 volgen. Tot de voorhoede behoren ook: David van Ham en zijn vrouw uit Zuid-Beijerland en Hendrik Bomgaar(t)s.Ga naar voetnoot3 Merkwaardig is, dat in de ‘voorhoede’ de Hoeksche Waard zo sterk vertegenwoordigd is. In 1847 gaat Jakob van Ham met vrouw en kinderen eveneens naar de Verenigde Staten.Ga naar voetnoot4 Door deze emigratie van de ‘vanguard’ verloor de gemeente Zuid-Beijerland niet alleen een aantal leden, maar tevens een niet onbelangrijke kern. Hierbij kwam - zoals reeds vermeld - een grotere sterfte dan anders en zeer grote armoede. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen wonder, dat men in december 1846 geen mogelijkheid meer ziet, de armen te bedelen. Men besluit nu, niet meer in het openbaar te vergaderen ‘om alzoo de armen gelegenheid te verschaffen om hunne nooden aan het groot armbestuur te klagen teneinde vandaar ondersteuning te krijgen. Evenwel (zullen) van der Bie en J. van Ham met het Bestuur spreken of zij ons willen openbaar doen zamen komen en nochtans eenige toelage geven. Waarop zij antwoordden van wel te willen bedeelen, doch ophouden Gemeente te heeten. Waarom dan ook besloten wordt om hieraan te voldoen.’ Na enige dagen rijst er tot vanuit de gemeente ernstig bezwaar tegen ‘het sluiten der kerk.’ De behoeften der armen kunnen hiervoor geen grond vormen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tijdvak 1 januari 1847 - begin 1850; ds. A.C. TrisAls men begin 1847 weer bijeenkomt in een soort gemeentevergadering, is Jakob van Ham de enige ouderling. Men meent, dat de gemeente moet worden gezuiverd ‘om reden dat het kerklijk lichgaam met vele onzer toch is bevlekt en er leden zijn die in die betrekking niet erkend kunnen worden.’ Er wordt een commissie benoemd van 4 leden uit de gemeente, die elk lid moet ‘onderzoeken in welke betrekking zoo iemand staat voor den Heere.’ Gekozen worden: B. van der Bie, Iz. Vijfvinkel, W. van der Mast en B. Kruidenier. Het gevolg van het werk der commissie is, dat nog in januari 1847 er zes leden worden afgesneden en besloten wordt acht andere leden te blijven vermanen. In februari worden bovengenoemde vier personen gekozen ‘die bepaaldelijk zullen voorgaan en ook het bestuur hebben over de gemeente.’ Jakob van Ham gaat emigreren (11 april 1847) en men durft blijkbaar niet eens meer het woord ambtsdrager te gebruiken. P. Zonne is in maart nog steeds werkzaam in Numansdorp en J. Vissers heeft hem weer eens - eigenmachtig - uitgenodigd te komen preken. Jakob van Ham merkt op - het zijn zijn laatste woorden in de notulen - dat Zonne de opzieners van Den Hitsert ‘als ketters heeft verklaard.’ Maar ‘dat zijn WEW voor het tegenwoordige zich nog openbaart als iemand die zich zelve zoekt ook in de zaak der Landverhuizing. Doch zegt tevens zijne prediking is gereformeerd. Hij kon soms ook aan Den Hitsert nuttig zijn. Het besluit is dus wanneer Zijn Ew. komt, men zal hem broederlijk ontvangen.’ In de notulen vinden we nu een hiaat van 9 maanden.
Het is hier wel de plaats te vermelden hoe het verloop is geweest van het aantal uitsluitend te Zuid-Beijerland wonende gemeenteleden, volgens de jaarlijkse statistiek der bevolking naar godsdienstige gezindheden.Ga naar voetnoot1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Christelijke Afgescheidenen te Zuid-Beijerland (mannen, vrouwen, kinderen)
Met ingang van het jaar 1855 vangt een stijging aan. De lijst van Afgescheidenen, bij het gemeentebestuur ingediend, noemt 111 personen. Voor 1856 geeft de statistiek 120 personen.
Na het laatstgenoemde hiaat vinden wij voor het eerst weer notulen van 25 december 1847. Er wordt gesproken over ‘eene Leeraar uit Zeeland, die in zijne gemeente niet bemind en zoo men zegt door Dom. (H.G.) Klijn geschorst is. Hiernaar zal men onderzoek doen.’ Opnieuw komt dan een hiaat van 9 maanden. In september 1848 is er een ‘lidmaatsvergadering’, waar aanwezig is de inmiddels beroepen, maar blijkbaar niet bevestigde ds. Abraham Cornelis Tris. Deze is predikant te Zuid-Beijerland èn te Heerjansdam. Wij zullen een aantal bijzonderheden over hem vermelden in het hoofdstuk over Heerjansdam, aangezien daar in de notulen etc. aanmerkelijk meer over hem wordt vermeld dan te Zuid-Beijerland. Het is echter noodzakelijk hier te vermelden, dat deze A.C. Tris, geboren 13 juli 1817 te Zierikzee en opgeleid tot predikant te Arnhem, van 1845 tot begin 1848 predikant is geweest van de kleine gemeente te Groede (Z.-Vl.). Hoewel afgezet door de provinciale vergadering van Zeeland, had hij kans gezien, wellicht door gebrek aan communicatie, het beroep te krijgen van de gemeenten Zuid-Beijerland en Heerjansdam. In de tijd, waarover we hier handelen, is de vrijgezel Tris woonachtig te Heerjansdam en vertoeft regelmatig aan Den Hitsert.Ga naar voetnoot1 Een klein jaar later, namelijk op 19 juli 1849 - de notulen bevatten daarvoor weinig belanrijks - beklaagt Tris zich erover, dat ouderling B. Kruidenier geschreven heeft aan ds. C. Steketee te Nieuwdorp (Z.), teneinde over hem (Tris) nader te worden ingelicht. Hij vindt deze handeling zonder meer goddeloos en weet te bereiken, dat Kruidenier ‘voorlopig in zijne bediening wordt geschorst.’ Op 12 augustus is Tris te Heerjansdam. De gemeentevergadering te Zuid-Beijerland hoort op deze dag Kruidenier aan in zijn voorlezen van de reeds genoemde correspondentie met ds. Steketee. Hieruit blijkt, dat Tris ‘wettig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschorst Leeraar is door de Provint. Vergadering van Zeeland.’ Het is duidelijk, dat men zich van laatstgenoemde gaat distantiëren, want B. Kruidenier wordt van de voorlopige schorsing ontheven. Op de vergadering van 28 aug. 1849 is Tris weer aanwezig. Hij keert zich nu tegen Iz. Vijfvinkel, B. Kruidenier, Adr. van Schelven en H. van Dijk. Wij krijgen de indruk, dat J. Lagendijk, A. Jongeneel, J. Middelhoek, M. de Zeeuw, L. Kuil en J. Onwijn aan zijn zijde staan. Tris wil niet spreken over ‘het godlooze schrijven van Ds. Steketee.’ Hij roept ‘eene vergadering op tegen aanstaande Vrijdag waaraan slechts weinige leden gehoor geven.’ - ‘Na vele twisten en groote onaangenaamheden eindigt men en Vijfvinkel dankt.’ Aldus het slot van de notulen van 28 aug. 1849. Uit het vervolg wordt het duidelijk, dat de gemeente in die dagen opnieuw is gescheurd. De groep Tris heeft blijkbaar het gebruik gekregen of genomen van het kerkgebouw, want nog in maart 1850 spreken de notulen ervan, dat men gaat zoeken naar een ‘plaats tot prediking, wanneer de Leeraars (nl. van de classis) tot ons overkomen’ en in juni 1850 vragen de afgevaardigden van Zuid-Beijerland aan de classis Dordrecht - waarbij de gemeente inmiddels (weer) is aangesloten: een schriftelijk bewijs, dat hun gemeente de wettige aan Den Hitsert is ‘in tegenstelling tot die van Tris en de zijnen... om te beproeven of het ook konde dienen ter verkrijging van het kerkgebouw hetwelk ten onregte door Tris en de zijnen werd in gebruik gehouden’; welk verzoek wordt ingewilligd. Op 5 maart 1851 geeft de classicale vergadering raad - waar ds. A.C. Tris op het punt staat naar Amerika te vertrekkenGa naar voetnoot1 - ‘ten aanzien van hun kerkgebouw door Tris hiertoe onregtvaardig bezeten.’ Welke de raad is wordt niet vermeld, maar we weten, dat de Afgescheiden gemeente in 1851 weer de beschikking heeft gekregen over haar oorspronkelijke kerkgebouw en dat de groep Tris na diens vertrek is uiteengevallen.
Mede door alle verwikkelingen en ellende gaat men in Zuid-Beijerland eind 1849 inzien, da het niet naar het Woord des Heeren is, dat men buiten het kerkverband blijft staan. In de notulen van de gemeente Dordrecht - waar ds. Flesch dan staat - lezen we (18 dec. 1849), dat zijn verschenen twee kerkeraadsleden van Den Hitsert, met name Bastiaan Kruidenier, ouderling, Adrianus van Schelven, diaken alsmede Joris Bomgaarts te Klaaswaal. De gemeente van De Hitsert wil ‘zich met de Kerk verenigen.’ De broeders krijgen ten antwoord, dat deze zaak op de eerstkomende classicale vergadering van 6 maart 1850 zal worden gebracht. Op bedoelde vergadering zijn ook enige afgevaardigden van Zuid-Beijerland aanwezig. Zij worden in de vergadering geroepen en verklaren onder meer vereniging met de classis te zoeken ‘wijl zij van die persoon waren uitgegaan welke in die gemeente voorgaat als Leeraar, zijnde eenen Tris, uit de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanhangers van Ds. Scholte, doch door hun zelfs geschorst, waarvan zij de onwettigheid inziende, niet langer konden voortgaan en met ons als de kerk van Christus zich behoorden te vereenigen.’ De praeses vraagt of zij kunnen belijden te hebben gedwaald ‘hetwelk door alle werd toegestemd.’ De classicale vergadering besluit dan, dat er twee predikanten zullen worden gezonden ‘om de zaken van de gemeente van Den Hitsert nader te onderzoeken en te regelen.’ De afgevaardigden rapporteren, dat ds Los en ds. Flesch tot de gemeente zullen overkomen, maar het worden ds. C. Roobol van Alblasserdam en ds. Flesch, die op 16 april 1850 met de gemeente van Zuid-Beijerland vergaderen. Deze predikanten vragen aan alle aanwezigen, of zij blijven bij hun verootmoediging en hun begeren, zich te verenigen met de classis, waarop door allen bevestigend wordt geantwoord. De notulen van deze vergadering eindigen als volgt: ‘Is eindelijk door de Commissie na bijzonder overleg op grond van hunnen magt en last in naam der Classe op de bovengemelde handelingen, verklaringen en gronden, deze gemeente met Opzieners in den schoot der Kerk opgenomen en alzoo wettig erkend.’ De inmiddels gekozen ambtsdragers: B. Kruidenier, Iz. Vijfvinkel, ouderlingen en H. van Dijk, Adrianus van Schelven, diakenen, worden de volgende dag door ds. S.M. Flesch in hun ambt bevestigd. Iz. Vijfvinkel was eerst op 16 april 1850 tot ouderling gekozen. En ‘drie van de vier waren door Tris bevestigd geworden, welke, door de Commissie (uit hoofde van 's mans onwettig standpunt) als niet bevestigd werd(en) beschouwd.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij vernieuwing in het kerkverband - 16 april 1850 tot 1869In het eerste gedeelte van dit tijdvak zien we de volgende personen vermeld als ouderling of diaken.Ga naar voetnoot1 Iz. Vijfvinkel (1850-1858; †1858); B. Kruidenier (1850-1869); Adr. van Schelven (1850-1869); H. van Dijk (1850-1854); D. Dekker (1851-1867); Eliza Springmeyer (1855-1860); H. Bakker (1857); J. de Haas (1858-1864); K. Groeneveld (1859); K. van Zorgen (1860-1865); C. van der Bie (1866). Door het verdwijnen van enige kleine gemeenten als Numansdorp, zien we dat bijv. in 1858 de gemeente zich weer uitstrekt over het gehele zuidwestelijke deel van de Hoeksche Waard, dat wil zeggen van Goudswaard tot Numansdorp. Ook woonden er leden ‘onder Nieuw-Beijerland’. Daar, en ook te Oud-Beijerland is in de zestiger jaren een Ledeboeriaanse gemeente. Wij krijgen de indruk, dat het conventikel-wezen ook nà 1850 in de Hoeksche Waard nog sterk in ere is. In 1851 klagen de afgevaardigden van Zuid-Beijerland op de classis over een vrouw, die vooral ‘op het gezelschap’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeite maakte. Zij krijgen als raad, ‘dat, als genoemde vrouw zich niet wilde laten gezeggen ‘teneinde daarvan af te laten’, haar dan ‘op eene bescheidene wijze het gezelschap te ontzeggen.’
Begin 1852 is er een samenspreking met enige broeders, ‘welke aan de zijde van Tris staan.’Ga naar voetnoot1 Overeenstemming wordt niet bereikt. Wij lezen, dat ds. C. Roobol van Alblasserdam in deze jaren (1850-1858) consulent is. Op de kerkeraadsvergaderingen zijn nog steeds - geheel volgens het Utrechtse reglement - gemeenteleden aanwezig, ook bij de behandeling van tuchtzaken. Bij gebrek aan predikanten komen de studenten van de opleidingsschool van ds. F.A. Kok te Schoonhoven nogal eens preken. In het jaar 1852 is dit aanleiding voor de kerkeraad, aan ds. Kok te verzoeken voortaan niet meer ‘zulke minne studenten’ te zenden ‘dewijl daardoor meer ontstichting dan stichting wordt veroorzaakt.’ De proponent J.Ph. Sluijter (1825-1907) van de Schoonhovense school bedankt in 1852 voor een beroep uitgebracht in combinatie met Westmaas. Vervolgens wordt proponent J.A. Donker beroepen. Maar nadat deze in 1856 voor de tweede maal voor zijn ‘eindexamen’ is gezakt wordt het beroep ‘ontbonden’.
Belangrijk - ter typering van het geestelijke leven - is, dat er eind 1856 in de gemeente een conflict ontstaat over de preken van Josef Charles Philpot, die in Engeland leefde van 1802-1869. Aangezien zijn preken eerst vanaf 1855 in ons land (in vertaling) werden gedrukt, mogen wij wel zeggen, dat hun roem spoedig tot Zuid-Beijerland was doorgedrongen.Ga naar voetnoot2 Er wordt op de gemeentevergadering aangemerkt, dat genoemde schrijver (Philpot) niet altijd de tekst verklaart. Maar algemeen wordt men gesticht onder het lezen der preken. Toch verzoekt men de ‘oude schrijvers’ niet te verwaarlozen, maar bij afwisseling te lezen; daarbij zullen de voorlezers ‘goed toezien wat zij lezen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooral éne C. Kruidhof en zijn vrouw willen niet van Philpot weten, komen blijkbaar niet meer in de godsdienstoefeningen en ‘rigten alzoo scheuring aan.’ De kerkeraad meent daarom de zaak van de preken van Philpot op de classis te moeten brengen; deze oordeelt echter in 1857 ‘dat de Opzieners voorzigtig moeten zijn in het kiezen van predikatiën en de preeken langzaam afschaffen.’ Eind 1857 is er echter op de classicale vergadering een brief van 12 manslidmaten van Den Hitsert, met het verzoek de preken van Philpot te approberen, dat wil zeggen kerkelijk goed te keuren ‘aangezien hunne zielen er door in de genade Gods gesterkt worden.’ De classis wijst dit verzoek blijkbaar af, hoewel de notulen op dit punt niet duidelijk zijn. Maar wij lezen midden 1858, dat de gemeente van Zuid-Beijerland zelfs aan de provinciale vergadering heeft gevraagd, de preken van Philpot te approberen. Deze vergadering heeft echter verklaard dit ‘om meer dan ééne reden’ niet te kunnen doen.
In een tijdvak waarin opnieuw de notulen ontbreken wordt ds. Arie 't Hart beroepen en neemt hij het beroep aan.Ga naar voetnoot1 De tijd, dat ds. A. 't Hart te Zuid-Beijerland staat, is een tijdvak geweest van betrekkelijk rustige ontwikkeling. Alleen enige maanden voor zijn vertrek naar Werkendam, komt er in de gemeente opnieuw een scheuring. Echter: geheel buiten de schuld van de predikant. Wij kunnen alleen maar zeggen, dat ds. 't Hart een kloeke houding aanneemt, die tot heil van de gemeente zal blijken te zijn. Wat was het geval? Bastiaan Kruidenier heeft eind 1865, zonder medeweten van de kerkeraad, ds. H.J. Budding uitgenodigd eens in Zuid-Beijerland te komen ‘spreken’. Op verzoek zet ds. 't Hart uiteen, welke bezwaren er zijn tegen de leer van ds. Budding: deze wijkt af in het leerstuk van de Goddelijke Drieëenheid, hij ontkent namelijk de Godheid van de Zoon en van de Heilige Geest; hij verwerpt vraagt en antwoord 114 van de 44e Zondag van de Heidelbergse Catechismus inzake de heiligmaking en hij wil ook niet weten van ‘de werking van satan in de geloovigen en de werking van den Heiligen Geest in de ongeloovigen.’ De vergadering van de kerkeraad en gemeente komt tot het besluit, dat B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kruidenier schuld moet belijden van zijn daad en dat hij moet beloven, ds. Budding, als hij blijft zoals hij nu is ‘nooit meer uit te noodigen, maar van hem af te zien.’ Zo niet, dan wil de gemeente hem niet langer als haar opziener erkennen. Kruidenier wil zich aan één en ander niet onderwerpen. A. van Schelven en B. van der Bie stellen zich achter hem. Kruidenier bedankt vervolgens als ouderling, evenzo K. van Zorgen. Na het vertrek van ds. 't Hart leidt één en ander tot een censuurzaak. Wij krijgen de indruk, dat in deze tijd de aanhang van ds. Budding niet zo heel gering is, voornamelijk onder de leden der gemeente, woonachtig te Piershil. Zestien personen komen onder censuur, wegens verlating van de openbare godsdienst en het zich schuldig maken aan ‘scheurmakerij’. In deze droeve situatie wordt ds. W.J. Weyenberg te Baambrugge beroepen. Hij neemt het beroep aan en staat van 26 mei 1867 tot 25 juni 1871 voor de eerste maal (!) te Zuid-Beijerland.Ga naar voetnoot1 Tijdens zijn eerste predikantschap keert een aantal onder censuur gestelde en van de gemeente afgedwaalde leden van de ‘groep-Budding’ - terug. In september 1867 kan op de kerkeraad worden medegedeeld, dat de broeders B. Kruidenier en Adr. van Schelven weer met de gemeente zijn verenigd. Kruidenier wordt opnieuw gekozen tot ouderling en blijft dit tot zijn emigratie naar Noord-Amerika. Hij mag vóór zijn vertrek nog beleven, dat de Christelijke school te Zuid-Beijerland, waarvoor lang moest worden gestreden, in 1865 wordt geopend. Bastiaan Kruidenier is de eerste voorzitter van het schoolbestuur.Ga naar voetnoot2
Met deze vermelding willen wij ons relaas over de Afgescheiden gemeente te Zuid-Beijerland ‘gezegd Den Hitsert’ besluiten. Wij beseffen dat deze gemeente een zeer bewogen geschiedenis heeft gehad. De Koning der kerk heeft haar echter bewaard door tal van scheuringen, dwaasheden en zonden heen. Ook aan Den Hitsert is gebleken, dat de weg van Gods Woord, de gereformeerde belijdenis en de gereformeerde kerkregering de enig juiste is. |
|