De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Hoofdstuk 9
| |
Samenstelling van de kerkeraadOp 23 november 1851 wordt Pieter Meindert Dijksterhuis voor de tweede maal predikant te Dordrecht; hij wordt bevestigd door ds. S.O. Los van Werkendam. Hij vindt naast zich in de kerkeraad: A. de Waal (scriba) en C. Spaan als ouderlingen; D. Bisschop en A. van Torenburg als diakenen. In 1852 wordt de ‘koekbakker’ Willem Vetten de derde diaken. Al aanstonds zien we ds. Dijksterhuis bij vernieuwing in de classicale vergaderingen verschijnen. Hij stelt aan de orde voor het catechetisch onderwijs, het ‘onderwijsboekje’ van Abraham Hellenbroek te vervangen door het bekende ‘Kort Begrip’.Ga naar voetnoot2 Dijksterhuis slaat het hem opgedragen consulentschap van Zuid-Beijerland | |
[pagina 163]
| |
af ‘dewijl Zijn Eerw. niet wel tegen het reizen konde en daarbij met veele werkzaamheden bezwaard was.’ De student Israël Middel (1829-1896) is de enige, van wie in de notulen wordt gewaagd, als z'n opleiding te hebben ontvangen bij ds. Dijksterhuis, tijdens diens tweede predikantschap te Dordrecht. Eerder was C. Roobol door hem opgeleid. Reeds in oktober 1852 ontvangt Dijksterhuis een beroep uit de stad Groningen. Hoewel de kerkeraad er op aandringt dat hij in Dordrecht zal blijven, neemt hij het beroep aan ‘om redenen dat de roepende gemeente... grooter was als deze gemeente in Dordrecht en Zijn EW. voor dit heden geen uitbreiding zag.’ Dijksterhuis heeft zich vermoedelijk in Dordt nimmer thuis gevoeld. Hij voegt aan het bovenstaande toe ‘dat (er) weinig opregte betrekking in de gemeente schijnt te spreken, wijl dat niet door daden blijkt, daar Zijn EW. voor omtrent acht jaren 300 gulden aan de gemeente geschotenGa naar voetnoot1 heeft om hen te redden, waarvoor Van Torenburg, Eysbergen en A. de Visser zijn borg gebleven, waarvan nog niets is betaald geworden, hetwelk Zijn EW niet liefderijk vindt.’ Ouderling De Waal voert hiertegen aan, dat de gemeente de laatste 8 jaren onafgebroken met ‘rampen’ is bezocht geworden: de processen tegen Wigny c.s.; ‘daarna de treurige handelingen van S.M. Flesch.’ Het blijkt, dat van de ƒ 1000,-, die Dijksterhuis en zijn vrouw in 1842(!) hebben geleend voor de aankoop van een orgel - zie hiervoor hoofdstuk 6 - nog slechts ƒ 200,- zijn terugbetaald. Eerst in 1862 - na een eindeloze correspondentie vanuit Groningen - ontvangt Dijksterhuis van zijn ƒ 800,-, een bedrag van ƒ 600,- terug.Ga naar voetnoot2 Op de classicale vergadering van oktober 1852 vraagt en verkrijgt Dijksterhuis een attest voor de kerk van Groningen. Ook dan wordt geconstateerd, dat de kerkeraad van Dordt het moeilijk heeft met zijn vertrek. Dijksterhuis, gevraagd zich te verklaren, zegt ‘dat bij Zijn Eerw. de overtuiging bestond, dat de Heere wilde dat hij de gaven, welke de Heere Zijn Eerw. verleend had, zoude besteden, aldaar, dewijl Zijn Eerw. betoogde dat het hoofddoel waartoe Zijn Eerw. voor elf maanden de beroeping naar Dordrecht aannam onder des Heeren zegen bereikt was.Ga naar voetnoot3
En zo neemt Dijksterhuis dan op 7 november 1852 voorgoed afscheid van de gemeente te Dordrecht. Ook in Groningen heeft hij ‘onder soms moei- | |
[pagina 164]
| |
lijke omstandigheden met veel vrucht gearbeid.’Ga naar voetnoot1 Na het vertrek van Dijksterhuis is de gemeente een kleine 2 jaar vacant. A. de Waal wordt nu praeses van de kerkeraad; diaken W. Vetten, de scriba, wordt ouderling. Daarna worden in de loop der jaren nog ouderling: C. van der Wiel en de broodbakker H. van Waardhuizen. W. Kooyman(s) wordt diaken in 1854, evenals Matthijs van Scheld; in 1855 komen in hun plaats: Carl Matthijs Dicke en Izaäc den Hollander. Merkwaardig is dat Antonie van Torenburg in 1854 bedankt als diaken - spoedig daarna onttrekt hij zich aan de gemeente. Per advertentie in de Dordrechtsche Courant van 18 maart 1854 wordt één en ander publiek gemaakt. De advertentie luidt als volgt. Aan de Ingezetenen van Dordrecht wordt bekend gemaakt, dat de Ondergeteekende BEDANKT HEEFT niet alleen als DIAKEN, maar met zijn Echtgenoot geen leden meer zijn van de CHRISTELIJKE AFGESCHEIDENE GEMEENTE, door menschelijke Instellingen niet vereenigd. Papier is geduldig - maar de zaak zelve wordt noch uit de notulen, noch uit deze advertentie duidelijk. De oud-diaken Leonardus Eysbergen keert in dec. 1854 terug tot de Hervormde kerk. In 1862 melden de notulen, dat hij ‘in diepe armoede’ verkeert. Begin 1857 bedankt Dionysius Bisschop als diaken en ‘voegt zich bij Ds. Ledeboer.’Ga naar voetnoot2 | |
Ds. Cornelis van ProosdijOp 16 april 1854 wordt proponent Cornelis van Proosdij, opgeleid bij ds. A. Brummelkamp te Arnhem, beroepen. Ter kennismaking is hij vier weken later in de vergadering van de kerkeraad. Hij heeft wel enige bezwaren, het beroep aan te nemen, daar de kerken in Zuid-Holland niet met de kerken van de ‘Geldersche richting’ samenleven. Maar de synode van Zwolle is op handen. Dus kunnen de kerkelijke zaken nog tot aller ‘genoegen’ aflopen. Het beroep wordt derhalve in beraad gehouden. De beroepene wordt een tractement van ƒ 800,- per jaar in het vooruitzicht gesteld. Het is hier niet de plaats in te gaan op de verschillen binnen de Afgeschei- | |
[pagina 165]
| |
den kerken, waaraan de term ‘de Gelderschen’ zijn ontstaan ontleent.Ga naar voetnoot1 In volgende hoofdstukken zullen we van deze dingen iets meer moeten zeggen. Voldoende zij mede te delen, dat tijdens de synode gehouden te Zwolle van 8 tot 22 juni 1854 een hereniging werd bereikt met A. Brummelkamp c.s. Op de classicale vergadering van 2 aug. 1854 wordt geconstateerd, dat - na de laatste synode - beroepen uitgebracht op ‘candidaten uit Gelderland’ kunnen worden goedgekeurd. Proponent Van Proosdij neemt daarop het beroep aan, en wordt bevestigd door zijn leermeester Brummelkamp op 19 augustus 1854.Ga naar voetnoot2 Als van Proosdij te Dordt de herdersstaf opneemt is dit dus voor de eerste maal; hij is dan 39 jaar oud. | |
Diverse gebeurtenissenIn de jaren, waarover in dit hoofdstuk wordt gehandeld, is er enige malen belangstelling voor de Afgescheiden gemeente (en haar gebouw) van de zijde van niet-Afgescheidenen. In december 1851 vraagt de bekende kruisdominee C. van den Oever te Rotterdam, in het kerkgebouw te mogen preken. Het wordt hem geweigerd. Wellicht stamt vanaf die tijd het contact tussen de Kruisgezinden en de gemeente van ds. Flesch. De notulen van sept. 1853 vermelden, dat Flesch contact heeft gehad met ouderling De Waal. Flesch deelt mede ‘dat er nog eenige goederen waren van de gemeente, die onder zijn berusting waren en meende dat hij nog eenige gelden met den kerkeraad had te verrekenen.’ Nader: Flesch meent dat hij nog ƒ 45,- te vorderen heeft van de kerkeraad. De kerkeraad vraagt daarop van hem ‘de schaalcollecte, dewelke in die verwarde tijd is gehouden ten behoeve der Christelijke Afgescheidene gemeente.’ De opbrengst is blijkbaar terechtgekomen bij Flesch en zijn aanhang. Er wordt geen overeenstemming bereikt. Maar: ‘De kerkenraad besluit dat terwijl S.M. Flesch in benarde omstandigheden verkeert,Ga naar voetnoot3 hem de som van ƒ 25,- te geven tegen teruggaaf van alle de onder hem berustende goederen van de gemeente.’
Dan lezen we, dat in april 1862 bij ds. Van Proosdij is geweest ‘een gewezen Jood’, die ‘door de vrije Schotse Kerk in ons vaderland gepromoveerd was.’ Deze zal als zendeling en predikant worden uitgezonden ‘om te Suriname onder de Joden te arbeiden... Een geboren Dordtenaar zijnde had hij zijn | |
[pagina 166]
| |
begeerte te kennen gegeven’ om in onze kerk zijn afscheid van de stad te mogen prediken. Het oordeel van de kerkeraad is ‘dewijl de Leeraar Zwartz (bedoeld zal zijn Schwartz - C.S.) altijd tegen over de Kerke Gods in Nederland staat en zulke zaken onze gemeente soms in een verkeerd licht zouden brengen, dit verzoek af te wijzen.’Ga naar voetnoot1
Dan horen we in 1863 van de ‘Heer Berends’. Deze was in twist geraakt met ‘het bestuur der Evangelisatie wegens zijn wangedrag gepleegd te Rotterdam.’ De evangelist Berends aanvaardt, zoals nader blijkt, de leer van de algemene verzoening. Hij trekt het echtpaar Vermeulen, G.W. de Boo, de weduwe Van Osselen met haar beide dochters Hendrika Catharina (‘belijdenis gedaan in 1845, pas 13 jaren oud’) en Jacoba, van de kerk af. Na een jaar komt G.W. de Boo van zijn dwaalleer terug. Hij zal niet langer kerken bij de ‘Evangelisatie’. Deze - aldus de notulen - ‘staat ook geheel op het gebied der Hervormde kerk.’
Begin 1865 lezen we, dat ds. C. van Proosdij verslag doet van een vergadering, samengeroepen door de evangelist Kousbroek. Allen, die de waarheid liefhebben, waren uitgenodigd, om, met elkaar verenigd, maandelijks een bidstond te houden. Nu eens in de zaal der ‘Evangelisatie’, dan in de kerk van de Afgescheiden gemeente of in het gebouw van de Gereformeerde gemeente onder het kruis (Kuipershaven). De vorm, die zal worden gekozen: eenvoudig een kapittel lezen, niet preken ‘en dan bij verwisseling met elkander bidden om de vereeniging van Gods kinderen en om de uitstorting des Geestes.’ De kerkeraad besluit haar gebouw voor dit doel af te staan... Vijf jaar later (1870) melden de notulen, dat de evangelist Philippus KousbroekGa naar voetnoot2 ‘met zijne positie verlegen staat.’ Hij wenst evangelist te worden bij de Afgescheidenen, hoewel hij geen lid is. Daarbij wil hij ook verbonden | |
[pagina 167]
| |
blijven ‘aan zijn commissie te 's-Gravenhage.’ Wij horen verder niets van deze vrij duistere zaak.
Het jaar 1869 brengt de vereniging met de Kruisgezinden. Voor Dordrecht betekent dit - zoals wij reeds beschreven - dat de gemeente aan de Kuipershaven tot het kerkverband van de Afgescheidenen toetreedt. Beide gemeenten gedragen zich tegenover elkaar als zusterkerken.
Vermeldenswaard is ook, dat Reinier de Visser nog in het jaar 1863(!) een aanmaning ontvangt, te betalen een som van ƒ 34,- ‘wegens boete hem in de tijden der vervolging opgelegd.’ ‘De vergaderingGa naar voetnoot1 leest een stuk voor waarbij in het jaar 1841... kwijtschelding der boeten is verleend.’ De gerechtskosten zijn echter niet kwijtgescholden. Voor alle zekerheid zal de kerkeraad een deskundige raadplegen.
In het jaar 1862 wordt op de classicale vergadering voor het eerst een verantwoording gedaan van collecten voor de zending. Dordrecht heeft over de afgelopen drie maanden afgedragen een bedrag van ƒ 50,-. | |
KerkgebouwOmstreeks 1854 wordt het houten kerkgebouw in het Kromhout bouwvallig. Ook daarvóór was het vermoedelijk maar behelpen. Nadat in 1861 is afgezien van de aankoop van het ‘kerkgebouw en huis van N. Wedemeijer’ (zie vorig hoofdstuk), wordt in het jaar 1865 het kerkgebouw, hetwelk nog steeds eigendom is van het lid Jacob Sterk van de Weg, gekocht voor de som van ƒ 3000,-. De houten loods wordt dan gesloopt en voor ƒ 8500,- wordt een nieuwe kerk opgetrokken. Eind 1866 of begin 1867 wordt het nieuwe bedehuis in gebruik genomen. De eerste intekening voor de nieuwbouw, door de leden der gemeente, levert circa ƒ 4700,- op. Tijdens de bouwwerkzaamheden wordt gekerkt in de ‘oude Mennonistenkerk in de Breestraat.’Ga naar voetnoot2 | |
De leden der gemeente te ZwijndrechtNadat enige gemeenten in de omgeving van Dordrecht zich weer in het kerkverband hebben gevoegd - bijv. Heerjansdam in 1853 - wordt het ‘territoir’ van de gemeente te Dordrecht langzamerhand kleiner. 's-Gravendeel wordt in 1852 zelfstandig. Maar de Afgescheidenen van Zwijndrecht zullen tot aan de Doleantie bij Dordt blijven behoren. | |
[pagina 168]
| |
In aansluiting op het vermelde over ‘Zwijndrecht’ in hoofdstuk 6 nog het volgende. In 1852 zijn op de voorgrond tredende lidmaten te Zwijndrecht: Arie van Deursen,Ga naar voetnoot1 Jan Los, Jan van Loon, Hendrik Wezenaar en Jacobus van Noort. Beide laatstgenoemden voegen zich, naar wij reeds zagen, bij de Kruisgezinden. Tengevolge van de moeilijke bereikbaarheid van het kerkgebouw te Dordrecht - men ging te voet en per schip; ijsgang op de rivier etc. - wordt er te Zwijndrecht vaak ‘gezelschap’ gehouden. Teneinde iets van de sfeer waarin deze groep leefde te begrijpen, volstaan wij met het geven van een samenvatting van het rapport aangaande een bezoek, dat de ouderlingen Spaan en De Waal in september 1852 te Zwijndrecht hebben gebracht. Eerder was reeds gebleken, dat de broeders te Zwijndrecht allerlei bezwaren hadden, onder meer betreffende de candidaatstelling voor diaken: W. Vetten, Arie van Deursen en Jan Los. Vergadering van 14 september 1853. Het lidmatenregister meldt, dat Jan van Loon in 1858 wordt ‘afgesneden’; hij voegt zich dan met zijn gezin bij een Ledeboeriaans gezelschap. Ook in de notulen van 1862 is er sprake van het conventikel van de Zwijndrechtse leden der gemeente. | |
[pagina 169]
| |
SchoolzakenHoewel we in dit boek niet de geschiedenis van het Christelijk onderwijs te Dordrecht kunnen of willen beschrijven - tot besluit van de hoofdstukken over Dordrecht een enkel woord over de eerste Christelijke school aldaar. In aansluiting op het genoemde in hoofdstuk 7, vermelden wij slechts hetgeen wij vonden in de notulen van de Afgescheiden gemeente.
Tijdens het tweede predikantschap van P.M. Dijksterhuis (1851-1852) wordt er opnieuw een commissie in het leven geroepen tot het stichten van een Christelijke school: Dijksterhuis, D. Bisschop, C.M. Dicke. De school wordt in 1853 geopend.Ga naar voetnoot1 In de notulen van de kerkeraad lezen we er voor het eerst van in 1859. Er is dan namelijk sprake van de ‘netelige toestand van de bijzondere school van de le klasse in deze stad opgerigt door de WelEerw. Heer P. Dijksterhuis c.s.’ Zonder speciale voorzieningen zal zij moeten ophouden te bestaan. De kerkeraad acht het zijn roeping de school ‘aan hem op te dragen.’ Krijgt één en ander zijn beslag, dan zal dadelijk moeten worden overgegaan tot verbouw van het ‘daartoe aangekochte schoolgebouw.’ Eind 1859 wordt de school werkelijk aan de kerkeraad ‘opgedragen’. De school met haar gebouw wordt het wettige eigendom der gemeente. Aan mevrouw J.J. Zeelt te BaambruggeGa naar voetnoot2 zal geld te leen worden gevraagd. Zij blijkt bereid een hypothecaire lening te verstrekken groot ƒ 2000,- tegen een rente van 2½% per jaar. Het schoolgebouw - aan de Groenmarkt - komt te staan op naam van de kerkeraadsleden C.M. Dicke en W. Vetten. In 1868 wordt besloten, dat er een nieuw gebouw zal komen in de Voorstraat, achter een bestaand woonhuis, met een uitgang in de Steenstraat. De nieuwbouw zal huisvesten een bewaarschool, een school voor lager en één voor meer uitgebreid lager onderwijs. De plannen getuigen ongetwijfeld van durf en van een vooruitziende blik. Het schoolbestuur is ook dan: de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente. Wij krijgen de indruk, dat de school voor het overige ‘interkerkelijk’ is, namelijk ten aanzien van personeel en leerlingen. Bij de opening van het nieuwe gebouw op 4 januari 1869, geeft de Hervormde predikant Loef geen gevolg aan de uitnodiging de ‘feestrede’ uit te spreken. Deze wordt dan gehouden door ds. C. van Proosdij.
Ongetwijfeld een goed begin van het voor het kerkelijke leven van de Afgescheidenen zo gewichtige jaar 1869. Een nieuwe school, vereniging met de Kruisgezinden. De poorten der hel hebben ondanks alle, naar de mens gesproken hopeloze situaties, de gemeente van Dordrecht niet overweldigd. |
|